119
er abstracte waarheden die niet te verzoenen zijn met menselijke gerechtigheid ? Dit zijn
geen vragen die ver van de werkelijkheid staan. Het probleem ligt voor ons, hier en nu".
Jacques De VISSCHER
MICHEL FOUCAULT
Rudi Visker, Genealogie als kritiek. Michel Foucault en de menswetenschappen. MeppelAmsterdam, Boom & Deurne, Denis, 1990, 200 blz., 690 Bfr. Ffl. 32,50
ISBN 90 6009 922 2
Op wijsgerig gebied wordt bij ons meestal geïntroduceerd en geparafraseerd, zelden
gedebatteerd. Het boek van Rudi Visker, gebaseerd op zijn dissertatie Nawoord bij de
transgressie (1989), vormt daarop een zeldzame uitzondering. Het neemt stelling in de
actuele discussie over het werk van Michel Foucault, en zo in het ruimere debat over
de (mens)wetenschappen, de mogelijkheden van kritiek, zin en onzin van een
filosofenbestaan. Het boek biedt een indringende lectuur van Foucault. Het is ook knap
geschreven. Het richt zich echter nu eens niet tot de 'ruim geïnteresseerde leek', maar
tot wie toch wat vertrouwd is met Foucaults geschriften en de filosofische discussies
die ze uitgelokt hebben.
De auteur beoogt uitdrukkelijk een filosofische lectuur van Foucault, een lectuur
van Foucault àls filosoof. "In de tekst van Foucault een georganiseerde verwarring
aanbrengen en laten zien dat hetgeen die verwarring organiseert een filosofische
problematiek is" (blz. 10). Zijn lectuur roept bij mij nogal wat herinneringen op aan
Althussers 'lecture symptomale' in Lire Ie Capita/, wat hij evenwel niet thematiseert
(met enige nuance, noot 12, blz. 181). Visker is immers getroffen door de vele
aanhalingstekens in Foucaults teksten. Aanvankelijk waren ze voor hem een bron van
ergernis, maar hij wist zijn verzet te transformeren tot verwondering. De aanhalingstekens
fungeren zo als 'plDlt van niet-verstaan' dat zijn Foucault-lectuur organiseert : als
symptomen van een door Foucault niet gestelde en dus te reconstrueren vraag.
In de inleiding schetst de auteur het risico dat inherent is aan een kritiek die de
wetenschappelijkheid van de 'wetenschap' letterlijk tussen aanhalingstekens zet : het
risico dat ze zélf een niet-geanalyseerde norm van wetenschappelijkheid hanteert. De
daarop volgende hoofdstukken tonen aan hoe reëel dit risico is. Histoire de lafolie krijgt
daarvoor, tegen het genealogisch perspectief, uiteindelijk het karakter van een
vervalsingsgeschiedenis (hoofdstuk 1).
Ook Les mots et les choses blijft in de ban van een ongeanalyseerde notie van
wetenschappelijkheid : in zijn kritiek op de epistemologische configuratie van de
menswetenschappen hanteert Foucault een wetenschapsideaal dat verder niet wordt
uitgeklaard (hoofdstuk 2.1). Heel wat moeilijkheden met betrekking tot Surveiller et punir
hebben te maken met Foucaults beslissing om de wetenschappelijkheid van de
mens 'wetenschappen' te betwisten. Hij botst hier op de moeilijkheden van een
onderneming die vanuit een onderzoek naar de ontstaanssamenhang, meteen het
onderzochte in discrediet wil brengen. Enerzijds is alle weten met macht verbonden,
120
anderzijds is precies de band tussen de menswetenschappen en disciplineringsmechanismen een reden om hun 'wetenschappelijkheid' te betwisten (Hoofdstuk 2.2).
Bij het lezen van Histoire de la sexualité (hoofdstuk 3.1) stelt men vast dat de
aanhalingstekens hier terugkeren en zo al niet de analyse, dan toch de gevolgen die
Foucault ermee verbindt, blijken te bepalen. Het hele probleem is of en in welke
voorwaarden het theoretisch instrumentarium dat hier wordt gebruikt, geschikt is om de
'politieke' consequenties, die Foucault ermee verbindt, dwingend te argumenteren.
Foucaults aanhalingstekens hebben op die manier een exemplarisch karakter. Het
Foucault-debat (hoofdstuk 3.2) heeft ze echter te ernstig genomen. In plaats van er een
klem in te zien die zijn problematiek gevangen houdt, laat het ze met die problematiek
zelf samenvallen.
Het boek eindigt (hoofdstuk 4) met een programmatische schets van een type dat
Visker uit zijn Foucault-lectuur gewonnen heeft, en dat hij een 'objectivismekritiek'
noemt. Die zou erin bestaan aan te tonen dat bepaalde ordes functioneren door hun
mogelijkheidsvoorwaarden te miskennen. De kritiek zou erin bestaan die regels en
ordeningsprincipes hardnekkig doch voorzichtig bloot te leggen. "Een kritiek die zich
(... )als een soort 'indirect spreken' (Merleau-Ponty) in de marges van het wetenschappelijk vertoog nestelt en het interne discours, dat bepaalde vertogen over zichzelf houden,
analyseert om hen eraan te herinneren dat niet zij het zijn die over het licht waarin zij
gedijen, kunnen beschikken, maar dat dit licht van elders komt, dat hun orde een
oorspronkelijker gebeuren veronderstelt dat binnen vertogen iets laat oplichten, maar ook
veel in het duister laat" (blz. 145).
Naast alle lof die ik voor dit boek over heb, hoort het tot het literaire geme van
de recensie om ook enkele bedenkingen te formuleren.
1. Een onduidelijkheid. Bedoelt Visker dat de kritiek op de menswetenschappen,
de focus is van Foucaults werk, (zoals de titel suggereert, ook op blz. 86) dan wel dat
het type kritiek dat Foucault ten aanzien van de menswetenschappen bedrijft (en de
moeilijkheden die ermee gepaard gaan) enkel exemplarisch is voor Foucaults hele
project ? In het laatste geval ligt Foucaults fundamentele interesse elders dan in de
wetenschapskritiek.
Ik ben geneigd te kiezen voor de tweede mogelijkheid en het hele 'oeuvre' van
Foucault te focaliseren vanuit de vraag naar de constitutie van het subject, een knooppunt
van drie assen : het wetenschappelijke weten, de macht en de bestaanstechnieken. Maar
misschien geloof ik Foucault hier te zeer 'op zijn woord' ? (Cfr. zijn Deux essais sur
Ie sujet et Ie pouvoir, in het Foucault-boek van Dreyfus en Rabinow).
2. Visker stelt : zonder de voorafgaande studies van de vóórchristelijke ethiek was
het Foucault wellicht nooit gelukt om het probleem van het christendom te formuleren
in termen van subjectivering stricto senso, verbonden met onderwerping (assujettissemenJ)
(blz. 102). Feitelijk heeft zich alleszins de omgekeerde beweging voorgedaan : de
onderzoekingen zijn in omgekeerde volgorde van hun publicatie gebeurd. Vertrekkend
bij de bekentenis uit La volonté de savoir, heeft Foucault het typische macht-weten in
het vroege christendom willen onderzoeken, en tenslotte in de vóórchristelijke tijd. Een
belangrijke schakel daarbij vormen de teksten over la gouvernemenJalité uit de antiMachiavelli literatuur.
Daarmee hangt een andere bedenking samen :de studie van het christendom, aldus
Visker, zou Foucault in staat stellen om opnieuw de relatie tussen subjectivisering stricto
senso en de onderwerping te leggen. Inderdaad, omdat in het christendom heel specifieke
bestaanstechnieken aanwezig zijn, maar dan wel verbonden met specifieke machtsmechanismen en specifieke vormen van weten. In de vóórchristelijke bestaansesthetica's zijn
121
andere machtsmechanismen en andere vormen van weten aanwezig. Maar telkens gaat
het om verbindingen van weten met macht en met bestaanesthetiek. De problematiek
van de macht verdwijnt mijns inziens in Histoire de Ie sexualité 2 en 3 veel minder
naar de achtergrond dan Visker beweert (blz. 98-100).
3. Treffend merkt Visker ten aanzien van Foucault op : "Van een kritische theorie
verwacht men meer" (blz. 139). Ik had gehoopt dat Visker hier zijn positie in het
Foucault-Habermasdebat zou uitklaren. Een meer ter zake lijkende bedenking echter lijkt
me deze : wàt als de erkenning van de mogelijkheidsvoorwaarden op een nieuwe
miskenning berust ? Onderstelt dat dan een tweede beweging, en een derde, enzovoort :
een regressus in infinitum ? Andere moeilijkheden suggereert hijzelf : wat indien iedere
orde in zekere mate door een miskenning zou worden gekenmerkt ? Waarom zou een
orde haar selectiviteit en exclusiviteit niet mogen vergeten ? Waarom zou ze haar
ontstaan niet mogen verloochenen ? (blz. 146) Maar vooral, wat verwacht Visker dan
wél van zo'n objectivismekritiek ? Hij stelt dat de bestaande orde enkel functioneert door
een miskenning van haar ontstaan. Maar zou de feitelijk uitgeoefende macht en het
feitelijk uitgeoefende weten zich in enige mate 'bedreigd' of 'verontrust' worden de aanhalingstekens worden hier bewust gebruikt- als hun miskende mogelijkheidsvoorwaarden in een filosofische kritiek blootgelegd werden ? Een confrontatie met Sloterdijks
te vlug geprezen en te vlug vergeten Kritiek van de cynische rede ware hier interessant.
We kunnen maar wensen dat de auteur de kans ziet om het project dat hij hier
ruwweg schetst, verder uit te werken, zoals hij, uitdrukkelijk hoopt te kunnen doen
(blz. 11).
Rob DEVOS
REDELIJK
Herman Parret (red.)., In alle redelijkheid. Standpunten over het denken, spreken en
handelen van de redelijke mens. MeppeVAmsterdam, Boom & Deurne, Denis, 1989,
272 blz., 720 Bfr., Hfl. 36 ISBN 90 6009 923 0
Wie in zijn beroepspraktijk telkens weer geconfronteerd wordt met de vragen van
studenten voor wie filosofie een leervak is zonder meer (zonder het perspectief op de
vakfilosofie dus) kent het probleem : enerzijds is er de onmogelijkheid terug te vallen
op een voorkennis die de meest essentiële filosofische begrippen enigszins kan
ondersteunen; anderzijds is er de quasi onhaalbare geladenheid van die begrippen zelf ?
De student die een begrip in een bepaalde context kon of leerde gebruiken, voelt zich
ongewild verward bij het gebruik in bijvoorbeeld een ander vakgebied. Zo iets zal
redacteur Parret wel voor de geest gestaan hebben bij het samenstellen van In alle
redelijkheid, een bundel van veertien opstellen geschreven door "filosofen, linguïsten,
psychologen, conversatieanalysten, antropologen, logici en medici over 'de redelijke
mens', 'redelijkheid en zedelijkheid', 'het redelijk denken' en 'het redelijk spreken'".
Zo staat het op het omslag; in hetzelfde stukje verschijnt ook de eerste zetfout. Ze blijkt
inderdaad niet de laatste te zijn.