vrijaf
- vrij·af
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vrijaf | - |
verkleinwoord | - | - |
het vrijaf o
- toegestane afwezigheid bij een terugkerende activiteit waaraan men hoort deel te nemen
- vrijaf hebben
niet hoeven te komen
- vrijaf geven
toestaan om weg te blijven
- vrijaf krijgen
weg mogen blijven
- vrijaf nemen
wegblijven in de verwachting dat dat mag
- Het woord vrijaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vrijaf" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be