geknisper
Uiterlijk
- ge·knis·per
- naamwoord van handeling van knisperen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geknisper | |
verkleinwoord |
het geknisper o
- het aanhoudend een licht knetterend geluid maken
- ▸ Ze zal de milde Californische seizoenen talloze malen zien wisselen, het zilveren geknisper van generaties krekels horen, de rivier droog zien vallen tijdens hete zomers, de kolkende watermassa horen na een plensbui.[1]
- ▸ Als leerlingen dat willen, mogen ze iets van huis meenemen. De een neemt een fotootje van de hond mee, de ander een knuffel. Of een zakje snoep. „We vragen wel altijd om de zakjes vooraf open te maken. Dat we niet drie uur dat geknisper van de snoepzakjes hoeven te horen.”[2]
- Het woord geknisper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Carla de Jong“Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
- ↑ Weblink bron Hans Brok“Surveillant legt kandidaten in de watten” (25-05-2013), Tubantia