watten
- wat·ten
- alleen meervoud, via Frans ouate van middeleeuws Latijn wadda "textiel dat ruw en rafelig is gemaakt voor gebruik als voering of in dekens", in de betekenis van ‘verbandmiddel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1655 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | watten |
verkleinwoord | watje | watjes |
de watten mv
- (medisch) ongesponnen katoen of een synthetische vervanging daarvan bedoeld voor het aanbrengen op wonden
- Hij bracht eerst wat watten aan en vervolgens wat steriel gaas en wat pleisters.
- iemand in de watten leggen
iemand overdreven goed behandelen, verwennen
1. ongesponnen katoen of een synthetische vervanging daarvan bedoeld voor het aanbrengen op wonden
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen | watten |
watten
- van ongesponnen katoen of een synthetische vervanging daarvan vervaardigd
- Het vest was voorzien van een watten voering.
- overdrachtelijk beneveld, onhelder
- De volgende morgen stond hij op met een watten hoofd.
- Het woord watten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "watten" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "watten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be