toneel
- to·neel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toneel | [1,3]: tonelen |
verkleinwoord | [1]: toneeltje | [1]: toneeltjes |
het toneel o
- een ruimte gereedgemaakt voor een vertoning of optreden voor een publiek
- Het was maar een klein toneel, maar ze maakten er goed gebruik van.
- kunstvorm die gebruik maakt van [1] om een publiek op een schouwspel te vergasten
- Het toneel was altijd al zijn grote liefde geweest.
- een schouwspel dat zich ontvouwt alsof het een toneelspel was
- De tonelen die zich na de machtsovername afspeelden zijn nauwelijks te beschrijven.
|
1.
- Het woord toneel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toneel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "toneel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ toneel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be