faam
- faam
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘reputatie, roem’ voor het eerst aangetroffen in 1250 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | faam | - |
verkleinwoord | - | - |
- reputatie
- Deze man schijnt te goeder naam en faam bekend te staan.
- roem
- Die acteurs van tegenwoordig genieten van grote faam.
- Te goeder naam en faam bekend staan
bekend staan voor goede dingen
1. reputatie
2. roem
- Het woord faam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "faam" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "faam" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ faam op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be