Location via proxy:   [ UP ]  
[Report a bug]   [Manage cookies]                
  • du·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
duren
/'dyːrə(n)/
duurde
/'dyːrdə/
geduurd
/ɣə'dyːrt/
zwak -d volledig

duren

  1. absoluut een bepaalde tijd in beslag nemen
    • De kerkdienst duurde vrij lang deze zondag. 
    • De film duurde anderhalf uur. 


vervoeging van
durar

duren

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van durar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van durar