hopje
- hop·je
- eponiem: naar de eerste afnemer, de Nederlandse diplomaat Hendrik Hop voor wie de Haagse suikerbakker T. van Haaren vanaf 1792 deze lekkernij maakte, in de betekenis van ‘handelsnaam voor een bepaald snoepje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1855 [1][2][3]
het hopje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord hop
- Het woord hopje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hopje" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ hopje op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "hopje" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be