Location via proxy:   [ UP ]  
[Report a bug]   [Manage cookies]                

Wielertermen

Wikimedia-lijst

In de wielersport worden er veel termen gebruikt die nergens anders worden gebruikt.

  • à bloc: voluit tot het maximale, met volle inzet, rijden.
  • aan de boom schudden: hard doorrijden om tegenstanders in de kopgroep te lossen.
  • aan het elastiek hangen: achter in een groep fietsen en op het punt staan gelost te worden.
  • achterwielrenner (ook: wieltjeszuiger): wielrenner die steeds achter een ander aanrijdt en niet op kop gaat. Uitspraak van Eddy Merckx over Joop Zoetemelk.
  • afloper: fietsband die lang­zaam leeg­loopt.
  • Als Jan Janssen de Tour kan winnen kan mijn schoonmoeder het ook. (Kees Pellenaars)
  • berggeit: wielrenner die goed kan klimmen.
  • bezemwagen: laatste volgauto van een wedstrijd.
  • bidon: drinkbus of drink­fles die je aan het frame van een race­fiets kunt be­ves­tigen
  • bidon collé of plakbidon: een wielrenner die een bidon aanpakt vanuit de ploegleidersauto maar de bidon langer dan nodig vasthoudt en zich door de auto laat meevoeren.
  • binnenband: inspuiting in de ader.
  • bollentrui: bolletjestrui (zie aldaar)
  • bolletjestrui: trui met rode stippen die in de Ronde van Frankrijk aan de leider in het bergklassement (de bergkoning) wordt gegeven; in het Frans: "maillot à pois" ("erwtjestrui"). De leider zelf wordt ook "de bolletjestrui" genoemd, net zoals de leider in het algemeen klassement ("de gele trui") of in het puntenklassement ("de groene trui").
  • boterham met pindakaas: "Je rijdt de Tour niet op een boterham met pindakaas", dat wil zeggen niet zonder verboden middelen, opmerking toegeschreven aan Gerrie Knetemann.
  • de bus: groep renners die niet mee kan in de bergetappes en gezamenlijk in een rustiger tempo naar de finish fietst. De chauffeur van de bus is doorgaans een ervaren renner die het tempo zodanig regelt dat de groep nog binnen de toegelaten tijd aan de finish komt. Een onervaren wielrenner die niet buiten tijd wil aankomen kan een buskaartje kopen door in de buurt van de chauffeur te blijven. Als een bus buiten tijd aankomt, worden de renners soms toch in koers gehouden, omdat de organisatie niet in een keer tientallen renners wil verliezen.
  • chasse-patate: een of meer renners die ondanks een zware inspanning niet de voorste renner(s) weten te bereiken en langzaam maar zeker worden bijgehaald door de groep waaruit ze zijn ontsnapt. Bijvoorbeeld een groepje renners dat uit het peloton ontsnapt om naar een kopgroep te rijden, maar halfweg blijft hangen. Ze slagen er kilometers lang niet in de kopgroep te bereiken, maar ze zijn ook te ver voorop om zich nog te laten inhalen door het peloton. Zoals taal- en sportkenner Mark Uytterhoeven ooit opmerkte: "je voelt je redelijk onnozel, 'en chasse patate'."
  • de deur dichtdoen: (bij een sprint) van de eigen lijn afwijken en daardoor de tegenstander de pas afsnijden.
  • de dood of de gladiolen: (in de laatste fase van een wedstrijd) zo hard mogelijk fietsen en maar kijken wat het resultaat is: de bloemen of helemaal niks.
  • de koers hard maken: groepsgewijs een hoog tempo rijden, waardoor ontsnappingen worden bemoeilijkt.
  • demarreren: snel weg­sprin­ten uit het pe­lo­ton of een kopgroep, om te pro­be­ren een voor­sprong te ne­men.
  • de sprint aantrekken: op ruime afstand van de streep zo hard mogelijk rijden zodat de kopman in een ideale positie kan beginnen met sprinten.
  • De Tour win je in bed. Goed slapen is essentieel om te herstellen. (Joop Zoetemelk)
  • De Tour wacht op niemand: er is geen mededogen met pechvogels in de Tour de France.
  • Door de wind boren: met wind pal op kop voor het peloton proberen te blijven.
  • doorkachelen (Gerrie Knetemann): met het verstand op nul hard blijven doorfietsen.
  • d'r op en d'r over: een renner of groep inhalen, en vervolgens direct voorbij rijden.
  • derde bal: Een blessure die begint met een puistje in de bilnaad dat door druk en wrijving uitgroeit tot een ontsteking ter grootte van een ei.
  • een gat laten vallen: een of meer renners laten wegrijden, al dan niet met opzet.
  • een gat toe rijden: een achterstand goedmaken.
  • een jasje uitdoen: een inspanning leveren, een stuk uit de reserves putten.
  • een koffiemolentje draaien: met een zeer kleine versnelling rijden.
  • een kwak geven: tijdens de sprint bewust iemand opzij zetten door een bruusk manoeuvre.
  • een waaier trekken: bij zijwind rijden de renners het liefst schuin achter elkaar, zodat de renners (behalve de eerste) uit de wind rijden. Wanneer zo de ganse breedte van de weg gebruikt is en er geen plaats meer is, komt de volgende renner in de wind en zal die het moeilijker krijgen om te volgen. Omdat hij in feite verplicht wordt om een nieuwe waaier te vormen, kan hij en de rest van het peloton "eraf gereden worden". (Verwant: (het peloton) op de kant zetten.)
  • een wapper krijgen: Hongerklop krijgen. Te weinig gegeten hebben waardoor het lichaam in eens niet meer in staat is tot grote fysieke inspanning.
  • elkaar bij de keel vasthouden (Maarten Ducrot): Wanneer klassementsrenners elkaar geen strobreed toegeven in de strijd om de koppositie. Daarmee wurgt de klassementsrenner ook zijn eigen kansen. Vaak wordt gedacht: 'Ik niet, dan mijn concurrent ook niet.'
  • en danseuse: recht op de trappers bergop rijden en zwaaiende bewegingen maken met het lichaam.
  • er een snok aan geven (Gerrie Knetemann): extra hard gaan rijden of een laatste krachtexplosie.
  • er af gepierd worden (Maarten Ducrot): het tempo niet meer kunnen volgen.
  • erbij liggen (Maarten Ducrot): deel uitmaken van een valpartij.
  • ervanonder muizen: wegspringen, demarreren op een onopvallende manier.
  • fringale: hongerklop (zie aldaar)
  • gekookt zijn (Maarten Ducrot): uitgeput door inspanning of warmte
  • geparkeerd staan: nauwelijks nog bergop kunnen fietsen zodat men bijna stilstaat.
  • gesneden brood: groeihormonen.
  • gestrekt tempo: rijden met hoog tempo, net niet maximaal.
  • goede benen hebben: in goede vorm verkeren.
  • grinta (Italiaans): hardnekkigheid, verbetenheid (veel gebruikt door Michel Wuyts op de Vlaamse televisie).
  • gruppetto: de bus (zie aldaar)
  • gruppo compatto (Italiaans): de groep is weer compleet, de kopgroep is teruggepakt.
  • guidon: fietsstuur, in uitdrukkingen als: onder in de guidon of de guidon vanonder pakken. Een wielrenner pakt het stuur aan de onderkant vast als hij wil sprinten of gestroomlijnder wil zijn bij een versnelling.
  • het gat dichten/dichtrijden: aansluiting krijgen met een voorligger.
  • het moet uit het eelt van zijn tenen komen (Mart Smeets): het kost hem grote inspanning.
  • een ander het snot voor de ogen rijden: hem afpeigeren en zo goed als eraf fietsen. (Vgl. opgebaard ...)
  • hij is gezien: hij is verslagen, op achterstand gereden.
  • hij trapt de kinderkopjes uit de kasseistrook (Mart Smeets): zeer hard over een kasseistrook fietsen.
  • hij zit in een zetel: hij zit in een zeer voordelige positie als de sprint begint.
  • hij zit te harken (met zijn hol open) (Gerrie Knetemann): hij rijdt zwoegend.
  • hongerklop: plotselinge uitputting door tekort aan koolhydraten.
  • iemands karretje in de poep rijden (Gerrie Knetemann): geheel tegen de tactiek van een tegenstander in koersen.
  • in de boter trappen: erg soepel fietsen.
  • in iemands wiel springen: achter een tegenstander aan gaan.
  • in/uit de wind rijden
  • jus (in de benen): genoeg energie om hard te fietsen.
  • kever: een dosis testosteron.
  • klepper: een renner waar zeel veel van verwacht wordt, renners met ervaring en talent.
  • klimgeit: wielrenner die goed kan klimmen.
  • koninginnenrit: allerzwaarste rit in een meerdaagse wielerwedstrijd.
  • koppeltijdrit]: tijdrit gereden door twee wielrenners die samen het parcours moeten afleggen van startplaats tot eindstreep.
  • kuitenbijter: korte, maar steile helling.
  • Lachend naar het rood met gemak de leiderstrui pakken of behouden (in de Vuelta).
  • lead-out: voor­be­rei­dend werk waar­mee ploeg­ge­no­ten hun bes­te sprin­ter in een zo goed mogelijke uit­gangs­po­si­tie pro­be­ren te bren­gen voor een mas­sa­sprint
  • leegloper: fietsband die lang­zaam leeg­loopt.
  • linkeballen: tactisch manoeuvreren aan het eind van een koers, dat wil zeggen maar weinig kopwerk doen.
  • loper: beklimming die geleidelijk aan steiler wordt en geen bruuske afwisseling in percentages kent.
  • lossen: niet mee kunnen komen met een groep of het peloton.
  • de man met de hamer tegenkomen: in korte tijd compleet uitgeput raken.
  • massasprint of massaspurt
  • meesterknecht: ploeggenoot die veel werk verzet voor zijn kopman; ook wel adjudant of wegkapitein genoemd.
  • met je hol open zitten (Gerrie Knetemann): zitten zwoegen om mee te kunnen.
  • mongolenwaaier: groep gelosten.
  • musette: etenszakje.
  • Namen zeggen me niks. Rugnummers moet ik hebben. (Barend Barendse, reagerend op een mededeling dat Pflimlin gevallen was.)
  • Met een neuslengte (ook: wieldikte) verschil winnen: winnen met een klein verschil.
  • het nieuwe wielrennen: wielrennen zonder doping, term ingevoerd na de doping-affaires van 2006 en 2007.
  • op de grote molen: met een groot verzet, een grote versnelling op de fiets rijden.
  • opgebaard over de meet komen nadat je je het snot voor de ogen hebt gereden (Gerrie Knetemann): dodelijk vermoeid de finish bereiken.
  • op het rooster leggen: de renners worden door de beste in de groep helemaal kapotgereden
  • op karakter fietsen: het fietsen niet opgeven ondanks pijn (door kwetsuur).
  • op souplesse rijden: de trappers met een efficiënte techniek rondbewegen, met een hoog aantal omwentelingen.
  • pap in de benen hebben in slechte vorm verkeren.
  • Parijs is nog ver: uitdrukking die toegeschreven is aan Joop Zoetemelk, wil aangeven dat de strijd nog niet gestreden is, dat de prijzen aan de eindmeet worden uitgedeeld.
  • patat krijgen: een sportieve draai om je oren krijgen.
  • pi­lo­teren: in een goe­de uit­gangs­po­si­tie bren­gen, meestal voor de sprint
  • plakbidon: bidon collé (zie aldaar)
  • pocketklimmer: relatief kleine lichte renner die goed kan klimmen. Ook wel berggeit genoemd.
  • régional de l’étape: wielrenner die tijdens een rittenkoers deelneemt aan een etappe in de streek waar hij woont.
  • de rode lantaarn wordt (symbolisch) uitgereikt aan de laatste renner in het klassement.
  • de rode vod of flamme rouge is een rode driehoek boven de weg die aangeeft waar de laatste kilometer begint.
  • Het skoekeloen in rijden: Het ravijn in rijden.
  • een spervuur van demarrages: talrijke demarrages aan het eind van een wedstrijd of etappe.
  • springveer: ren­ner die door­gaans aan het slot van een wed­strijd nog een in­druk­wek­ken­de ver­snel­ling in de be­nen heeft.
  • spurtbom: begenadigde spurter met explosieve, krachtige stijl.
  • ze staan stil: die groep heeft een relatief laag tempo
  • stervende zwanen: een uitdrukking die af en toe door Michel Wuyts gebruikt wordt. Het is veelal een spurt tussen twee renners (of meerdere) die na een immense krachttoer nog een inspanning moeten leveren.
  • stoempen: (variant van stampen) fietsen op kracht met weinig techniek vnl. op zwaar terrein (berg, kasseien, modderige grond). Vgl. op karakter fietsen.
  • strijkijzer: iemand die helemaal niet kan sprinten.
  • surplacen: balancerend stilstaan op de fiets om zo een tegenstander ongewild de leiding op te dringen; het bijpassende zelfstandig naamwoord luidt surplace (van Frans sur place, "ter plaatse").
  • het lijkt op een tandartsenpraktijk: elke keer alle gaatjes dichtrijden na een demarrage. (Maarten Ducrot tijdens de Ronde van Frankrijk 2008)
  • treintje oproken: te snel haken een aantal ploeggenoten af die de sprinter naar de finish moeten brengen.
  • met twee vingers in de neus een overwinning behalen: makkelijk winnen.
  • uitgewoond zijn (ook: uitgepierd zijn): uitgeput zijn.
  • vals plat: licht oplopend, schijnbaar vlak stuk van het parkoers.
  • verdapperen: harder gaan rijden.
  • vierkant draaien: niet vlot fietsen (vooral door technische tegenslag of vete in de ontsnappende groep).
  • viezerikje: segment van een beklimming die je dwingt in het rood te gaan. (Peter Kaag)
  • virtueel in het geel rijden: (Ronde van Frankrijk:) renner die tijdens de etappe zo'n voorsprong heeft dat hij de gele leiderstrui zou dragen als de rit op dat moment zou eindigen.
  • Vuelta: Ronde van Spanje (voluit Vuelta Ciclista a España).
  • wandeletappe: een etappe van een wielerkoers waarin heel langzaam wordt gefietst.
  • wapper: hongerklop.
  • we gaan fietsen (Mart Smeets): ter inleiding van televisiecommentaar op een wielerwedstrijd. Tijdens de wedstrijd, wanneer de renners na een gezapige rit in peloton serieus gaan koersen.
  • wegkapitein: ervaren renner, maar meestal niet de kopman, die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de teamstrategie en ervoor moet zorgen dat al zijn teamgenoten op het juiste moment op de juiste positie rijden.
  • wegkletsen: demarreren (zie aldaar).
  • wesp: aranesp, een soort super-epo. (gebruikt in de zaak Johan Museeuw)
  • wieltjeszuiger (ook: achterwielrenner): wielrenner die steeds achter een ander aanrijdt en niet op kop gaat. Gezegd door Eddy Merckx over Joop Zoetemelk.
  • zwemmen: tussen twee groepen in fietsen zonder dat de eerste groep wordt ingehaald. (Vgl. chasse-patate)