uitrollen
- uit·rol·len
- samenstelling van uit bw en rollen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitrollen |
rolde uit |
uitgerold |
zwak -d | volledig |
uitrollen
- ergatief ophouden te rollen
- De bal was al bijna uitgerold voordat een speler er een trap tegen kon geven.
- overgankelijk (sport) met een rollende beweging een bal in het spel brengen
- overgankelijk in een rollende beweging uitspreiden
- Het was moeilijk de papyrus uit te rollen omdat deze erg breekbaar geworden was.
- (figuurlijk) organiseren
- ▸ Op dit moment zorgt Wijnveld met zijn collega's voor het uitrollen van de anderhalvemetereconomie in negen steden in ons land: "Halsema zei bij Op1 dat ze zondag toch onrustig werd, normaal ga je bij twijfel voor de zekerheid toch voorbereidingen inzetten, zorg je dat afzettingen klaar staan, of led-schermen om mensen er op te wijzen dat het vol is. Dat is niet gebeurd. Dan kun je ook niet meer ingrijpen, zonder dat het ongezellig wordt."[1]
- Het woord uitrollen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitrollen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron Onno Beukers“Welke keuzes had Halsema? 'Er leek niks voorbereid'” (2/6/2020), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be