meier

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  meier    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈmɛiər/

Woordafbreking

• mei·er

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: honderd gulden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1680
• Herkomst: [1] Bargoens

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	meier	meiers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de meier v / m

1. (Jiddisch-Hebreeuws), (financieel) (biljet van) honderd gulden

Woordherkomst en -opbouw

• Van Latijn maior (waar majoor tevens van is afgeleid).

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	meier	meiers
verkleinwoord	meiertje	meiertjes

Zelfstandig naamwoord

de meier m

1. (geschiedenis), (beroep), (juridisch) m.n. in de vroege middeleeuwen (500-1000 n.C.) een beambte in dienst van een lands- of dorpsheer, vooral als aanklager en voorzitter met de rechtspraak in een bepaalde streek belast
2. (geschiedenis), (beroep), (landbouw) (na de middeleeuwen) pachter, pachtboer, nadat de bestuurlijke bet. 1 uit het dagelijks leven was verdwenen

Verwante begrippen

• intendant, opzichter, rentmeester, zaalchef

Hyponiemen

• Biedermeier, berkenmeier, biedermeier, hofmeier, kletsmeier, lulmeier, obermeier, stadsmeier

Afgeleide begrippen

• meierbloem, meieren, meierij, meierrecht

Vertalingen

    1.   

Engels: superintendant (en)

Spaans: intendente (es) m

Werkwoord

vervoeging van
meieren

meier

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meieren
   

   • Ik meier. 

2. gebiedende wijs van meieren
   

   • Meier! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meieren
   

   • Meier je? 

Gangbaarheid

• Het woord meier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "meier" herkend door:

80 %	van de Nederlanders;
55 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.