verblijf
- ver·blijf
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verblijf | verblijven |
verkleinwoord | verblijfje | verblijfjes |
het verblijf o
- het verblijven
- Ik zou graag mijn verblijf willen verlengen.
- ▸ Mocht u iets nodig hebben, volstaat het aan het schelkoord te trekken dat naast de deur hangt. Ik wens u een aangenaam verblijf toe in Grand Hotel Europa.'[2]
- ▸ Er waren maar drie regels in haar Hippie Daycare: iedereen moest een Hawaii shirt aan tijdens het verblijf in haar tuin, je kon tegen een kleine donatie ’s avonds Mexicaans mee-eten en om tien uur moest je stil zijn voor de buren.[3]
- een onderkomen
- Dit is mijn verblijf voor de komende paar maanden.
- buitenverblijf, dagverblijf, gastenverblijf, kortverblijf, nachtverblijf, passantenverblijf, vrouwenverblijf, ziekenhuisverblijf, zomerverblijf
vervoeging van |
---|
verblijven |
verblijf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verblijven
- Ik verblijf.
- gebiedende wijs van verblijven
- Verblijf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verblijven
- Verblijf je?
- Het woord verblijf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verblijf" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ verblijf op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 17
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be