loop
- loop
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | loop | lopen |
verkleinwoord | loopje | loopjes |
de loop m
- voorste deel van een wapen
- route van een rivier
- voortgang.
- In de loop van de avond.
- In de loop van het gesprek.
- ▸ Kritisch te kijken naar wie je bent geworden en te reflecteren op de minder fraaie eigenschappen die er in de loop van de jaren zijn ingeslopen.[1]
- ▸ Was Harald ronduit slecht, een duivel in mensengedaante die je zijn eigen ondergang tegemoet moest laten gaan? Een gruwelijke gedachte, maar als je je gedachten de vrije loop liet kon er van alles bovenkomen.[2]
- het lopen of hardlopen
|
|
voorste deel van een wapen
vervoeging van |
---|
lopen |
loop
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lopen
- Ik loop.
- gebiedende wijs van lopen
- Loop!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lopen
- Loop je?
- Het woord loop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "loop" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be