knook
- knook
- In de betekenis van ‘bot’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- Afkomstig uit het Germaans, vergelijk het Limburgse knaok.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knook | knoken |
verkleinwoord | knookje | knookjes |
- een been of bot in het lichaam
- (gewestelijk) een kwast in hout
- Het woord knook staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knook" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "knook" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be