Location via proxy:   [ UP ]  
[Report a bug]   [Manage cookies]                
  • af·doen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afdoen
deed af
afgedaan
onregelmatig volledig

afdoen

  1. overgankelijk een gerezen vraag of tegenwerping als onbetekenend voorstellen
    • Hij deed dat af alsof het een slechte grap was.. 
     Wat als een formaliteit werd afgedaan was in werkelijkheid de eigenlijke reden van het gesprek.[1]
  2. overgankelijk een sieraad of kledingstuk afleggen
    • Hij had zijn hoed nog niet afgedaan. 
  3. ten einde brengen, niet langer werkzaam of geldig zijn
    • Behalve dan dat de twee waarnemers zich, op het moment dat ze zo laag mogelijk gebukt vooruitkwamen, als konijnen lieten neerschieten. Eerst vielen er drie schoten en daarna een diepe stilte; de zaak was wat de vijand betreft afgedaan. [2] 
    • Hij is niet meer belangrijk voor me nadat hij zo vervelend deed, hij heeft helemaal voor mij afgedaan. 
  4. minder belangrijk maken
    • Hoewel de uitkomst rampzalig was deed dat niets af aan de goede bedoelingen die hij toch had. 
  • een hoofddoek afdoen
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  2. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 14
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be