duwen
- du·wen
- In de betekenis van ‘door drukking voortbewegen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
duwen |
duwde |
geduwd |
zwak -d | volledig |
duwen
- overgankelijk door druk uit te oefenen doen voortbewegen
- Zij duwen de auto aan de kant.
- ▸ Plotseling lag ik plat op mijn rug doordat mijn buren me met een zwiep van de hooibaal hadden geduwd.[3]
- ditransitief iemand iets opleggen of opdringen
- Hij kreeg een prop in zijn mond geduwd.
1. door druk uit te oefenen doen voortbewegen
de duwen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord duw
- Het woord duwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "duwen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "duwen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ duwen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be