waspeen
Uiterlijk
- was·peen
- samenstelling van was zn en peen zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | waspeen | waspenen |
verkleinwoord | waspeentje | waspeentjes |
- (voeding) bospeen waarvan het loof is verwijderd
- Ík vind waspeen echt totaal smakeloos. Bospeen is wel lekker, maar een goeie knoestige winterpeen is echt heerlijk, daar zit veel meer smaak aan dan aan waspeen.[1]
- Zo blijkt er een fors cultuurverschil te bestaan tussen Katwijk aan Zee, waar vanouds de haringvisserij centraal stond en Katwijk aan den Rijn. Daar leefde men van de tuinbouw - de Katwijkers concentreerden zich op de verbouw van waspeen -, tot de groenteveiling in 2001 ter ziele ging.[2]
- Het woord waspeen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "waspeen" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Volkskrant WILMA DE REK 18 mei 2012,
- ↑ Volkskrant Anet Bleich 31 oktober 2011
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be