dul
- dul
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dul | dullen |
verkleinwoord | dulletje | dulletjes |
- knop op een vlaggenstok
- Op de dul zit een meeuw.
- kerstboompiek, kop, piek, piron, toppunt
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | dul | duller | |
verbogen | dulle | dullere |
dul
- (verouderd) dwaas, zot
- (verouderd) razend, woest
- Ziet, gonder, die dulle schapen vlieden en die dullere herderen bachten! [1].
1. knop op vlaggenstok
- Het woord 'dul' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ “Het zwevende schaakbord”, Louis Couperus
dul
dul