BAAC Vlaanderen Rapport Nr. 577
Archeologisch onderzoek Alveringem –
Maldegem Lot 3:
Fluxys – Aanleg van een aardgasvervoersinfrastructuur
BAAC Vlaanderen bvba
Hendekenstraat 49
9968 BASSEVELDE
info@baac.be
Titel
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem Lot 3: Fluxys- Aanleg van een
aardgasvervoersinfrastructuur
Auteurs
Nathalie Baeyens, Tina Dyselinck, Olivier Van Remoorter, Jelle De Mulder, Niels Janssens, Christine
Swaelens & Jeroen Vanden Borre
Met bijdragen van:
J. van der Laan, S. Ech-Chakrouni, M. Boudin, P. Doeve, N. Van Ash, J. Mikkelsen en C. Nicosia
Opdrachtgever
FLUXYS BELGIUM NV
Kunstlaan 31
B-1040 Brussel
Projectnummer
2014-238
Plaats en datum
Gent, december 2018
Reeks en nummer
BAAC Vlaanderen Rapport 577
ISSN 2033-6896
© BAAC Vlaanderen bvba. Niets uit deze uitgave mag zonder bronvermelding worden verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige
wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door print-outs, kopieën, of op welke andere manier dan ook.
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Inhoud
1
Inleiding ............................................................................................................................... 9
2
De landschappelijke indeling .............................................................................................. 13
3
Het Fluxys-tracé: Alveringem-Maldegem............................................................................. 27
5
6
De impact .............................................................................................................................. 27
3.2
Onderzoeksmodaliteiten en methode .................................................................................. 28
Deeltraject 1: Roesbrugge................................................................................................... 33
4.1
Voortraject ............................................................................................................................ 35
4.2
Archeologische zones ............................................................................................................ 59
Deeltraject 2: Deeltraject Oostkamp Driekoningen .............................................................. 94
5.1
Voortraject ............................................................................................................................ 96
5.2
Archeologische zones .......................................................................................................... 111
Deeltraject 3: Deeltraject Oedelem Vliegend Paard ............................................................143
6.1
Voortraject .......................................................................................................................... 145
BAAC Vlaanderen Rapport 577
4
3.1
1
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
6.2
Aardewerkstudie pottenbakkersafval Beernem 1 ...............................................................347
7.1
Inleiding ............................................................................................................................... 347
7.2
Technische en morfologische kenmerken van het aardewerk ........................................... 349
7.3
Mircomorfologisch en bodemkundig onderzoek ................................................................ 370
7.4
De ovenstructuren............................................................................................................... 383
BAAC Vlaanderen Rapport 577
7
Archeologische zones .......................................................................................................... 174
2
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Afvalkuilen, zandwinningskuilen, greppels en overige sporen ........................................... 435
7.6
Globale analyse aardewerk: fasering, evolutie randtypologie, versiering, vormen, … ....... 449
Synthese ...........................................................................................................................474
8.1
Inleiding ............................................................................................................................... 474
8.2
Metaaltijden ........................................................................................................................ 474
8.3
Romeins ............................................................................................................................... 479
8.4
Middeleeuwen en later ....................................................................................................... 479
8.5
Besluit .................................................................................................................................. 481
9
Samenvattende aanbeveling .............................................................................................483
10
Bibliografie .......................................................................................................................484
11
Lijst met figuren ................................................................................................................490
12
Bijlagen .............................................................................................................................505
12.1
Lijsten Roesbrugge .............................................................................................................. 505
12.2
Kaartmateriaal ..................................................................................................................... 505
12.3
Lijsten Oostkamp E40 N+Z................................................................................................... 505
BAAC Vlaanderen Rapport 577
8
7.5
3
12.4
Kaartmateriaal ..................................................................................................................... 506
12.5
Lijsten Beernem ................................................................................................................... 506
12.6
Kaartmateriaal Beernem 1 .................................................................................................. 506
12.7
Lijsten Beernem 2 ................................................................................................................ 507
12.8
Kaartmateriaal Beernem 2 .................................................................................................. 507
12.9
Resultaten natuurwetenschappelijk onderzoek ................................................................. 508
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
4
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Foto’s ............................................................................................................................... 508
12.11
Determinatielijsten vondstmateriaal .............................................................................. 508
12.12
Conservatierapport urne Oostkamp E40-Noord ............................................................. 508
12.13
Digitale versie van het rapport, de bijlagen en het fotomateriaal .................................. 508
BAAC Vlaanderen Rapport 577
12.10
Uitleg Foto voorpagina: sfeerfoto tijdens het veldwerk te Beernem 1: onderzoek van ovenstructuur 15
5
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Technische fiche
Naam site:
Alveringem - Maldegem
Onderzoek:
archeologisch vooronderzoek en archeologisch onderzoek.
Ligging:
Het onderzoeksgebied loopt over de provincies Oost- en
West-Vlaanderen en is onderverdeeld in drie loten:
Deeltraject 1: Roesbrugge Alveringem – Poperinge:
Alveringem, Deelgemeente Beveren-ijzer
Afdeling 9
Sectie C
Poperinge, Roesbrugge-Haringe
Percelen: 627b, 582e, 581a, 580b, 526a, 535a,
521a.
Afdeling 7
Sectie A
Percelen: 229, 194a, 195a, 195.
Deeltraject 2: Oostkamp – Driekoningen:
Oostkamp
Afdeling 1,
Sectie D
Beernem
Percelen: 171e, 191f, 202a, 160b, 154g, 154f,
146/02a, 146, 145a, 143, 142a.
Afdeling 1
Sectie F
Percelen: 202d, 201a, 220b, 191c, 185b.
Deeltraject 3: Oedelem – Vliegendpaard
Afdeling 2
Sectie A
Percelen: 829, 830, 814a, 813a, 812, 619, 623a,
635, 634, 633, 643a, 644, 644c, 644b, 586b,
587/02a.
Sectie G
Percelen: 406c2, 405e, 339s, 337, 338, 336, 335a,
201a, 202a, 252, 250, 249, 248, 261, 262, 278,
273, 274b.
Sectie F
Percelen: 56t, 56s, 53l, 53f, 53k, 54a, 28f.
Projectcode BAAC Vlaanderen:
2014-238
Opdrachtgever:
FLUXYS BELGIUM NV
Uitvoerder:
BAAC Vlaanderen bvba
Trajectbegeleiding:
Agentschap Onroerend Erfgoed West-Vlaanderen (S. De
Decker), Raakvlak (B. Hillewaert & J. Huyghe) en Archeo7 (J.
Decorte)
Wetenschappelijke begeleiding:
dr. K. De Groote (Agentschap Onroerend Erfgoed), prof. dr.
W. De Clercq (UGent), B. Hillewaert & J. Huyghe (Raakvlak)
Bewaarplaats archief:
BAAC Vlaanderen bvba (tijdelijk)
Reden van de ingreep:
De aanleg van een gasvervoersinfrastructuur tussen
Alveringem en Maldegem.
Bijzondere voorwaarden:
Opgesteld door het Agentschap Onroerend Erfgoed
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Beernem, Deelgemeente Oedelem:
6
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 1: Het volledige onderzoekstracé van Alveringem tot Maldegem. (Fluxys Belgium NV ©).
Onderzoek:
Deeltraject 1: Roesbrugge
Deeltraject 2: Oostkamp –
Driekoningen
Deeltraject 3: Oedelem – Vliegend
Paard
2014/445 op naam van Niels
Janssens
2014/443 op naam van Niels
Janssens
2014/444 op naam van Niels
Janssens
2014/441 op naam van Jeroen
Vanden Borre
2014/440 op naam van
Jeroen Vanden Borre
2014/531 op naam van Nathalie
Baeyens
2014/529 op naam van Nathalie
Baeyens
2014/530 op naam van
Nathalie Baeyens
2014/442 op naam van Jeroen
Vanden Borre
2350
m²
/
881
m²
811
m²
1944
m²
Werkput 213
1436
m²
Werkput 4
2118
m²
Werkput 3
/
Beern
em 1
Beernem 2
Werkput 2
1005
m²
Werkput 2
1202
m²
Werkput 3
4212
m²
E40
Noor
d
Werkput 2
Werkput 5
744
m²
Werkput 1
Werkput 4
/
Werkput 3
m²
Werkput 2
Werkput 1
E40 Zuid
Opgravingszones
opgrav
ing
Werkput 1
proefsl
euf
8168
m²
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Tabel 1: Schematisch overzicht van de verschillende deeltrajecten en de opgravingszones.
7
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Coördinaten:
Tabel 2: Schematisch overzicht van de coördinaten van de verschillende deeltrajecten en de opgravingszones.
deeltraject 1
werkput 2
NW x 26392,7569 y
181508,6976
NO x 264452,0888 y
181483,6006
ZO x 26448,4798 y
181473,2228
ZW x 26388,2479 y
181497,2527
werkput 3
NW x 27844,3123 y
180744,6220
NO x 27935,9073 y
180697,2891
ZO x 27933,2718 y
180685,8167
ZW x 27837,5033 y
180734,2977
werkput 4
NW x 26937,7018 y
181255,4017
NO x 27119,1429 y
181129,0367
ZO x 27114,9721 y
181107,4164
ZW x 26924,4380 y
181242,3751
werkput 5
NW x 27979,8522 y
180666,4024
NO x 28166,4933 y
180555,6983
ZO x 28162,9266 y
180552,5964
ZW x 27978,2217 y
180662,5526
zuid
werkput 2
NW x 73794,4801 y
202996,1205
NO x 73805,9890 y
202985,8673
ZO x 73789,2316 y
202968,5658
ZW x 73779,8499 y
202976,4062
zuid
werkput 3
NW x 73848,8661 y
203087,8784
NO x 73869,1660 y
203077,2820
ZO x 73854,0386 y
203024,9617
ZW x 73835,9477 y
203062,0485
noord
werkput 2
NW x 74256,2041 y
203482,4892
NO x 74262,6913 y
203472,6101
ZO x 74148,3396 y
203366,3414
ZW x 74132,0694 y
203381,2766
Beernem 1
NW x 76490.5532 y
207940.7948
NO x 76727.3271 y
208071.7859
ZO x 76739.3923 y
208042.2918
ZW x 76512.6283 y
207918.6350
Beernem 2
werkput 2
NW x 76018.27 y
207146.39
NO x 76059.63 y
207162.73
ZO x 76068.23 y
207147.44
ZW x 76018.09 y
207129.36
Beernem 2
werkput 3
NW x 76153.64 y
207259.52
NO x 76170.15 y
207248.05
ZO x 76148.25 y
207214.08
ZW x 76131.74 y
207224.25
Beernem 2
werkput 4
NW x 76410.20 y
207711.07
NO x 76438.89 y
207703.62
ZO x 76426.81 y
207643.65
ZW x 76399.07 y
207650.60
deeltraject 2
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Deeltraject 3
8
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
1 Inleiding
Op 4 november 2013 werden de plannen voor het leggen van een nieuwe gasleiding door Fluxys
Belgium NV. aangekondigd in het Belgisch staatsblad. De 74 km lange leiding van Alveringem naar
Maldegem moest de bevoorrading voor de regio West-Vlaanderen versterken en te Maldegem
aansluiten op de bestaande Fluxysleiding van Zeebrugge naar Eynatten. Uit gelijkaardige projecten in
het verleden is reeds gebleken dat dergelijke projecten een enorme impact hebben op het
archeologische bodemarchief. Een mooi voorbeeld hiervan is de aanleg van de vTn-Leiding ZeebruggeZelzate/Eynatten dat plaatsvond tussen 1997 en 1998 en waarbij archeologen meer dan 135
archeologische feiten, over een traject van 300 km hebben geregistreerd. Dit soort projecten zijn zowel
een zegen als een vloek voor de Vlaamse archeologie. Enerzijds biedt het de kans om inzicht te krijgen
in de bewoningsgeschiedenis van de verschillende regio’s in Vlaanderen en kunnen verschillende
landschappelijke en bodemkundige entiteiten onderzocht worden.1 Anderzijds hebben dergelijke
projecten op organisatorisch vlak een zware impact op de archeologische bedrijven.
Gezien de enorme impact van dit project op het archeologische bodemarchief werd een
vooronderzoek uitgevoerd met als doel een gespecifieerd archeologisch verwachtingsmodel op te
stellen. Dit bureauonderzoek viel uiteen in twee luiken, enerzijds een bureaustudie en anderzijds een
landschappelijk en een verkennend booronderzoek. Bij de bureaustudie lag de focus op het inzamelen
van gegevens uit de verschillende beschikbare datasets. Zo werd de CAI (Centraal Archeologisch
Inventaris) geraadpleegd maar ook de datasets van diverse intergemeentelijke diensten, Bom-be en
de Universiteit Gent. Deze data werd vervolgens in een verwachtingsmodel gegoten en op basis van
dit model werden verschillende advieszones afgebakend. Deze advieszones werden op hun beurt
gewaardeerd en geclassificeerd onder lage, normale of hoge trefkans. Bovendien omvatte dit
bureauonderzoek een aanbeveling voor een bijkomend booronderzoek, een archeologische
begeleiding van de werkzaamheden, een proefsleuvenonderzoek en waar nodig een vlakdekkend
vervolgonderzoek. Voor de frontzone, de zone tussen Pypegale te Lo-Reninge en de Kasteelstraat te
Staden, werd na de bureaustudie reeds beslist het booronderzoek deels over te slaan en direct over te
gaan tot een proefsleuvenonderzoek. Het booronderzoek voor de overige zones vond plaats in het
voorjaar 2014 en werd uitgevoerd door BAAC bv in samenwerking met BAAC Vlaanderen.
In het najaar van 2014 tot midden 2015 vond een tweede campagne plaats (loten 4 en 5), die vooral
uitgevoerd werd door de THV. Ditmaal werd ook BAAC Vlaanderen betrokken bij de werkzaamheden.
In deze tweede fase werd het volledige tracé, met uitzondering van de ‘frontzone’ met proefsleuven
onderzocht en indien archeologisch interessante zones aangetroffen werden, vond een vlakdekkende
opgraving plaats.
Daarnaast werden drie zones afgebakend waarvan men het archeologisch potentieel op basis van het
bureau- en booronderzoek zeer hoog inschatte (Figuur 2). Deze zones vielen onder lot 3 en werden in
het najaar van 2014 en het voorjaar van 2015 uitgevoerd door BAAC Vlaanderen. Het ging om drie
1
IN ’T VEN & DE CLERCQ 2005.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De bevindingen van het vooronderzoek resulteerde in een eerste onderzoeksfase met ingreep in de
bodem. Hierbij werd de onderverdeling van het traject in verschillende loten gevolgd. In totaal werd
het tracé in vijf loten onderverdeeld. Er werd aangevangen met loten 1 en 2 of de ‘Frontzone’, waarbij
de focus lag op wereldoorlog archeologie. De uitvoering van dit onderzoek was in handen van de THV
(tijdelijke handelsvereniging) Ruben Willaert-GATE-Monument Vandekerckhove.
9
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
deeltrajecten, een eerste in Roesbrugge, een tweede te Oostkamp en een derde aan de cuesta te
Beernem-Oedelem.
Figuur 2: Overzicht van de drie deeltrajecten met aanduiding van het tracé Alveringem-Maldegem (groen). (©BAAC)
10
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Dit rapport bevat de onderzoeksresultaten van deze laatstgenoemde deeltrajecten, deel uitmakend
van Lot 3. In het inleidende hoofdstuk zal kort ingegaan worden op de algemene omkadering van het
project, de resultaten en de methodiek van het vooronderzoek en een korte toelichting van de drie
deeltrajecten.
In de daaropvolgende hoofdstukken worden per deeltraject eerst kort de resultaten van de
verschillende vooronderzoeken overlopen. Daarna zullen de resultaten van de proefsleuf/sleuven
besproken worden waarbij ook stil gestaan wordt bij de afbakening van de toekomstige
onderzoekszones en de onderzoeksvragen uit de Bijzondere Voorwaarden. Daarna zullen de resultaten
van de verschillende opgravingszones besproken worden. Hierin zal aandacht besteed worden aan de
methodiek en verloop van de opgraving, de opgravingsresultaten en de vondsten. Deze resultaten
worden vervolgens samengevat in een synthesehoofdstuk. Bijkomend wordt een advies gegeven voor
de zones die buiten de opgravingszones doorliepen, maar wel een zeer hoog archeologisch potentieel
hebben.
Gebruikte chronologieën:2
Tabel 3: De in het rapport gebruikte chronologieën en hun datering.
IJzertijd
Romeinse periode
Vroege Bronstijd
Midden Bronstijd A
1800/1750 - 1500 v.Chr.
Midden Bronstijd B
1500 - 1100 v.Chr.
Late Bronstijd
1100 - 800 v.Chr.
Vroege IJzertijd
800 - 475/450 v.Chr.
Midden IJzertijd (Oosten)
475/450 - 250 v.Chr.
Late IJzertijd (Oosten)
250-57 v.Chr.
Late IJzertijd (Westen)
475/450 - 57 v.Chr.
Vroeg-Romeinse tijd
Midden-Romeinse tijd
Vroege middeleeuwen
2100/2000 - 1800/1750 v.Chr.
57 v. Chr. – 69 n. Chr.
69 - 284 n. Chr.
Laat-Romeinse tijd
284 – ca 406 n. Chr.
Frankische periode
5e eeuw
Merovingische periode
6e-midden 8e eeuw
Karolingische periode
Midden 8e-eind 9e eeuw
Volle middeleeuwen
10e-12e eeuw
Late middeleeuwen
13e-midden 16e eeuw
Postmiddeleeuwse
periode
Midden 16e-19e eeuw
(sub-)Recent
(19e-)20e eeuw
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Bronstijd
2
https://thesaurus.onroerenderfgoed.be/conceptschemes/DATERINGEN, https://onderzoeksbalans.onroerenderfgoed.be/
onderzoeksbalans/archeologie/metaaltijden/chronologie, https://onderzoeksbalans.onroerenderfgoed.be/onderzoeksbalans/archeologie/
vroege_en_volle_middeleeuwen/inleiding.
11
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Bij deze inleiding kan dan ook een dankwoord verstrekt worden naar alle betrokken partijen. Allereerst
bedanken we graag de opdrachtgever, Fluxys Belgium NV voor de goede samenwerking. In het
bijzonder bedanken we graag volgende personen: Marc Simoen (Portfolio Manager), Tom Pinnock
(projectleider), Matthieu Mertens en Wim Lumen (werfdirectie), Lieven Clijmans (hoofdtoezichter
Burgerlijke bouwkunde Lot 1) en Wim Van Duyse (hoofdtoezichter Burgerlijke Bouwkunde Lot 2).
Daarnaast bedanken we ook graag de wetenschappelijke begeleiding voor het in goede banen leiden
van het onderzoek. In het bijzonder danken we dr. Koen De Groote (Agentschap Onroerend Erfgoed),
prof. Dr. Wim De Clercq (Ugent), B. Hillewaert en Jan Huyghe (Raakvlak). Guy De Mulder (UGent) werd
geraadpleegd voor de sporen en vondsten uit de metaaltijden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Als laatste danken we graag alle collegas die een bijdrage hebben geleverd tijdens het veldwerk en
tijdens de verwerking.
12
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
2 De landschappelijke indeling
Binnen dit hoofdstuk worden de geografische streken waarbinnen het onderzoekstracé zich bevindt,
kort besproken. Deze tekst is grotendeels overgenomen uit het vooronderzoek.3
Het onderzoekstracé kruist twee geografische streken, namelijk het zandleemgebied en de zandstreek.
Het zandleemgebied is een overgangsgebied tussen de noordelijk gelegen zandstreek en de zuidelijke,
in Noord-Frankrijk gelegen leemstreek. Op de grens van beide landschappen vermengde lokaal
materiaal (Tertiaire afzettingen en dekzand) zich met de leem, waardoor zandige leem ontstond. De
zandleemstreek varieert van lemig zand in het noorden tot zandige leem in het zuiden. Het huidig
oppervlakte werd vooral gemodelleerd door de Tertiaire ondergrond en het rivierstelsel.
Het grootste deel van het onderzoekstracé ligt in de zandstreek die het noorden van de provincies
West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen domineert.
3
4
PEPERS 2014.
DEVILLE et al. 2013.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 3: Het onderzoekstracé op de geografische streken.4
13
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Tertiair/Quartair
Gedurende het Pleistoceen overheersten over het algemeen extreme koude omstandigheden
(glacialen of ijstijden), maar er kwamen ook relatief kortstondige warme perioden (interglacialen of
tussenijstijden) voor. Deze klimatologische processen vormen de basis waarin veel materiaal werd
verplaatst.
Het vroeg- en midden-Pleistoceen, tot circa 128.000 jaar geleden, was naast periodes van sedimentatie
vooral eerder een periode van erosie, waarbij rivieren uitgestrekte rivierdalen uit de Tertiaire lagen
schuurden. Over het algemeen is dit Tertiair niveau (circa 65 miljoen - 2,4 miljoen jaar oud) diep bedekt
geraakt met dikke pakketten pleistoceen materiaal. Lokaal kan het Tertiaire oppervlak toch dichter
nabij het maaiveld voorkomen indien het door weinig pleistocene sedimenten is bedekt. Deze plekken
zijn in het landschap herkenbaar als geïsoleerde ”heuvels”, zoals bijvoorbeeld de Rug van Oedelem.
Tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien (circa 238.000 – 128.000 jaar geleden) heerste een periglaciaal
klimaat, wat resulteerde in een toendralandschap met een schaarse vegetatie en een vrijwel
permanent bevroren bodem (permafrost). Onder deze poolwoestijnomstandigheden werd door de
wind veel materiaal verstoven en in de vorm van dek(leem)zanden weer afgezet. Daarnaast werd ook
door smeltwater bodemmateriaal elders afgezet. Tijdens de zomers en met name tijdens de
overgangen van ijstijden naar warmere tussenijstijden, kwamen grote hoeveelheden
(sneeuw)smeltwater vrij. Daardoor verspoelde veel bodemmateriaal. Deze zogenaamde
fluvioperiglaciale afzettingen bestaan eveneens voornamelijk uit lemen en zanden.
Het Eemien dat volgde op het Saalien, was vooral een periode van relatieve geo(morfo)logische rust.
De poolwoestijnomstandigheden verdwenen en het vegetatiedek breidde zich geleidelijk uit, waarbij
de afzettingen uit het Saalien werden vastgelegd. Onder deze omstandigheden vond enige
bodemvorming plaats en in de natste terreindelen kwam plaatselijk veengroei voor.
In de laatste ijstijd, het Weichselien, heerste in onze regionen een toendraklimaat, met bijbehorende
schrale vegetatie. Er werd door de wind grootschalig opnieuw een mantel van dek(leem)zand over het
reeds gevormde landschap afgezet, vooral in het midden- en late-Weichselien of respectievelijk het
Pleniglaciaal (73000-14650 jaar geleden) en het laat-Glaciaal (14650- 11560 jaar geleden).
Het einde van de ijstijd, het laat-Glaciaal (circa 14650-11650 jaar geleden) werd ingeluid door een
afwisseling van koude en iets minder koude perioden. In deze geologische periode is het goed
gesorteerde en weinig gelaagde Jong Dekzand gevormd. Bijzonder is dat in dekzandprofielen uit het
Laat-Glaciaal beide dekzandformaties van elkaar gescheiden zijn door een oude fossiele bodem uit het
warme Allerød (circa 13900-12850 jaar geleden). De bleke kleur van de laag is echter niet overal even
duidelijk, maar de zone is goed te herkennen aan de talrijke vingervormige uitstulpingen en ronde
doorsnede van graafgangen van mestkevers. De gangopvullingen vallen op omdat ze iets lichter van
kleur zijn dan het omringende zand.
Na afzetting was vooral het Oud Dekzand maar ook het Jong Dekzand onderhevig aan verspoeling op
hellingen. Doordat de bodem tot circa 20 m diep bevroren was (permafrost), was het smeltwater
gedwongen oppervlakkig af te stromen. Dit krachtig afvloeiende smeltwater sleet hierbij brede en
ondiepe dalen uit. De beekvalleien werden in hun definitieve vorm uitgeschuurd.
In het Holoceen sneden gevormde rivieren en beken zich herhaaldelijk in hun eigen afzettingen in, om
vervolgens in het gevormde dal weer sedimenten af te zetten. Gedurende het Holoceen bleven in de
zandstreek en de zandleemstreek door de natuur gedreven erosie en sedimentatieprocessen
voornamelijk beperkt tot de actieve rivier- en beekdalen.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Tijdens de koudste fase, het Pleniglaciaal, werd het landschap zelfs geteisterd door hevige stormen.
Hierbij werden door de wind uitgestrekte glooiende pakketten sterk gelaagd, lemig dekzand afgezet.
Men spreekt dan van “Oud Dekzand”.
14
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
In het poldergebied leidden de toenemende vernatting en vegetatie er toe dat in slecht ontwaterde
gebieden, zoals in depressies of op vlakke waterscheidingen, veengroei kon plaatsvinden.
Tot de ijzertijd zag de kustvlakte er uit als een grote veenvlakte waartussen hoog opgeslibde
getijdengeulen lagen. Zeewaarts van het kustveenmoeras lag een schor en een slik dat verder
sedimenteerde ten gevolgde van de aanhoudende zeespiegelstelling. Doordat deze zeespiegelstijging
zwak van aard was kon het veen blijven accumuleren.
Door het indijken van de opgeslibde vlaktes door de mens kwam er geleidelijk aan een einde aan het
sedimentatieproces. Daarnaast zorgde de bedijking ervoor dat de waterafvoer moest verzorgd worden
via sluizen en grachten. Bijgevolg zorgde deze drainage ervoor dat de bovenste afzettingen verder
ontwaterd werden wat opnieuw zorgde voor compactie en een verlaging van het oppervlak.
Bodem
Deeltraject 1 (Figuur 4) doorsneed vooral de heuvels aan weerszijden van de IJzer en de vallei hiervan.
Qua bodemtypes komen vooral zandleemgronden voor. Het gaat hierbij om matig droge (Lca) tot
matig natte gronden (Ldp). De vallei van de IJzer kenmerkt zich door de aanwezigheid van poelgronden,
kreekruggronden en overdekte pleistocene gronden (O.Bk1, O.A5 en O.P4). Deze gronden bestaan
hoofdzakelijk uit zware kleigronden. Vooral de vruchtbare zandleemgronden zullen in het verleden
interessant geweest zijn voor menselijke bewoning.
Deeltraject 2 (Figuur 5 en Figuur 6) loopt vooral doorheen de Vlaamse zandstreek. In de bodemkaart
kenmerkt dit zich ook door de aanwezigheid van verschillende matig droge tot matig natte lemige
zandbodems (bodems van het type S) die afhankelijk van de locatie een verbrokkelde ijzer en/of humus
B-horizont of helemaal geen profielontwikkeling kennen. De locaties van vermoedelijke beekjes
worden gekenmerkt door de aanwezigheid van matig natte tot matig droge lichte zandleembodems
met of zonder profielontwikkeling (bodems van het type P).
Het tracé van deeltraject 3-Beernem 2 (Figuur 8) gaat vooral doorheen zandige afzettingen. Ook hier
gaat het om bodems die zich kenmerken door de aanwezigheid van verschillende matig droge tot matig
natte lemige zandbodems (bodems van het type S) die afhankelijk van de locatie een verbrokkelde ijzer
en/of humus B-horizont of helemaal geen profielontwikkeling kennen. De locaties van vermoedelijke
beekjes worden gekenmerkt door de aanwezigheid van matig natte tot matig droge lichte
zandleembodems met of zonder profielontwikkeling (bodems van het type P).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Beernem 1 van deeltraject 3 (Figuur 7) bevindt zich op de flank van een cuesta tussen Gent en Brugge.
De bodemkaart toont aan dat er zich hier verschillende matig droge lemige zandbodems bevinden die
vaak een duidelijke profielontwikkeling hebben. Het gaat hierbij om sterk gevlekte, verbrokkelde
textuur B-horizonten (suffix c) of verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizonten (suffix h). Op de top van
de cuesta bevinden zich ook zandige afzettingen, maar hier bevindt de klei zich op geringe (<75 cm)
diepte (bodemtype Shp).
15
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 4: Deeltraject 1 geplot op de bodemkaart.
16
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 5: Deeltraject 2-E40-Zuid geplot op de bodemkaart.
17
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 6: Deeltraject 2-E40-Noord geplot op de bodemkaart.
18
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 7: Deeltraject 3-Beernem 1 geplot op de bodemkaart.
19
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 8: Deeltraject 3-Beernem 2 geplot op de bodemkaart.
20
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Hoogtemodel
Op basis van de DHM valt duidelijk op dat het tracé van deeltraject 1 op de heuvelflanken van de
IJzervallei gelegen is (Figuur 9). Werkput 2 ligt op een verhevenheid, terwijl werkput 4 op de flank naar
de IJzervallei gelegen is. Werkputten 3 en 5 liggen op vlakker terrein aan de overzijde van de
meanderende vallei van de IJzer.
Het tracé van deeltraject 2-E40-Noord loopt van een lichte verhevenheid, waar vermoedelijk ook de
grafheuvelgordels op gelegen lagen (zie infra) over naar een depressie (Figuur 10). De meeste sporen
werden dan ook op deze verhevenheid aangetroffen.
Het tracé van deeltraject 2-E40-Zuid begon net ten oosten van een beek (Figuur 11). Het terrein zelf
klom dan op naar de top van een vermoedelijke zandige rug. De twee aangelegde werkputten lagen
op de top van deze rug. De rest van het tracé lag op de westelijke flank van deze rug.
Het tracé van deeltraject 3-Beernem 2 lag vooral in iets lager gelegen delen van het terrein en werd
ook door minstens twee beken doorsneden (Figuur 12). De opgegraven zones lagen allen op lichte
verhevenheden in het terrein. Werkput 2 lag op de flank van een beekvallei, werkput 3 lag op een
kleine opduiking. Werkput 4 lag op de aanzet van de cuestahelling (zie ook hieronder).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Deeltraject 3-Beernem 1 tenslotte lag duidelijk op de flank van een cuestaheuvel die in noordelijke
richting verder doorliep (Figuur 13). De top van de cuesta lag net ten noorden van het tracé. Dwars
doorheen de site loopt ook een beekvallei. De onregelmatige verhevenheden op de DHM zijn de
storthopen van tijdens de opgraving. Deze moeten dus buiten beschouwing gelaten worden.
21
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 9: Deeltraject 1: tracé geplot op de DHM.
22
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 10: Deeltraject 2-E40-Noord: tracé geplot op de DHM.
23
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 11: Deeltraject 2-E40-Zuid: tracé geplot op de DHM.
24
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 12: Deeltraject 3-Beernem 2: tracé geplot op de DHM.
25
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 13: Deeltraject 3-Beernem 1: tracé geplot op de DHM.
26
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
3 Het Fluxys-tracé: Alveringem-Maldegem
(door Nathalie Baeyens en Tina Dyselinck)
Zoals in de inleiding reeds werd aangegeven, behandelt dit rapport slechts de deeltrajecten binnen Lot
3 die werden onderzocht door BAAC Vlaanderen: deeltraject 1: Roesbrugge; Deeltraject 2: Oostkamp
Driekoningen en Deeltraject 3: Oedelem Vliegend paard. Het is echter van groot belang dat deze
deeltrajecten gekaderd worden binnen het volledige project en hoe men tot de selectie van deze drie
deeltrajecten is gekomen. Binnen dit hoofdstuk zal het vooronderzoek zeer algemeen besproken
worden ten einde een beter zicht te krijgen in het archeologische potentieel van het tracé. Daarnaast
zal kort stilgestaan worden bij de verschillende indicatoren die ertoe geleid hebben dat deze drie zones
geselecteerd zijn voor een archeologisch onderzoek voorafgaand aan de eigenlijke werken.
3.1 De impact
De aanleg van een gasleiding gebeurt in verschillende fases: in een eerste fase wordt het werkvlak
afgebakend en vrijgemaakt van struiken, bomen of andere gewassen. Deze werkzone of de A-sleuf
bedraagt 32 m waarvan 8 m wordt voorzien voor de stockage van de af te graven grond. Deze zone
wordt niet verstoord en dient niet archeologisch onderzocht te worden. De overige 24 m of de B-sleuf
wordt van teelaarde ontdaan. Deze sleuf is de eigenlijke werkpiste waar de graafmachines in een later
stadium de C-sleuf zullen aanleggen. De C-sleuf is de bedding voor de leiding en bevindt zich centraal
in de B-sleuf. De diepte van de C-sleuf bedraagt tussen 2 en 3 meter (Figuur 14).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 14: Doorsnede van de gasleiding.
27
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
3.2
Onderzoeksmodaliteiten en methode
Aan ieder archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem gaat een grondig, niet destructief
vooronderzoek vooraf. In eerste instantie werd een grondige bureaustudie uitgevoerd door Condor
Archaeological Research bvba.5 Voor het volledige tracé werd gekeken naar indicatoren voor
archeologische vindplaatsen. Om de resultaten van het bureauonderzoek aan te vullen, vond ook een
booronderzoek plaats, uitgevoerd door BAAC bv. Dit booronderzoek bestond uit paleolandschappelijke boringen, die een beter beeld moesten vormen van de bodemopbouw, en
verkennende boringen, indien er indicaties waren voor archeologische waarden, waarbij specifiek
gezocht werd naar archeologische indicatoren.
Binnen dit hoofdstuk zal de algemene methodiek van het bureau- en booronderzoek kort besproken
worden. De resultaten van het vooronderzoek die betrekking hebben op de door BAAC Vlaanderen
onderzochte deeltrajecten, worden besproken in de desbetreffende hoofdstukken.
Archeologische bureauonderzoek6
Het vooronderzoek had als doel het archeologische potentieel binnen het onderzoekstracé in kaart te
brengen. Aan de hand van dit verwachtingsmodel kon men (grote) delen van het onderzoekstracé
onderbrengen in zones met een lage, matige of hoge trefkans voor archeologie. Voor de vaststelling
van deze advieszones (de zones met een matige tot hoge trefkans) werd gekeken naar verschillende
indicatoren.
In eerste instantie werd gekeken naar de drainageklasse waarbinnen de zone viel. Er werden negen
verschillende drainageklassen onderscheiden die gaan van zeer droog (klasse A) tot zeer nat (Klasse
B). Enkel de zones die binnen de drainageklasse A, B, C, of D vielen, werden opgenomen in het
vervolgonderzoek omwille van de verhoogde kans op nederzettingssporen en begraving vanaf het
neolithicum tot aan de middeleeuwse periode.
De frontzone, dit is de zone in de omgeving van Ieper, werd ook volledig meegenomen voor een
vervolgonderzoek. Op basis van de datasets aangeleverd door de UGent en Bom-be werden binnen
deze frontzone verschillende zones aangeduid met archeologisch potentieel. Ook hier werd een
archeologisch vooronderzoek geadviseerd
Naast de archeologische begeleiding van de werf en het voorafgaand archeologische onderzoek
adviseerde men in het bureauonderzoek ook paleo-landschappelijke en verkennende boringen.
Enerzijds om de bodemkundige eigenschappen in kaart te brengen en anderzijds om archeologische
5
6
DEVILLE et al. 2013.
Ibidem.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Deze selectie werd aangevuld met de gegevens uit de CAI (Centraal Archeologisch Inventaris)
waardoor ook sites met walgracht, die normaal iets lager in het landschap liggen, opgenomen werden.
Verder werden ook de zones waarbinnen historische veldslagen hebben plaatsgevonden aan deze lijst
toegevoegd. Binnen deze zones wordt een archeologische werfbegeleiding geadviseerd. Voor de zones
die op basis van luchtfoto’s (aangeleverd door de UGent) en de archeologische meldingen (CAI) een
zeer hoge trefkans zijn toegekend en waarvan geweten is dat ze zeer arbeidsintensief zijn om op te
graven werd een voorafgaand archeologisch onderzoek aanbevolen.
28
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
indicatoren op te sporen, in het bijzonder aan gunstig gelegen beekvalleien, de randen van moerassen
en vennen want hier is de kans op indicatoren voor de aanwezigheid van jager-verzamelaars vrij hoog.
Tabel 4: Overzicht van de verschillende drainageklassen zoals gebruikt voor de selectie van de advieszones in het
bureauonderzoek. 7
Symbool
Drainagegraad
A
Te sterke drainage
B
Gunstige drainage
C
Matige drainage
D
Onvoldoende drainage
E
Matig slechte drainage (permanente grondwatertafel en reductiehorizont)
F
Slechte drainage (permanente grondwatertafel en reductiehorizont)
G
Zeer slechte drainage (tijdelijke stuwwatertafel en zonder reductiehorizont)
H
Matig slechte drainage (tijdelijke stuwwatertafel en zonder reductiehorizont)
I
Slechte drainage (tijdelijke stuwwatertafel en zonder reductiehorizont)
Het booronderzoek werd uitgevoerd door BAAC bv tussen mei en juni 2014.8 Het booronderzoek vond
plaats waar men vermoedde dat afdekkende sedimenten, zoals alluvium of colluvium, aangetroffen
konden worden of daar waar de trefkans op archeologische resten hoog werd ingeschat. In het totaal
werden 925 boringen gepland over 36 verschillende zones (LB1 t.e.m. 36). De boringen werden met
een interval van 25 m op de as van de toekomstige leiding geplaatst en uitgevoerd tot op een
maximumdiepte van 3 m onder het maaiveld.
Het paleolandschappelijke booronderzoek had als hoofddoel het in kaart brengen van de
bodemkundige eigenschappen, de aard van de bodemontwikkeling, zicht krijgen op de aanwezigheid
van afgedekte paleobodems en nagaan of de bodems nog intact zijn. Dit laatste was bijzonder
belangrijk voor de zones rond Ieper aangezien op de bodemkaart geen sprake is van een verstoorde
bodem hoewel de kans op een intacte bodem binnen de frontzone zeer klein leek. De boringen werden
uitgevoerd met een edelmanboor van 7 cm diameter tot op een maximale diepte van 3 m onder het
maaiveld. Ondanks het feit dat de paleolandschappelijke boringen niet bedoeld waren voor het
opsporen van archeologische indicatoren, heeft men hier toch aandacht aan besteed. Naast het
7
8
DEVILLE et al. 2013.
PEPERS 2014.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch en paleo-landschappelijk booronderzoek
29
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
onderzoeken van de bodem op archeologische resten werden de boringen ook lithologisch en
bodemkundig beschreven.9
Naast de paleolandschappelijke boringen werden ook verkennende boringen uitgevoerd. Bij deze
boringen werd specifiek gekeken naar archeologische indicatoren (zoals fragmenten aardewerk,
houtskool of verbrande leem). In totaal werden 646 verkennende boringen gepland binnen 28 zones.
Het doel van deze boringen was de aard, de datering, de conservering en de afbakening van eventuele
archeologische zones. De boringen werden in een driehoeksgrid van 20 bij 25 m geplaatst. Concreet
betekende dit dat er binnen de A- en B-sleuf twee parallelle raaien werden uitgezet met een
tussenafstand van 2 m en dat er op deze raaien om de 25 m een boring werd geplaatst volgens een
alternerend systeem. De boringen werden tot 20 cm in de C-horizont geplaatst. In de zandstreek heeft
men gebruik gemaakt van een edelmanboor met een diameter van 15 cm, voor de zandleemstreek
was dit een edelmanboor met een diameter van 12 cm. Binnen de zandleemstreek werd boringen
gecontroleerd op archeologische indicatoren door het opgeboorde sediment te versnijden of te
verbrokkelen. In de zandstreek werd het sediment ter plaatse droog gezeefd. Net als bij de
landschappelijke boringen werden de lagen lithografisch en bodemkundig beschreven.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en het booronderzoek werd een advies gegeven
voor de verschillende deeltracés. Hierbij werden bepaalde zones aanbevolen voor verder onderzoek
door middel van proefsleuven of werfbegeleiding.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De resultaten van de paleolandschappelijke en verdichtende boringen binnen de zones van Lot 3
worden nader besproken in hoofdstuk 4.
9
De boringen werden beschreven volgens het FAO Unesco systeem.
30
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Vervolgonderzoek
Het uiteindelijke vervolgonderzoek viel uiteen in vijf loten. De eerste twee loten bevonden zich tussen
Pypegale in Lo-Reninge en de Kasteelstraat te Staden. Deze loten stonden beter gekend als ‘de
frontzone’ die in de zomer van 2014 werd opgegraven door het THV. Lot 3 waren de zones met een
hoog archeologisch potentieel. Dit lot viel uiteen in drie deeltrajecten: Roesbrugge, Oostkamp
Driekoningen en Oedelem Vliegend paard. Lot 4 situeerde zich tussen de Lindestraat te Poperinge en
Pypegale in Lo-Reninge. Lot 5 bevond zich tussen de Halvemaanstraat te Oostkamp en het eindstation
te Maldegem. Elk lot werd volledig met proefsleuven onderzocht en, indien archeologische sporen
werden aangetroffen, met een vlakdekkende opgraving binnen de werfzone.
Op basis van de resultaten uit de bureaustudie en het booronderzoek werden zones afgebakend die
op voorhand onderzocht dienden te worden. Het gaat om zones met een zeer grote trefkans voor
archeologische resten en bovendien zeer arbeidsintensief zijn op te graven. Het betreft de frontzone,
deeltraject 1: Roesbrugge, deeltraject 2: Oostkamp Driekoningen en deeltraject 3: Oedelem Vliegend
paard.
In Tabel 5 bevindt zich een lijst met de verschillende deeltrajecten uit het vervolgonderzoek en de sites
uit het vooronderzoek. Resultaten die verband houden met de deeltrajecten, worden besproken in de
desbetreffende hoofdstukken.
Tabel 5: Benaming van de projectgebieden doorheen het volledig onderzoekstraject.
Benaming van de projectgebieden
Booronderzoek
Archeologisch vervolgonderzoek
Roesbruggestraat
LB1 en VB1
Deeltraject 1:
Roesbrugge
Roesbrugge
Lindestraat
LB28 en VB21
E40: Zuid
0-17, O-18, CAI 154.447, 150.979,
154.474, 154.475 en 154.505
VB22
Deeltraject 2:
Oostkamp
driekoningen
O-22, CAI 158.397, 202.078
LB32 en VB25
Beernem 2
O-23, CAI 154.556
LB33 en VB24
Deeltraject 3:
Oedelem
Vliegendpaard
E40: Noord
Beernem 1
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Bureau onderzoek
31
Figuur 15: Lijndiagram van de Fluxys leiding Alveringem-Maldegem met aanduiding van de verschillende deeltrajecten.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
32
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
4 Deeltraject 1: Roesbrugge
(door Niels Janssens en Nathalie Baeyens)
Figuur 16: Lijndiagram van het Fluxys leiding: Alveringem-Maldegem met aanduiding van de verschillende werkputten van
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Deeltraject 1 geselecteerd voor opgraving.
Figuur 17: Deeltraject 1 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op het GRB.
33
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Deeltraject 1 lag aan het begin van het tracé en strekt zich uit aan beide zijden van de IJzer. Het tracé
startte aan de grens met Frankrijk en liep in zuidoostelijke richting naar de IJzer. Hierbij dwarste het
tracé de Grensstraat, vervolgens de Hoge Seine en ten slotte de Roesbruggestraat. Vanaf de
Roesbruggestraat liep het tracé tot aan het boorplatform aan de westelijke oever van de IJzer. Vanaf
de oostelijke oever van de IJzer liep het tracé verder tot aan de Lindestraat. Deze straat was tevens de
grens tussen deeltraject 1 van Lot 3 en Lot 4.
Volgens het Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen (DHM) bevond de proefsleuf zich duidelijk op een
helling naar de vallei van de IJzer toe. Het gedeelte van de proefsleuf tussen de Grensstraat en de
Roesbruggestraat bevond zich volgens de DHM duidelijk op deze hoger gelegen delen. Meer naar het
zuidwesten ging deze helling zacht over in de vallei van de IJzer. Aan de overzijde van de IJzer liep het
terrein weer licht omhoog, om uiteindelijk in de zone tussen de IJzer en de Lindestraat weer op een
lichte helling/hoogte te komen. De uiteindelijke opgravingszones lagen allen in deze hoger gelegen
delen van het landschap. In de eigenlijke vallei van de IJzer werden slechts weinig sporen aangetroffen.
Figuur 18: Deeltraject 1 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op het DHM.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In totaal werd 7.842 m² onderzocht. Op basis van de resultaten uit de proefsleuf werden vier zones
geselecteerd voor vervolgonderzoek, namelijk werkputten 2, 3, 4 en 5. In het volgende hoofdstuk
worden de data uit de opgravingen per werkput besproken.
34
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
4.1 Voortraject
Bureauonderzoek
In hun bureaustudie heeft Condor Archaeological Research bvba gebruik gemaakt van verschillende
bronnen om een inschatting te kunnen maken van het archeologisch potentieel van onder andere deze
zone. Zowel cartografisch materiaal (zowel bodemkaarten als historische kaarten), bronnen
betreffende archeologische vondsten/opgravingen (via de centraal archeologische inventaris) als de
datasets betreffende Wereldoorlogrelicten en luchtfotografie, opgesteld en beheerd door de
universiteit Gent, werden geraadpleegd.
Figuur 19: Overzicht van Deeltraject 1 op de Ferrariskaart met aanduiding van het tracé (rood), het deeltraject (zwart) en de
Op de verschillende historische kaarten waren voornamelijk perceelsgrenzen waar te nemen, die
overwegend een NNW-ZZO en NW-ZO en NO-ZW oriëntatie hadden. Enkel op de Ferrariskaart (17711778) was nog informatie te bekomen betreffende het gebruik van deze gronden. Hier was te zien dat
het tracé voornamelijk door verschillende akkers liep. In de directe omgeving van bebouwing kwamen
ook kleine boomgaarden voor. Het dal van de IJzer bestond hoofdzakelijk uit een drassige,
onbebouwde zone.
Bij het bestuderen van de Centraal Archeologische Inventaris (CAI) werden een tweetal locaties
gevonden in de directe omgeving van het tracé. Aan de westelijke oever van de IJzer, zo’n 300 m ten
zuiden van het tracé bevond zich het ‘Novice Goet’, de latere Abdij O-L-V. Ter Plate (Figuur 19, CAI
73941). Van deze voormalige Kannunikenabdij zijn geen zichtbare structuren bewaard maar aan de
hand van o.a. de Ferrariskaart kan afgeleid worden dat het ‘goet’ een hoofdgebouw en twee
BAAC Vlaanderen Rapport 577
meldingen opgenomen in de CAI (lichtblauw).
35
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
bijgebouwen omvatte. Hierop was ook duidelijk te zien dat niet enkel het hoofdgebouw maar ook het
volledige ‘goet’ werd omsloten door een brede gracht. Tijdens een archeologische prospectie in 2009
(CAI 74931) ter hoogte van dit landgoed werden verschillende archeologische sporen aangetroffen,
waaronder deze op de kaarten zichtbare gracht (die een walgracht bleek te zijn).
Aan de oostelijke oever, ten noorden van het onderzoekstracé, bevonden zich enkele sites met
walgracht (Figuur 19, CAI 74629). Ter hoogte van de Lindestraat liep het tracé rakelings langs een
omsloten hoeve, waarop momenteel nog steeds een boerenbedrijf aanwezig is.
Figuur 20: Luchtfoto bureauonderzoek met aanduiding van de loopgraven in het rood.10
10
DEVILLE et al. 2013.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Bij het bestuderen van de datasets van de universiteit Gent werd tenslotte een loopgraaf uit de Eerste
Wereldoorlog vastgesteld die tussen de Hoge Seine en de Roesbruggestraat was gelegen. Resten
hiervan zouden dus tijdens de aanleg van het tracé kunnen worden gevonden.
36
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Paleolandschappelijke en archeologische boringen 11
Na het bureauonderzoek werden landschappelijke en archeologische boringen uitgevoerd door BAAC
BV. Deze zouden moeten zorgen voor een nog betere inschatting van het archeologische potentieel
van de verschillende zones. Het tracé tussen de grens met Frankrijk en de Lindestraat werd in deze
studie aangeduid met de benaming deeltraject LB1.
De landschappelijke boringen gaven aan dat de kans op archeologische resten uit de periode vroege
middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd relatief hoog was. Er werd geadviseerd om proefsleuven te
laten plaatsvinden, voorafgegaan door een aantal verdichtende boringen.
De verdichtende boringen
Figuur 21: Deeltraject 1 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op de bodemkaart.
De bodemkaart
Op basis van de bodemkaart werden verschillende bodemeenheden doorsneden met de Fluxysleiding.
Het gros van deze eenheden bestonden hoofdzakelijk uit matig droge zandleem met textuur B-horizont
11
PEPERS 2014.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De verdichtende boringen gaven aan dat er lokaal een begraven bodem aanwezig was. De begraven
bodem werd aangetroffen in drie boringen, verspreid over het deel van het tracé waar de verdichte
boringen zijn uitgevoerd. In de overige boringen werd de laag naar alle waarschijnlijkheid verploegd.
Er werd een proefsleuvenonderzoek aangeraden in het deel van het tracé waar de verdichte boringen
geplaatst zijn en de zone waar er bij de landschappelijke boringen crop marks werden aangetroffen.
37
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
(Lca,Lba), matig natte zandleembodems zonder profiel (Ldp) of matig natte zandleembodem met sterk
gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont (Ldc) op de hellingen. In de IJzervallei werden vooral
poelgronden (o.Bk1), kreekruggronden (o.A5) of overdekte pleistocene gronden (o.P4) aangesneden.
Het gaat in alle gevallen om Oudlandpoldergronden. Deze gronden bestaan vooral uit meer kleiige
sedimenten.
Proefsleuf (werkput 1)
Figuur 22: Overzichtsplan Deeltraject 1-Proefsleuven: met aanduiding van de 4 zones.
In totaal werd ca 1.900 lopende meter door middel van proefsleuven onderzocht. Deze proefsleuf
werd op drie locaties onderbroken door bestaande wegen (Hoge Seine, 2 keer de Roesbruggestraat)
en door de Ijzer.12 De Grensstraat vormt de oostelijke grens van het onderzoeksgebied, de Lindestraat
de westelijke.
De sporen binnen de proefsleuf werden genummerd vanaf S1000. De zone tussen de Hoge Seine en
het boorplatform aan de westelijke oever van de IJzer was in november 2014 niet toegankelijk en werd
12
Op deze locaties werd het trac verbonden door gestuurde boringen.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Omdat via de boringen deze zone interessant bleek voor verder onderzoek werd begin november 2014
gestart met het aanleggen van verkennende proefsleuven. Het project werd geleid door Niels Janssens.
Het team bestond verder uit Ron Bakx, Jasper Billemont, Annelies Claus, Sander De Ketelaere, Sarah
Schellens en Tina Dyselinck.
38
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
pas in het voorjaar van 2015 door middel van proefsleuven onderzocht. Om een dubbele nummering
van de sporen te voorkomen is gekozen om in deze zone te nummeren vanaf S1100.
Zone Grensstraat – Hoge Seine
Het eerste deel van de proefsleuf startte aan de Grensstraat en liep in zuidoostelijke richting tot aan
de Hoge Seine (496 m) (Figuur 22). Binnen deze zone is, zoals de bodemkaart en de boringen reeds
aangaven, gekenmerkt door een matig droge zandleembodem.
In deze zone werden 41 sporen aangetroffen in de proefsleuf (werkput 1). Het ging hier voornamelijk
om perceelgreppels, die steeds een NNW-ZZO en NNO-ZZW oriëntatie hadden, alsook een aantal niet
verder interpreteerbare kuilen. Tevens werd één paalkuil aangetroffen. Omdat in het uiterste
noordwesten, tegen de Grensstraat aan, enkele mogelijk interessante sporen werden aangetroffen in
werkput 1, werd besloten om hier een breder stuk aan te leggen. In dit stuk, werkput 2, kon het verloop
van enkele greppels, reeds aanwezig in de sleuf, verder getrokken en verduidelijkt worden. Er werden
tevens nog een drietal kuilen en een nieuwe greppel aangetroffen.
•
Greppels: 1001, 1004, 1006, 1007/2005/2011/2006, 1009, 1010, 1012, 1014, 1020, 1021,
1022, 1023, 1024, 1026, 1028, 1029, 1031, 1032, 1033, 1034, 1035, 1036, 1037, 1038, 1039,
1040, 1041, 2001
•
Kuilen: 1002, 1005, 1011, 1015, 1016, 1017, 1018, 1019, 1025, 1027, 1030, 2007, 2009, 2010
•
Paalkuil: 1003
Deze afbakeningen hadden een kleur die varieerde van lichtgrijs over grijs tot bruingrijs en bevatten
vaak houtskoolspikkels en natuurlijk gevormde ijzer- en mangaanconcreties. Dateerbare vondsten
bleken echter zeldzaam. Enkel in de greppels met spoornummers 1014, 1028 en 1038 werden
dateerbare vondsten gehaald. In spoor 1014, een greppel bestaande uit drie vullingen, werden enkele
postmiddeleeuwse wandscherven herkend. Greppel 1038 lag slechts zo’n 30 m ten zuidoosten van
spoor 1014 en bevatte een 11-tal scherven handgevormd aardewerk en een klein scherfje kruikwaar
uit de regio Bavay uit de Romeinse periode (70-225n.Chr.).13 Deze greppel werd dan ook over een grote
lengte gevolgd, maar binnen het tracé bleef hij, behoudens twee kleine aftakkingen, gewoon
doorlopen in WZW-ONO richting. In de omgeving werden geen andere sporen uit dezelfde periode
aangetroffen, ondanks het aanleggen van een kijkvenster. De nabij gelegen kuilen en greppels (sporen
1014-1020, 1025, 1039-1040) bevatten ofwel geen dateerbaar materiaal ofwel waren ze in late tot
postmiddeleeuwen te dateren (in het geval van sporen 1014 en 1015).
Greppel 1028 bevatten enkele postmiddeleeuwse scherven.
13
WILLEMS 2005, 58-59.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De greppels hadden steeds een NNW-ZZO of NNO-ZZW oriëntatie. Deze dominante richting van
percelen was overigens terug te vinden op de meeste historische kaarten, bvb. de Ferrariskaart (Figuur
23).
39
Figuur 23: Overzicht van de verschillende sporen aangetroffen in werkput 1 tussen de Grensstraat en de Hoge Seine op de
Ferrariskaart.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
40
Figuur 24: Overzichtsplan Deeltraject 1: Roesbrugge – Proefsleuf vanaf de Grensstraat tot aan de Hoge-Seine.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
41
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Bij enkele greppels werden oversnijdingen herkend. Zo sneed spoor 1001 een kuil met spoornummer
1002, waarin een relatief grote hoeveelheid handgevormd aardewerk uit de ijzertijd werd
aangetroffen. Een enkele scherf dateert de kuil in de tweede helft van de ijzertijd. Het overige
aardewerk was niet nauwer te dateren, maar spreekt deze datering niet tegen. Deze kuil en het erin
aanwezige aardewerk was meteen de aanleiding tot het aanleggen van werkput 2.
Figuur 26: Oversnijdingen bij greppels. Boven: spoor 1035 over 1034; Onder: oversnijdingen in werkput 2.
Spoor 1020 liep over spoor 1038 (de greppel uit de Romeinse periode), spoor 1037 liep over spoor
1036 en spoor 1035 over spoor 1034. Ook in werkput 2 werden verscheidene oversnijdingen herkend.
Een in de proefsleuf breder lijkende greppel met spoornummer 1007 bleek bij het aanleggen van een
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 25: Spoor 1002 (kuil) en 1001 (greppel - rechts op de foto).
42
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
tweede vlak een verzameling van verschillende NNO-ZZW greppels te zijn, die enerzijds een NNW-ZZO
lopende greppel (spoor 2001) oversneden en die oversneden werden door de NNW-ZZO lopende
greppel spoor 1006, die ook reeds in de proefsleuf herkend werd.
De sub- en superposities en het vondstmateriaal geven aan dat vermoedelijk niet alle greppels in
dezelfde fase te plaatsen zijn. Dat er vermoedelijk meerdere fasen te onderscheiden zijn, werd ook
reeds vermoed door de aanwezigheid van verschillende vlak naast elkaar liggende greppels met
eenzelfde oriëntatie. Vermoedelijk zijn de perceelgrenzen dus over de tijd wel verschoven, waarbij de
dominante richting van de percelen wel bewaard bleef.
Tijdens het onderzoek zijn een aantal greppels gecoupeerd om een beter inzicht te bekomen in de
bewaarde diepte, namelijk sporen 1001, 1004, 1010, 1020, 1023, 1038, 1040, 2001. Tijdens het
couperen werd in het bijzonder gelet op het vondstmateriaal dat in de grachtvullingen aanwezig zou
zijn. De bewaarde diepte van deze sporen was erg variabel:
Sporen - Greppels
Bewaarde diepte
1001
10 cm
1004
20 cm
1006
54 cm
1010
52 cm
1020
18 cm
1023
10 cm
1038
70 cm
1040
62 cm
2001
26 cm
2005
84 cm
2006
8 cm
2011
80 cm
Behalve greppels werden ook een 14-tal kuilen en één paalkuil herkend in de zone tussen de
Grensstraat en de Hoge Seine. In de meeste gevallen ging het om niet verder determineerbare kuilen,
die verspreid lagen ten opzichte van elkaar en mogelijk zelfs van natuurlijke oorsprong waren. Enkele
kuilen konden na het couperen duidelijk als natuurlijk aangeduid worden (sporen 1008, 1013, 2002,
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Tabel 6: Data bewaarde diepte van sporen.
43
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
2004). Wanneer de oorsprong niet volledig duidelijk was, kregen de sporen het voordeel van de twijfel
en werden ze aangeduid als kuil.
Figuur 27: Coupe op sporen 1010 (boven links), 1038 (Boven rechts), 2001 (onder links) en 2005 (onder rechts).
De meeste kuilen lagen erg verspreid ten opzichte van elkaar. Enkel in twee zones lagen ze enigszins
geclusterd, namelijk in het noordwesten (sporen 1002/1018, 1003, 1005, 2007, 2009, 2010) en meer
naar het oosten toe (sporen 1015, 1016, 1017, 1019, 1025). Bij beide clusters werd een breder
oppervlak aangelegd.14
Enkel spoor 1003 en mogelijk spoor 1007 (Figuur 29) konden geïnterpreteerd worden als paalkuil. De
kuilen hier hadden een lichtgrijze tot lichtbruine kleur (vaak sterk gelijkend op deze van de greppels)
en bevatten voornamelijk houtskoolstukjes, brokjes verbrande leem en enkele natuurlijk gevormde
ijzer- en mangaanconcreties. In geen van deze sporen konden echter dateerbare vondsten verzameld
worden.
De sporen van de meer oostelijke cluster, 1015, 1016, 1017, 1019, 1025 hadden allemaal een bruine
vulling die zich in de coupe zeer onduidelijk aftekende. Spoor 1019 (Figuur 30) bevatte bovenop de
bruine vulling nog een kleine, houtskoolrijke lens. De kuilen bleken 10 tot 30 cm diep bewaard te zijn
en moeten vermoedelijk in de postmiddeleeuwen gedateerd worden. In spoor 1015 werden immers
14
In het noordwesten was dit werkput 2. Meer naar het oosten toe was dit een kijkvenster zonder verdere werkput aanduiding.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De kuilen ter hoogte van de eerste cluster (noordwesten), sporen 1002/1018, 1003, 1005, 1011, 2007,
2009, 2010, waren bijna allemaal van twijfelachtige oorsprong. Vaak hadden deze sporen een vrij
grillige ondergrens en waren ze heel ondiep bewaard. In spoor 1002/1018 (Figuur 28) werden 42
scherven handgevormd aardewerk gevonden, die dit spoor in de tweede helft van de ijzertijd
dateerden (zie boven). Zoals reeds aangehaald vormde de aanwezigheid van deze kuil de aanleiding
tot het aanleggen van werkput 2.
44
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
wandscherven uit deze periode gevonden. In de andere sporen werden weliswaar geen dateerbare
vondsten gedaan maar gezien de gelijkenis met spoor 1015 wat betreft de vulling kan vermoed worden
dat ook deze sporen in de postmiddeleeuwen thuis horen.
Figuur 28: Coupe foto van spoor 1002 in werkput 1.
Figuur 30: Coupefoto van spoor 1019 (kwadrant AE).
Behalve de hierboven besproken kuilen konden, meer naar het zuidoosten toe, nog een tweetal kuilen
herkend worden, sporen 1027 en 1030 (Figuur 31). Ook bij deze sporen werd telkens een kijkvenster
aangelegd, maar werden geen extra sporen gevonden. Beide sporen waren 30 tot 40 cm diep bewaard.
Spoor 1027 bevatte één wandscherf handgevormd aardewerk uit de ijzertijd-Romeinse periode. Spoor
1030 bevatte een 15-tal handgevormde scherven die te dateren waren in de eerste helft van de
ijzertijd. Qua vulling waren ze verschillend: spoor 1027 was eerder lichtgrijs, bevatte houtskool en
natuurlijk gevormde ijzer- en mangaanconcreties; spoor 1030 was eerder blauwgrijs tot bruingrijs en
bevatte voornamelijk houtskool en verbrande leemresten. Rondom beide sporen werd een kijkvenster
aangelegd, maar in beide vensters werden geen andere sporen herkend.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 29: Coupes op sporen 1003 (links) en 2007 (rechts).
45
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 31: Coupes op sporen 1027 (links) en 1030 (rechts).
Zone Hoge Seine-Roesbruggestraat
De zone tussen de Hoge Seine en de Roesbruggestraat bedroeg 316 lopende meter (Figuur 32). In de
sleuf werd één structuur aangetroffen die gelinkt kan worden aan lokale baksteenproductie uit de
nieuwste tijd. Verder werd een loopgraaf uit WO I aangesneden. Deze zijn geselecteerd voor verder
onderzoek en worden nader besproken in hoofdstuk 4.2.3: Werkput 4.
Naast de boven vernoemde sporen werden enkele grachten en greppels aangetroffen:
•
Sporen 1104, 1107, 1108, 1109, 1120, 1125, 1126, 1129, 1133, 1134, 1135,
1142/1044, 1043, 1051, 1054, 1057, 1059, 1060, 1063, 1064
Enkele greppels waren opmerkelijk. Greppel 1109 werd aan de noordoostelijke zijde geflankeerd door
een rij paalkuiltjes (S1110 t.e.m. 1117). Deze paalkuilen hadden een ovale vorm in het vlak van ca. 24
cm bij 13 cm. Geen van deze kuiltjes bevatte vondstmateriaal. Aangezien ze parallel liepen met de
greppel (S1109) werd er vanuit gegaan dat deze gelijktijdig tot stand waren gekomen. Ze waren
waarschijnlijk onderdeel van een omheining. Vermoedelijk is er ook een verband met de meer
noordelijk gelegen paalkuil spoor 1119.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Deze sporen hadden over het algemeen een lichtgrijze over grijze tot bruingrijze vulling, waarin
voornamelijk houtskoolstukjes en natuurlijke ijzer- en mangaanconcreties te vinden waren. Ze
leverden zeer weinig vondstmateriaal waardoor een precieze datering niet mogelijk was. Op basis van
de oriëntatie (NNO-ZZW en WNW-ONO) en de oversnijding met gedateerde sporen kunnen deze
greppels, mits enige voorzichtigheid, in de postmiddeleeuwse periode gedateerd worden. Sporen
1104, 1125 en 1129 hielden dezelfde oriëntatie aan als de percelering op de Ferrariskaart en de Atlas
der Buurtwegen (Figuur 33). Ook de kleinere greppelstructuren (sporen 1107, 1108, 1109 en 1120)
hielden deze oriëntatie aan en konden dus ook aan deze periode toegeschreven worden. In spoor 1109
werden enkele wandscherven grijs aardewerk gevonden, die in de middeleeuwen te plaatsen waren.
46
Figuur 32: Overzichtsplan Deeltraject 1: Roesbrugge – Proefsleuf vanaf de Hoge Seine tot aan de Roesbruggestraat.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
47
Figuur 33: Detail van de proefsleuf ter hoogte van de Hoge Seine met een overzicht van de aangetroffen grachten en
greppels op de Atlas der Buurtwegen (ca. 1840).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
48
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Meer naar het zuidoosten toe werd een kluwen van brede en smallere greppels aangesneden (sporen
1051, 1054, 1057, 1059, 1060, 1063, 1064). Opvallend hierbij was de loop van spoor 1051, een greppel
met een bijna halve, ovale vorm. Er werden geen dateerbare vondsten in gevonden. In de meest
zuidelijke greppel, spoor 1064, waren wel veel baksteenbrokken aanwezig. Misschien moet deze dan
ook eerder gelinkt worden met de baksteenproductie in deze zone. Deze greppel oversneed de meeste
andere greppels.
Om een inzicht te krijgen in de bewaarde diepte van de sporen werden de greppels 1051 en 1044
gecoupeerd. Spoor 1044 was ongeveer 20 cm diep bewaard (zie Figuur 36), spoor 1051 ongeveer 30
cm (Figuur 35).
Behalve de rij paalkuiltjes nabij greppel 1109 werden nog een 21-tal sporen als kuil aangeduid in het
vlak. Veel van deze sporen bleken na het schaven te verdwijnen, wat doet vermoeden dat het hier
eerder ging om de restant van een bovenliggende Bw-horizont, die een vrij grillige ondergrens had
(goed zichtbaar in profielen 8 en 9, die in dit segment van de proefsleuf werden gevonden). Deze
sporen vertoonden dan ook hetzelfde uiterlijk als deze laag.
Ook werden enkele eerder recent te dateren kuilen aangesneden, gevuld met voornamelijk
baksteenpuin en af en toe een scherfje industrieel wit aardewerk. Deze kuilen werden aangetroffen
min of meer ter hoogte van de structuren die in verband konden worden gebracht met
baksteenproductie. Spoor 1047 werd gecoupeerd en bleek ongeveer 20 cm diep bewaard te zijn. De
ondergrens van deze kuil was zeer grillig.
Een zevental sporen konden als kuil en één spoor kon als paalkuil geïnterpreteerd worden, namelijk
sporen 1049, 1050, 1053, 1055, 1118, 1119, 1122 en 1130. De meeste van deze sporen lagen verspreid
van elkaar en konden niet gedateerd worden. Uit twee sporen, 1118 en 1119, die vrij dicht bij elkaar
gelegen waren, kon wel aardewerk (waaronder de rand van een kogelpot in grijs aardewerk) verzameld
worden dat tussen de 12e en 13e eeuw moest worden gedateerd. Spoor 1119 werd gecoupeerd,
waaruit bleek dat het hier ging om een ongeveer 1 m diepe paalkuil. In de onmiddellijke omgeving
werden geen andere dergelijke paalkuilen aangesneden. Spoor 1119 was tevens bijna op de
noordelijke grens van het tracé gelegen, waardoor vermoed kan worden dat meer noordelijk nog
sporen uit deze periode aanwezig zijn.
Een ander spoor waar materiaal in werd aangetroffen was spoor 1128, een klein kuiltje min of meer
centraal in dit gedeelte gelegen. Het ging hier om enkele wandscherven handgevormd aardewerk.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Ook in de kuil met spoornummer 1055 werden een tweetal scherven gevonden die eerder in de
Romeinse periode thuis hoorden. Gezien de zeer slechte staat waarin ze gevonden werden vermoeden
we sterk dat het hier om residuele objecten gaat.
49
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 34: Zicht op het kijkvenster met sporen 1051, 1054, 1057, 1059, 1060, 1063, 1064.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 35: Coupe op spoor 1051.
Figuur 36: Coupe op spoor 1044 en 1047.
50
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Tabel 7: Data aangetroffen sporen zone Hoge Seine-Roesbruggestraat, deeltraject 1.
Interpretatie
1045
Recente kuil - baksteenproductie
1046
Recente kuil - baksteenproductie
1047
Recente kuil – baksteenproductie
1048
Recente kuil – baksteenproductie
1049
Kuil
1050
Kuil
1052
Restant Bw horizont
1053
Kuil
1055
Kuil
1056
Krengbegraving hond (recent)
1062
Kuil of grachtvulling
1105
Restant Bw-horizont
1106
Restant Bw-horizont
1118
Kuil
1119
Paalkuil
1121
Weg bij schaven – vermoedelijk bioturbatie nabijgelegen greppel spoor 1109
1122
Kuil
1123
Restant Bw-horizont
1124
Restant Bw-horizont
1127
Restant Bw-horizont
1128
Kuil
1130
Kuil
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Spoor
Figuur 37: Coupe op paalkuil spoor 1119.
51
Figuur 38: Overzichtsplan Deeltraject 1: Roesbrugge – Proefsleuf vanaf de Roesbruggestraat tot aan het boorplatform aan
de westelijke oever van de IJzer.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
52
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Zone Roesbruggestraat-boorplatform
De zone tussen de Roesbruggestraat en het boorplatform op 188 m van de westelijke oever van de
IJzer leverde naast enkele perceelgreppels (sporen 1144, 1146, 1147, 1148, 1149, 1150, 1151, 1152,
1153, 1155) en een tweetal kuilen (sporen 1145, 1154) verder geen archeologisch relevante sporen
op. De greppels waren overwegend grijs tot grijsbruin van kleur en bevatten voornamelijk
houtskoolstukjes en natuurlijk gevormde ijzer- en mangaanconcreties. Ze hadden meestal een NNWZZO oriëntatie.
De bodem in deze zone was opvallend verschillend van de meer noordwestelijk gelegen delen, wat
niet verwonderlijk is, gezien dit gedeelte binnen het dal van de IJzer is gelegen. In de zone werden
eerder kleiige gronden aangesneden.
Er werden geen archeologische zones afgebakend binnen dit deel van het tracé.
Zone boorplatform-Lindestraat
Op ca 135 m van de oostelijke IJzeroever begon het verdere verloop van de proefsleuf. Deze zone liep
vanaf het respectievelijke boorplatform tot aan de Lindestraat. Binnen deze zone werden twee zones
geselecteerd voor verder archeologisch onderzoek, namelijk werkputten 3 en 5. Beide zones bevatten
sporen (greppels, paalkuilen, kuilen, brandrestengraven) uit de late ijzertijd en de vroeg-Romeinse
periode. Beide zones zullen apart besproken worden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De eerste 140 m vanaf het boorplatform richting Lindestraat werd niet opgenomen in de
opgravingszones. Hier werden slechts een zevental perceelgreppels en een tweetal mogelijke kuilen
aangesneden. Het ging hier om greppels met een voornamelijk NNO-ZZW oriëntatie en een lichtgrijze
tot grijze vulling met inclusies van houtskool en natuurlijk gevormde ijzer- en mangaanconcreties.
53
Figuur 39: Overzichtsplan Deeltraject 1: Roesbrugge – Proefsleuf vanaf het boorplatform aan de oostelijke oever van de IJzer
tot aan de Lindestraat.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
54
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Interpretatie van de resultaten en besluit
Op basis van de resultaten uit de proefsleuf (werkput 1) werden vier opgravingszones geselecteerd.
De eerste zone (werkput 2) bevond zich aan het begin van het tracé en werd reeds aangehaald bij de
beschrijving van werkput 1, meer bepaald het deel Grensstraat-Hoge Seine. Hier werden enkele
greppels en een kuil met een 42-tal scherven handgevormd aardewerk aangetroffen.
Tussen de Hoge Seine en de Roesbruggestraat werd een tweede zone (werkput 4) geselecteerd.
Tijdens het proefsleuven onderzoek werden hier enkele postmiddeleeuwse sporen aangetroffen die
in verband gebracht kunnen worden met baksteenproductie.
Ten oosten van de IJzer werden nog twee archeologisch interessante zones aangeduid, namelijk
werkputten 3 en 5. Werkput 3 bevond zich binnen de zone tussen het boorplatform aan de oostelijke
oever van de IJzer en de Lindestraat. Het ging om een zone waarin een groot aantal sporen herkend
werden waardoor een vervolgonderzoek noodzakelijk werd geacht. Ook verder naar het westen
werden enkele sporen herkend die mogelijk interessant werden geacht voor een vervolgonderzoek
(werkput 5).
Volgende onderzoeksvragen dienden beantwoord worden bij het proefsleuvenonderzoek:
Zijn er sporen aanwezig? Zo ja, geef een beknopte omschrijving.
Ja, er zijn sporen aanwezig. Het ging om een zeer breed te dateren set sporen, te dateren vanaf de
metaaltijden tot en met WOI. Het gros van de aangetroffen sporen waren op basis van de vondsten in
de metaaltijden-Romeinse periode te dateren. Enkele sporen waren duidelijk jonger.
Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen?
De sporen zijn grotendeels antropogeen. Slechts enkele sporen leken natuurlijk van aard. Deze sporen
werden dan ook als natuurlijk op het grondplan gezet. Een aantal van de sporen waren nog restanten
van de bovenliggende Bw-horizont.
Hoe is de bewaringstoestand van de sporen?
Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren?
Een aantal van de sporen maken deel uit van structuren. Het gedeelte tussen de oostelijke oever van
IJzer tot de Lindestraat bevatte zeer veel sporen (werkputten 3 en 5), waaronder minstens één
structuur, waardoor een vervolgonderzoek op deze locatie noodzakelijk geacht werd. Deze sporen
maken deel uit van een Romeinse nederzetting, die zich zeker verder buiten het werkgebied uitstrekt.
Ook in de zone tussen de Hoge Seine en de Roesbruggestraat, meer bepaald in werkput 4, werd een
structuur herkend, namelijk een baksteenoven. In werkput 1, aan de Hoge Seine, werden een paalkuil
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Slechts enkele sporen werden tijdens het vooronderzoek gecoupeerd. Deze sporen waren vrij goed
bewaard. De overige sporen die enkel in het vlak geregistreerd werden, zijn vervolgens ook als vrij
goed bewaard beschreven. De aflijning van de sporen was vaak vrij goed. Er waren ook weinig recente
verstoringen op te merken.
55
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
en een greppel aangesneden, die vermoedelijk deel uitmaken van een middeleeuwse nedezetting, die
zich verder uitstrekt naar het noorden toe, buiten de sleuf.
Behoren de sporen tot één of meerdere periodes?
De sporen konden op basis van de vormelijke eigenschappen en het vondstmateriaal in verschillende
perioden gedateerd worden. De sporen dateren tussen de metaaltijden en WOI.
Kan op basis van het sporenbestand in de proefsleuven een uitspraak worden gedaan over de aard
en omvang van occupatie?
Op basis van de sporen in de proefsleuf konden slechts bij twee opgravingszones uitspraken gedaan
worden over de aard en omvang van de occupatie. In de toekomstige werkput 4 werd een vrij groot
puinpakket aangesneden dat als mogelijke indicatie van een baksteenoven werd geïnterpreteerd. In
werkput 3 en 5 werden verschillende sporen, waaronder paalkuilen en greppels die mogelijk een deel
van een Romeins erf vormden.
Zijn er indicaties (greppels, grachten, lineaire paalzettingen, …) die kunnen wijzen op een inrichting
van een erf/nederzetting?
Ja, deze indicaties werden aangetroffen. Vooral ter hoogte van werkput 3 werden verschillende
greppels en paalkuilen aangesneden die mogelijk wezen op de aanwezigheid van een Romeins erf. Ook
ter hoogte van de Hoge Seine werd een palenrij die een greppel flankeerde aangesneden. In de
onmiddellijke omgeving werden ook enkele middeleeuwse kuilen aangesneden. Echter, deze zone
bevatte geen echte nederzettingsstructuren, waardoor deze zone niet voor verdere opgraving werd
geadviseerd.
Zijn er indicaties voor de aanwezigheid van funeraire contexten? Zo ja; Hoeveel niveaus zijn er te
onderscheiden? Wat is de omvang? Komen er oversnijdingen voor? Wat is het, geschatte, aantal
individuen?
Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen,
geomorfologie, …)?
De sites bevonden zich allen in een vrij gelijkaardige setting in het landschap, namelijk een licht
glooiend landschap in een zandleem tot leemstreek. Gezien de beperkte inkijk door middel van de
sleuven is extra onderzoek nodig om hier meer duidelijkheid in te scheppen.
Kunnen archeologische vindplaatsen in tijd, ruimte en functie afgebakend worden (incl. de
argumentatie)?
Er kunnen vier vindplaatsen vastgesteld worden. Voor een bespreking van de sporen wordt verwezen
naar onderstaand subhoofdstuk (4.2).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Er werden slechts twee losse brandrestengraven aangetroffen in de proefsleuven. Het ging hierbij
telkens slechts om één niveau. Gezien het feit dat het om twee geïsoleerde graven ging, kan over de
omvang van een mogelijk grafveld niks gezegd worden. Er konden geen oversnijdingen vastgesteld
worden. Vermoedelijk ging het om geïsoleerde graven, waardoor er geen extra meer moeten verwacht
worden. Deze twee graven, sporen 3117 en 5060, worden verder besproken bij respectievelijk de
werkputte 3 en 5.
56
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Wat is de vastgestelde en verwachte bewaringstoestand van elke archeologische vindplaats?
De verwachte bewaring van elke vindplaats is vermoedelijk goed tot zeer goed. Er werden tijdens de
proefsleuven weinig recente verstoringen herkend, waardoor een vrij goede bewaring van het
bodemarchief kan verwacht worden. Ook werden weinig tot geen sporen van erosie vastgesteld,
waardoor er ook in dit opzicht weinig tot geen informatieverlies zal zijn.
Wat is de waarde van elke vastgestelde archeologische vindplaats?
Bij elke vastgestelde vindplaats werden archeologisch waardevolle sporen aangesneden die verder
onderzoek noodzakelijk maakten. Voor elk van deze zones konden sporen uit de metaaltijden tot WOI
vastgesteld worden. Deze sporen kunnen mogelijk de regionale geschiedenis verduidelijken en
verschillende hiaten opvullen.
Wat is de potentiële impact van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de waardevolle
archeologische vindplaatsen?
De geplande werken zullen een zeer zware impact hebben op het archeologisch bodemarchief. Ter
hoogte van de feitelijke gasbuis zal de bodem tot op grote diepte verstoord worden. Op de werkpiste
zal de teelaarde afgegraven worden, waardoor mogelijk ook reeds archeologisch relevante lagen of
sporen zullen geraakt worden.
Voor waardevolle archeologische vindplaatsen die bedreigd worden door de geplande ruimtelijke
ontwikkeling en die niet in situ bewaard kunnen blijven:
Wat is de ruimtelijke afbakening (in drie dimensies) van de zones voor vervolgonderzoek?
In totaal werden vier zones afgebakend voor verder onderzoek. Werkput 2 bevond zich aan de
Grensstraat. Werkput 3 bevond zich op ca 300 meter van de oostelijke oever van de IJzer en de
Lindestraat. Werkput 4 bevond zich ca 90 meter van de Hoge Seine en 10 meter van de
Roesbruggestraat. Werkput 5 bevond zich tussen werkput 3 en de Lindestraat.
Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht, zowel vanuit methodologie als aanpak voor het
vervolgonderzoek?
Een gedegen evaluatie van de in de proefsleuf aangetroffen sporen is noodzakelijk. Hierbij moet zeker
voldoende ruim opgegraven worden om de aangesneden site te kunnen vatten. Er moet ook aandacht
besteed worden aan de mogelijke structuren.
Welke vraagstellingen zijn voor vervolgonderzoek relevant?
Wat is de aard en omvang van de sporen
Welke datering hebben deze sporen?
Welke activiteiten vonden op deze locatie plaats?
Zijn er voor de beantwoording van deze vraagstellingen natuurwetenschappelijke onderzoeken
nodig? Zo ja, welke type staalnames zijn hiervoor noodzakelijk en in welke hoeveelheid?
Ja, natuurwetenschappelijk onderzoek kan een hulp zijn bij de datering van de sporen, maar ook bij de
verdere analyse van de mogelijke structuren en afvalcontexten. Hierbij kan gedacht worden aan 14Cdateringen en macrorestenanalyses. Bij het aantreffen van crematies of begravingen is zeker een
stelpost voor fysisch-antropologisch onderzoek noodzakelijk. Bij elk van deze onderzoeksmethoden
zijn zeker voldoende stelposten noodzakelijk (ca 3-5).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
•
•
•
57
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 40: Advieskaart Deeltraject 1: Roesbrugge – Proefsleuf: Zones van de proefsleuf geselecteerd voor verder onderzoek
op basis van de aanwezige sporen; Werkput 2-3-4-5.
58
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
4.2 Archeologische zones
Werkput 2
Deze zone werd geselecteerd na het aantreffen van enkele scherven handgevormd aardewerk in één
kuil (spoor 1002/1018). In eerste instantie werd de westelijke zijde van de werfzone uitgebreid.15
Tijdens de uitbreiding werden slechts een klein aantal nieuwe sporen aangetroffen, waardoor in
samenspraak met de overheid is besloten de oostelijke zijde van de werfzone niet verder op te graven.
Bodem
De moederbodem in deze werkput bestond in dit deel van het tracé vooral uit een sterk zandige leem.
Deze moederbodem bevond zich onder een vrij dik pakket dat samengesteld weerd uit een bouwvoor
en een tweede oudere, begraven bouwvoor. De bouwvoor zelf bestond uit een sterk kleiig zand. De
begraven bouwvoor bestond eveneens uit een sterk kleiig zand. De overgang naar de moederbodem
bevond zich op ca 15 m TAW.
Figuur 41: Profielopname van profiel 7 in werkput 2.
De sporen binnen deze zone werden reeds grotendeels besproken tijdens de beschrijving van werkput
1. Binnen de proefsleuf (werkput 1) werden immers reeds enkele greppels aangesneden, alsook een
kuil waarin een 42-tal handgevormde scherven werden gevonden (spoor 1002), die dit spoor in de
tweede helft van de ijzertijd plaatsten (zie boven). Door de aanwezigheid van deze sporen werd ervoor
gekozen rondom een zone op te graven. Deze zone werd aangeduid als werkput 2.
In totaal konden een 9-tal greppels in werkput 2 herkend worden:
•
Spoor 1006, 1007-2005/2011-2008/2006, 1001, 1004, 1009, 2001, 2006
Al deze greppels hadden een vulling met een lichtgrijs over grijs tot bruingrijze kleur en bevatten
houtskoolspikkels en natuurlijk gevormde ijzer- en mangaanconcreties. Ze hadden alle een NO-ZW of
haakse richting.
15
De werfzone is de zone die men zal verstoren bij het aanleggen van de pijpleiding.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Sporen en structuren
59
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
In geen van de greppels kon dateerbaar materiaal verzameld worden. Toch kon aan de hand van
verschillende oversnijdingen gezien worden dat niet alle greppels in dezelfde periode moesten worden
geplaatst. Zo oversneed de greppel met spoornummer 1006 de greppel met spoornummer 1007. Bij
een verdieping naar een tweede vlak kon vastgesteld worden dat spoor 1007 in feite bestond uit een
drietal NO-ZW gerichte greppels: 2005, 2008-2011 en 2006. Deze drie greppels werden dus eveneens
oversneden door spoor 1006.
Figuur 42: Tweede vlak in werkput 2.
Spoor 2001, dat parallel liep met spoor 1006, werd dan weer oversneden door de drie greppels 2005,
2008-2011 en 2006.
Behalve greppels konden in werkput 2 (en werkput 1) een 5-tal kuilen aangetroffen worden (sporen
1002, 1005, 1008, 2009, 2010) en twee paalkuilen (sporen 1003 en 2007). Enkele andere sporen
konden na het couperen herkend worden als natuurlijke sporen (sporen 2002, 2003, 2004). De kuilen
en paalkuilen hadden over het algemeen gezien een lichtgrijze tot lichtbruine/beige vulling waarin
voornamelijk houtskoolspikkels en natuurlijk gevormde ijzer- en mangaanbrokjes te vinden waren.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Zoals reeds aangehaald tijdens de beschrijving van werkput 1 – zone Grensstraat tot Hoge Seine
oversneed de greppel met spoornummer 1001 de kuil spoor 1002, die een 42-tal scherven uit de
ijzertijd bevatte (Figuur 28).
60
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 43: Overzichtsplan van werkput 2 binnen deeltraject 1-Roesbrugge.
61
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Vondsten
Enkel in spoor 1002, een kuil aangetroffen in de proefsleuf, werden een 42-tal handgevormde scherven
gevonden. In spoor 2005 werd een fragment silex gevonden dat als residueel materiaal te beschouwen
is.
Tabel 8: Vondsten werkput 2.
vnr
spoornr
vondstcategorie
aantal
datering
1a
1002
HGV AW
34
IJZ
27a
2005
SILEX
1
STEEN - residueel
Natuurwetenschappelijk onderzoek
Er werd voor deze zone geen natuurwetenschappelijk onderzoek aanbevolen.
Werkput 3
Werkput 3 bevond zich op ca 300 meter van de oostelijke oever van de IJzer. Het ging om een zone
waar tijdens het vooronderzoek reeds een groot aantal archeologische sporen werd aangetroffen. In
een eerste fase werd de meest noordelijke helft van de totale breedte van de werfzone afgegraven. Er
werd beslist, omwille van de tijdsdruk en in overleg met het Agentschap Onroerend Erfgoed, om de
andere helft van de werfzone niet verder te onderzoeken. De reden was de diepteligging van het
archeologisch vlak. Dit lag namelijk meer dan 40 cm onder het huidige maaiveld en zou tijdens de
aanleg van de pijpleiding onaangeroerd blijven. Er kon dus met andere woorden gestreefd worden
naar behoud in situ voor dit deel van de site.
Bodem
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De bodemopbouw in werkput 3 bestond net als de bodem in werkput 2 uit een bouwvoor, een
begraven bouwvoor, bovenop de moederbodem. De bouwvoor bestond uit een sterk zandige leem
met een donkerbruingrijze kleur. De begraven bodem bestond uit een bruingrijze sterk zandige leem
waarin een beetje houtskool en bioturbatie op te merken was. De moederbodem bestond bovenaan
uit een licht bruingele sterk zandige leem met oxido-reductieverschijnselen. Op grotere diepte ging de
moederbodem over in matig kleiig zand met een licht bruingele kleur. Ook hier konden oxidoreductievlekken waargenomen worden.
Figuur 44: Profiel 14 uit de proefsleuf, gezet ter hoogte van werkput 3, links de veldfoto, rechts de tekening.
62
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 45: Overzichtsplan van werkput 3 binnen deeltraject 1-Roesbrugge.
63
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Sporen en Structuren
Binnen de werkput werden voornamelijk sporen uit de Romeinse periode aangetroffen. Het materiaal,
voornamelijk afkomstig uit een NW-ZO georiënteerde greppel, spoor 3002, plaatst deze site tussen het
einde van de 1e en het begin van de 3e eeuw. Behalve sporen uit de Romeinse periode werd nog een
greppel uit de volle middeleeuwen en een greppel uit de postmiddeleeuwen aangesneden. Ook binnen
het Romeinse erf leek een fasering aanwezig.
Het erf werd voor een groot deel afgebakend door een NW-ZO lopende greppel (spoor 3002), waarop
verschillende ZW-NO georiënteerde greppels aansloten (sporen 3005, 3026 en vermoedelijk 3106).
Het NW-ZO exemplaar (spoor 3002) was duidelijk het diepst bewaard (70 cm) en bestond uit twee
vullingen, een onderliggend lichtgrijze vulling met natuurlijk gevormde ijzer- en mangaanconcreties,
fosfaatvlekjes, houtskoolfragmentjes en, zoals reeds vermeld, aardewerk en een bovenliggende vulling
die eerder lichtbruin-grijs was van kleur. De aftakkingen waren tussen 40 en 60 cm diep bewaard en
hadden een zelfde vulling als vulling 2 van spoor 3002.
Figuur 46: Coupe op ZW-NO lopende deel van spoor 3002.
Het hierboven beschreven greppelsysteem was niet het oudste, in het westen oversneed het immers
een ZW-NO lopende greppel met spoornummer 3003. Deze 20-30 cm diep bewaarde, lichtgrijze
greppel, bevatte enkele natuurlijk gevormde ijzerbrokjes, maar geen dateerbare vondsten.
Het systeem werd zelf tweemaal oversneden, namelijk door sporen 3001 en 3027. De brede greppel
met spoornummer 3001 had een donkerbruine vulling en bevatte voornamelijk baksteenbrokken,
houtskool en natuurlijk gevormde ijzerbrokjes. Vermoedelijk moet deze greppel in de late tot
postmiddeleeuwen gedateerd worden. Spoor 3027 was vermoedelijk, gezien de gelijkaardige vulling,
ook in de Romeinse periode te plaatsen. Hetzelfde geldt voor enkele smallere greppels (sporen 3024,
3028, 3031, 3034, 3109).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Spoor 3106, dat niet rechtstreeks kon aangesloten worden met het systeem, hoort er vermoedelijk
ook bij. Deze greppel had een haakse oriëntatie t.o.v. spoor 3002, alsook een zeer gelijkaardige vulling.
Bovendien waren beide sporen bijna even diep bewaard. Opvallend was dat ten westen van spoor
3106 een relatief groot aantal sporen werd aangetroffen, terwijl ten oosten van de greppel er bijna
geen meer voorkwamen. Dit doet vermoeden dat deze greppel toch een bepaalde grens aangeeft
binnen het erf. Of ook spoor 3002 daarbij dan de zuidelijke grens zou zijn, waardoor dus samen met
spoor 3106 een afbakenend geheel zou ontstaan, kan niet met zekerheid gesteld worden.
64
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Ten slotte moet ook de greppel met spoornummer 3084 aangehaald worden. Deze liep ten midden
van een zone waar een relatief groot aantal (paal)kuilen uit vermoedelijk de Romeinse periode zijn
gedocumenteerd. Hij had een ZW-NO oriëntatie, was ongeveer 48 cm diep bewaard en bevatte enkele
scherven (waaronder een randscherf van een kogelpot) die in de overgang volle naar late
middeleeuwen konden worden geplaatst.
Behalve de verschillende greppels in deze opgravingszone bleken een relatief groot aantal kuilen en
paalkuilen binnen deze zone aanwezig te zijn. Deze hadden bijna allemaal een zelfde type vulling,
namelijk lichtgrijs van kleur, met inclusies van houtskool en fijne brokjes natuurlijk gevormd ijzer. Er
konden twee structuren met zekerheid onderscheiden worden, deze werden B1 en B2 genoemd. Het
ging om een 7-palig bijgebouw (B1) en een bijgebouwtje bestaande uit vier paaltjes in een vierkante
vorm (B2). Deze laatste structuur bevond zich net ten noorden van de middeleeuwse greppel (spoor
3084), waardoor de optie bestaat dat enkele palen van het bijgebouw reeds werden vernield door de
middeleeuwse greppel.
B1 (S3038, 3037, 3039, 3044, 3041, 3043, 3040, 3042)
De grootste structuur die werd aangetroffen, was een 7-palig bijgebouw. Dit bijgebouw had een lengte
van ca 4 m bij een breedte van ca 3 m (13 m²) en kende een NW-ZO oriëntatie. Opmerkelijk was dat er
ter hoogte van de zuidelijke palenrij een extra kuil (spoor 3037) werd aangetroffen die geen
tegenhanger kende. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een herstelling of extra verstevigende paal.
De sporen binnen de structuur hadden een gemiddelde bewaringsdiepte van ca 30 cm. Ze hadden allen
een vrij heterogene, lichtgrijze vulling met een gele tot licht oranje bijmenging. De kuilen die de
noordelijke zijde van het gebouw vormden, waren iets beter bewaard dan deze van de zuidelijke zijde.
De paalvullingen van de structuur leverden zeer weinig vondsten op. In spoor 3044 werden enkele
wandscherven handgevormd aardewerk en één wandscherf kruikwaar (baksel GOA NFD – vroeger ook
wel Scheldevallei-aardewerk genoemd) gevonden. Deze vondsten dateren deze structuur ongeveer
gelijktijdig met de greppel 3002, einde 1e eeuw – 3e eeuw.
B2 (3079, 3080, 3081, 3082)
Het tweede bijgebouw situeerde zich ongeveer 14 m ten noordoosten van het eerste bijgebouw (B1)
(Figuur 49). De structuur bestond, voor zover kon vastgesteld worden, uit vier paalkuilen in een
rechthoekige configuratie van 1,5 m bij 2,5 m . Vermoedelijk maakten deze vier palen deel uit van een
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 47: Grondplan van structuur B1 in werkput 3, met aanduiding van de coupes en weergave van de doorsnedes.
65
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
6-palige of mogelijk zelfs een 8-palige structuur die in het zuidoosten oversneden werd door een
middeleeuwse greppel (S3084).
De paalkuilen hadden allen een min of meer ronde vorm en een bewaringsdiepte van ca 30 cm. Ze
hadden een vrij homogene, lichtgrijze vulling en bevatten zeer veel natuurlijke ijzerconcreties. In de
sporen van de structuur werden geen vondsten aangetroffen.
Figuur 48: Grondplan van de structuur B2 in werkput 3, met aanduiding van de coupes en een weergave van de doorsnede.
OVERIGE SPOREN
Behalve de hierboven beschreven structuren werden nog een groot aantal (paal)kuilen aangetroffen.
Ondanks het vergelijken van de sporen wat betreft vulling, vorm in vlak en coupe, diepte van bewaring
en ligging ten opzichte van elkaar konden geen andere structuren met zekerheid aangeduid worden.
Dit komt voornamelijk door het slechts fragmentarische beeld dat door deze kleine opgraving werd
verkregen. Ook de doorsnijding van de middeleeuwse greppel (spoor 3084) zorgt voor
interpretatieproblemen.
CREMATIEGRAF
De koolstofdatering op houtskool (M14) heeft een datering opgeleverd tussen 50 en 220 AD (95.4%
waarschijnlijkheid bij 2σ correctie).16
Interessant is eveneens de link met een crematiegraf dat zo’n 90 m ten oosten, in werkput 5, was
gelegen (spoor 5060). Dit beter bewaarde crematiegraf kon ook via een 14C-datering in dezelfde
periode geplaatst worden. Mogelijk vormen deze twee dus een onderdeel van een groter grafveld.
16
RICH-24064: 1890+/-31BP.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Net ten zuidoosten van de opgraving werd in het vlak, net onder de teelaarde, nog een spoor ontdekt
met een zeer houtskoolrijke vulling (spoor 3117). De zwarte vulling van dit mogelijke crematiegraf
bestond bijna uitsluitend uit houtskool en had dus een zwarte kleur. Er konden enkele
wandfragmenten sterk secundair verbrand, handgevormd aardewerk uit verzameld worden. Verbrand
botmateriaal bleek niet echt aanwezig, maar dit zou kunnen te wijten zijn aan de slechte bewaring van
het spoor.
66
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 49: Overzichtsplan van werkput 3 binnen deeltraject 1-Roesbrugge, met aanduiding van de structuren.
67
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Vondstmateriaal
Werkput 3 heeft aanzienlijk wat vondstmateriaal opgeleverd. De vondsten komen uit verschillende
sporen, zowel greppels als enkele (paal)kuilen. Ze zijn bijna allemaal in de Romeinse periode te
dateren.
vnr
spoornr
vondstcategorie
aantal
Datering
15
3002
HGV AW
2
Romeins
19
3013
Gedraaid AW
2
Romeins
20
3052
BOT (tanden rund)
4
NTD
21
3002
Gedraaid AW
1
Romeins 70-275
21
3002
HGV AW
1
Romeins
22
3052
Gedraaid AW
3
Romeins 70-275
23
3002
Gedraaid AW
139
Romeins 70-300
23
3002
HGV AW
1
Romeins
23
3002
BOUW – tegula
1
Romeins
24
3002
Gedraaid AW
50
Romeins 70-300
24
3002
HGV AW
77
Romeins
26
3002
Gedraaid AW
26
Romeins 70-225
26
3002
HGV AW
39
Romeins
27
3084
Gedraaid AW
16
ME 13de eeuw
27
3084
BOUW - baksteen
1
ME
28
3067
AW
1
Romeins
29
3024
Gedraaid AW
1
Romeins 70-300
29
3024
HGV AW
1
Romeins
30
3034
HGV AW
1
Romeins
31
3023-3116
Gedraaid AW
1
Romeins 70-300
31
3023-3116
HGV AW
8
Romeins
32
3070
HGV AW
3
Romeins
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Tabel 9: Vondsten werkput 3.
68
33
3116
Gedraaid AW
3
Romeins 70-300
33
3116
HGV AW
1
Romeins
34
3034
Gedraaid AW
2
Romeins 70-225
35
3034
Gedraaid AW
1
Romeins 70-225
35
3034
HGV AW
1
Romeins
36
3031
Gedraaid AW
3
Romeins 70-275
36
3031
HGV AW
8
Romeins
36
3031
BOUW - Tegula
2
Romeins
37
3044
Gedraaid AW
1
Romeins 70-300
37
3044
HGV AW
4
Romeins
38
3015
HGV AW
3
Romeins
39
3029
HGV AW
3
Romeins
40
3021
Gedraaid AW
4
Romeins 70-225
40
3021
HGV AW
4
Romeins
40
3021
SILEX
2
Residueel
41
3046
HGV AW
1
IJZ-ROM
42
3049
Gedraaid AW
2
Romeins
43
3023
Gedraaid AW
1
Romeins 70-275
43
3023
HGV AW
4
Romeins
44
3047
Gedraaid AW
3
Romeins 70-300
45
3035
Gedraaid AW
19
Romeins 70-225
45
3035
HGV AW
19
Romeins
46
3117
HGV AW
31
Romeins
47
3002
Gedraaid AW
26
Romeins 70-225
47
3002
HGV AW
46
Romeins
47
3002
BOT – Tanden rund
2
Romeins
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
69
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Romeins aardewerk
De meeste scherven in deze werkput waren te dateren in de Romeinse periode. In totaal ging het om
548 scherven, afkomstig van 90 exemplaren.
Methode
Alle scherven werden individueel bekeken en ingedeeld per materiaalcategorie, in dit geval: GEV:
geverfde waar, FOA: Fijn oxiderend gebakken aardewerk, KRU/GOA: Kruikwaar/gewoon oxiderend
gebakken aardewerk, DOL: Dolia, GRA: gewoon reducerend gebakken aardewerk, HAN: Handgevormd
aardewerk en op bakselgroep (zie hieronder: Baksel-Types). Behalve de absolute telling werd ook het
minimum aantal exemplaren (MAE) geteld per spoor. Hierbij werden exemplaren van elkaar
gescheiden op basis van verschillende diagnostische criteria, zoals het aantal randen en bodems, de
dikte en het uitzicht van de baksels, aanwezige versieringspatronen. Bij het bekijken van de
exemplaren werd dus ook gekeken naar de aanwezige versieringen.
Waar mogelijk werden ook de vormen (beker, kom, (kook)pot, deksel, kruik, bord) en de types
genoteerd. Alle informatie werd uiteindelijk verzameld in een Excel-tabel.
Baksels - Types
•
•
•
•
•
•
•
•
GEV KEU: Geverfde waar van Keulen: Fijn, hard, wit baksel waarin geen duidelijk zichtbare
inclusies te zien zijn. Er is steeds een grijze of oranjebruine deklaag aanwezig.
FOA ZEE: Fijn oxiderend gebakken aardewerk zeepwaar: Zeer fijn bleek bruin tot rozerood
baksel dat zeepachtig aanvoelt. Inclusies zijn bijna niet zichtbaar maar bestaan uit
voornamelijk ijzeroxide, kwarts en witte calcietpartikels. Zie ook Willems 2005: GWO-ZEEP
GOA NFB: Gewoon oxiderend gebakken aardewerk Noord-Frankrijk regio Bavay-Famars: Bleek
bruin baksel met inclusies van kwarts, calciet en zwarte partikels. Zie ook Willems 2005: GWOBAVY
GOA NFD: Gewoon oxiderend gebakken aardewerk Noord-Frankrijk regio Dourges: Voormalig
ook wel Scheldevallei- of Rupeliaans aardewerk genaamd. Oranje, stoffig aanvoelend baksel
met af en toe grijze tot lichtgrijze kern en blekere buitenzijden. Inclusies van voornamelijk
kwarts.
GRA ATR: Gewoon reducerend gebakken aardewerk, Atrebatian Reduced Ware: Dit baksel
wordt soms ook aangeduid met de term Arras-waar. Zeer hard, bladerig baksel met een bleek
tot donkergrijze kleur.
GRA LOK/REG: Gewoon reducerend gebakken aardewerk: Grijs tot lichtgrijs, zandig aanvoelen
baksel met voornamelijk kwarts als verschraling.
GRA LLW 1: Gewoon reducerend gebakken aardewerk Low Lands Ware 1: Eertijds Waaslands
grijs genoemd. Blauwgrijs baksel met een overvloedige aanwezigheid van zilverkleurige mica
spikkels.
HAN LOK/REG: Handgevormd aardewerk van lokale/regionale oorsprong: Bruingrijs over grijs
tot donkergrijs baksel waarin voornamelijk kwarts en potgruis kan herkend worden als
verschraling.
Beschrijving vondsten in relatie tot de gevonden sporen/structuren
In totaal konden 548 scherven geteld worden, behorende tot minimum 90 exemplaren, die in een 18tal contexten werden gevonden (sporen 3002, 3013, 3015, 3021, 3023, 3024, 3029, 3031, 3034, 3035,
3044, 3047, 3049, 3052, 3067, 3070, 3116, 3117, 3023 en 3116). In de meeste contexten werden
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Er kon bij het materiaal van werkput 3 een achttal baksels herkend worden. Een beschrijving hiervan
wordt hieronder weergegeven:
70
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
slechts een weinig aantal scherven gevonden, enkel spoor 3002, een NNW-ZO lopende greppel met
enkele NO-ZW gerichte aftakkingen. In onderstaande tabel staan de absolute hoeveelheid scherven
per bakselgroep en per spoor weergegeven.
Tabel 10: Absoluut aantal scherven per baksel gezien per spoor in werkput 3.
GEV
KEU
3002
FOA
ZEE
GOA
NFB
GOA
NFD
GRA
ATR
GRA
LOK/REG
GRA
LLW1
HAN
LOK/REG
Totaal
2
18
199
33
7
1
183
443
3013
2
2
3015
3021
1
1
3023
3024
3
3
2
4
8
1
4
5
1
2
3
3
8
11
1
3029
3031
2
1
3034
3
2
5
3035
1
2
3
4
5
3044
1
3047
3
3
3049
2
3052
1
2
2
3
3067
1
1
3070
3
3
1
4
31
31
1
8
11
8
258
548
3116
3
3117
3023/3116
1
Totaal
1
1
2
23
210
32
14
Bij de absolute telling bleek voornamelijk een dominantie van GOA NFD en HAN LOK/REG. Het ging
hier in het geval van de GOA NFD echter voornamelijk om een grote hoeveelheid scherven van slechts
enkele exemplaren, waardoor het aandeel GOA NFD in de MAE-telling daalt.
Van de 90 onderscheiden exemplaren konden er 22 getypeerd worden, zo’n 19,8 % dus. De overgrote
meerderheid van deze types (20 van de 22) waren afkomstig uit spoor 3002 (een greppel). De twee
andere werden gevonden in sporen 3013 (een paalkuil) en 3117 (mogelijk brandrestengraf).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Spoor
71
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Tabel 11:Minimum aantal exemplaren (MAE) per baksel gezien per spoor in werkput 3.
Spoor
GEV
KEU
3002
FOA
ZEE
GOA
NFB
GOA
NFD
GRA
ATR
GRA
LOK/REG
GRA
LLW1
HAN
LOK/REG
Totaal
1
3
8
12
4
1
16
45
3013
2
2
3015
3021
1
1
3023
3024
2
2
1
2
5
1
3
4
1
2
1
1
2
5
1
3029
3031
2
1
3034
1
2
3
3035
1
1
2
1
2
3044
1
3047
1
1
3049
1
3052
1
1
1
2
3067
1
1
3070
1
1
1
2
1
1
1
5
8
6
40
90
3116
1
3117
3023/3116
1
Totaal
1
1
1
6
15
11
10
In spoor 3002 konden een achttal tronconische bekers (‘gobelets tronconiques’) (Figuur 50:2 en 4) en
twee kommen (‘bol carenée’) (Figuur 50: 3,5) herkend worden in GRA ATR. De bekers zijn voornamelijk
tussen 70 en 250 n. Chr. te dateren.17
In GRA LOK/REG werd ook een bord (Figuur 50:1) dat door Vermeulen (Vermeulen 1992) werd
getypeerd als type 4, een schijnbare imitatie van het terra nigra bord Holwerda 81. Dit type werd door
Vermeulen, weliswaar voor de meer noordelijk gelegen gebieden tussen Leie en Schelde, gedateerd
tussen 70 en 200 n. Chr.18
Eén kruik in GOA NFD (Figuur 50:6) kon getypeerd worden. Het ging hier om een kruik met uitstaande,
zeer diep uitgesneden rand. Deze vorm was terug te vinden in een typologie opgesteld door Vanneste19
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Spoor 3002
17
TUFFREAU-LIBRE 1980, 35.
VERMEULEN 1992, 98-99.
19 VANNESTE 2002, 32.
18
72
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
in groep VII, maar werd hier niet strak gedateerd. Wel werd aangegeven dat deze types reeds
gevonden werden te Melden en Saint-Symphorien, allebei dus vrij zuidelijk gelegen.20
Ten slotte werden nog een tweetal (kook)potten en een viertal kommen met naar buiten gebogen,
niet geprofileerde rand in deze context aangetroffen.
Figuur 50: Diagnostisch aardewerk uit spoor 3002.
Sporen 3013 en 3117
Op spoor 3117, een mogelijk brandrestengraf, werd nog een 14C-datering uitgevoerd, die aangaf dat
dit spoor mogelijk aan het einde van de eerste en eerste helft van de 2e eeuw moet gedateerd worden
(60 n. Chr. – 140 n. Chr. bij 68,2 % zekerheid bij 2σ correctie). Het spoor is bijna zeker tussen 50 en 220
n. Chr. te plaatsen (95,4% zekerheid bij 2σ correctie). Alhoewel de dateringen van de sporen in werkput
3 eerder breed zijn, is er toch een mogelijke overeenkomst qua datering met spoor 3002. Ook kan
hierbij de vondst van een wandscherf in GEV KEU, een baksel dat voornamelijk in de 2e eeuw voorkomt,
in deze optiek aangehaald worden.
20
VANNESTE 2002, 23.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In beide sporen werden (kook)potten met naar buiten gebogen rand aangetroffen. Bij spoor 3013 ging
het om een exemplaar in GRA LOK/REG, bij spoor 3117 was dit er een in HAN LOK/REG.
73
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Middeleeuws aardewerk
Het middeleeuws aardewerk in deze zone is eerder beperkt. Het enige diagnostisch interessant stuk
betrof één kogelpot waarvan 16 scherven zijn teruggevonden. De scherven vormde het gros van de
rand en schouder van dit individu. Het ging om een kogelpot met een blokvormige rand met
rechthoekige doorsnede op een korte, uitstaande hals. De randdiameter was 15 cm. Dergelijke
randtypes worden meestal tussen het einde van de 12e en vooral in de 13e eeuw gedateerd.
Gelijkaardige randtypes werden ook al eerder aangetroffen, onder andere te Ieper21, Veurne22 en
Poperinge23.
Figuur 51: Kogelpot in grijs aardewerk uit spoor 3086.
Natuurwetenschappelijk onderzoek
Figuur 52: Grafiek koolstofdatering S3117 (M14).
21
CLAUS/VANOVERBEKE 2016.
VANDEPLASSCHE et al. 2016b; VANDEPLASSCHE et al. 2016a.
23 Eigen waarnemingen door O. Van Remoorter op het materiaal Poperinge-Gasthuisstraat, rapport in voorbereiding en VAN REMOORTER
2017.
24 RICH-24064: 1890+/-31BP.
22
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In het totaal is een monster geselecteerd voor verder natuurwetenschappelijk onderzoek. Het betreft
een bulkmonster uit spoor 3117, het crematiegraf. De koolstofdatering op houtskool (M14) heeft een
datering opgeleverd tussen 50 en 220 n. Chr. (95.4% waarschijnlijkheid bij 2σ correctie). 24
74
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Werkput 4
Werkput 4 bevond zich op ca 90 meter van de Hoge Seine en 10 meter van de Roesbruggestraat. In
deze zone werden voornamelijk structuren uit de nieuwste tijd aangetroffen. Het ging hier ten eerste
om structuren die verband konden worden gebracht met baksteenproductie en ten tweede om een
loopgraaf uit WOI.
Bodem
Figuur 53: Profiel ter hoogte van werkput 4.
Ter hoogte van werkput 4 konden in de bodemopbouw vier lagen onderscheiden worden. Bovenaan
lag een bouwvoor, bestaande uit een fijn, licht lemig zand waarin o.a. houtskoolstukjes,
mangaanbrokjes, baksteenstukjes en steenkoolsinters te vinden waren. De laag had een donkergrijsbruine kleur.
Net onder de baksteenpuinlaag lag een vrij dunne Bw-horizont die zeer sterk gebioturbeerd was. Deze
bestond uit een fijn, donkerbruin tot bruin lemig zand, waarin baksteenstukjes en oxidatie en reductie
verschijnselen zichtbaar waren. Onder deze dunne, sterk gebioturbeerde laag kon de C-horizont
herkend worden. Deze bestond hier uit een lichtbruin lemig zand, waarin eveneens oxidoreductievlekken konden herkend worden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Onder deze bouwvoor lag een pakket baksteenpuin, dat moet gelinkt worden met de
baksteenproductie in deze zone (zie verder). Uiteraard was tussen het baksteenpuin een deel van de
bovenliggende bouwvoor gespoeld.
75
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 54: Overzichtsplan van werkput 4 binnen deeltraject 1-Roesbrugge.
76
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Sporen en structuren
BAKSTEENPRODUCTIE
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Een drietal sporen/structuren konden in verband gebracht worden met baksteenproductie, namelijk
een baksteenoven, afval van de productie en enkele gootjes en een bassin voor de aanvoer en gebruik
van water.
Figuur 55: Overzichtsplan van de structuren in werkput 4 binnen deeltraject 1-Roesbrugge.
77
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
De oven:
Het ging om een zogenaamde ambulante veldoven, een eenmalig gebruikte oven bestaande uit opeen
gestapeld, ongebakken bakstenen (spoor 4001). Tussen deze rijen bakstenen werden stookkanalen vrij
gehouden die de warmte verdeelden en zo de bakstenen bakten. Slechts af en toe werden
investeringen gedaan om deze ovens een meer permanent karakter te geven.25
In casu ging het om een structuur die slechts éénmaal werd gebruikt. Wel toont de stratigrafie onder
de oven dat, ondanks het feit dat deze niet gevonden werden binnen de opgravingszone of de sleuven,
er nog meer dergelijke ovens in de omgeving aanwezig zijn. Onder een nivellerende leemlaag, waarop
de oven was aangelegd, was immers nog baksteenafval waar te nemen in de zone centraal onder de
oven. Bovenaan de leemlaag waren tevens duidelijk sporen van verbranding (door het gebruik van de
oven) waar te nemen.
Figuur 56: Stratigrafie onder de oven: 1. Ovenstructuur, 2. Nivellerende leemlaag (met bovenaan brandsporen), 3.
Baksteenafval, 4. C-horizont.
De rechthoekige structuur werd dus opgebouwd op een leemlaag, door bakstenen (21,5 x 10 x 8.5 cm)
op de korte kant, in lange rijen en met een kleine tussenruimte (ca 5 cm) te leggen. In de tussenruimte
werd steenkool als brandstof gestrooid. Vermoedelijk werd bovenop deze eerste laag een tweede
dwarse laag gelegd, waarop dan weer een volgende laag dwars werd gelegd, waardoor een soort
roosterstructuur ontstaat.26 Er was echter slechts één baksteenlaag bewaard, waardoor dit niet kan
bevestigd worden. Het op de kant leggen van bakstenen, gecombineerd met de aanwezigheid van
steenkool als brandstof, geeft een datering in de 19e-20e eeuw aan.27
In het oosten werd een deel van de oven oversneden door een nog recentere kuil, die het
spoornummer 4002 mee kreeg en die vrij ondiep bewaard was (slechts een 10-tal cm). In dit spoor
werden eveneens resten van steenkool gevonden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De oven werd volledig in het vlak geregistreerd en werd daarna doorsneden volgens een W-O en Z-N
georiënteerde as. Enkele bakstenen werden ingezameld. Een verdere analyse door middel van
natuurwetenschappelijk onderzoek werd niet aanbevolen.
25
HARTOG 2009, 62–66.
Dit is veelal de opbouw van een dergelijke veldoven (HARTOG 2009).
27 HARTOG 2009, 65–66.
26
78
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 57: Baksteenoven in werkput 4. (links) overzichtsfoto van de structuur; (rechts) Detailfoto van de structuur met
duidelijk zichtbare rijen bakstenen.
Een groot deel van de bakstenen die in een dergelijke oven werden gebakken ,mislukten door een te
hard of te zachte bakking. De stenen die het dichtst bij de warmtebron (in dit geval de steenkool) waren
zo veelal te hard en verbrokkelden, diegenen die het verst van de bron verwijderd waren, waren dan
weer niet doorbakken. Bijna over de gehele werkput 4 werd een laag van dergelijke verbrokkelde
stenen aangetroffen. Deze laag, die niet overal even dik bewaard was, bevond zich net onder de
bouwvoor (Figuur 53). Het aantreffen in de proefsleuf van dit afval gaf reeds aan dat er in de omgeving
baksteenproductie aanwezig was.
Historisch gezien was er inderdaad sprake van een baksteenproductie aan de Hoge Seine. Op de hoek
van de Zuidstraat met de Hoge Seine stond tot 2000 het gebouw van de herberg ‘In de Brikkerij’, en
zelfs de tegenwoordig op deze locatie aanwezige BBRIK bed and breakfast verwijst nog naar de
baksteenindustrie. Aan het einde van de 18de eeuw, was ene Philip Trioen eigenaar van enkele
steenbakkerijen aan ‘d-Hoge Seine’. Deze bakkerijen bleven vermoedelijk tot aan het begin van de 20ste
eeuw bestaan.28
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Ten noorden van de baksteenoven werden een tweetal gootjes (sporen 4004 en 4005) ontdekt die o.a.
naar een relatief groot, bakstenen bassin/waterput (spoor 4003) leidde. De kanaaltjes hadden een
NW-ZO oriëntatie en werden opgebouwd door middel van rode bakstenen met een gelijkaardige
grootte als deze uit de baksteenoven (21,5x10x7cm). Deze stenen werden met een beetje zand
ertussen gestapeld, mortel bleek niet aanwezig. Als afdekking van het gootjes werd blijkbaar ook
gebruik gemaakt van dakpannen.
28
Rohardusmuseum 2017.
79
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 58: Gootje in het vlak (link), in coupe (midden), en afdekking met dakpannen (rechts).
Het bassin/de waterput was opgebouwd uit bakstenen van 22x10x6 cm en een vrij losse, zandige
mortel. Hij had een binnendiameter van ongeveer 3,3 m.
Deze put oversneed een ook in werkput 4 aanwezige loopgraaf, waaruit duidelijk bleek dat deze uit
een nog recentere periode dateert. De functie van zowel de kanaaltjes als de put zijn niet geheel
duidelijk, mogelijk hielden ze verband met de baksteennijverheid. Het water zou dan gediend hebben
voor het uitzuiveren van de klei, nodig om klei van een voldoende kwaliteit te kunnen leveren voor het
vormen van bakstenen.29
De put werd, gezien deze niet verder verstoord werd, enkel in het vlak geregistreerd. Ook werden van
deze structuur enkele bakstenen ingezameld, alsook van de kanaaltjes.
Historisch gezien zou deze oven kunnen gelinkt worden aan de baksteenproductie aan de Hoge Seine
door Philip Trioen, die reeds in de 18e eeuw aanwezig zou geweest zijn en zijn grootste bloei kende aan
het einde van deze eeuw. Aan het einde van de 20e eeuw, nog voor de aanvang van de eerste
Wereldoorlog, was deze ‘baksteenfabriek’ op deze locatie verdwenen.30 Hoe de gevonden
waterput/bassin en de gootjes in dit plaatje passen, is niet geweten.
Vergelijkbare baksteenovens werden gevonden over het gehele Belgische grondgebied, o.a. te
Tongeren (Kielenstraat/Predikherenstraat, Moerestraat, Darenbergstraat), Neerpelt, Bree (Klooster
Onze-Lieve-Vrouw-Ter-Rivieren), Tienen (Grijpenveld), Zoutleeuw (Bethaniaklooster), Zomerzon
29
30
STENVERT 2012, 28–29.
MUSEUM 2015.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 59: Rond(e) waterput/waterbassin.
80
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
(Kareelovenstraat), Poederlee (Zittaart), Merksplas, Steendorp (Temse), Ninove (Denderwindeke),
Ramskappelle bij Zeebrugge (Domein Ayshove), Zeebrugge (Achterhaven), Vlissegem/Noordeke (De
Haan), De Haan, Houthave, Ettelgem, Wulpen (Allaertshuizen), Ramskappelle bij Nieuwpoort.31 Ook
tijdens het aanleggen van het tracé ter hoogte van lot 4 werden baksteenovens aangetroffen. Op
locatie FLPL55 werd een matig goed bewaarde baksteenoven aangetroffen. Het ging om een
rechthoekige structuur van 5,2 bij 4,3m met een maximaal bewaarde diepte van 25cm. De oriëntatie
was NW/ZO. Er was een vermoeden van vier stookgangen waren, met minstens drie 1 m brede
stapelplaatsen. De afmetingen van de geproduceerde, nog in situ liggende bakstenen waren
22x7x4cm.32
Aan de straatzijde van de Roesbruggestraat konden ten laatste nog twee kleine fragmenten van
baksteenmuurtjes (sporen 4006 en 4007) ontdekt worden, de sterk verbrokkelde bakstenen waren
met cement aan elkaar gezet. Het ging hier om een recente structuur.
LOOPGRAAF (WOI)
Tijdens het bureauonderzoek werd binnen deze zone de aanwezigheid van een loopgraaf uit de Eerste
Wereldoorlog vastgesteld. Verder naar het oosten toe werd tevens een loopgraaf uit de Tweede
Wereldoorlog waargenomen op de luchtfoto’s.33 De hier aanwezige loopgraven waren gelegen binnen
geallieerd gebied en lagen in een soort van transitzone voor de troepen en materiaal.34
Figuur 60: Loopgraaf in het vlak (groen: greppel; blauw: loopgraaf).
De opbouw van de loopgraaf (sporen 1136/1137, 1138, 1140) komt sterk overeen met een illustratie
en beschrijving uit ‘Trench fortifications 1914-1918, Field Manual’ voor een loopgraaf op een
rotsachtige of natte ondergrond. Het betreft een vrij ondiep uitgegraven loopgraaf waarbij de wanden
zich grotendeels boven het maaiveld bevonden en het loopvlak net boven de watertafel was gelegen.
31
HARTOG 2009, 71-118.
BEKE 2017, 106-107, catalogus OVEN: L4.55.OVN04 pp. 296-297.
33
DEVILLE et al. 2013, 128.
34 DE DECKER 2013, 28.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Het was dan ook niet verwonderlijk dat de loopgraaf uit de Eerste Wereldoorlog tijdens het
proefsleuvenonderzoek werd aangesneden. De loopgraaf was gelegen op een lichte verhoging in het
landschap. De loopgraaf uit de Tweede Wereldoorlog werd niet waargenomen tijdens het veldwerk.
32
81
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Om genoeg aarde voor de wallen te genereren werd dan ook aan weerszijden een greppel uitgegraven.
De beschoeiing van de loopgraaf bestond oorspronkelijk uit golfplaten of gaasdraad die door middel
van verticale ingeheide, houten palen werden verankerd. Een gelijkaardig loopgraaf werd o.a. reeds
aangesneden en gedocumenteerd te Poperinge-Sappenleen. 35
Figuur 61: Coupe op de loopgraaf zelf (let op het niveau van de grondwaterstand, dat net onder de onderzijde van de
loopgraaf is gelegen).
Van de beschoeiing werden geen resten teruggevonden, ook werden geen vondsten aangetroffen in
de vulling. Wel was zeer duidelijk dat het loopvlak van de loopgraaf zich, net zoals te PoperingeSappenleen, net boven de grondwatertafel bevond. De datering in de Eerste wereldoorlog gebeurde
dus zuiver op basis van de typologie van de loopgraaf.
35
BEKE 2013, 24–29.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 62: Coupetekening van de loopgraaf.
82
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 63: Uitsnede uit de allesporenkaart met detail van de loopgraaf in werkput 4.
Vondsten
Werkput 4 heeft weinig tot geen vondsten opgeleverd. De uitgeschreven vondstnummers betreffen
vooral baksteenmonsters uit de baksteenoven. De aangetroffen aardewerkvondst uit de baksteenoven
betreft een bodem in Siegburgsteengoed, afkomstig van een eierdopbeker. Aangezien dit individu
eerder in de 14e-16e eeuw moet gedateerd worden, moet dit aardewerkfragment als residueel
materiaal beschouwd worden binnen de recentere baksteenoven. Binnen hetzelfde vondstnummer
werd ook een fragment van een metalen lampbodem aangetroffen, vermoedelijk afkomstig van een
olielamp. Dit stuk kan in de 20e eeuw gedateerd worden.
vnr
spoornr
vondstcategorie
aantal
datering
16
4001
AW
1
LME
16
4001
MET
1
NIEUW – 20ste eeuw post WO I
17
4004
BOUW – Baksteen
1
NIEUW – 20ste eeuw post WO I
18
4001
BOUW – Baksteen
2
NIEUW 19de-20ste eeuw
25
4001
BOUW – Baksteen
1
NIEUW – 19de-20ste eeuw
Natuurwetenschappelijk onderzoek
Er is geen verder natuurwetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in deze werkput.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Tabel 12: Vondsten werkput 4.
83
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Werkput 5
Werkput 5 is te vereenzelvigen met het laatste stuk sleuf, lopende vanaf de waterleiding die tussen
werkput 3 en 5 gelegen was, tot aan de Lindestraat. De waterleiding, die in een WZW-ONO richting
doorheen het tracé liep, zorgde voor een opening van ongeveer 50 m.
In samenspraak met het Agentschap Onroerend Erfgoed, de opdrachtgever en de wetenschappelijke
begeleiding werd beslist om op deze locatie enkel de sporen in de aangelegde sleuf verder te
onderzoeken en dus de zone net ten noorden van de aangelegde sleuf niet verder te gaan
onderzoeken, deze zou immers niet verder verstoord worden. Na het couperen van de sporen bleken
vele sporen van twijfelachtige of natuurlijke aard te zijn, waardoor het ook niet nodig leek de tweede
(zuidelijke) helft van deze opgraving uit te voeren.
In totaal werden in het vlak een 68-tal sporen aangeduid. Het ging hier veelal wel om vage
verkleuringen. Tijdens het couperen bleek dan ook snel dat min of meer de helft van de aangeduide
sporen van natuurlijke aard bleek, in totaal een 29-tal.
De overige sporen konden geïnterpreteerd worden als kuil, paalkuil of greppel. Tevens werd één
brandrestengraf aangesneden.
Bodem
Figuur 64: Profiel 1 in werkput 5, links de veldfoto, rechts het getekende profiel.
Sporen en structuren
Van de 68 in het vlak aangeduide sporen konden er dus 29 als natuurlijk geïnterpreteerd worden.
Verder werden één brandrestengraf, een 11-tal kuilen, een 8-tal paalkuilen en 19 fragmenten van
greppels aangetroffen.
Vermoedelijk moeten deze sporen in verband gebracht worden met deze gevonden in werkput 3,
waardoor deze samen behoren tot één groter geheel. De dateringen van de sporen lijken in ieder geval
overeen te komen.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De moederbodem in deze werkput bestond vooral in dit deel van het tracé uit een sterk zandige leem.
De bodem had een lichtgeelbruine kleur met als inclusies verschillende vorstwiggen en vrij veel
ijzerconcreties. Deze moederbodem bevond zich onder een vrij dik pakket dat samengesteld werd uit
een bouwvoor en een tweede oudere, begraven bouwvoor. De bouwvoor zelf bestond uit sterk kleiig
zand. De begraven bouwvoor bestond eveneens uit een sterk kleiig zand.
84
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 65: Overzichtsplan van werkput 5 binnen deeltraject 1-Roesbrugge.
85
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
BRANDRESTENGRAF
Dit graf kreeg het spoornummer 5060 mee. Het bestond uit twee lagen, namelijk een onderliggende,
zeer houtskoolrijke laag, waarin enkele fragmenten verbrand bot konden opgemerkt worden.
Hierboven lag een lichtbruin tot grijs, heterogeen uitziend pakket waarin ook enkele stukjes houtskool
te vinden waren.
Er werden geen dateerbare vondsten in deze vullingen aangetroffen (aardewerk e.d.). Het was daarom
noodzakelijk een 14C-datering uit te voeren om toch een plaatsing in de tijd te kunnen uitvoeren. Deze
datering, uitgevoerd op een houtskoolfragment uit de onderste laag, plaatste het spoor tussen 80 en
240 n. Chr. (95,4% zekerheid bij 2σ correctie).36
Dit spoor kan mogelijk bij het brandrestengraf uit werkput 3 horen en zo deel uitmaken van een groter
grafveld (4.2.2).
Figuur 66: Coupe op brandrestengraf spoor 5060.
KUILEN
Sporen 5001/1156, 5005/1160, 5006/1161, 5019/1176, 5020/1177, 5021/1175, 5023/1182,
5046/1202, 5049/1205, 5056, 5063 konden als kuil geïnterpreteerd worden. Veelal hadden deze
sporen een lichtgrijze tot blauwgrijze vulling waarin voornamelijk natuurlijk gevormde ijzerbrokjes en
houtskoolbrokjes te vinden waren.
PAALKUILEN
Sporen 5002/1159, 5003/1158, 5007/1162, 5026/1180, 5034/1190, 5039/1195, 5062, 5068 werden
geïnterpreteerd als paalkuilen. Geen van de paalkuilen konden tot een structuur gerekend worden,
voornamelijk te wijten aan het beperkte oppervlakte dat is opgegraven.
Enkel in spoor 5007/1162 werden scherven uit de Romeinse periode aangetroffen, namelijk enkele
wandscherven handgevormd aardewerk en reducerend gebakken, gedraaid aardewerk.
36
RICH-24077: 1854+/-30BP.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In sporen 5001/1156 en 5021/1175 werd aardewerk aangetroffen dat in de Romeinse periode te
plaatsen is, met name enkele wandscherven handgevormd aardewerk en enkele wandscherven
lokaal/regionaal reducerend gebakken aardewerk.
86
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
GREPPELS
Sporen 5008-5009-5010/1163-1164-1165, 5011/1166, 5025/1179, 5027/1183, 5030/1186,
5031/1187, 5032/1188, 5033/1169, 5037/1193, 5044/1200, 5045/1201, 5058, 5059, 5061, 5064, 5065,
5067 waren allemaal fragmenten van greppels. Deze hadden allemaal een ZZW-NNO en haakse NNWZZO oriëntatie. Bij spoor 5058 kon een bocht vastgesteld worden.
De greppels waren meestal tussen 60 en 80 cm diep bewaard en bestonden uit een lichtgrijze tot
blauwgrijze vulling waarin vaak natuurlijk gevormde ijzerbrokjes en houtskoolstukjes in aanwezig
waren.
Greppels 5008-5009-5010/1163-1164-1165, 5011/1166, 5025/1179, 5027/1183, 5031/1187, 5058 en
5059 bevatten allemaal aardewerk dat in de Romeinse periode moet worden gedateerd.
Spoornummers
Datering
5008-5009-5010/1163-1164-1165
70-275n.Chr.
5011/1166
70-120n.Chr.
5025/1179
Romeins
5027/1183
Romeins
5031/1187
Romeins
5058
Romeins
5059
Romeins
Figuur 67: Zicht op een deel van het vlak van werkput 5 met de bocht in spoor 5058.
Vondsten
Werkput 5 heeft ook redelijk wat vondstmateriaal opgeleverd. De vondsten zijn voornamelijk gedaan
bij couperen en afwerken van de verschillende sporen. De vondsten dateren voornamelijk uit
Romeinse periode. Ook jonger en ouder materiaal kwamen in beperkte mate voor.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Tabel 13: Werkput 5, datering greppels.
87
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
vnr
spoornr
vondstcategorie
aantal
datering
48
5025
HGV AW
89
Romeins
48
5025
BOUW - Tegula
3
Romeins
49
5031
HGV AW
7
Romeins
50
5023
HGV AW
9
LBRONS-ROMV
51
5033
Gedraaid AW
1
LME-POST ME
52
5058
Gedraaid AW
4
Romeins
52
5058
HGV AW
2
Romeins
53
5018
HGV AW
15
BRONSL-ROMV
54
5006
Gedraaid AW
11
ME 12de eeuw
55
5025
HGV AW
3
Romeins
56
5011
Gedraaid AW
13
Romeins 70-225
56
5011
HGV AW
40
Romeins
57
5027
HGV AW
23
Romeins
58
5001
Gedraaid AW
4
Romeins
58
5001
HGV AW
4
Romeins
58
5001
BOUW - tegula
1
Romeins
58
5001
Silex
1
NTD
58
5001
NS
1
Romeins
59
5005
VERVALT
IJZERCONCRETIE
60
5027
HGV AW
6
Romeins
61
5008-5009-5010
Gedraaid AW
13
NIEUW 16de-18de
eeuw
62
5059
Gedraaid AW
1
Romeins
63
5058
Gedraaid AW
5
Romeins
63
5058
HGV AW
1
Romeins
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Tabel 14: Vondsten werkput 5.
88
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
64
5007
Gedraaid AW
3
ME 12de eeuw
64
5007
HGV AW
5
Romeins
64
5007
NS
1
Romeins
64
5007
Gedraaid AW
2
Romeins
65
5008-5009-5010
Gedraaid AW
1
Romeins 70-300
65
5008-5009-5010
HGV AW
2
Romeins
66
5012
Gedraaid AW
12
Romeins 70-225
66
5012
HGV AW
7
Romeins
67
5008-5009-5010
HGV AW
2
Romeins
68
5068
HGV AW
8
LBRONZ-VIJZ
69
5011
Gedraaid AW
150
Romeins 70-120
69
5011
HGV AW
130
Romeins
69
5011
NS
1
Romeins
69
5011
BOUW - tegula
6
Romeins
70
5021
Gedraaid AW
1
NIEUW
eeuw
70
5021
HGV AW
3
Romeins
71
5044
VERVALT
IJZERCONCRETIE
72
5017
VERVALT
IJZERCONCRETIE
73
5025
HGV AW
54
Romeins
73
5025
BOUW - Tegula
3
Romeins
Romeins aardewerk
De meeste scherven in deze werkput waren te dateren in de Romeinse periode. In totaal ging het om
351 scherven, afkomstig van 56 exemplaren.
Methode
Alle scherven werden individueel bekeken en ingedeeld per materiaalcategorie, in dit geval: TS: terra
sigillata, FOA: Fijn oxiderend gebakken aardewerk, KRU/GOA: Kruikwaar/gewoon oxiderend gebakken
aardewerk, DOL: Dolia, GRA: gewoon reducerend gebakken aardewerk, HAN: Handgevormd
aardewerk en op bakselgroep (zie hieronder: Baksel-types). Behalve de absolute telling werd ook het
minimum aantal exemplaren (MAE) geteld per spoor. Hierbij werden exemplaren van elkaar
BAAC Vlaanderen Rapport 577
18de-19de
89
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
gescheiden op basis van verschillende diagnostische criteria, zoals het aantal randen en bodems, de
dikte en het uitzicht van de baksels, aanwezige versieringspatronen. Bij het bekijken van de
exemplaren werd dus ook gekeken naar de aanwezige versieringen.
Waar mogelijk werden ook de vormen (beker, kom, (kook)pot) en de types genoteerd. Alle informatie
werd uiteindelijk verzameld in een Excel-tabel.
Baksel - Types
Er kon bij het materiaal van werkput 5 een zevental baksels herkend worden. Een beschrijving hiervan
wordt hieronder weergegeven:
•
•
•
•
•
•
•
TS ZG: Terra Sigillata Zuid-Gallië: Roze baksel met een groot aantal witte calcietinclusies.
Donkerrode, glanzende deklaag. Vermoedelijk La Graufesanque.
FOA ZEE: Fijn oxiderend gebakken aardewerk zeepwaar: Zeer fijn bleek bruin tot rozerood
baksel dat zeepachtig aanvoelt. Inclusies zijn bijna niet zichtbaar maar bestaan uit
voornamelijk ijzeroxide, kwarts en witte calcietpartikels. Zie ook Willems 2005: GWO-ZEEP
GOA NFD: Gewoon oxiderend gebakken aardewerk Noord-Frankrijk regio Dourges: Voormalig
ook wel Scheldevallei- of Rupeliaans aardewerk genaamd. Oranje, stoffig aanvoelend baksel
met af en toe grijze tot lichtgrijze kern en blekere buitenzijden. Inclusies van voornamelijk
kwarts.
GRA ATR: Gewoon reducerend gebakken aardewerk, Atrebatian Reduced Ware: Dit baksel
wordt soms ook aangeduid met de term Arras-waar. Zeer hard, bladerig baksel met een bleek
tot donkergrijze kleur.
GRA LOK/REG: Gewoon reducerend gebakken aardewerk: Grijs tot lichtgrijs, zandig aanvoelen
baksel met voornamelijk kwarts als verschraling.
GRA LLW 1: Gewoon reducerend gebakken aardewerk Low Lands Ware 1: Eertijds Waaslands
grijs genoemd. Blauwgrijs baksel met een overvloedige aanwezigheid van zilverkleurige mica
spikkels.
HAN LOK/REG: Handgevormd aardewerk van lokale/regionale oorsprong: Bruingrijs over grijs
tot donkergrijs baksel waarin voornamelijk kwarts en potgruis kan herkend worden als
verschraling.
Beschrijving vondsten in relatie tot de gevonden sporen/structuren
De meeste contexten bevatten slechts een handvol scherven. Enkel in sporen 5011 (greppel), 5025
(greppel) en in mindere mate sporen 5012 (kuil) en 5027 (greppel) werden een groter aantal scherven
aangetroffen.
Bij de absolute telling bleek voornamelijk een dominantie van HAN LOK/REG en GRA ATR. Bij de telling
via het MAE bleek de handgevormde waar nog steeds dominant te zijn, maar wel in mindere mate. Uit
deze telling bleek dat beide GRA categorieën bijna even veel voorkwamen.
Van de 56 onderscheiden exemplaren konden er 37 getypeerd worden, zo’n 66 %. De meerderheid
hiervan, 27 exemplaren, werd in spoor 5011 aangetroffen. Vijf exemplaren werden herkend in spoor
5025, de overige vijf exemplaren werden in sporen 5012, 5027, 5008-5009-5010, 5058 en 5059
aangetroffen.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In totaal konden 354 scherven geteld worden, behorende tot minimum 56 exemplaren, die in een 11tal contexten werden gevonden (sporen 5001, 5007, 5011, 5012, 5021, 5025, 5027, 5031, 5058, 5059,
5008-5009-5010).
90
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Tabel 15: Absoluut aantal scherven per baksel gezien per spoor in werkput 5.
Spoor
TS ZG
FOA ZEE
GOA NFD
GRA ATR
GRA LOK/REG
GRA LLW1
HAN LOK/REG
Totaal
5001
4
4
8
5007
2
5
7
40
117
7
19
5021
3
3
5025
146
146
5027
29
29
5031
7
7
3
12
5011
5
5012
2
63
10
2
3
5058
9
5059
1
5008-5009-5010
Totaal
4
1
1
5
12
1
65
19
4
4
5
245
354
Tabel 16:Minimum aantal exemplaren (MAE) per baksel gezien per spoor in werkput 5.
TS ZG
FOA ZEE
GOA NFD
GRA ATR
GRA LOK/REG
GRA LLW1
HAN LOK/REG
Totaal
5001
4
1
5
5007
1
2
3
2
21
3
5
5021
2
2
5025
6
6
5027
4
4
5031
1
1
2
5
5011
2
5012
2
12
1
1
2
5058
3
5059
1
5008-5009-5010
Totaal
1
1
1
2
3
1
13
11
1
2
3
25
56
Spoor 5011
In deze greppel konden een 27-tal exemplaren getypeerd worden. Het ging voornamelijk om
exemplaren in HAN LOK/REG, namelijk een 11-tal (kook)potten met naar buiten gebogen, niet
geprofileerde rand (Figuur 68:3) en één (kook)pot met naar buiten gebogen rand en dekselgeul. In GRA
LOK/REG werd tevens een (kook)pot met naar buiten gebogen, niet geprofileerde rand gevonden (type
Stuart 201A) (Figuur 68:3).
Behalve (kook)potten werden ook kommen en bekers gevonden. In GRA ATR werden een viertal
kielvormige kommen (‘bol carenée’) (Figuur 68:4-5), een drietal tronconische bekers (‘gobelet
tronconique’) en een viertal exemplaren tot een van beiden groepen kunnen behoren.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Spoor
91
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
In GRA LLW1 werd een kom met naar buiten gebogen rand herkend (Figuur 68:2). Deze kom kan
gedateerd worden aan de hand van het baksel LLW1, dat voorkomt tussen 70 en 275 n. Chr.37
Ten slotte werd in deze context ook terra sigillata gevonden, namelijk een bodem- en enkele
wandfragmenten van een beker Dragendorff 33 in een baksel dat toe te schrijven is aan de ateliers te
La Graufesanque. Deze beker kon gedateerd worden tussen 50 en 120 n. Chr.38
Vermoedelijk moet deze context tussen 70 en 120 n. Chr. gedateerd worden.
Spoor 5025
In dit spoor werden een vijftal (kook)potten met naar buiten gebogen, ongeprofileerde rand ontdekt.
Een van deze kookpotten vertoonde stevige ribbels op de overgang van hals naar schouder. Dit komt
sterk overeen met het door De Clercq (De Clercq 2009) beschreven type P1 (Figuur 68:1). Deze studie
behandelt echter enkel het noordelijke deel van de Civitas Menapiorum (voornamelijk dus de
zandgronden ten westen van de Schelde), en niet het onderliggende leemgebied. De Clercq haalt
echter in de studie duidelijke parallellen aan met Noord-Frankrijk en concludeert dat deze vorm tussen
200 v. Chr. en 60 n. Chr. moet worden gedateerd.39
Sporen 5012, 5027, 5008-5009-5010, 5058 en 5059
In elk van deze sporen kon een exemplaar getypeerd worden. In sporen 5027, 5008-5009-5010 en 5058
werd telkens een (kook)pot met naar buiten gebogen, niet-geprofileerde rand in HAN LOK/REG
gevonden. Een (kook)pot met dekselgeul, type Stuart 20340 in GRA LOK/REG, werd dan weer gevonden
in spoor 5059.
Figuur 68: Diagnostisch materiaal uit werkput 5.
37
DE CLERCQ/DEGRYSE 2008, 456-457.
WEBSTER 1996, POTSHERD 2017.
39
DE CLERCQ 2009, 416.
40 STUART 1963.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Ten slotte werden in spoor 5012 nog enkele fragmenten van een tronconische beker (‘gobelet
tronconique’) gevonden.
38
92
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Natuurwetenschappelijk onderzoek
In het totaal is een monster geselecteerd voor verder natuurwetenschappelijk onderzoek. Het betreft
een bulkmonster uit spoor 5060, het crematiegraf. Echter, het monster bevatte te weinig verbrand bot
om een fysisch-antropologische analyse mogelijk te maken.
De koolstofdatering op houtskool (M21) heeft een datering opgeleverd tussen 80 en 240 n. Chr. (95.4%
waarschijnlijkheid), wat overeenkomt met de algemene datering van dergelijke graven in de regio.41
Figuur 69: Grafiek koolstofdatering S5060.
Synthese
Binnen het tracé lopende van de Grensstraat tot aan de Lindestraat (werkput 1) werden op
verschillende locaties archeologisch interessante sporen aangetroffen. Sporen uit zowel de
metaaltijden, de Romeinse periode als de middeleeuwen en nieuwe tijd kwamen voor. Er werden in
totaal vier zones afgebakend voor verder onderzoek omdat op deze locaties verschillende sporen
geconcentreerd lagen.
Voornamelijk de zone tussen de IJzer en de Lindestraat bleek echter rijk aan sporen. Hier werden
werkputten 3 en 5 afgebakend voor verder onderzoek. Werkput 3 omvatte een deel van een grotere
Romeinse nederzetting, er werden enkele bijgebouwen en afbakenende greppels aangetroffen. Er
werd één potentieel crematiegraf gevonden. In werkput 5 werden ook enkele greppels, kuilen en een
crematiegraf uit de Romeinse periode aangetroffen. De kern van de nederzetting leek echter wel
eerder rondom werkput 3 te liggen.
In de laatste geselecteede zone, werkput 4, werden sporen uit meer recente perioden aangetroffen.
Sporen van baksteenproductie, onder andere resten van een ambulente baksteenoven, enkele gootjes
en een waterput/waterbassin uit de 19de-20ste eeuw en een restant van een loopgraaf uit WOI bleken
hier aanwezig.
41
RICH-24077: 1854+/-30BP.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In werkput 2, gelegen aan het begin van het trace, aan de Grensstraat, werden enkele niet verder
dateerbare greppels gevonden in de nabijheid van een kuil met materiaal uit de ijzertijd. Ook enkele
andere losse en niet verder dateerbare kuilen en paalkuilen werden in de omgeving aangetroffen.
Gezien de slechts weinig interessante sporen werd beslist deze zone niet verder uit te breiden aan de
andere kant van de proefsleuf.
93
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
5 Deeltraject 2: Deeltraject Oostkamp Driekoningen
(door Tina Dyselinck, Olivier Van Remoorter en Nathalie Baeyens)
Figuur 70:Lijndiagram van het Fluxys leiding: Alveringem-Maldegem met aanduiding van Deeltraject 2: Oostkamp
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Driekoningen.
Figuur 71: Deeltraject 2 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op het GRB.
94
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Deeltraject 2 ligt in de gemeente Oostkamp en strekt zich uit aan beide zijden van de E40. Het tracé
start aan de Bornebeek en loopt in noordoostelijke richting naar de E40. Hierbij doorsnijdt het tracé
de Hazelaarstraat en loopt vervolgens ca 80 m tot aan het boorplatform van de E40. Vanaf de
noordelijke zijde van de E40 liep het tracé tot aan de Halvemaanstraat. Dit was tevens de grens tussen
dit deeltraject en Lot 5 van THV. Uit het vooronderzoek is gebleken dat het gaat om een zone met een
relatief hoog archeologisch potentieel.
In totaal werd ca. 7.145 m² onderzocht. Op basis van de resultaten uit de proefsleuf werden drie zones
geselecteerd voor een vervolgonderzoek, nl. werkputten 2-E40Z, 3-E40Z en 2-E40N. In het volgende
hoofdstuk worden achtereenvolgens de data uit het bureauonderzoek, uit het booronderzoek en de
data uit de opgravingen per werkput besproken.
Figuur 72: Deeltraject 2 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op het DHM.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Als het tracé van de fluxyslijn op het DHM geplot wordt, valt op dat het tracé van deeltraject2 zicht
voor een groot deel op de flank van en op een top van een uitloper van een zandrug bevond. Vooral
ter hoogte van werkputten 2 en 3 van E40 Zuid valt op dat de nederzettingssporen zich op een duidelijk
hogere locatie in het landschap bevonden. Het tracé van deeltraject 2 begon in het zuiden in een dieper
gelegen deel van het terrein dat doorsneden werd door een beek. Het terrein liep geleidelijk aan op
naar de rug waar werkputten 2 en 3 zouden komen. Aan de overzijde van de E40 liep het terrein weer
zachtjes naar beneden, om net achter werkput 2 E40 Noord in de zogenaamde depressie van Oedelem
over te gaan.
95
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
5.1 Voortraject
Bureauonderzoek en cartografische bronnen
Voor de zone ten zuiden van de huidige E40 gaven de historische kaarten zeer weinig informatie. Het
tracé liep door beboste gebieden met af en toe een akker. Verder naar het noorden liep het tracé tot
aan de Halvemaanstraat te Oostkamp. Ook hier doorkruist het tracé enkel akkerland.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In het bureauonderzoek kon men gebruik maken van een kartering van vindplaatsen uit de
metaaltijden op basis van de CAI en de luchtfoto’s aangeleverd door de UGent. Voor de regio
Oostkamp en Oedelem waren reeds 76 grafcirkels gekend. Ten noorden en ten zuiden van de
Lodistraat waren enkele grafcirkels gekend (CAI 154684 en CAI 154683). Daarnaast werden op de site
Rooiveld-Papevijver sporen vastgesteld uit de ijzertijd (CAI 150009). Op basis van luchtfotograische
gegevens kon vastgesteld worden dat het tracé deels door CAI waarde 209133 zou lopen, waar naast
verschillende recente kavelgrenzen ook enkele mogelijke grafcirkels aangetroffen werden.
Figuur 73: Overzicht van CAI-locaties in de directe omgeving van het plangebied.
96
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Net ten noorden van de E40 doorkruist het tracé een grafveld waarvan reeds een 7-tal grafcirkels
gekend zijn (CAI 154174, 154475, 145477, 150979, 154470, 154472, Figuur 73). Deze grafcirkels
werden door middel van luchtfoto’s uit de collectie van J. Semey opgetekend (Figuur 74). Op slechts
enkele meters van deze cluster bevindt zich nog enkele geïsoleerde grafcirkel (CAI 154895). Verder
naar het oosten, ter hoogte van de spoorlijn Gent-Brugge bevinden zich nog twee grafcirkels (CAI
154468 en 145466). Net voor de kruising van de Halvemaanstraat en de spoorlijn Gent-Brugge E40 liep
het tracé langs verschillende akkers en een boomgaard die toebehoren aan de hoeve “Groot
Kerkegoed” dat net ten noorden van het tracé gesitueerd was (CAI 73882).
Verder naar het oosten zijn geen gekende waarnemingen. Deze ‘lege’ zone komt overeen met de
depressie van Oedelem. Naarmate de sleuf de flank van de cuesta van Oedelem naderde, nam het
aantal waarnemingen weer toe. Voor de Romeinse periode was in de directe omgeving van het
deeltraject weinig gekend. De enige gekende waarneming was een intacte kruik uit de Laat-Flavische
periode die werd aangetroffen bij het ruimen van de Hertbergebeek.
Figuur 74: Aanduiding van de waarnemingen op basis van luchtfotografie door J. Semey voor de zone van E40-Noord. In
Archeologische en paleolandschappelijke boringen
Deeltraject LB28 situeerde zich tussen de Lodistraat en de Hazelaarstraat te Oostkamp. Binnen deze
zone werden 41 boringen voorzien (LB 740 t.e.m. 781) maar aangezien voor een deel van deze zone
geen betredingstoestemming was, werden slechts 9 van de 41 boringen effectief uitgevoerd (LB 740
en LB 774-781).
Volgens de geologische kaart van België ligt het grootste deel van dit deeltracé in een zone met
colluviaal/alluviaal/stuifzand uit het Holoceen op fluvioperiglaciaal materiaal uit het Weichseliaan.
Boringen 752 t/m 755 en 775 t/m 781 liggen in een zone met fluvioperiglaciaal materiaal uit het
42
Afbeelding bewerkt uit DEVILLE et al. 2013.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
rood de grafcirkels.42
97
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Weichseliaan. Op de bodemkaart ligt het grootste deel van het tracé in een zone met droog zand met
een verbrokkelde ijzer-B-horizont. Boringen 767 t/m 770 liggen in een zone met natte licht
zandleembodems zonder profielontwikkeling. Boringen 776 t/m 779 liggen in een zone met matig
droge licht zandleembodems met een sterk verbrokkelde ijzer-B-horizont.
Boring 740 lag onmiddellijk ten noorden van de Lodistraat, de overige 8 boringen sloten aan op de
verkennende boring in zone VB21. In de uitgevoerde boringen waren geen archeologische indicatoren
aanwezig en werden geen vondsten teruggevonden in de opgeboorde sedimenten. Gezien voor het
grootste deel van deze zone geen booronderzoek heeft plaats kunnen vinden, werd het advies gegeven
deze zone, wanneer daar toestemming voor was, te onderzoeken door middel van een
proefsleuvenonderzoek.
VB21 startte 290 m ten ZW van de Hazalaarstraat en liep in noordelijke richting tot aan de kruising met
de E40. Het ging om boringen VB1523 t.e.m. 1536 en VB 1196 tem 1208. Tijdens het booronderzoek
werden geen interessante bodems, archeologische indicatoren of vondsten aangetroffen. Op basis van
het booronderzoek kon de aanwezigheid van een grafveld niet vastgesteld of uitgesloten worden.
Daarom adviseerde men hier een proefsleuvenonderzoek. Aan de overzijde van de E40 bevond zich
zone VB22 en werd net als de vorige zone geclassificeerd als een zone met een hoge trefkans op
archeologische resten. Binnen deze zone werden 40 verkennende boringen uitgevoerd. Bij het
booronderzoek kon geen duidelijke archeologisch interessante bodem vastgesteld worden. In
boringen 1209 en 1210 werd een begraven A-horizont aangetroffen die interessant kon zijn. Verder
werd in de Ap-horizont van enkele boringen aardewerk uit de periode 1300-1550 n. Chr. aangetroffen.
Aan de hand van de resultaten uit het booronderzoek en rekening houdend met de data van het
bureauonderzoek werd voor deze zone een proefsleuvenonderzoek aangeraden.
De bodemkaart
Op basis van de bodemkaart kan gesteld worden dat het Fluxys-tracé doorheen verschillende
bodemeenheden loopt. Hierbij valt vooral op dat het gros van de bodem uit matig droge of matige
natte lemige zandbodems met verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont bestaat (respecievelijk Sch
en Sdh).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In het zuidelijke begin van het tracé (ter hoogte van de Bornebeek) komen ook natte lichte
zandleembodems zonder profiel (Pep), matig natte licht zandleembodem zonder profiel of met
98
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
onbepaald profiel (Pdp) en matig droge licht zandleembodem met verbrokkelde ijzer en/of humus Bhorizont (Pch(h)) voor.
Figuur 75: Deeltraject 2 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op de bodemkaart.
Proefsleuf (werkput 1)
De proefsleuf van dit deeltraject startte aan de Bornebeek en de Halvemaanstraat te OostkampBeernem. De proefsleuf werd onderbroken door de E40. Omwille van praktische redenen werd dit
deeltraject opgedeeld in twee zones met de E40 als fysieke grens.
Zone E40 zuid
De proefsleuf in de zone E40 zuid liep over een afstand van 584 lopende meter. In de proefsleuf tussen
de Bornebeek en de Hazelaarstraat werden, op enkele greppels na, geen sporen aangetroffen. Net ten
zuiden van de Hazelaarstraat (werkput 2) en tussen de Hazelaarstraat en de E40 (werkput 3) werden
wel enkele paalkuilen aangetroffen waardoor deze zones werden geselecteerd voor een
vervolgonderzoek.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Het prospectie team werd geleid door Niels Janssens. Het prospectieteam bestond verder uit Sarah
Schellens, Nathalie Baeyens en Yves Perdaen.
99
Figuur 76: Overzichtsplan - Proefsleuf vanaf de Bornebeek tot aan de Hazelaarstraat (Zone E40 Zuid).
De eerste zone van de proefsleuf startte aan de Bornebeek en liep vervolgens ca 577 m naar het
noordoosten tot aan de Hazelaarstraat. Op ca 60 m van de Bornebeek tekenden zich drie zeer
houtskoolrijke kuilen af (S1001, 1002 en 1006). De kuilen hebben een ronde vorm met een diameter
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
100
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
van ca. 2 m. Spoor 1006 werd in het zuiden oversneden door spoor 1005, een rechthoekige kuil van 3
m bij 1 m. Eén meter naar het oosten bevonden zich nog twee kleine kuiltjes, sporen 1003 en 1004.
Figuur 77: Overzichtsplan – Detail van de proefsleuf met aanduiding van sporen S1001 t.e.m. 1007 (Zone E40 Zuid).
De houtskoolrijke kuilen konden geïnterpreteerd worden als houtskoolmeilers. Houtskoolmeilers zijn
kuilen die gegraven worden ter productie van houtskool. Grote stukken hout werden in een kuil
gesorteerd waarna vervolgens vuur werd aangestoken. De kuil werd gedicht zodat een trage
verbranding in gang werd gezet die houtskool maakte van het hout. De sporen waren in het veld reeds
als houtskoolmeiler geïnterpreteerd vanwege hun afwijkende vorm ten opzichte van
brandrestengraven. De sporen waren rond in tegenstelling tot de afgerond rechthoekige vorm van
brandrestengraven.
Houtskoolmeilers in de vorm van een kuil worden over het algemeen ouder gedateerd dan de
oppervlaktemeilers, zoals aangetroffen te Zoersel en in het Zoniënwoud. De kuilen zijn rond of
rechthoekig, hebben een vlakke bodem en rechte wanden waarrond de grond zich rood verkleurt door
de hitte. De grootte van de kuilen was gemiddeld 1 tot 1,5 m in diameter met een oorspronkelijke
diepte van 60 à 70 cm.43 Dit waren houtskoolmeilers van het type Grubenmeiler.44
Te Budel-Duitse School (NL) waren verschillende houtskoolmeilers gevonden in lineair verband. Er
werd verondersteld dat deze de rand van een bos aanduiden waarlangs de meilers ingepland waren.
De meilers dateerden in de 9e-10e eeuw terwijl de andere sporen te dateren waren in de 1e-3e eeuw
en 6e-7e eeuw.46 Te Barneveld-Harselaar (NL) en Lubbeek-Prinsendreef waren aanwijzingen voor
meilers die uitsluitend eik in hun vulling hadden. Dergelijke opzettelijke selectie komt wel meer voor
in meilers.47 Dit kon voor deze houtskoolmeilers niet vastgesteld worden aangezien deze meilers niet
voor antracologisch onderzoek voorgesteld waren.
43
GROENEWOUDT/SPEK 2016, 7.
BOEREN et al. 2009, p.15.
45 GROENEWOUDT/SPEK 2016, 5-8.
46
BINK 2012.
47 BROUWER 2012; VAN LIEFFERINGE/SMEETS 2014.
44
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Houtskoolmeilers veronderstellen indirect de aanwezigheid van bosland in de onmiddellijke omgeving.
Over het algemeen wijzen ze op de regeneratie van dit boslandschap, na een nederzettingsperiode
en/of landbouwactiviteiten. Er wordt steeds een tijdsverschil verwacht tussen de datering van de
meiler en de datering van de site. De drie meilers zouden dan kunnen wijzen op een hergebruik van
de site na een periode van afwezigheid.45
101
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Bij het aanleggen van het vlak en het opschaven van de sporen werd in de vulling van spoor 1002 een
randfragmentje in rood aardewerk met loodglazuur aangetroffen. Het fragment had een
postmiddeleeuwse datering maar gezien het om een zeer klein fragment ging, moet ook rekening
gehouden worden met intrusief materiaal.
In de coupe op spoor 1002 konden twee vullingen waargenomen worden. De onderste laag bestond
uit een fijn bandje houtskool. Centraal bevond zich een grijs gevlekte laag met enkele
houtskoolspikkels, mangaanspikkels en het hierboven vermelde aardewerk. De bewaarde diepte was
ca 12 cm.
Figuur 78: Kwadrantcoupe op spoor 1002.
Verder naar het noordoosten nam de sporendensiteit af. Buiten enkele subrecente en recente
greppels (S1010 t.e.m. 1025) werden hier tijdens het proefsleuvenonderzoek geen archeologisch
relevante sporen waargenomen. Op ca 65 m ten zuiden van de Hazelaarstraat nam het aantal sporen
weer aanzienlijk toe. Gezien op deze locatie een persboring werd voorzien, was de werfzone hier ook
iets breder dan in de rest van het traject (50 m i.p.v. 32 m). Om de spreiding van de aangetroffen
sporen te kunnen bepalen werden links en rechts van werkput 1 nog twee extra sleuven aangelegd.
Vervolgens werd op basis van de resultaten uit de proefsleuven een archeologische zone aangeduid.
Voor de resultaten van het vlakdekkend onderzoek, zie later (5.2.1).
Aan de overzijde/ten noorden van de Hazelaarstraat werd terug één sleuf aangelegd. In deze sleuf
werden verschillende paalkuilen en greppels aangesneden die wellicht konden wijzen op een
nederzetting. Ook in de zone met reeds afgegraven teelaarde konden enkele sporen reeds herkend
worden. Hierdoor werd een bredere zone voor verder onderzoek geselecteerd (werkput 3) (5.2.2).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De overige kuilen (S1005, 1003 en 1004) leverden geen vondstmateriaal op. In de omgeving van de
kuilen en houtskoolmeilers werden enkele greppels aangetroffen. Op basis van het aangetroffen
vondstmateriaal konden deze met enige zekerheid als recente structuren geïnterpreteerd worden
(S1007, 1008 en 1009). Bovendien kwam de locatie van de greppels overeen met de perceelsgrenzen
zoals weergegeven op de Atlas der Buurtwegen (1840) en de Poppkaart (1842-1879), wat deze
datering leek te bevestigen.
102
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 79: Aardewerktekening van vnr 5 uit Deeltraject 2, E40 Zuid
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Bij de aanleg van het vlak werd in het deel van E40-Zuid een groot randfragment in handgevormd
aardewerk ingezameld (vnr 5). Hoewel het om een losse vondst ging, wordt deze scherf toch even kort
besproken, aangezien het feit dat deze scherf op basis van de vormelijke elementen in de laatRomeinse periode gedateerd kon worden. Het gaat om een kookpot met een licht uitstaande rand met
afgeplatte top. De vorm zelf heeft een zwakke overgang naar de schouder. Zowel op de rand als op de
schouder zijn vingerindrukken aangebracht. Zowel op basis van deze kenmerken als het baksel moet
mogelijk een datering in de laat-Romeinse periode aan deze scherf gegeven worden. Vergelijkbare
potten werden in het verleden ook als Germaans aardewerk omschreven.48 Overig vondstmateriaal of
sporen uit de laat-Romeinse periode werden evenwel niet aangetroffen.
48
DE PAEPE/VAN IMPE 1991.
103
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 80: Overzichtsplan - Proefsleuf vanaf de Hazelaarstraat tot aan de E40 (Zone E40 Zuid).
104
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Zone E40 noord
Ten noorden van de E40, zone E40 noord, werden relatief weinig sporen aangetroffen. De proefsleuf
aan de noordelijke zijde van de E40 liep over ca 600 m. De eerste meters van de proefsleuf waren erg
verstoord en opgehoogd. Deze verstoringen konden in verband gebracht worden met de aanleg van
de E40.
Naast de verstoringen van de E40 werd vooral opgemerkt dat de bodem lokaal zeer sterk afgetopt was.
De waargenomen bodemprofielen bestonden vooral uit A/C profielen. Vermoedelijk zullen de sporen
die al dan niet aanwezig waren op deze locaties opgenomen zijn in de bouwvoor. Enkel de diepere
sporen zullen hierbij bewaard gebleven zijn.
Verder naar het noorden toe kwamen enkele greppelsystemen, kuilen, paalkuilen, een urne(graf?) en
een mogelijke enclos aan het licht. Deze zone werd dan ook geselecteerd voor een opgraving. Voor de
resultaten van het vlakdekkend onderzoek zie later (5.2.3).
Vele van de overige sporen bestonden uit greppels die verspreid gegraven waren. Vermoedelijk
konden deze met landbewerking of perceelsafbakening gelinkt worden. Naast de sporen konden ook
veel recente ploegsporen geregistreerd worden. Ook deze hadden een haaks patroon.
Figuur 81: Vlakfoto van de sterk verstoorde bodem ter hoogte van de proefsleuf aan de E40.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De meeste sporen konden niet gedateerd worden door het ontbreken van vondstmateriaal.
105
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 82: Overzichtsplan - Proefsleuf vanaf de E40 tot aan de Halvemaanstraat (E40-Noord).
106
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Interpretatie van de resultaten en besluit
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek werd de zone ten zuiden en ten noorden van de
E40 als een zone met een hoog archeologisch potentieel aangeduid. Op basis van luchtfoto’s uit het
archief van J. Semey had men in de omgeving van het traject verschillende circulaire structuren,
vermoedelijk grafcirkels, kunnen vaststellen. Tijdens het vooronderzoek werden dergelijke structuren
niet aangetroffen. Wel werd in de zone tussen de E40 en de Halvemaanstraat een urne (zie later)
gevonden. Verder werden tijdens het proefsleuvenonderzoek verschillende (paal)kuilen aangetroffen
die als nederzettingssporen werden geïnterpreteerd. De zones waarbinnen deze sporen werden
aangetroffen, werden geselecteerd voor verder archeologisch onderzoek. Het betreft twee zones ten
zuiden van de E40, namelijk werkputten 2 en 3, en één zone ten noorden van de E40 (werkput 2).
Volgende onderzoeksvragen dienden na het proefsleuvenonderzoek beantwoord worden:
Zijn er sporen aanwezig? Zo ja, geef een beknopte omschrijving.
Ja, er zijn sporen aanwezig. Het gaat hierbij om paalkuilen, kuilen, greppels en grachten. Uitzonderlijk
zijn enkele houtskoolmeilers en een urnebegraving.
Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen?
De meeste sporen zijn antropogeen, maar ook natuurlijke sporen werden herkend.
Hoe is de bewaringstoestand van de sporen?
De bewaringstoestand varieert per spoor, enkele sporen zijn duidelijk afgetopt. Anderen waren dan
weer iets beter bewaard. De bewaring was ook redelijk afhankelijk van de al dan niet sterk
geërodeerde bodemopbouw.
Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren?
Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden enkele structuren aangesneden, waardoor enkele
bijgebouwen konden herkend worden. Daarnaast werden zeer veel greppels aangetroffen die op basis
van het historisch kaartmateriaal als subrecent konden worden gedateerd.
Op basis van het vondstmateriaal, de vulling, scherpheid van de aflijning en eventuele stratigrafische
ligging konden de sporen tot meerdere perioden gerekend worden. Vele van de greppels en grachten
zijn vermoedelijk recent van aard. Andere sporen zijn eerder ouder, vermoedelijk middeleeuws. Enkele
van de bijgebouwen en de urne kunnen in de metaaltijden gedateerd worden.
Kan op basis van het sporenbestand in de proefsleuven een uitspraak worden gedaan over de aard
en omvang van occupatie?
Op basis van de sporen uit het vooronderzoek kunnen nederzettingssporen verwacht worden. Over de
omvang van de occupatie is moeilijk uitspraak te doen wegens de beperkte inzichten in de proefsleuf.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Behoren de sporen tot één of meerdere periodes?
107
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Zijn er indicaties (greppels, grachten, lineaire paalzettingen, …) die kunnen wijzen op een inrichting
van een erf/nederzetting?
Er werden weinig indicaties aangetroffen die als erfindeling konden worden geïdentificeerd. Enkel in
het gedeelte van werkput 3 in E40-Zuid werden verschillende paalkuilen en greppels herkend die
vermoedelijk een erf vormden.
Zijn er indicaties voor de aanwezigheid van funeraire contexten? Zo ja;
Er werd in het deel E40-Noord één urnebegraving aangetroffen. Die was de enige funeraire context in
dit gedeelte. Voor een verdere bespreking van dit spoor wordt dan ook verwezen naar het
desbetreffende hoofdstuk (WP2 in E40-Noord) (5.2.3).
Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen,
geomorfologie, …)?
De proefsleuven werden aangelegd in een schijnbaar vrij vlak landschap in de zandstreek. Echter, de
werkputten 2 en 3 in het deel E40-Zuid lagen op een lichte zandkop. Het was dus niet uitzonderlijk dat
de bewoners deze locatie uitkozen.
Kunnen archeologische vindplaatsen in tijd, ruimte en functie afgebakend worden (incl. de
argumentatie)?
Gezien het zeer schaarse vondstmateriaal konden de meeste sporen niet gedateerd worden. Mogelijk
kan verder onderzoek in de opgraving hier meer duidelijkheid in brengen. Gezien de aard van de
sporen is een bewoningssite of activiteitenzone uit de metaaltijden of middeleeuwen een
mogelijkheid.
Wat is de vastgestelde en verwachte bewaringstoestand van elke archeologische vindplaats?
De bewaring van de sites is redelijk goed te noemen. Hoewel op sommige plaatsen een duidelijke
aftopping van het terrein kon waargenomen worden, zijn de meeste sporen waarschijnlijk wel nog
tamelijk goed bewaard. Er werden ook weinig tot geen recente verstoringen waargenomen in de
proefsleuven ter hoogte van de opgravingszones. In de zone net ten noorden van de E40 was de bodem
echter wel sterk verstoord.
In elk van de vastgestelde vindplaatsen werden verschillende paalkuilen en greppels waargenomen.
Deze kunnen tot een deel van een nederzetting toebehoren. De vindplaatsen kunnen extra informatie
verschaffen over het voormalige landgebruik in de metaaltijden en middeleeuwen.
Wat is de potentiële impact van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de waardevolle
archeologische vindplaatsen?
De geplande werken zullen een zeer zware impact hebben op het archeologisch bodemarchief. Ter
hoogte van de feitelijke gasbuis zal de bodem tot op grote diepte verstoord worden. Op de werkpiste
zal de teelaarde afgegraven worden, waardoor mogelijk ook reeds archeologisch relevante lagen of
sporen zullen geraakt worden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Wat is de waarde van elke vastgestelde archeologische vindplaats?
108
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Voor waardevolle archeologische vindplaatsen die bedreigd worden door de geplande ruimtelijke
ontwikkeling en die niet in situ bewaard kunnen blijven:
Wat is de ruimtelijke afbakening (in drie dimensies) van de zones voor vervolgonderzoek?
In totaal werden drie zones afgebakend voor verder onderzoek. Werkput 2 (E40-Zuid) bevond zich op
ca 20 meter ten zuiden van de Hazelaarstraat. Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden hier
meerdere paalkuilen aangetroffen, waardoor de zone werd geselecteerd voor verdere opgraving.
Werkput 3 (E40-Zuid) bevond zich tussen de Hazelaarstraat en de E40. Hier werden tijdens het
proefsleuvenonderzoek tal van paalkuilen aangetroffen waardoor een verdere opgraving zich
opdrong.
Werkput 2 (E40-Noord) bevond zich ca. 320 meter ten noorden van de E40 en 250 meter ten zuiden
van de Halve Maanstraat. Verder naar het noorden toe kwamen enkele greppelsystemen, kuilen,
paalkuilen, een urne(graf?) en een mogelijke enclos aan het licht. Deze zone werd dan ook geselecteerd
voor een opgraving.
Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht, zowel vanuit methodologie als aanpak voor het
vervolgonderzoek?
Een gedegen evaluatie van de in de proefsleuf aangetroffen sporen is noodzakelijk. Hierbij moet zeker
voldoende ruim opgegraven worden om de aangesneden site te kunnen vatten. Er moet ook aandacht
besteed worden aan de mogelijke structuren.
Welke vraagstellingen zijn voor vervolgonderzoek relevant?
Wat is de aard en omvang van de sporen
Welke datering hebben deze sporen?
Welke activiteiten vonden op deze locatie plaats?
Ja, natuurwetenschappelijk onderzoek kan een hulp zijn bij de datering van de sporen, maar ook bij de
verdere analyse van de mogelijke structuren en afvalcontexten. Hierbij kan gedacht worden aan 14Cdateringen en macrorestenanalyses. Bij het aantreffen van crematies of begravingen is zeker een
stelpost voor fysisch-antropologisch onderzoek noodzakelijk. Bij elk van deze onderzoeksmethoden
zijn zeker voldoende stelposten noodzakelijk (ca 3-5).
De resultaten van het vlakdekkend onderzoek binnen deze archeologische zones worden in het
volgende hoofdstuk toegelicht.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Zijn er voor de beantwoording van deze vraagstellingen natuurwetenschappelijke onderzoeken
nodig? Zo ja, welke type staalnames zijn hiervoor noodzakelijk en in welke hoeveelheid?
109
Figuur 83: Advieskaart Deeltraject 2: Oostkamp Driekoningen – Proefsleuf: Zones van de proefsleuf geselecteerd voor verder
onderzoek op basis van de aanwezige sporen; Werkput 2E40 Noord-3-2E40 Zuid.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
110
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
5.2 Archeologische zones
Werkput 2 E40 zuid
Werkput 2 bevond zich op ca 20 meter ten zuiden van de Hazelaarstraat. Tijdens het
proefsleuvenonderzoek werden hier meerdere paalkuilen aangetroffen, waardoor de zone werd
geselecteerd voor verdere opgraving.
Bodem
De bodemopbouw in deze werkput bestond vooral uit een A/C-profiel, waarbij de bouwvoor direct op
de C-horizont lag. De bodem zelf bestond uit een lichtgeelbruin zand dat vrij veel ijzerconcreties
bevatte. Ook brokken veldsteen kwamen regelmatig voor in het substraat. De overgang van de
bouwvoor naar de C-horizont werd gekenmerkt door een gebioturbeerde laag.
Figuur 84: Deeltraject 2-E40-Zuid: profiel 2 in werkput 2.
Sporen en structuren
Binnen werkput 2 werden verschillende nederzettingssporen aangetroffen waaronder één bijgebouw
(B1). Dit bijgebouw werd gevormd door zes paalkuilen (S2009, 2013, 2015, 2016(1038), 2022(1037),
2023) in een rechthoekige paalzetting met een tussen afstand van 1,6 m (gemeten vanaf het
middelpunt van de kuilen). De paalkuilen hebben een rond tot licht ovale vorm met een diameter van
ca. 60 cm. Het gebouw zelf had een lengte van 3,1 m en een breedte van 3,1 m. De vullingen leverden
geen vondstenmateriaal op wat een datering van de structuur moeilijk maakte. Gezien dergelijke
bijgebouwen voorkomen vanaf de metaaltijden en doorlopen tot in de middeleeuwse periode was ook
een typochronologische verfijning niet mogelijk.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
B1 (S2009, S2013, S2015, S2016(S1038), S2022(S1037), S2023)
111
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 85: Overzichtsplan van werkput 2 binnen deeltraject 2-E40-Zuid.
112
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 86: Grondplan met doorsnede van bijgebouw B1.
B2 (S2014, S2017, S2024, S2043)
Binnen werkput 2 werd, overlappend met structuur B1, een tweede structuur aangetroffen (B2). Dit
bijgebouw werd gevormd door vier paalkuilen die een langwerpige, rechthoekige structuur vormen.
De lengte van het gebouw meet 4,5 m, terwijl de breedte 2,9 m meet. Het is goed mogelijk dat nog
een deel van de structuur ontbreekt gezien de greppel ten zuiden van structuur net op de afstand ligt
waar een extra palenrij verwacht zou worden.
De paalkuilen zijn allen vrij rechthoekig in het vlak met afmetingen tussen 36 en 38 cm. De diepte van
de kuilen varieert tussen 32 en 43 cm. Enkel S2024 heeft een wat afwijkende vulling. Terwijl de andere
paalkuilen een donkergrijze gevlekte vulling vertonen met wat bioturbatie, lijkt S2024 een uitgraafkuil
te vertonen die iets meer gevlekt is dan de onderliggende originele kuilvulling.
Er zijn geen vondsten gedaan in de vulling van de paalkuilen van deze structuur waardoor deze niet
gedateerd kan worden. Wel kan gesteld worden dat deze niet gelijktijdig in gebruik is geweest als
structuur B1.
Figuur 88: Grondplan met doorsnede van bijgebouw B2.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 87: Coupefoto’s van S2024, S2043 en S2014.
113
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 89: Overzichtsplan van de structuren in werkput 2 binnen deeltraject 2 (E40-zuid).
OVERIGE SPOREN
In de omgeving van het bijgebouw werden nog verschillende andere sporen aangetroffen, de meesten
bleken echter natuurlijk van aard. Bij de antropogene sporen werden ook amper vondsten
aangetroffen waardoor een datering van deze sporen niet mogelijk is. Ook de relatie tussen de sporen
en het bijgebouw was niet duidelijk.
Spoor 2007 viel uiteen in een deel boomval, waarin een kuil deels uitgegraven werd. In deze kuil
werden drie scherven gevonden van een kom in gedraaid North Menapian Grey Ware. Deze kom kon
in de Romeinse periode gedateerd worden, meer bepaald vanaf 175 n. Chr. maar met een dominantie
tussen 200 en 250 n. Chr. De kom had een versiering van golflijn en horizontaal ingegroefde lijnen op
de rand. Gezien de nabijdheid van beide bijgebouwen kan aan een gelijktijdige datering als deze kuil
gedacht worden, hoewel dit natuurlijk niet hard te maken is.
Ten westen van het bijgebouw werd een rechthoekige greppelstructuur van 3 bij 5 m aangetroffen
(S2005). De functie van deze greppelstructuur is onduidelijk, temeer omdat de structuur in het westen
overvloeide in een onregelmatige en vermoedelijk recente verstoring. Opvallend was wel de
aanwezigheid van een fragment terra sigilata, met een datering tussen 120 en 225 n. Chr.
Greppel S2003 had in het zuiden, aan het begin van de werkput, een ontdubbeling. Deze ontdubbeling
kreeg spoornummer S2002. Greppel S2002 liep verder in oostelijk richting en verdween vervolgens in
de putwand. Verder was er in dit zuidelijke deel van werkput 2 nog een NW-ZO georiënteerde greppel
(S2001) waargenomen. In het noordoosten werd de greppel oversneden door de recente verstoring
die ook spoor S2005 oversneed.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Bij de antropogene sporen waren ook enkele greppelstructuren aanwezig. Greppels 1024, 2003 en
2033 hielden dezelfde oriëntatie aan als het bijgebouw en stonden dus mogelijk in verband met deze
structuur. De precieze relatie tussen de greppels en de structuur was niet duidelijk en net als voor het
gebouw waren geen duidelijke aanwijzingen voor de datering van deze structuren.
114
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 90: Grondplan en coupes van de sporen in de omgeving van bijgebouwen B1 en B2.
Vondsten
Er werden nagenoeg geen vondsten aangetroffen binnen deze archeologische zone. In twee sporen is
Romeins aardewerk aangetroffen, namelijk een exemplaar terra sigillata met een datering tussen 120
en 225 n. Chr. en drie scherven van een kom in gedraaid North Menapian Grey Ware, met een datering
vanaf 175 n. Chr. maar een dominantie tussen 200 en 250 n. Chr.49 In twee van de greppels werden
enkele fragmenten natuursteen aangetroffen. Het betreft fragmenten onbewerkte veldsteen. In
greppel 2033 tenslotte werd nog een klein, verweerd randfragment van een teil in rood, geglazuurd
aardewerk aangetroffen. Het was niet mogelijk dit stuk nauwer te dateren dan laatmiddeleeuwsnieuwe tijd.
Tabel 17: Vondsten werkput 2.
spoornr
vondstcategorie
aantal
3
1035
SXX
1
8
1025
SXX
4
9
2005
AW
2
ROM
10
2007
AW
3
ROM
11
2033
AW
1
LME-NT
49
VANHOUTTE et al. 2009.
datering
BAAC Vlaanderen Rapport 577
vnr
115
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Natuurwetenschappelijk onderzoek
Er is geen verder natuurwetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in deze werkput.
Werkput 3
Werkput 3 bevond zich tussen de Hazelaarstraat en de E40. Hier werden tijdens het
proefsleuvenonderzoek tal van paalkuilen aangetroffen waardoor een verdere opgraving zich
opdrong. Ook buiten de proefsleuf waren al tal van sporen zichtbaar, waardoor het nog duidelijker
werd dat op deze locatie een nederzetting aangesneden was.
Bodem
De bodemopbouw in deze werkput bestond eveneens uit een A/C-profiel, waarbij de bouwvoor direct
op de C-horizont lag. De bodem zelf bestond uit een lichtgeelbruin zand dat vrij veel ijzerconcreties
bevatte. Ook brokken veldsteen kwamen regelmatig voor in het substraat. De overgang van de
bouwvoor naar de C-horizont werd gekenmerkt door een dunne gebioturbeerde laag.
Figuur 91: Deeltraject 2-E40-Zuid: profiel 1 in werkput 3, links veldfoto, rechts tekening.
Hoewel deze zone tijdens het vooronderzoek als archeologisch waardevol werd omschreven, werden
bij de opgraving de meeste sporen na het couperen als postmiddeleeuws of recent gedateerd. Er werd
dan ook besloten de rest van de zone niet meer op te graven. Echter, bij het bekijken van het grondplan
en de coupefoto’s viel op dat vele van de als recent bestempelde sporen feitelijk deel uitmaakten van
verschillende middeleeuwse plattegronden.
De vulling van de paalkuilen bestond uit een zeer heterogeen grijsbruin zand waarin heel wat brokjes
moederbodemmateriaal vervat zaten. De aflijning van de kuilen was nog steeds zeer scherp. Door deze
vullingen en aflijningen werden de sporen verkeerdelijk als recent geïnterpreteerd. Ook het ontbreken
van vondstmateriaal bemoeilijkte de datering. Ook werden de aansluitende zones niet verder
opgegraven of opgeschaafd. Hierdoor is een groot deel van de informatie verloren gegaan.
Op basis van de grondplannen konden drie fragmentaire structuren herkend worden. De exacte
omvang en bewaringstoestand van de structuren kon niet nagegaan worden aangezien niet alle sporen
gecoupeerd werden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Sporen en structuren
116
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Op basis van de palenzettingen en de algemene vorm konden twee hoofdgebouwen (STR1 en STR2)
en één mogelijk bijgebouw (STR3) herkend worden.
117
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 92: Overzichtsplan van werkput 3 binnen deeltraject 2-E40-Zuid.
118
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Structuur 1
Het eerste hoofdgebouw bevond zich in het zuidwesten van werkput 3 en werd slechts gedeeltelijk
aangesneden. Het gebouw liep vermoedelijk nog verder door buiten de opgegraven zone. De structuur
was een vermoedelijk drieschepig gebouw met een ZW-NO oriëntatie.
De structuur was opgebouwd uit sporen 3024, 3028, 3030, 3036, 3037, 3038, 3040, 3041 en drie
rechthoekige uitstulpingen aan gracht 1064 die vermoedelijk als paalkuilen kunnen aanzien worden.
Daarnaast ontbraken ook vrij veel paalkuilen, vermoedelijk waren deze te ondiep bewaard.
Figuur 93: Gedeeltelijk structuurplan van STR1.
Figuur 94: Coupefoto's van enkele van de paalkuilen van STR1, links S3039, rechts 3037.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Het gebouw had een breedte van ca 9,3 m en een minimale lengte van 11 m. Aangezien deze structuur
verder doorliep buiten de opgegraven zone kon de complete lengte niet bepaald worden. Het ging om
een drieschepig gebouw in de typische middeleeuwse bouwtraditie. Er werden minstens drie traveeën
herkend, hoeveel traveeën er in feite waren, kon niet worden achterhaald. Gezien de slechts
sporadisch gecoupeerde sporen kon slechts weinig informatie over herstellingsfasen, bouwwijze,
bewaring en datering gehaald worden.
119
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Het viel wel op dat de meeste paalkuilen vrij ondiep waren. De diepste gecoupeerde paalkuil (S3039)
was tot een diepte van 18 cm onder vlak 1 bewaard. Vele andere waren veel minder diep bewaard.
Het is dus niet ondenkbaar dat de momenteel ontbrekende palen binnen de werkput wel aanwezig
waren, maar dat deze verloren zijn gegaan door erosie of door landbouwactiviteiten.
Figuur 95: Gedeeltelijk structuurplan van STR 2.
50
DE CLERCQ 2017.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Er werd geen vondstmateriaal aangetroffen in de sporen, waardoor een datering zeer moeilijk wordt.
De structuur kan op basis van de bouwwijze tussen de 11e en het begin van de 13e eeuw gedateerd
worden.50
120
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Structuur 2
Deze structuur bevond zich in het noorden van werkputten 1 en 3 net ten zuiden van de E40. Het ging
ook hier vermoedelijk om een drieschepige constructie met eveneens een ZW-NO oriëntatie.
De structuur bestond uit sporen 3004, 3005, 3006, 3010, 1046, 1047, 1048, 1054, 1055, 1058 en 1063.
Verschillende van de paalkuilen van deze structuur leken te ontbreken. Een verklaring hiervoor kan
mogelijk de ondiepe bewaring, het feit dat een greppel dwars door de structuur liep of het feit dat de
paalkuilen niet binnen de opgegraven zone lagen, zijn.
De breedte van de structuur was ca 9 m, de minimaal op te meten lengte was 14 m. De exacte lengte
kon niet bepaald worden. Ook dit gebouw was een drieschepig gebouw waarbij op basis van de
palenzettingen minstens vier traveeën herkend konden worden. Hierbij is mogelijk een travee door
greppel S1052 verstoord.
Aangezien maar drie sporen van deze structuur gecoupeerd werden, kan over mogelijke herstellingen
of verbouwingen niks gezegd worden. De bewaringstoestand van de sporen verschilt ook sterk.
Paalkuil 1045/46 was tot een diepte van ca 20 cm diepte bewaard. Paalkuil 3010 was tot een diepte
van slechts enkele cm’s bewaard. De bewaring van de sporen was schijnbaar niet zo heel groot, er was
mogelijk een deel van het bodemarchief reeds verloren gegaan.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 96: Coupefoto's van twee van de paalkuilen van STR2, links S1045/46, rechts S3010.
Ook in deze structuur werden geen vondsten aangetroffen, waardoor deze structuur slechts globaal
tussen de 11e en het begin van de 13e eeuw kan gedateerd worden.
121
Figuur 97: Coupefoto van spoor 3006. Deze kuil werd als recente verstoring geïnterpreteerd, maar moet in feite als kopse
uitgraafkuil van de paal van een middeleeuwse plattegrond geïnterpreteerd worden.
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Structuur 3
Een laatste mogelijke structuur was STR3. Gezien de kleinere vorm en eenvoudigere opbouw wordt
een functie als bijgebouw vermoed. Het ging eveneens om een structuur met een ZW-NO oriëntatie.
Het ging om een eenschepige structuur waarvan de afmetingen niet konden worden bepaald.
De structuur werd gevormd door sporen 1050, 1051, 3017, 3019, 3022 en 3042. Enkele van de
paalkuilen leken te ontbreken. Helaas werd slechts één enkel spoor gecoupeerd aangezien er van uit
gegaan werd dat het om recente sporen gingen. Deze datering moet waarschijnlijk enigszins
bijgestuurd worden. De coupe van spoor 3017 is helaas niet gefotografeerd maar wel getekend. De
tekening toont een duidelijke paalkern en een gelaagde insteek. Het spoor was 42 cm diep.
Figuur 98: Gedeeltelijk structuurplan van STR3.
Zoals al reeds aangegeven was, behoren de structuren tot de algemene middeleeuwse bouwtraditie
van de grote, drieschepige constructies. Dergelijke constructies komen in de wijde regio frequent voor.
Recente vondsten van dergelijke structuren werden gedaan te Sijsele-Stakendijke51, Adegem-Oude
Staatsbaan52, Lichtervelde-Stegelstraat53, de regio Evergem-Belzele54 en de regio rond Brugge.55 Ook
hier ging het om grote, rechthoekige structuren met een drieschepige opbouw die vaak tussen 5 en 7
traveeën hadden. Uitzonderingen hierop waren ook aanwezig. Qua breedteverhoudingen kwamen de
meeste structuren ook in de buurt van de hier aangesneden structuren. Qua datering konden de
meeste van deze gebouwen in de 11e tot vroege 13e eeuw gedateerd worden.
Gezien deze structuren pas tijdens de uitwerking zijn herkend, en geen vondsten zijn verzameld in deze
zone die deze structuren kunnen dateren, is het toekennen of identificeren van erven weinig zinvol.
51
DE GRYSE 2012.
GIERTS 2014.
53 DYSELINCK et al. 2018.
54
DE CLERCQ 2017.
55 CHERRETE et al. 2011.
52
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Er werden in het vlak geen vondsten aangetroffen, waardoor deze structuur niet kan gedateerd
worden. Vermoedelijk moet ook deze structuur in dezelfde periode gedateerd worden als de twee
hierboven besproken structuren. Zowel de oriëntatie als de vulling van de sporen is sterk vergelijkbaar,
waardoor een zekere graad van gelijktijdigheid verwacht kan worden. Het was wel niet duidelijk bij
welk hoofdgebouw dit bijgebouw hoorde.
122
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Vermoedelijk kunnen bepaalde greppels toegewezen worden aan deze structuren, zoals het wel
gebruikelijk was in deze periode. Dit wordt hier achterwege gelaten.
Figuur 99: Voorbeeld van de typische volmiddeleeuwse drieschepige boerderijgebouwen.56
Overige sporen
In greppel 1064 werden er enkele scherven gedraaid grijs aardewerk aangetroffen. Deze greppel had
een ZW-NO oriëntatie en werd op verschillende locaties door recentere sporen oversneden. Centraal
liep spoor 1043 over in spoor 1064. De oversnijding tussen deze greppels was niet duidelijk, noch in
het vlak, noch in coupe, waardoor vermoed kon worden dat beide greppelsegmenten een gelijktijdig
gebruik hebben gekend.
Aangezien de greppel doorheen de twee hoofdgebouwen leek te lopen, behoorde deze greppel
waarschijnlijk tot een laatmiddeleeuwse percelering die na de opgave van de nederzetting het terrein
indeelde.
56
VAN HEERINGEN et al. 1995, 137.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Naast paalkuilen werden ook verschillende greppels geregistreerd. Een deel van deze greppels hebben
een gelijkaardige oriëntatie als deze die te zien zijn op de Ferrariskaart en de Atlas der Buurtwegen.
123
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 100: Overzichtsplan van de structuren in werkput 3 binnen deeltraject 2 (E40-zuid).
124
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Vele van de greppels bevatten echter zeer weinig tot geen vondstmateriaal, waardoor een datering
moeilijk bleek te zijn. Enkel op basis van de oriëntatie konden verschillende van de greppels wel als
vermoedelijke postmiddeleeuwse percelering gedetermineerd worden.
Vondsten
Werkput 3 heeft weinig vondstmateriaal opgeleverd, wat grotendeels te wijten is aan de interpretatie
van de sporen in het veld als zijnde recent. Wel is er een tegula gevonden, vermoedelijk met een
Romeinse datering en enkele kleinere fragmenten vermoedelijk 12e-13e eeuws aardewerk. Helaas
bestaat het aardewerk uitsluitend uit wandfragmenten, wat een datering moeilijk maakt.
Tabel 18: Vondsten werkput 3.
vnr
spoornr
vondstcategorie
aantal
datering
1
1046
AW
2
12e-13e eeuw
2
3034
BKER
1
ROM
6
1064
AW
4
LME
Natuurwetenschappelijk onderzoek
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Er is geen verder natuurwetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in deze werkput.
125
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 101: Overzicht van de grachten en greppels binnen werkput 2 en 3 op de Atlas der Buurtwegen.
126
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Werkput 2 E40 noord
Werkput 2 bevond zich ca. 320 meter ten noorden van de E40 en 250 meter ten zuiden van de Halve
Maanstraat. Verder naar het noorden toe kwamen enkele greppelsystemen, kuilen, paalkuilen, een
urne(graf?) en een mogelijke enclos aan het licht. Deze zone werd dan ook geselecteerd voor een
opgraving.
Bodem
Figuur 102: Deeltraject 2-E40-Noord: profiel 2 in werkput 2.
Sporen en structuren
Binnen werkput 2 van de zone E40-noord werden in het totaal een vijftigtal sporen aangetroffen. Een
groot deel van deze sporen bleken na coupe natuurlijk van aard te zijn. De overige sporen werden
geïnterpreteerd als greppels, kuilen en paalkuilen. Hieronder worden de sporen/structuren besproken
van west naar oost.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De bodemopbouw in werkput 2 bestond uit een duidelijk zwaar afgetopte bodem. In het profiel kon
slechts een A/C-profiel waargenomen worden, waarbij de ondergrens van de bouwvoor zeer scherp
was. Dit gaf aan dat het terrein tot vrij recent bewerkt is geweest, wat nefast is voor de bewaring van
de sporen. De bouwvoor zelf was ook vrij dun, met een maximale dikte van 30 cm. Hieronder bevond
zich onmiddellijk de C-horizont die geelbruin gekleurd was. Er konden verschillende vorstwiggen en
oxido-reductieverschijnselen waargenomen worden. Het substraat bestond uit zand.
127
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 103: Overzichtsplan van werkput 2 binnen deeltraject 2-Oostkamp Driekoningen Zone E40-Noord.
128
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
SPORENCLUSTER (S2001, S2002, S2034, S2035, S2036, S2037, S2038, S2039, S2040, S2042, S2043)
In het zuidwesten van de werkput bevond zich een sporencluster bestaande uit 10 (paal)kuilen (Figuur
104). De kuilen binnen de cluster hadden een ronde vorm en een gemiddelde afmeting van 40 cm
diameter. De bewaringsdiepte van sporen varieerde sterk, zo hadden sporen 2034, 2042 en 2039 een
bewaringsdiepte van ca. 20 cm. De overige sporen (S2002, 2035, 2036, 2037, 2038, 2040, 2043) hadden
een bewaringsdiepte die varieerde tussen 5 en 10 cm. De paalvulling van kuilen 2001, 2035, 2036 en
2040 bevatten elk één wandfragment handgevormd aardewerk. In S2035 werden eveneens twee
fragmentjes van dezelfde scherf en één mogelijke scherf Romeins aardewerk aangetroffen. Het ging in
alle gevallen om scherven die met potgruis verschraald waren en een vrij harde tot zeer harde bakking
hadden. Op één scherf (V113, S2001) werd polijsting waargenomen waardoor dit fragment in de
midden-ijzertijd kon gedateerd worden. De overige scherven konden enkel slechts globaal tussen de
late bronstijd en de vroeg-Romeinse periode gedateerd worden.
Figuur 104: Grondplan en coupes van sporencluster 1.
Verder naar het noorden bevond zich een 4-palig bijgebouwtje (B1). Het bijgebouw werd gevormd
door sporen 2003, 2004, 2005 en 2006 in een rechthoekige paalzetting met een tussenafstand van 2 m
bij 2,5 m. De paalkuilen hadden een donkergrijze vulling met een donkerbruine bijmenging. De
bewaringsdiepte van de sporen varieert tussen de 10 en 20 cm.
De structuur leverde één enkele scherf op (S2006, Vnr. 109, Figuur 117). Het ging om een randfragment
handgevormd aardewerk met potgruisverschraling. De eenvoudig opstaande rand met afgeplatte lip
is voorzien van een decoratie van vingerindrukken. Ook op de overgang van de hals naar de schouder
werden vingerindrukken aangebracht. Op de hals werden roetsporen waargenomen. Dit randfragment
kon tussen de late bronstijd en vroege ijzertijd gedateerd worden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
B1 (S2003, S2004, S2005, S2006)
129
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 106: Spoor 1070 tijdens vier verschillende stadia dan de opgraving. Linksboven: spoor 1070 zoals aangetroffen in vlak
0 (net onder het maaiveld). Rechtsboven: Spoor 1070 na een eerste manuele vlak verdieping tot op vlak 1. Linksonder: Spoor
1070 na een twee te vlak verdieping tot op vlak 2. Rechtsonder: volledige coupe langs de buitenzijde op spoor 1070.
URNEGRAF? (S1070)
Verder naar het noordoosten werd bij het afgraven van de teelaarde een concentratie handgevormd
aardewerk aangetroffen. Na het inmeten van de aangetroffen scherven werd een perimeter
afgebakend die vervolgens manueel werd verdiept. Bij het verdiepen werden nog verschillende
scherven, alsook resten van verbrand bot aangetroffen. Op ca. 50 cm onder het huidige maaiveld
werden de resten van een urne aangetroffen. Bovenzijde van de urne was, vermoedelijk ten gevolge
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 105: Grondplan en coupes van bijgebouw B1.
130
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
van landbouwactiviteiten, vernietigd. Enkel de onderzijde van de urne was ongeschonden. Vervolgens
werd de urne laagsgewijs vrijgelegd. Na het couperen van de zuidelijk zijde is getracht de noordelijke
helft van de urne vrij te leggen en vervolgens de urne integraal te lichten teneinde de inhoud op een
later tijdstip te onderzoeken.
De lichtgrijze insteek, die ter hoogte van de bodem van de urne slechts een centimeter bedraagt, wijst
er op dat de urne werd ingegraven. De vulling van de urne zelf bestond uit twee lagen. De bovenste
laag bestond uit bruinbeige zand met grijszwarte vlekken waarin zich enkele houtskoolspikkels en
aardewerkbrokjes bevonden. De onderste laag bestaat uit een donker grijszwart zand met een beetje
bioturbatie. De onderkant van de urne was wel vrij goed bewaard.
Er werd een kleine hoeveelheid verbrand bot in de binnenzijde van de urne aangetroffen, maar na
overleg met fysisch antropologen werd de hoeveelheid bot te weinig bevonden om een analyse te
rechtvaardigen.
Bij het aantreffen van de urne werd gericht gezocht naar restanten van een grafcirkel. Aan beide zijde
van de sleuf werden grote profielen aangelegd in de hoop deze greppel van de cirkel of eventuele
restanten van het heuvellichaam alsnog te ontwaren, maar deze werden niet aangetroffen. Dit
betekent natuurlijk niet dat in het verleden geen kringgreppel aanwezig is geweest. Over het algemeen
worden in deze streek echter weinig tot geen perifere structuren rondom een begraving aangetroffen
in deze periode. Deze verschijnen pas in de late ijzertijd, als voorloper voor het Romeinse grafritueel.57
De interpretatie van de pot als zijnde een urnengraf is twijfelachtig.58 De vulling van de pot, zoals
hierboven beschreven, bevatte slechts minimale hoeveelheden verbrand bot (in totaal minder dan
1 g). Terwijl bij een urnengraf de urn net dient als houder van het verbrand bot. Dergelijk verregaande
pars pro toto waarbij slechts zo weinig botmateriaal van de overleden persoon wordt meegegeven in
een urn is niet gekend uit de literatuur. Gezien de pot toch nog 20 cm bewaard was in de bodem, zou
hier in ieder geval meer verbrand bot verwacht worden indien deze als urn heeft gediend. Gezien de
grootte van de pot kunnen andere functies geponeerd worden die evengoed plausibel zijn, zoals
voorraadpot of wateropslag. Met een ingegraven pot zou het water in ieder geval langer gekoeld
blijven. De vondst van het zeer weinige verbrand bot zou dan residueel kunnen zijn, gezien de regionale
context met in de omgeving verschillende kringgreppels uit de midden bronstijd.
57
58
HILLEWAERT et al. 2011.
Bevestigd na raadpleging Guy De Mulder (UGent).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De urn zelf was door het verblijf in de bodem sterk gehavend. De volledige bovenkant, meer dan de
helft van de pot, was weggeploegd en verdwenen. Hier zijn geen andere scherven meer van
aangetroffen bij de aanleg van het vlak rondom de locatie van de urn. Het bewaarde restant zat
grotendeels gebroken in de grond, vermoedelijk onder invloed van herhaaldelijk ploegen en druk van
bovenaf. In totaal zijn 198 scherven verzameld, 10 bodemscherven, 148 wandscherven en 40
fragmenten van kleiner dan 1 cm2. De vorm van de pot bestond uit enkel een vlakke bodem met een
diameter van 18 cm, en een buikwand die vrij recht en wijd was geplaatst. Op het hoogst bewaarde
punt bedroeg de diameter ongeveer 40 cm. De pot kon op basis van de vorm niet verder gedateerd
worden. Op basis van technologische kenmerken als bakking, baksel en verschraling kan deze slechts
algemeen in de ijzertijd gedateerd worden.
131
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 107: Aardewerktekening van de bodem van de mogelijk urne of voorraadpot. De pot was hoger bewaard in situ.
B2 (S2013, S2014, S2015)
Verder in noordoostelijke richting bevond zich een mogelijk tweede bijgebouw B2. Van dit gebouw
waren slechts drie kuilen bewaard, namelijk sporen 2013, 2014 en 2015. Op de locatie waar zich het
vierde paalspoor zich zou bevinden, was de bodem onleesbaar door een natuurlijke verstoring. Op
basis van de aangetroffen sporen kon uitgegaan worden van een vierkant gebouwtje van 2 bij 2 m. De
kuilen hadden een donkerbruine, zandige vulling. De gemiddelde bewaringsdiepte van de sporen
bedroeg 15 cm.
Figuur 108: Structuurplan van bijgebouw B2.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In de vulling van S2014 werd een met potgruis verschraald wandfragment aangetroffen met op de
buitenzijde een rij nagelindrukken. Het ging om een afwijkend baksel dat helaas niet nauwer gedateerd
kon worden dan metaaltijden (Figuur 117). In S2015 werd een fragment groen woudglas, dat afkomstig
is van een vensterglas, gevonden dat vermoedelijk als intrusief moet beschouwd worden.
132
Figuur 109: Overzichtsplan van structuren in het zuidwesten van werkput 2 binnen deeltraject 2- Oostkamp Driekoningen
Zone E40-Noord.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
133
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
GREPPELS
Vier meter ten noorden van B1 bevond zich een greppelsysteem (S1076) bestaande uit twee parallelle,
NNW-ZZO georiënteerde greppels. In het noorden bevond zich een derde NNO-ZZW georiënteerde
greppel die in het zuidwesten samenkwam met S1076 (Figuur 109). De oriëntatie en de locatie van de
NW-ZO georiënteerde greppel kwam sterk overeen met het greppelsysteem zoals waargenomen op
de Atlas der buurtwegen. In de vulling van deze greppel werd één scherf aangetroffen. Het ging om
een randfragment van een grape met een vrij hoge hals en een trechtervormige rand met afgeplatte
top (Figuur 117). Dergelijke randen komen voor in de 14e-15e eeuw. De postmiddeleeuwse percelering
ging hier dus terug op een vermoedelijk laatmiddeleeuwse landschapsindeling.
Sporen 2007 en 2009 bevonden zich net ten oosten van boven vernoemde greppels. Deze kuilen
hadden beiden een donkergrijze vulling met een donkerbruine bijmenging. Deze sporen hadden een
bewaringsdiepte van 15 tot 20 cm en waren sterk verstoord door bioturbatie. De paalvullingen
leverden geen vondsten op. Dit maakt een datering van de sporen niet mogelijk.
Figuur 110: Verloop van het aangetroffen greppelsysteem op de Atlas der Buurtwegen.
Toch, gezien de vreemde vorm van de greppel en het gebrek van een historische reden om een
dergelijke deuk te verklaren, kan mogelijk gedacht worden aan een oudere oorzaak. Gezien deze
werkput gelegen is in een ruime zone met grafheuvels kan gedacht worden aan een erfinrichting (of
enclos) waarbij een dergelijke circulaire structuur werd ontweken. Reeds lang na de bronstijd werden
de grafheuvels namelijk nog steeds als belangrijk gezien en intact gelaten, waarbij jongere
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Ten oosten van het B2 bevonden zich nog enkele greppels (1078, 2016, 2017, 1089 en 1080). Greppels
2016, 2017 en 1080 vormden een greppelsysteem dat vertrok vanuit de noordelijke putwand en liep
voor 7 m in zuidelijke richting over het vlak waarna de greppel 90° afdraaide naar het noordoosten
waarna ze weer 90° afbuigt naar het noordwesten. Centraal werd de noordoostelijke greppel
onderbroken en boog de greppel lichtjes noordoosten. Het greppelsysteem leek een rechthoekig
perceel af te bakenen. Deze perceelafbakening vertoonde sterke overeenkomsten met één van de
perceelafbakeningen zoals weergegeven op de Atlas der Buurtwegen (1840) en op de
Vandermaelenkaart (1846-1854). Dit greppelsysteem kon op basis van de historische kaarten gelinkt
worden aan een 19e-eeuwse perceelafbakening. De enige vondst die werd aangetroffen bij het
couperen van deze structuur leek deze datering enigszins te bevestigen. Het ging om een
donkergroene glasscherf van 2 mm dikte.
134
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
monumenten, maar evengoed erfinrichtingen of de inplanting van gebouwen de monumenten intact
lieten.59 Dit is echter een moeilijk te onderbouwen hypothese, gezien twee andere greppels wel door
de locatie van de vermoede grafheuvel zijn gegraven.
B3 (S1082, S1083, S2044, S2045)
Ten zuidoosten van de greppelstructuur bevond zich een derde bijgebouw (B3). Dit vierpalige
bijgebouw werd gevormd door sporen 1082, 1083, 2044 en 2045. De paalkuilen vormden een
vierkante structuur en mat 2 m bij 2 m. De kuilen hadden allen een donkergrijze vulling en ze hadden
een bewaringsdiepte van ca. 20 cm. Net als bij de vorige structuren deed de structuur mogelijk dienst
als graanopslagplaats.
Figuur 111: Grondplan en een overzicht van de coupes van bijgebouw B3.
De paalvulling van spoor 2045 leverde een wandfragment handgevormd aardewerk op. Het ging om
een fragment handgevormd aardewerk met een donkerroodbruine baksel met chamotteverschraling.
Op de buitenzijde van de wand waren effeningsstrepen zichtbaar. Aangezien het om een klein
fragment ging (ca. 3x3 cm), was een sluitende datering op basis van het aardewerk niet mogelijk. De
structuur werd met enige voorzichtigheid in de metaaltijden gedateerd.
Aan het einde van werkput 2 werd een fragmentaire lange zijde van een gebouwplattegrond (H1)
aangetroffen. Deze plattegrond is niet herkend in het veld waardoor hier geen uitbreiding van de
proefsleuf heeft plaatsgevonden. De aangetroffen lange zijde is op basis van de aanwezigheid van een
zwaar gefundeerde ingangspartij vermoedelijk toe te wijzen aan een plattegrond van het type Haps.
De plattegrond heeft een NO-ZW oriëntatie. Het woonstalhuis bestaat uit een halve lange zijde, gezien
enkel de zuidwestelijke helft tot en met de ingangspartij, meestal in het midden van de lange zijde
gesitueerd, is teruggevonden. De andere lange wand is nooit opgegraven doordat de plattegrond niet
is herkend tijdens het veldwerk. De paalkuilen van de wandpalen zijn eerder afgerond vierkant in het
vlak. De ingangspartijen zijn eerder rond in het vlak en bestaan telkens uit drie palen aan elke kant van
de ingang (Figuur 112). Iets ten zuiden van de ingangspartij is een dragende staander aangetroffen van
de binnenstructuur waardoor een drieschepige binnenindeling wordt vermoed. Het is heel goed
59
Zie onder andere Oedelem, Gent Hogeweg.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
H1 (S1085, S1086, S1087, S1088, S2023, S2024, S2026, S2027, S2028, S2029, S2030)
135
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
mogelijk dat het hier gaat om een geschrankt type waarbij twee dragende palen afgewisseld worden
door één dragende paal. Hieruit kan afgeleid worden dat de plattegrond mogelijk een breedte had van
ongeveer 6,5 m. De structuur is ook in de lengte niet compleet aangetroffen, vermoedelijk door
differentiële bewaring naar gelang de functie van het deel van het gebouw, maar gezien dit type
structuren over het algemeen ingangspartijen heeft die zich in het midden van de lange zijdes
bevinden, kan aangenomen worden dat de lengte ongeveer 16,4 m bedraagt. De ingangspartij is 1,5 m
breed.
De teruggevonden paalkuilen van de structuur waren over het algemeen duidelijk afgetekend in het
vlak, maar soms slechts ondiep bewaard. De paalkuilen hadden een sterk gevlekte vulling met
aanzienlijk wat bioturbatie. De wandpalen waren tot een diepte van maximaal 18 cm onder het
aangelegde vlak bewaard gebleven. De dragende staander, S1088, was 26 cm diep, terwijl de
ingangspartijen tot 18 cm diep zijn bewaard.
Figuur 112: Vlakfoto van de ingangspartij van H1.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De sporen die aan deze cluster toebehoren, leverden zeer weinig vondstenmateriaal op. Enkel binnen
de vulling van spoor 2022 werden enkele scherven handgevormd aardewerk aangetroffen. Maar het
is onzeker dat deze paalkuil bij de structuur kan worden gerekend. Het ging om enkele kleine, sterk
verweerde wandfragmenten (n=3, >1cm (Vnr. 115 en Vnr. 116)) en een mogelijk bodemfragment (3cm
(Vnr. 111)). Het aardewerk was voorzien van een chamotte-(of potgruis-)verschraling. De scherven
waren echter danig verweerd en klein dat een sluitende datering op basis van het aardewerk niet met
zekerheid te stellen was. Met enige voorzichtigheid werden de vondsten in de metaaltijden gedateerd.
136
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De plattegrond kan op basis van het structuurtype nauwer gedateerd worden. De drieschepigheid en
de opbouw van de ingangspartijen wijzen op een type Oss Ussen 4a, ook wel het Haps-type genoemd,
maar met een evolutie naar meerschepigheid. Het basistype is uitgebreid beschreven door Schinkel en
wordt gekenmerkt door de tweeschepigheid, een wandpalenrij en buitenstaanders, die afwisselend
en niet-gepaard zijn geplaatst. Dit type plattegrond wordt door Schinkel voornamelijk in de middenijzertijd geplaatst hoewel ze ook nog voorkomen in de late ijzertijd.60 De meerschepige types zijn voor
het eerst geïdentificeerd in De Kempen bij het grootschalig HSL-onderzoek. Zij worden veelal gezien
als een evolutie op het Haps-type en iets jonger gedateerd.61 De tweeschepigheid wordt een
meerschepige structuur doordat een enkele middenstaander wordt afgewisseld door twee staanders.
In totaal ontstaat een vierschepige opbouw, hoewel per travee ofwel tweeschepigheid of
drieschepigheid wordt verkregen. Soortgelijke plattegronden komen in een ruime omgeving voor,
onder andere te Ekeren-Het Laar. Recent is een mogelijk gelijkaardig type aangetroffen tijdens de
opgraving te Jabbeke Varsenare Legeweg.62
60
SCHINKEL 1998, 186.
VERBEEK et al. 2004.
62 VAN DER LEIJE 2017; mond. mededeling C. Verbeek.
61
137
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 113: Overzicht en coupes van hoofdgebouw H1 ten noorden van de E40. De weergegeven sporen en coupes
vertegenwoordigen slechts ca één kwart van de totale structuur.
Figuur 114: Voorbeeld van een dergelijke type plattegrond, aangetroffen te Gent-Hogeweg (Dyselinck 2013).
KUIL (S2025)
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Spoor 2025 is een grote kuil ten noordoosten van hoofdgebouw H1. Het spoor had een vrij ronde vorm
met een breedte van 1,2 m en een lengte van 1,4 m. Het spoor was bewaard tot een diepte van 44 cm.
In tegenstelling tot de overige sporen kon er binnen de vulling van dit spoor onderscheid gemaakt
worden tussen drie lagen. De bovenste laag (laag 1) had een vrij heterogene grijze kleur met
bijmenging van verspitte moederbodem en zeer veel roestvlekken. Onder dit bovenste vullingspakket
bevond zich een heterogene lichtgrijze laag met een donkergrijze bijmenging. De grens tussen deze
lagen was eerder vaag. De derde en onderste laag had een homogene donkergrijze kleur. De onderzijde
van deze laag heeft een vrij scherpe en hoekige aflijning. De vullingen leverden geen
vondstenmateriaal.
Figuur 115: Coupe foto van kwadrant 4 op spoor 2025.
138
Figuur 116: Overzichtsplan van de structuren in het noordoosten van werkput 2 binnen deeltraject 2- Oostkamp
Driekoningen Zone E40-Noord.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
139
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Vondsten
Werkput 2 heeft aanzienlijk wat vondstmateriaal opgeleverd. De meerderheid van de vondsten
dateren in de ijzertijd en zijn terug te koppelen aan de ijzertijdoccupatie in deze werkput, met een
concentratie bij sporencluster 1. Andere vondsten zijn gedaan binnen B1, B2 en B3. Vanzelfsprekend
zijn de meeste scherven gehaald uit S1070, het mogelijk urnengraf (zie discussie boven). De pot was in
die mate gefragmenteerd dat die in verschillende fragmenten uiteen is gevallen. De middeleeuwse
vondsten zijn gevonden in het zuidelijke deel van de werkput, in een enkel paalspoor en een greppel.
Tabel 19: Vondsten werkput 2.
vnr
spoornr
vondstcategorie
aantal
datering
1 t/m 18
1070
HGV AW
90
IJZ
107, 108, 123
1070
HGV AW
89
IJZ
109
2006
AW
1
BRONSL-IJZV
110
1076
AW
1
14e eeuw
111, 115, 116
2022
AW
4
IJZV-IJZM
112
1075
AW
1
LME
113
2001
AW
1
IJZM
114
2014
AW
1
indet
118
2040
AW
1
BRONSL-ROMV
119
2015
GLS
120
2035
AW
3+1
BRONSLROMV+ROM
121
2045
AW
1
BRONSL-ROMV
122
2036
AW
1
BRONSL-ROMV
BAAC Vlaanderen Rapport 577
LME-NT
Figuur 117: Diagnostisch materiaal uit werput 2 E40 Noord.
140
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Natuurwetenschappelijk onderzoek
Er is geen verder natuurwetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in deze werkput. Wel is de urn
gerestaureerd.
Synthese
Hoewel dit deeltraject als archeologisch waardevol werd ingeschat, kon deze verwachting slechts ten
dele ingevuld worden.
In de proefsleuven konden slechts drie archeologisch interessante locaties herkend worden. De
overige delen van de proefsleuven waren vrij leeg.
De oudste sporen zijn op basis van het vondstmateriaal te dateren in de metaaltijden. Het gaat hierbij
om een hoofdgebouw (E40 Noord), enkele bijgebouwen (zowel E40 Zuid als Noord) als een
twijfelachtig urnegraf (E40 Noord).
Figuur 118: Samenvattend beeld van werkput 2, Beernem Noord, Deeltraject 2.
In het deel ten noorden van de E40, te midden de grafheuvels, zijn een drietal bijgebouwen
aangetroffen en een enkele hoofdplattegrond. Een van de bijgebouwen kon op basis van het
aardewerk in de late bronstijd-vroege ijzertijd worden geplaatst, terwijl het hoofdgebouw vanaf de
midden ijzertijd wordt gedateerd, dit op basis van het type huisplattegrond. Bewoning, of eerder
sporen van occupatie uit deze periode te midden een funerair landschap uit de midden bronstijd is
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Op basis van de CAI konden in dit deeltraject wel sporen verwacht worden uit de metaaltijden. Ter
hoogte van werkput 2, E40 noord, waren met name tal van grafcirkels gedocumenteerd door middel
van luchtfotografie. De kans was dus reëel dat één van deze grafmonumenten werd aangesneden
tijdens het onderzoek.
141
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
niet ongewoon. Er wordt met de huidige stand van zaken ingeschat dat vanaf de vroege ijzertijd het
funerair landschap ook agrarisch wordt ingeschakeld, met hier en daar ook sporadisch een woonhuis
nabij een grafheuvel. Het is ook duidelijk dat de grafheuvels op dat ogenblik nog steeds duidelijk
zichtbaar waren in het landschap, gezien deze doelbewust worden ontweken bij het oprichten van
structuren en/of erfinrichting.
Daarom wordt hier ook even de greppel met deuk (sporen 1080, 2016, 2017) vermeld gezien deze zijn
uitzonderlijke vorm te wijten kan hebben aan een dergelijk proces. Het ontwijken en/of integreren van
een bestaand grafheuvellichaam in jongere greppels is reeds eerder vastgesteld te Oedelem, Ursel en
Gent Hogeweg.63 Het is echter wel opmerkelijk dat deze afwijkende vorm tot zo lang behouden is
gebleven gezien hij nog steeds zichtbaar was op de Atlas der Buurtwegen (zie ook Figuur 118).
Bovendien lijken twee andere greppels op de Atlas der Buurtwegen wel door het dan vermoede
grafheuvellichaam gegraven.
Naast sporen uit de metaaltijden werden verschillende sporen aangetroffen die in de middeleeuwse
of postmiddeleeuwse periode konden gedateerd worden. Het ging hierbij ook vooral om
vermoedelijke perceelsgrenzen.
Een uitzondering hierop waren drie houtskoolmeilers die in het begin van dit deeltraject op ca 60 m
van de Bornebeek werden aangesneden. Het ging om drie min of meer ronde houtskoolmeilers
waarvan er één onderzocht werd. Het ging om een vrij ondiepe structuur. Qua datering zorgen deze
structuren voor problemen. Er werd slechts één klein aardewerkfragment aangetroffen bij het
couperen van een van de houtskoolmeilers. Hierbij bestaat het risico van intrusiviteit.
Voorzichtigheidshalve worden de meilers toch als mogelijk (laat)middeleeuws gedateerd. De ronde
vorm correspondeert ook met de gangbare typologie van houtskoolmeilers.64
Ter hoogte van werkput 3 van de zone E40-zuid werden een drietal middeleeuwse
gebouwplattegronden aangesneden. Helaas werden deze pas bij de uitwerking herkend, waardoor
deze in het veld slechts gedeeltelijk onderzocht zijn of als recent zijn geïnterpreteerd.
Het ging vermoedelijk om twee hoofd- en één bijgebouwen. De hoofdgebouwen bestonden uit de
typische drieschepige constructies die frequent bij middeleeuwse opgravingen aangetroffen worden.
Helaas werd er zeer weinig vondstmateriaal verzameld, waardoor deze structuur slechts globaal tussen
de 11e en de 13e eeuw kan gedateerd worden. De structuren liggen deels buiten CAI melding 209133,
maar kunnen hier wellicht deels mee te vereenzelvigen zijn. Vermoedelijk moet een deel van de als
recente greppels geïnterpreteerde sporen als deel van de volmiddeleeuwse nederzetting
geïnterpreteerd worden.
In het gebied van E40 Noord werden enkel enkele vermoedelijke postmiddeleeuwse greppels
aangesneden. Nederzettingssporen uit de middeleeuwen werden hierbij niet aangetroffen.
Vermoedelijk werden de gronden in deze periode als akker of weiland gebruikt.
63
64
BOURGEOIS et al. 1989; CHERRETTE/BOURGEOIS 2003; CHERRETTE/BOURGEOIS 2002; DYSELINCK 2013.
Mondelinge informatie presentatie onderzoek houtskoolmeilers door K. Deforce, Contactdag Archeologie Oost-Vlaanderen, 18/11/2017.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De nederzetting lag op een lichte zandige verhevenheid in het landschap, waardoor het aantreffen van
deze structuren niet geheel verwonderlijk is.
142
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
6 Deeltraject 3: Deeltraject Oedelem Vliegend Paard
(door Tina Dyselinck, Olivier Van Remoorter en Nathalie Baeyens)
Figuur 119:Lijndiagram van het Fluxys leiding: Alveringem-Maldegem met aanduiding van Deeltraject 3: Oedelem-Vleigend
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Paard.
Figuur 120: Deeltraject 3 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op het GRB.
143
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Deeltraject 3 ligt in de gemeente Oedelem en strekt zich uit tussen de Beekstraat en de
Zandgrachtstraat.
Het tracé startte halfweg tussen de Beekstraat en de Beverhoutsveldstraat en liep zo over de
Groenstraatbeek en Vullaertstraat tot aan de Bruggestraat. Vanaf de Bruggestraat liep het tracé tot
330 meter over de Weg naar Sint Kruis. Dit was tevens de grens tussen dit deeltraject en Lot 5 van THV.
Uit het vooronderzoek was gebleken dat het om een zone met een relatief hoog archeologisch
potentieel ging.
In totaal werd ca. 6.920 m² onderzocht. Op basis van de resultaten uit de proefsleuf werden vier zones
geselecteerd voor een vervolgonderzoek, nl. één zone in Beernem 1 (werkputten 2 tot en met 13) en
drie zones in Beernem 2 (werkputten 2, 3 en 4) (Figuur 124). In het volgende hoofdstuk worden
achtereenvolgens de data uit het bureauonderzoek, uit het booronderzoek, uit het
proefsleuvenonderzoek en de data uit de opgravingen per zone besproken.
Figuur 121: Deeltraject 3 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op het DHM.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Als de gegevens van het vooronderzoek op het DHM geplot worden, dan valt vooral op dat het
gedeelte van Beernem 2 zich vooral in lager gelegen gedeelten van het landschap bevindt. Het gebied
werd ook door enkele beken doorsneden.Naar het noorden toe volgt de sleuf een deel van de flank
van de cuesta Brugge-Gent. Om vervolgens schuin over de top verder door te lopen in noordoostelijke
richting. Op deze flank werd een middeleeuws pottenbakkersatelier aangetroffen.
144
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
6.1 Voortraject
Bureauonderzoek
Ten noorden van de Vullaertstraat, tot aan de huidige Bruggestraat liep de leiding door enkele akkeren bospercelen. Ten noorden van de Bruggestraat werden eerst enkele akkerpercelen doorkruist
waarna het tracé de Parochieweg kruiste. Op ongeveer 80 m van dit kruispunt boog het tracé af naar
het oosten en liep over de zuidelijke flank van de cuesta van Oedelem om uiteindelijk over de cuesta
richting de Sijselestraat te gaan. Op de Ferrariskaart bevonden zich enkele akkers ter hoogte van het
tracé en ook verder naar de Sijselestraat werden enkel akkers en bosland doorsneden.
Naast de cartografische bronnen werd ook gekeken naar bestaande archeologische data in de
nabijheid van het onderzoeksgebied. Deze zijn terug te vinden in de CAI. Voor Oedelem en dan meer
bepaald op de flanken van de cuesta zijn verschillende archeologische data gekend:
Tabel 20: Data CAI-gegevens.
CAI-nr
Omschrijving
158397
Slagveld van de Slag bij Beverhoutsveld 1382
71915
Schip (ROM-vroeg ME) -betrouwbaarheid nihil
71912
Muntschat (ROMM)
71913
Muntschat (mog. zelfde als 71912)
202090, 202099
Mogelijk zandwinning (luchtfotografie)
202008, 202066, 202068,
202074, 202075, 202076,
202082, 202084, 202086,
202102, 202104, 202106,
202111, 202112, 202118,
209138, 209141, 209143
202070,
202078,
202087,
202107,
202119,
202071,
202079,
202088,
202108,
202257,
202072,
202080,
202100,
202109,
202259,
202073,
202081,
202101,
202110,
202260,
Sporen (luchtfotografie)
Grafheuvel (luchtfotografie)
202083, 202095
Mogelijk Celtic Field (luchtfotografie)
200252
Niet gevonden
202103, 202105
Pottenbakkerij (ME) (luchtfotografie)
152791
Grafheuvels
71920
Sporen (ROMM)
70790
Vondstconcentratie (STEEN, ROM, Vroeg ME)
Wat betreft de archeologische data valt op dat in de directe omgeving van het deeltraject niet veel
lithisch materiaal aangetroffen werd. De meeste lithische vondsten bevinden zich verder naar het
oosten, op de top van de cuesta en niet zo zeer binnen de zone van Deeltraject 3. Deze zijn
voornamelijk gemeld naar aanleiding van twee prospectiecampagnes in de jaren 1980.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
154549, 154551, 154553, 154554, 154555, 154556, 154557,
154558, 154559, 154560, 154617, 200250, 200251, 200253,
200254, 200255, 200258, 200580, 200261, 201028, 202077,
202091, 202115, 202116, 202117, 202261, 209142
In de omgeving van het tracé zijn op basis van de luchtfotografie verschillende grafcirkels gekend.
Deeltraject 3 lijkt een grafheuvellandschap te doorsnijden. Een opgravingscampagne van de UGent
145
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
heeft een deel van deze grafheuvels onderzocht (CAI 152791). Het onderzoek, daterend uit de periode
2000-2003, werkte verder op een prospectief onderzoek dat reeds in 1993 was uitgevoerd. Vijf
grafheuvels liggen er gegroepeerd op een kleine zandige opduiking. De variatie tussen de grafheuvels
was groot, in grootte maar ook in uitvoering. De grafheuvels dateren uit de bronstijd, hoewel ook
jongere monumenten zijn toegevoegd.65
Eveneens via luchtfotografie zijn mogelijke sporen uit de ijzertijd (Celtic Fields CAI 202083 en 202095)
en middeleeuwen gevonden. De interpretatie van de Celtic Fields dient met enige voorzichtigheid
behandeld te worden gezien deze nog niet zijn geverifieerd door verder onderzoek. Het zou echter
niet verwonderen, mochten de Celtic Fields ook in deze regio geattesteerd worden. Dergelijke
raatakkers zijn complexen van met walletjes omgeven velden en akkers uit de late prehistorie, waarvan
sommige nog aan het oppervlak bewaard zijn gebleven. Recent onderzoek in Nederland heeft
aangetoond dat deze doorheen eeuwen in gebruik zouden zijn gebleven.66 De opbouw, waarbij het
schoonmaken van het te bewerken veld van onkruid en onzuiverheden als stenen ervoor zorgt dat
deze, indien deels bewaard, nog door luchtfotografie op te merken zijn.
De middeleeuwse sporen (CAI 202103 en 202105) zijn in 1993 aangesneden tijdens het onderzoek naar
de grafheuvels. De sporen zijn, onder andere door de voorlopige determinatie van het aardewerk,
geïnterpreteerd als sporen van een pottenbakkersatelier.67
De archeologische sporen uit de Romeinse periode bevinden zich in hoofdzaak ten oosten van het
onderzoekstracé, met andere woorden in en rond het centrum van het huidige Oedelem. Verder
werden ook losse vondstmeldingen gedaan van enkele sporen (CAI 71920) en zelfs een muntschat (CAI
71912 en mogelijk 71913). De luchtfotografische bronnen van verschillende mogelijke
zandwinningskuilen staan hier mogelijk mee in verband.
Naast de vele vondsten die betrekking hebben met de tegelproductie zijn ook indicaties voor
aardewerkproductie. Het aardewerkensemble bevatte hoofzakelijk afvalmateriaal en misbaksels. Uit
de prospectie kon niet afgeleid worden aan welk productiecentrum dit aardewerk toebehoorde maar
men kon wel vaststellen dat de concentraties het resultaat waren van een grootschalige dumping in
openliggende kleiputten.68 Ook bij een proefsleuvenonderzoek van Raakvlak uit 2010 werden kuilen
en grachten met middeleeuws aardewerk aangetroffen op een afstand van ongeveer 1,2 km van het
onderzoeksgebied.
65
HILLEWAERT et al. 2011; AMPE et al. 1995.
ARNOLDUSSEN et al. 2016; ARNOLDUSSEN/DE VRIES 2014.
67
AMPE et al. 1995.
68 VANDERMOERE 1981, 26.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Voor de late middeleeuwen zijn in de ruime regio rond Oedelem veel meldingen gekend. Net als bij de
steentijdvondsten gaat het om vondstmateriaal dat werd aangetroffen bij de prospectiecampagnes uit
de jaren 80. Bij twee meldingen gaat het specifiek om materiaal dat verband houdt met een belangrijke
tegelproductie die hier heeft plaatsgevonden tijdens de volmiddeleeuwse periode. De oudste bronnen
gaan terug tot 1308. Volgens de bronnen was de productie verdeeld over twee centra: een aan de
Tegelhoogte (ca 2,6 km ten ONO van de opgravingszone van Beernem 1) en een tweede ter hoogte
van de huidige Danegemstraat (ca 500 m ten ZW van de Tegelhoogte). Rondom deze centra werden
verschillende meldingen gedaan van steen- en pannenbakkerijen. Tenslotte is nog een derde
productiecentrum gekend net ten noorden van het centrum van Oedelem op ca. 1,6 km van het
onderzoekstracé (CAI 71940).
66
146
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 122: Aanduiding van de vele CAI-meldingen langs deeltraject 3.
Archeologische en paleolandschappelijke boringen
Beernem 1
Volgens de geologische kaart van België ligt het grootste deel van dit deeltracé in een zone met
fluvioperiglaciale afzettingen uit het Weichseliaan. Alleen boringen 830 t/m 833 en 842 t/m 845 liggen
in een zone met alluviaal/colluviaal/stuifzand (Holoceen) op fluvioperiglaciaal (Weichsel).
Op de bodemkaart loopt het tracé afwisselend door de volgende drie eenheden: matig natte en matig
droge lemig zandbodem met een verbrokkelde humus- en/of ijzer-B-horizont, en natte licht
zandleemgronden zonder profielontwikkeling.
Over de hele lengte van dit tracé zijn archeologisch interessante lagen aangetroffen, waaronder
mogelijke oude akkerlagen. Daarnaast zijn meerdere vuurstenen afslagen aangetroffen, alsmede
verschillende wandfragmenten van grijs aardewerk uit de periode 1100-1300 na Chr. Gezien de
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Beernem 1 werd onderzocht door middel van boringen LB32 en VB25. Deeltracé LB32 lag gunstig op
een beekdalflank. Het betreft hier boorpunten 827 t/m 860. Het tracé doorsneed tien effectieve
percelen. Op deze percelen bestond het bodemgebruik uit weiden en bosstroken. Het reliëf in het
terrein was licht glooiend. Het terrein was goed bereikbaar. Slechts een beekje snijdt het tracé.
147
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
interessante bodemlagen en de vondsten die al gedaan zijn in dit tracé, wordt vervolgonderzoek
aangeraden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.
Deeltracé VB25 ligt nabij een grafcirkel en een terrein met omwalling. Het betreft hier boorpunten
1248 t/m 1289 en 1577 t/m 1617.
Het tracé doorsneed acht effectieve percelen. Op deze percelen bestond het bodemgebruik uit
grasland en akkerland, waarop aardappels en mais werd verbouwd. Het reliëf in het terrein was
glooiend. Het terrein was goed bereikbaar. Er waren wel enkele greppels en hekken aanwezig.
Ter plekke van dit tracé zijn erg veel vondsten gedaan. Gezien de archeologische interessante lagen
die zijn aangetroffen bij het booronderzoek, alsmede de zeer grote hoeveelheid vondsten wordt
aangeraden een proefsleuvenonderzoek uit te voeren ter plekke van het gehele tracé.
Beernem 2
Het tracé van Beernem 2 werd onderzocht door LB33 en VB24. Deeltracé LB33 bestaat uit een enkele
raai van boorpunten ter plekke van de toekomstige gasleiding. Het betreft hier boorpunten 861 t/m
864. Het tracé doorsneed één perceel. Dit betrof een weide. Het reliëf in het terrein was licht glooiend
en liep af in zuidelijke richting. Het terrein was goed bereikbaar.
Volgens de geologische kaart van België ligt dit deeltracé in een zone met fluvioperiglaciale afzettingen
uit het Weichsel. Op de bodemkaart liggen boringen 861 t/m 863 in een zone met natte lemig
zandgronden zonder profielontwikkeling. Boring 864 ligt in een zone met matig natte lemig
zandgronden met een verbrokkelde humus- en/of ijzer-B-horizont.
Deeltracé VB24 ligt nabij een grafcirkel en een terrein met omwalling. Het betreft hier boorpunten
1237 t/m 1247 en 1565 t/m 1576.
Het tracé doorsneed één perceel. Hierop bestond het bodemgebruik uit akkerland, waarop mais werd
verbouwd. Het reliëf in het terrein was licht glooiend. Het terrein was goed bereikbaar. Tussen de weg
en het perceel lag wel een sloot.
Op de bodemkaart ligt het grootste deel van het tracé in een zone met matig natte lemig zandgronden
met verbrokkelde humus- en/of ijzer-B-horizont. Alleen boringen 1241 t/m 1254 en 1570 t/m 1572
liggen in een zone met matig droge zandgronden met verbrokkelde humus- en/of ijzer-B-horizont.
Ter plekke van dit tracé zijn verschillende begraven A-horizont aangetroffen, waarvan een groot deel
is geïnterpreteerd als een esdek. Hierdoor kunnen aanwezige archeologische resten heel goed
bewaard zijn gebleven. Tevens zijn er een stuk pijpaarde en een vuurstenen kling aangetroffen op het
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Volgens de geologische kaart van België ligt het grootste deel van dit deeltracé in een zone met
fluvioperiglaciale uit het Weichsel. Alleen boringen 1243 t/m 1245 en 1572 t/m 1574 liggen in een zone
met colluviale of alluviale of stuifzandafzettingen uit het Holoceen op fluvioperiglaciale afzettingen uit
het Weichsel.
148
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
maaiveld. Er wordt daarom aangeraden ter plekke van dit tracé een proefsleuvenonderzoek uit te
voeren.
De Bodemkaart
Op basis van de bodemkaart kan gesteld worden dat het Fluxystracé verschillende bodemeenheden
doorsnijdt. Het deel van Beernem 2 bestaat vooral uit matig droge lemige zandbodems of zandbodems
met verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont (respecitievelijk Sch en Zch). Verder komt ook een
kleine strook met matig natte lemige zandbodem met verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont (Sdh).
Naar de zuidelijke beek toe komt vooral een natte lichte zandleembodem zonder profiel voor (Pep). In
het noorden, net ten zuiden van de Bruggestraat komt ook een natte, lemige zandbodem zonder
profiel voor (Sep).
Figuur 123: Deeltraject 3 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op de bodemkaart.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Het gedeelte ten noorden van de Bruggestraat tot de Parochieweg bestaat eveneens uit een matig
droge lemige zandbodem met verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont (Sch). Vanaf de Parochieweg
gaat de bodem over in een matig droge zandbodem met verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont
(Zch) naar een matig droge zandbodem met structuur B-horizont (Zcb). Meer naar de top van de helling
komt een matig droge lemige zandbodem met sterk gevlekte en verbrokkelde textuur B-horizont voor
(Scc). De top van de helling wordt gekenmerkt door een matige natte, lemige zandbodem met een
sterk gevlekte en verbrokkelde textuur B horizont, waarbij klei zich op minder dan 75 cm onder het
oppervlak bevindt (wSdc). Deze klei is dan ook de top van de cuesta.
149
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Proefsleuf (werkput 1)
De proefsleuf van dit deeltraject startte aan de Beekstraat en liep verder tot de Bruggestraat als grens
tussen Beernem 1 en Beernem 2. Aan de overzijde van de Bruggestraat liep het tracé verder richting
de Bergstraat. Het prospectieteam werd geleid door Niels Janssens. Het prospectieteam bestond
verder uit Sarah Schellens, Yves Perdaen, Annelies Claus en Christine Swaelens.
Figuur 124: Overzichtsplan Deeltraject 2-Proefsleuven: met aanduiding van de 2 zones.
Het eerste deel van het traject, Beernem 1, bevindt zich tussen de Bergstraat en de Bruggestraat, waar
een tracé van ca 1,1 km door middel van proefsleuven werd onderzocht. De sleuf werd enkele keren
onderbroken omwille van enkele perceelsgrachten, de Weg naar Sint-Kruis en de Parochieweg. Net als
bij de andere deeltrajecten is de proefsleuf als werkput 1 gedocumenteerd. Binnen dit deeltraject werd
één grote opgravingszone tussen de Zandgrachtstraat en de Parochieweg geadviseerd voor verder
onderzoek (werkputten 2 tem 13). Vele van de sporen bevonden zich binnen deze opgravingszone.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Beernem 1
150
Figuur 125: Overzichtsplan - Proefsleuf ten noorden en zuiden van de weg naar Sint-Kruis.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
151
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
De sporen die buiten de opgravingszone vielen, zijn sporen 1001 tem 1015 en 1138 tem 1151. Deze
sporen bevonden zich ten noorden van de Parochieweg. Het ging hierbij hoofdzakelijk om greppels
met een onbepaalde datering. Op basis van de scherpte van de aflijning kon echter wel een
middeleeuwse of jongere datering vermoed worden. Vermoedelijk ging het om perceelsgreppels.
Naast de greppels werden ook nog een paar kuilen en verschillende recente vergravingen
aangetroffen.
Vooral het stuk onmiddellijk ten oosten van de Zandgrachtstraat leverde verschillende kuilen en
lineaire sporen op, het merendeel van (sub)recente ouderdom. Slechts een handvol
bodemverkleuringen is op basis van hun kleur, aflijning en oriëntatie weerhouden als potentieel
archeologisch interessant. Geen enkel spoor leverde bij de aanleg vondsten op.
Iets meer naar het oosten werd een kleiige opduiking aangesneden waarin geen sporen herkend
werden.
De aanleg van de werkput tussen de Weg naar Sint Kruis en de Zandgrachtstraat leverde geen
duidelijke archeologische indicatoren op. In de ondergrond bevond zich een sterk verkitte
ijzerhoudende bodem waarin enkel windvalstructuren zijn opgemerkt.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 126: Recente lineaire sporen en kuilen net ten oosten van de Zandgrachtstraat.
152
Figuur 127: Overzichtsplan - Proefsleuf in de zone van de Parochieweg.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
153
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Vanaf ca 250 meter ten WZW van de Weg naar Sint-Kruis nam de sporendensiteit sterk toe. Er werden
verschillende kuilen, paalkuilen, greppels aangesneden. Er werd ook een zwarte laag aangetroffen
waarin ook één pottenbakkersoven uitgegraven was. Aan de overzijde van de beek werd een tweede
oven aangesneden. Naast de vele sporen gaf het groot aantal scherven ook een duidelijke aanwijzing
dat hier een belangrijke archeologische zone aangesneden was. Bij het booronderzoek werden ook
verschillende scherven opgeboord, waardoor er verondersteld werd dat er mogelijk een
pottenbakkersatelier in de ondergrond zat. Dit vermoeden kon bevestigd worden door de sleuven.
Figuur 128: Ovenstructuur aangetroffen tijdens de proefsleuven. De aanzet naar de opgevulde depressie is zichtbaar als een
geleidelijk donkerder wordende bodem.
Op ca 150 meter ten zuidwesten van de beek werden in de proefsleuf verschillende paalkuilen en
kuilen aangetroffen. De kuilen bevatten ook veel middeleeuws aardewerk. De paalkuilen waren
duidelijk ouder en vermoedelijk in de metaaltijden te dateren. Deze structuur werd volledig in de
opgraving opgegraven. Iets meer naar het zuiden bevonden zich nog enkele bijgebouwtjes en een
mogelijke waterput.
Op basis van de sterke sporendensiteit, de grote hoeveelheid vondsten en het belang van de site werd
een opgraving over een lengte van ca 270 lopende meter aanbevolen.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Net ten zuiden van werkput 11 werden nog enkele verspreidde paalkuilen en greppels aangetroffen.
154
Figuur 129: Overzichtsplan - Proefsleuf ten zuiden van de Parochieweg en ten noorden van de Bruggestraat.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
155
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 130: Overzichtsplan van de structuren in de proefsleuf aan de Bruggestraat binnen deeltraject 3- Beernem 1.
BIJGEBOUW B3 (S1507, S1509, S1530, S1531)
69
Deze afweging werd gemaakt in samenspraak met het Agentschap Onroerend Erfgoed.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Ten zuiden van de Parochieweg en ten noorden van de Bruggestraat werden ook twee proefsleuven
gegraven. De sporen in deze zone kregen spoornummers 1500 tem 1556. Hier werden enkele
middeleeuwse perceelsgreppels aangetroffen, maar ook vier structuren die vermoedelijk bij de
nederzetting binnen de opgravingszone, of de periferie hiervan, behoren. Onderstaande structuren
zijn in de proefsleuf gedocumenteerd, maar werden niet geadviseerd voor een opgraving.69
156
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
In een kijkvenster in de meest oostelijk aangelegde proefsleuf zijn een viertal sporen aangetroffen die
de restanten zijn van een mogelijk grotere structuur. Deze structuur loopt mogelijk door ten oosten
van de putwand. De sporen tekenden zich in het vlak af als ronde sporen met een diameter van
gemiddeld 30 cm. De noordelijke palenrij bestaat uit minimaal drie paalkuilen, de sporen 1509, 1530
en 1531. De zuidelijke palenrij is slechter bewaard met slechts één paalkuil, spoor 1507. De structuur
meet ongeveer 5 m breed, de lengte is onbekend, maar minimaal 5,5 m.
Het bijgebouw heeft geen vondsten opgeleverd die de structuur kunnen dateren.
Figuur 132: Coupefoto van S1532.
Ten noorden van deze plattegrond is een kuil, spoor 1532, gevonden waarin een enkele scherf is
aangetroffen met een datering in de late ijzertijd-Romeinse periode. Het gaat om een randscherf van
een tweeledig exemplaar met een ronde uitstaande lip met beginnende en onafgewerkte ribbelhals.
De kuil zelf is ovaalvormig met een lengte van 67 cm op een breedte van 39 cm. De vulling van de kuil
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 131: Structuurplan van bijgebouw B3.
157
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
zelf is tweeledig, onderin een donkergekleurde gevlekte zandige laag met erboven een pakket met
verbrande leembrokken. De bewaarde diepte van dit spoor was ca 25 cm.
Figuur 133: Tekening van het randfragment uit spoor 1532.
SPORENCLUSTER (S1511, S1512, S1513, S1514, S1515, S1516, S1517, S1533, S1534)
In het volgende kijkvenster zijn een aantal paalkuilen aangetroffen met een zeer donkere vulling, af en
toe gelaagd of met kern en insteek nog aan te duiden. Hier is echter geen structuur uit af te lijnen,
gezien ook het beperkt zicht op het vlak, waardoor deze slechts als sporencluster wordt beschreven.
De sporen zijn allen ronde sporen in het vlak, met een wisselende diameter, variërend tussen 20 en 50
cm. De bewaarde diepte varieerde ook sterk (tussen 10 en 30 cm onder het archeologisch vlak).
Figuur 134: Coupefoto’s van S1512, S1514 en S1533.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Er is geen vondstmateriaal aangetroffen in één van deze paalkuilen.
158
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
BIJGEBOUW B4 (S1554, S1555, S1556)
In de westelijke proefsleuf is een palenrij aangetroffen die mogelijk de helft vertegenwoordigt van een
grotere structuur. De palenrij bestaat uit drie paalkuilen die op een onderlinge afstand van 1,8 m zijn
ingepland. Het kan zijn dat deze palenrij nog langer was, aangezien net ten noorden van deze rij zich
de putwand van de sleuf bevond. De structuur heeft geen daterende vondsten opgeleverd.
Figuur 136: Structuurplan van bijgebouw B5.
BIJGEBOUW B5 (S1518, S1519, S1520, S1521, S1522, S1523, S1524, S1525, S1526, S1539)
In het uiterste noorden van deze zone met ontdubbelde proefsleuven is een gebouwplattegrond
aangetroffen bestaande uit twee palenrijen van telkens 5 paalkuilen. De palen zijn met een interval
van ongeveer 70 cm ingeplant en vormen zo de lengte van het gebouw, 4 m. De breedte meet 3 m.
Gezien de afmetingen van het gebouw wordt het als bijgebouw geïnterpreteerd. De structuur, en twee
van de paalkuilen, wordt oversneden door een recente drainage.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 135: Structuurplan van bijgebouw B4.
159
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
De sporen tekenden zich af als ovale vlekken met een gemiddelde lengte van 35 cm en een gemiddelde
breedte van 32 cm. In coupe zijn de sporen bewaard tot een diepte van 36 cm.
Dergelijke structuren komen veelvuldig voor in de vroege ijzertijd en worden veelal, door hun grootte,
als bijgebouw aangeduid. Dergelijke plattegronden, met een datering gaande van de late bronstijd tot
midden-ijzertijd, zijn reeds eerder aangetroffen in Kruishoutem Markt, Wachtebeke Stationsstraat,
Sint-Niklaas Eekhoornstraat en Sint-Oedenrode (Nederland). 70 Er zijn geen vondsten die deze datering
kunnen bevestigen.
Figuur 138: Coupefoto’s van S1528, S1540 en S1542.
70
GIERTS/SCHELLENS 2017; VANDEN BORRE et al. 2014; BAKX & SMEETS 2014; VAN BODEGRAVEN 1991.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 137: Coupefoto’s van S1524, S1521 en S1525.
160
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 139: Structuurplan van bijgebouw B6.
BIJGEBOUW B6 (S1528, S1540, S1541, S1542)
Net ten noorden van de structuur B5 is het bijgebouw B6 aangetroffen. B6 is een vierpalige constructie
met een lengte van 1,9 m en een breedte van 1,7 m. De sporen tekenden zich ongelijk in grootte af in
het vlak, waarbij voornamelijk spoor 1542 uitzonderlijk lang leek. Mogelijk gaat het hier om een
dubbele paal. Helaas kan de coupe dit niet bevestigen gezien deze dwars op het spoor is gezet en niet
in de lengte. Op de coupefoto is echter nog een ronde vlek te zien binnen de spooraflijning (Figuur
138). Dus waarschijnlijk is de vierpalige constructie in die hoek versterkt geweest met een extra paal.
Ook is het mogelijk dat hier een ladder of opstap is aangebracht. Ook deze structuur, met name spoor
1528, wordt oversneden door een drainage.
Er zijn geen vondsten gedaan die de structuur kunnen dateren.
Beernem 2
Met uitzondering van de sporen binnen de geselecteerde zones werden binnen de proefsleuf relatief
weinig archeologisch relevante sporen aangetroffen. Het merendeel van de sporen waren
greppelstructuren die op basis van de historische kaarten als postmiddeleeuws gedateerd konden
worden. Daarnaast werden ook zeer veel recente sporen of sporen die verband houden met
landbouwactiviteiten (ploegsporen en drainages) aangetroffen. Onderstaande structuren zijn in de
proefsleuf gedocumenteerd, maar gaven geen aanleiding tot een opgraving.71 Het gros van de
geregistreerde sporen leverde geen vondstmateriaal op, wat een datering sterk bemoeilijkt.
71
Deze afweging werd gemaakt in samenspraak met het Agentschap Onroerend Erfgoed.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Het tracé van Beernem 2 startte halfweg tussen de Beekstraat en de Beverhoutsveldstraat en liep zo
over de Groenstraatbeek en Vullaertstraat tot aan de Bruggestraat. In totaal werd een tracé van ca 1
km onderzocht. Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek werden binnen het traject
Beernem 2, drie verschillende archeologisch relevante zones aangeduid. Werkputten 2 en 3 bevonden
zich tussen de Beekstraat en de Groenstraatbeek. Werkput 4 situeerde zich tussen de Hellepoelbeek
en de Bruggestraat.
161
Figuur 140: Overzichtsplan - Proefsleuf ten zuiden en noorden van de Beverhoutstraat.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
162
Figuur 141: Overzichtsplan - Proefsleuf ten zuiden en noorden van de Vullaertstraat.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
163
Figuur 142: Overzichtsplan - Proefsleuf ten zuiden van de Bruggestraat.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
164
Figuur 143: Overzichtsplan van de structuren in de proefsleuf tussen de Vullaertstraat en de Hellepoelbeek binnen
deeltraject 3- Beernem 2.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
165
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
BIJGEBOUW B1 (S1047, S1059, S1060, S1061, S1062, S1063)
Het eerste bijgebouw (B1) wordt gevormd door sporen 1047, 1059, 1060, 1061, 1062 en 1063. De
sporen staan iets asymmetrisch ten opzichte van elkaar. Bovendien wordt vermoed dat de structuur
mogelijk nog verder loopt ten westen van de aangelegde proefsleuf. De breedte van de structuur meet
2,4 m, de lengte is dus onbekend. De sporen tekenden zich rond af met een vage begrenzing met een
diameter tussen 26 en 31 cm. De sporen waren vrij donker, met een grote mate van bioturbatie. In
coupe vertonen de sporen een insteek, een mogelijke kern, maar enkele ook een tweede fase, waarin
werd heruitgegraven (spoor 1063). De bewaarde diepte van de sporen varieert tussen amper 3 cm
(spoor 1060) tot 24 cm (spoor 1059).
Er is geen vondstmateriaal gehaald uit de vulling van de paalkuilen, waardoor een datering van de
structuur niet mogelijk is.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 144: Vlakfoto van B1.
Figuur 145: Structuurplan van bijgebouw B1.
166
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 146: Coupefoto’s van S1063, S1060, S1059.
BIJGEBOUW B2 (S1048, S1049, S1050, S1051)
Het tweede bijgebouw (B2) bevindt zich op enkele meters buiten werkput 1, ten oosten van B1. De
structuur word gevormd door sporen 1048, 1049, 1050 en 1051 in een vierkante paalzetting, met een
zijde van 2 m. De sporen tekenden zich scherp af als ronde, donkere vlekken met vage begrenzing
tegen de lichtgekleurde natuurlijke ondergrond. De sporen vertoonden sterke bioturbatie. De sporen
hadden een gemiddelde diameter van 25 cm. De coupes getuigen van een bewaarde diepte van de
sporen tussen 8 en 18 cm.
Figuur 147: Vlakfoto van bijgebouw B2.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Ook hier zijn geen vondsten gedaan die de structuur kunnen dateren.
167
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 148: Coupefoto’s van S1051, S1048, S1049 en S1050.
Figuur 149: Structuurplan van bijgebouw B2.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek werd de zone tussen de Beekstraat en de
Berkstraat als een zone met een hoog archeologisch potentieel aangeduid. Op basis van luchtfoto’s uit
het archief van J. Semey had men in de omgeving van het traject verschillende circulaire structuren,
vermoedelijk grafcirkels, kunnen vaststellen. Tijdens het vooronderzoek werden dergelijke structuren
niet aangetroffen.
Tijdens de boringen werden op het gedeelte van Beernem 1 in verschillende van de boringen
middeleeuwse aardewerkfragmenten aangetroffen. Het vermoeden bestond dat hier een
pottenbakkersatelier aanwezig zou kunnen zijn. Dit vermoeden kon door middel van de proefsleuven
bevestigd worden. Verder werden tijdens het proefsleuvenonderzoek verschillende (paal)kuilen
aangetroffen die als nederzettingssporen werden geïnterpreteerd. De zones waarbinnen deze sporen
werden aangetroffen, werden geselecteerd voor verder archeologisch onderzoek. Het betreft drie
zones in het gedeelte van Beernem 2, namelijk werkputten 2, 3 en 4, en één zone in het gedeelte van
Beernem 1, werkputten 2 tem 13.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Interpretatie van de resultaten en besluit
168
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Bij het proefsleuvenonderzoek moesten minimaal volgende onderzoeksvragen beantwoord worden:
Zijn er sporen aanwezig? Zo ja, geef een beknopte omschrijving.
Ja, er zijn sporen aanwezig. Het gaat hierbij om paalkuilen, kuilen, grachten en greppels. In het deel
Beernem 1 werden ook pottenbakkersovens, lagen, kleikuilen en afvalkuilen aangetroffen.
Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen?
Er werden hoofdzakelijk antropogene sporen aangesneden. Natuurlijke sporen werden ook
geregistreerd in het vlak.
Hoe is de bewaringstoestand van de sporen?
De sporen zijn globaal genomen goed bewaard. Er was op sommige plaatsen wel sprake van enige
aftopping, maar dit had slechts een beperkte invloed op de bewaring van de sporen.
Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren?
Er zijn duidelijk meerdere structuren aanwezig. Te Beernem 1 werden twee pottenbakkersovens
aangetroffen die in de volle middeleeuwen konden gedateerd worden. Iets verder bevonden zich
verschillende paalkuilen die vermoedelijke tot een structuur uit de metaaltijden konden gerekend
worden. In de proefsleuf van Beernem 2 werden ook enkele bijgebouwen aangesneden die
vermoedelijk ook in de metaaltijden konden gedateerd worden.
Behoren de sporen tot één of meerdere periodes?
Op basis van het vondstmateriaal konden deze structuren in verschillende perioden gedateerd
worden. Er kon een onderscheid gemaakt worden tussen de metaaltijden en middeleeuwen.
Kan op basis van het sporenbestand in de proefsleuven een uitspraak worden gedaan over de aard
en omvang van occupatie?
In het deel van Beernem 1 werden zeer veel sporen aangetroffen die vermoedelijk toe te wijzen zijn
aan een middeleeuws pottenbakkersatelier. Hier is een vrij grote opgraving noodzakelijk om deze site
in zijn geheel te kunnen vatten. Iets verder waren enkele structuren uit de metaaltijden aangetroffen.
Het is dus mogelijk dat beide sites elkaar deels oversnijden. In het deel van Beernem 2 werden enkele
stucturen aangesneden die mogelijk een deel van een nederzetting vormen of enkele off-site
fenomenen vormen.
Hoewel vrij veel grachten en greppels aangesneden werden, konden weinig greppels als erfafbakening
geïdentificeerd worden. De meeste van deze greppels waren toe te wijzen aan subrecente of recente
perceelsafbakeningen. Enkel bij het pottenbakkersatelier werden enkele greppelsegmenten
aangesneden die mogelijk wel tot het atelier behoorden. Verder onderzoek is hier noodzakelijk.
Zijn er indicaties voor de aanwezigheid van funeraire contexten? Zo ja;
Er werden geen funeraire contexten aangetroffen, ondanks het feit dat de proefsleuf door een gebied
liep dat rijk is aan grafheuvels.
Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen,
geomorfologie, …)?
Het gros van de proefsleuf liep door de zandstreek. Het tracé van Beernem 2 liep door een vrij vlak
landschap. Enkel ter hoogte van werkput 4 was op een lichte zandige opduiking gelegen.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Zijn er indicaties (greppels, grachten, lineaire paalzettingen, …) die kunnen wijzen op een inrichting
van een erf/nederzetting?
169
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Het tracè van Beernem 1 was gelegen op de overgang van een zandige ondergrond naar de flank van
een cuestaheuvel. Centraal door de opgravingszone liep een beekvallei. De bodem centraal in de
opgravingszone was afwisselend zandige klei tot zandige leem. Meer naar het oosten en westen ging
de bodem terug over in zand.
Kunnen archeologische vindplaatsen in tijd, ruimte en functie afgebakend worden (incl. de
argumentatie)?
De sites in Beernem 2 kunnen als randfenomenen van een nederzetting of off-site fenomenen
omschreven worden. Het gaat waarschijnlijk om structuren die tussen de metaaltijden en de
middeleeuwen kunnen gedateerd worden. Mogelijk kan de datering verscherpt worden bij het
vervolgonderzoek.
De site van Beernem 1 is een meerperiodensite. Op basis van het aangetroffen aardewerk en de
typologie van de structuren kon een opdeling in een deel met sporen uit de metaaltijden en een deel
met sporen uit de middeleeuwen gemaakt worden. De metaaltijdsporen behoren vermoedelijk toe
aan een nederzetting of erf. De middeleeuwse sporen maken deel uit van een pottenbakkersatelier.
Wat is de vastgestelde en verwachte bewaringstoestand van elke archeologische vindplaats?
De bewaring van de sites is vrij goed tot goed te noemen. Er lijkt weinig tot geen recente verstoring
aanwezig te zijn binnen de proefsleuven. Ook erosie of aftopping lijkt minimaal te zijn, waardoor een
vrij goede bewaring verwacht kan worden.
Wat is de waarde van elke vastgestelde archeologische vindplaats?
In elk van de vastgestelde vindplaatsen werden verschillende paalkuilen en greppels waargenomen.
Deze kunnen tot een deel van een nederzetting toebehoren. De vindplaatsen kunnen extra informatie
verschaffen over het voormalige landgebruik in de metaaltijden en middeleeuwen.
De waarde van Beernem 1 is van enorm wetenschappelijk belang. Dit is de eerste maal in de Vlaamse
archeologie dat een middeleeuws pottenbakkersatelier opgegraven zal worden. Het lijkt er op dat de
pottenbakkers hier een vrij uitgebreid atelier hebben gehad. De wetenschappelijk waarde van dit
atelier is zeer hoog.
Wat is de potentiële impact van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de waardevolle
archeologische vindplaatsen?
Voor waardevolle archeologische vindplaatsen die bedreigd worden door de geplande ruimtelijke
ontwikkeling en die niet in situ bewaard kunnen blijven:
Wat is de ruimtelijke afbakening (in drie dimensies) van de zones voor vervolgonderzoek?
Beernem 1 : Werkputten 2 tot en met 13 bevinden zich tussen de Parochieweg (ca 40 m ten NO
hiervan) en 250 m ten ZW en 100 m ten NW van de Zandgrachtstraat.
Beernem 2: Werkput 2 bevindt zich ca. 320 m ten noorden van de E40 en 250 m ten zuiden van de
Halve Maanstraat. Werkput 3 bevindt zich ca. 50 m ten zuiden van de Groenstraatbeek, 120 m ten
zuiden van de Vullaertstraat en 200 m ten noorden van de Groenstraatbeek, 440 m ten noorden van
de Beverhoutsveldstraat. Werkput 4 bevindt zich net ten zuiden van de Bruggestraat
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De geplande werken zullen een zeer zware impact hebben op het archeologisch bodemarchief. Ter
hoogte van de feitelijke gasbuis zal de bodem tot op grote diepte verstoord worden. Op de werkpiste
zal de teelaarde afgegraven worden, waardoor mogelijk ook reeds archeologisch relevante lagen of
sporen zullen geraakt worden.
170
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht, zowel vanuit methodologie als aanpak voor het
vervolgonderzoek?
Een gedegen evaluatie van de in de proefsleuf aangetroffen sporen is noodzakelijk. Hierbij moet zeker
voldoende ruim opgegraven worden om de aangesneden site te kunnen vatten. Er moet ook aandacht
besteed worden aan de mogelijke structuren.
Zeker bij het pottenbakkersatelier is zorgvuldig onderzoek noodzakelijk. Hierbij moet aandacht
besteed worden aan de ovenstructuren zelf, de afvalcontexten, eventuele restanten van de structurele
indeling van het atelier,… Ook dient overleg met periode- en materiaaldeskundigen plaats te vinden.
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Wat is de aard en omvang van de sporen
Welke datering hebben deze sporen?
Welke activiteiten vonden op deze locatie plaats?
Voor het onderzoek van het pottenbakkersatelier zijn volgende nieuwe onderzoeksvragen
opgesteld:
Onderzoeksvragen aardewerk Oedelem
Wat is de omvang en datering van het pottenbakkersatelier?
Kan er een fasering opgemerkt worden in de productie? Zoja, wat is de datering van deze
fasen?
Welk aardewerkvormen werden geproduceerd? Hoe werd het aardewerk vervaardigd?
Welke versieringsmethoden werden gebruikt? Zijn er invloeden van buitenaf op te merken?
Hoe werd het aardewerk gestapeld in de ovens?
Zijn er aanwijzingen voor meerdere bakkingen van het aardewerk? Werd geglazuurd en niet
geglazuurd aardewerk samen gebakken?
Welke klei werd gebruikt voor de productie van het aardewerk? Hoe werd de klei verschraald?
Werd het lokaal gewonnen zand gebruikt voor het verschralen van de pottenbakkersklei?
Welke evolutie in randtypologie kan opgemerkt worden?
Welke vormen en aardewerkgroepen kunnen aangetroffen worden in de verschillende
productiefasen?
Kunnen er uitspraken gedaan worden over de bakomstandigheden en de technische
kwaliteiten van de gebruikte pottenbakkersklei?
Kunnen er uitspraken gedaan worden over de omvang en de duurtijd van de productie in de
verschillende fasen?
Kan er een component gebruiksaardewerk herkend worden? Kunnen er uitspraken gedaan
worden over de aard van de bewoning van de consumptiesite?
Welke datering heeft het gebruiksaardewerk?
Zijn er voor de beantwoording van deze vraagstellingen natuurwetenschappelijke onderzoeken
nodig? Zo ja, welke type staalnames zijn hiervoor noodzakelijk en in welke hoeveelheid?
Ja, natuurwetenschappelijk onderzoek kan een hulp zijn bij de datering van de sporen, maar ook bij de
verdere analyse van de mogelijke structuren van afvalcontexten. Hierbij kan gedacht worden aan 14Cdateringen en macrorestenanalyses. Bij het aantreffen van crematies of begravingen is zeker een
stelpost voor fysisch-antropologisch onderzoek noodzakelijk. Bij elk van deze onderzoeksmethoden
zijn zeker voldoende stelposten noodzakelijk (ca 3-5).
Voor het onderzoek van het pottenbakkersatelier zijn een aantal specifieke onderzoeksmethoden
noodzakelijk. Hierbij kan gedacht worden aan archeomagnetische dateringen, antracologisch
onderzoek, slijpplaatjesonderzoek, chemische analyse van het aardewerk en textuuranalyses van
kleivoorraden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Welke vraagstellingen zijn voor vervolgonderzoek relevant?
171
Figuur 150: Advieskaart Deeltraject 3: Beernem 1 – Proefsleuf: Zones van de proefsleuf geselecteerd voor verder onderzoek
op basis van de aanwezige sporen; Werkput 2 tem 12.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
172
Figuur 151: Advieskaart Deeltraject 3: Beernem 2 – Proefsleuf: Zones van de proefsleuf geselecteerd voor verder onderzoek
op basis van de aanwezige sporen; Werkput 2, 3 en 4.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
173
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
6.2 Archeologische zones
Beernem 1: werkputten 2 tot en met 13
Het vele aardewerk dat tijdens het boor- en vooronderzoek werd aangetroffen, was slechts een
voorbode van wat er tijdens de opgraving zou worden aangetroffen. Het volledige oostelijke deel van
dit onderzoeksgebied tussen de Pastorijstraat en de Zandgrachtstraat maakt deel uit van een
middeleeuws pottenbakkersatelier. Echter, naast het pottenbakkersatelier werden ook
bewoningssporen uit de metaaltijden en vroege middeleeuwen herkend. Het nadrukkelijkst aanwezig
waren echter de sporen die deel uitmaakten van het pottenbakkersatelier.
Deze zone werd onderzocht tussen 8 december 2014 en 6 maart 2015. Binnen de strook die
onderzocht kon worden, werden 2181 spoornummers uitgeschreven, waarvan 1904 als antropogene
en 277 als natuurlijke sporen werden geïnterpreteerd. Hierbij zijn 20 ovens geteld.
Om de bespreking van het sporenbestand overzichtelijk te houden, is geopteerd voor een bespreking
van de sporen per grote periode (metaaltijden, middeleeuwen) en daarna per spoorcategorie. Bij de
algemene spoorbespreking zal vermeld worden tot welke fase de desbetreffende sporen horen. In de
synthese hopen we een beeld te kunnen vormen van de chronologie en ruimtelijk ontwikkeling van
het pottenbakkersatelier doorheen de vroege en volle middeleeuwen, maar ook de interne opdeling
van het atelier en de relatie met het landschap.
Bodem
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De bodemopbouw binnen het onderzoeksgebied was vrij gevarieerd. Centraal werd het terrein
gedomineerd door de aanwezigheid van een opgevulde beekvallei waarrond en waarin de
pottenbakkers zich gevestigd hadden. Aan beide zijden van deze beek bestond de bodem dan weer uit
een meer ‘normale’ bodemopbouw.
Figuur 152: Locatiekaart met aanduiding van de besproken profielen geplot op een uitsnede van de allesporenkaart.
174
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
In werkput 2 werd een profiel geregistreerd ten oosten van de beekvallei, ver buiten de invloed van
de dempingslagen die rondom deze vallei aangesneden werden.
In dit profiel kon een A/C-profiel waargenomen worden. De top van de moederbodem bevond zich op
ca 12,70 m TAW. De bouwvoor bestond uit een licht zandige klei met een donkergrijsbruine kleur. Als
inclusies konden kiezels, rolkeien, aardewerk en enkele houtskoolspikkels opgemerkt worden.
Hieronder bevond zich direct de moederbodem die bestond uit kleiig zand tot zandige klei waarvan de
zandige fractie bestond uit matig fijn tot matig grof zand. In de moederbodem konden drie
verschillende pakketten onderscheiden worden (vullingen 2 tem 4, 1-C tem 3-C). Laag 1-C bestond uit
bruinoranje matig kleiig zand met een matig fijne zandfractie. In deze laag werden een weinig
oxidatievlekken, een matige hoeveelheid bioturbatie en enkele ijzerconcreties herkend. Laag 2-C
bestond uit een sterk zandige klei met verschillende zandige laagjes die uit matig grof zand bestonden.
In deze laag waren meer oxido-reductieverschijnselen op te merken. Laag 3-C bestond uit een matig
zandige klei met ook verschillende zandige laagjes die uit een matig grof zand waren samengesteld. De
kleur van deze laag was eveneens oranjebruin.
Figuur 153: Profiel ten oosten van de beekvallei in werkput 2.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De bodem ten oosten van de beekvallei bestond dus algemeen genomen uit verschillende kleiig
zandige tot zandig kleiige afzettingen.
175
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 154: Profieltekening van profiel 1 in werkput 2.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 155: Profielfoto van de bodemopbouw ten westen van de beekvallei in werkput 9.
Figuur 156: Profieltekening van profiel 3 in werkput 9.
176
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Ten westen van de beekvallei werden ook twee profielen geregistreerd. Hiervan is vooral profiel 3 in
werkput 9 het belangrijkste. Langs deze zijde van de beek kon een meer ontwikkelde, en beter
bewaarde bodemopbouw waargenomen worden. De bouwvoor was op deze locatie vrij dik, tot ca 50
cm. Deze bestond uit donkergrijs licht kleiig zand waarin aardewerkfragmenten, rolkeien en enkele
houtskoolspikkels vervat zaten. Onder de bouwvoor kon een restant oudere bouwvoor (Apb) herkend
worden. Deze bestond uit donkergrijs, lichtbruingevlekt matig lemig zand.
Onder de bouwvoor bevond zich een vrij humusrijke B-horizont. De dikte van deze horizont varieerde
tussen 10 en 25 cm. Deze B-horizont had een lichtbruin, lichtgrijs gevlekte kleur en bestond uit matig
lemig zand. De overgang tussen de B-horizont en de C-horizont bevond zich op ca 11,10 m TAW. Binnen
deze C-horizont kon onderscheid gemaakt worden tussen verschillende sedimenten. Het gros van de
lagen bestond uit matig lemig zand tot licht lemig zand. Als inclusies werden verschillende mangaanen ijzerconcreties opgemerkt. Verder kwamen ook vaak oxido-reductieverschijnselen voor.
Lokaal kwamen in deze natuurlijke lagen ook glauconietrijke zandbanken voor. Onderin het profiel
konden duidelijke vorstwiggen herkend worden als lichtgrijze verticale banden in een oranjegrijze
bodem.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De bodem aan de westzijde van de beekvallei vertoonde een duidelijk beter bewaarde bodemopbouw
dan in het oosten, vermoedelijk werd dit deel van het opgravingsgebied minder intensief beploegd en
mogelijk dus langer als weiland gebruikt.
Figuur 157: Vlakfoto met duidelijk zicht op de dagzomende dempingslagen van de beekvallei.
177
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Centraal binnen het opgravingsgebied werd de bodemopbouw gedomineerd door de aanwezigheid
van de dempingslagen van de beekvallei. Deze dempingslagen werden zowel in het vlak als in de
coupes en profielen waargenomen. Om een beter inzicht te verkrijgen in de bodemopbouw en
opvullingsgeschiedenis van de beekvallei werden twee grote profielen gezet. Het ging hierbij om één
profiel (profiel 1) parallel aan de beek, op de grens tussen werkputten 4 en 5 en één profiel haaks op
de beekvallei (profiel 2) in het noorden van werkput 4. Het profiel haaks op de beekvallei (profiel 2)
kon helaas niet volledig ingetekend worden wegens instortingsgevaar. Het profiel werd daarom
vervolledigd op basis van de profielfoto’s.
In profiel 2 (Figuur 158 en Figuur 159) konden duidelijke afhellende lagen ingetekend worden in de
richting van de huidige beek. Deze dempingslagen waren tot diep in de natuurlijke ondergrond
aanwezig (tot ca 1,5 m onder maaiveld). Het was duidelijk in de profielen dat de oorspronkelijke
beekvallei veel breder was dan de beek die nu aanwezig is. Op basis van de bodemkundige
waarnemingen kon een hypothese gesteld worden dat alle vermoedelijke oorspronkelijke
kleiafzettingen afgegraven zijn geworden om vervolgens opgevuld te worden met verschillende lagen
afval van het pottenbakkersatelier.72 Lokaal onder de dempingslagen waren hier en daar nog restanten
van kleilagen aanwezig (vulling 14). Onder de dempingslagen bevonden zich nog zeer veel sporen,
waaronder verschillende kuilen en greppels. Vermoedelijk ging het bij de meeste sporen om
ontginningskuilen
Het aardewerk uit de verschillende lagen van de opvulling van de beekvallei bestond overwegend uit
vrij gemengd materiaal, waarbij zowel aardewerk uit productiefase 4 als productiefase 5 aanwezig was.
Vermoedelijk zal tijdens productiefase 4 de aanzet tot het dempen van de beekvallei gemaakt zijn,
waarbij de demping tijdens of in het begin van productiefase 5 voltooid zal zijn. In de dempingslagen
uit productiefase 5 werden ook enkele ovens uitgegraven, wat toch aangeeft dat deze demping eerder
in het begin van deze productiefase moet geplaatst worden. De ovens die in deze dempingslagen
uitgegraven waren, konden met enige voorzichtigheid in het derde kwart van de 12e eeuw gedateerd
worden.
De afdekkende laag, spoor 5002, kon op basis van het aardewerk ook in het derde kwart van de 12e
eeuw gedateerd worden. Deze laag dekte alle sporen in het centraal gedeelte van het
opgravingsterrein af. Het materiaal uit deze afdekkende laag was zo mogelijk nog meer gemengd. Het
omvatte materiaal uit alle productiefasen, maar productiefase 5 was het nadrukkelijkst aanwezig. Deze
afdekkende laag werd aan beide zijden van de beek aangetroffen, zij het in het westen iets minder
nadrukkelijk dan in het oosten.
72
Hypothese aangedragen door J. Mikkelsen (Raakvlak).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De dempingslagen van de beekvallei bestonden uit verschillende lagen. De belangrijkste laag bestond
uit laag 5002, de algemene nivelleringslaag die over een groot deel van werkputten 4, 5 en 6 kon
waargenomen worden. Deze nivelleringslaag kwam overeen met vulling 1 in dit profiel. Hieronder
bevonden zich verschillende lagen (vullingen 18 tem 23). Naar de beek toe werden de dempingslagen
dikker. Er konden enkele grote lagen onderscheiden worden. Bij het afgraven kon wel duidelijk
waargenomen worden dat vele van de dempingslagen uit donkergrijze tot grijszwarte lagen zandige
klei of kleiig zand bestonden waarin veel aardewerkfragmenten, houtskool en zeer veel grind vervat
zat. Voor een herkomst van het grind kan gedacht worden aan grind dat bij het zuiveren van de klei
door middel van levigatie werd verwijderd uit de kleimatrix. Daarnaast is het ook niet ondenkbaar dat
het grind van hogerop de cuesta door de beek afgezet is. Dit grind was alleszins een niet gewenst
gegeven dat bijgevolg bij de demping van de beekvallei gebruikt werd als opvulling.
178
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
De natuurlijke ondergrond bestond vooral uit een sequentie van kleiig zand waartussen een bank
glauconiethoudend zand vervat zat (vulling 16). Dieper ging het moedermateriaal over in een meer
gereduceerde versie.
Figuur 158: Haaks profiel op de dempingslagen van de beekvallei in werkput 4. Dit profiel kon wegens instortingsgevaar niet
BAAC Vlaanderen Rapport 577
meer ingetekend worden.
179
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 159: Fotografische compositie en profieltekening op basis van de foto’s van profiel 2, haaks op de oude beekvallei.
180
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 160: Overzichtsplan van werkput 2-3-4-5 binnen deeltraject 3-Beernem 1.
181
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 161: Overzichtsplan van werkput 6-7-8-9 binnen deeltraject 3-Beernem 1.
182
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 162: Overzichtsplan van werkput 10-11-12-13 binnen deeltraject 3-Beernem 1.
183
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 163: Overzichtsplan van de structuren gedateerd in de metaaltijden binnen deeltraject 3 Beernem 1.
184
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Metaaltijden: Sporen en structuren
(door Tina Dyselinck)
De opgraving te Beernem 1 heeft een aanzienlijk aantal sporen opgeleverd die in de metaaltijden
gedateerd kunnen worden. Uit deze sporen zijn een aantal structuren afgeleid. De structuren worden
hieronder één voor één besproken.
Figuur 165: Coupefoto’s van S1144, S1147 en S1146.
BIJGEBOUW B1 (S1144, S1145, S1146, S1147)
Deze vierpalige structuur werd reeds tijdens het proefsleuvenonderzoek aangetroffen en
gedocumenteerd maar wordt hier beschreven doordat deze volledig in de zone van de opgraving ligt.
De sporen waren in het vlak als duidelijk ronde vlekken zichtbaar, met een gemiddelde diameter van
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 164: Vlakfoto bijgebouw B1.
185
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
ongeveer 30 cm. In coupe bleken de sporen nog vrij goed bewaard, met een diepte tot 19 cm. De
structuur mat 2,2 bij 1,8 m en had een NNO-ZZW oriëntatie.
Er zijn geen vondsten gedaan die deze structuur kunnen dateren. Er is geen natuurwetenschappelijk
onderzoek uitgevoerd.
Figuur 166: Structuurplan van bijgebouw B1.
BIJGEBOUW B2 (S1143, S1187, S1188, S1189)
Eveneens aangetroffen tijdens het proefsleuvenonderzoek, maar deel uitmakend van de zone van
Beernem 1, is de vierpalige structuur bijgebouw B2. Deze werd net iets ten noorden van bijgebouw B1
aangetroffen. De structuur mat 1,4 op 1,3 m en had een NNO-ZZW oriëntatie. De sporen tekenden zich
als ronde vlekken af met een diameter van ongeveer 20 cm. De sporen waren over het algemeen beter
bewaard dan die van B1, met een maximale diepte van 26 cm. Enkel spoor 1187 was slecht bewaard,
tot amper 6 cm onder het archeologische vlak.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Er zijn geen vondsten gedaan die deze structuur kunnen dateren. Er is geen natuurwetenschappelijk
onderzoek uitgevoerd.
Figuur 167: Coupefoto’s van S1143, S1188 en S1187.
186
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 168: Structuurplan van bijgebouw B2.
BIJGEBOUW B3 (S12002, S12001, S12003)
Figuur 169: Structuurplan van bijgebouw B3.
73
De aanleg van het vlak verliep hier zeer problematisch door de beperkte vaardigheden van de kraanmachinist.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In werkput 12 werd een mogelijke structuur aangetroffen waarvan enkel drie paalkuilen zijn
gedocumenteerd. Mogelijk maken deze deel uit van een grotere structuur gezien net ten oosten van
de structuur zich de grens van het plangebied bevond. De vierde, meest zuidwestelijke hoekpaal werd
niet meer gedocumenteerd. Het vlak was er te diep aangelegd. Deze werd echter wel waargenomen
bij de aanleg van het vlak.73 De huidige structuur mat 1,4 op 1,5 m. Door de weersomstandigheden
was de documentatie van deze structuur gebrekkig en incompleet.
187
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 170: Vlakfoto van bijgebouw B3, de onderste twee paalkuilen zijn goed zichtbaar, de derde is aangegeven met een
pijltje. Bemerk ook de wateroverlast die zorgde voor een problematische registratie.
Centraal in werkput 11, ten noorden van de voorgaande structuren, werd een groter bijgebouw
aangetroffen. De basisstructuur bestond uit twee parallelle rijen van vier palen. De structuur had een
OW-oriëntatie en had een lengte van 4 m en een breedte van 2 m. De opbouw van de structuur was
niet heel strak, maar werd gerekend tot het type ID, zoals geïdentificeerd door Schinkel.74 Deze werd
beschreven als een structuur bestaande uit twee palenrijen, bestaande uit meer dan zes palen. De
basisopbouw van de structuur bestond waarschijnlijk uit zes palen, sporen 11012, 11015, 11016,
11017, 11018 en 11020, waaraan in het oosten nog twee extra palen zijn toegevoegd, sporen 11013
en 11019. De palen waren in coupe nog goed bewaard onder het vlak, tot een diepte van 36 cm. Er
werden geen vondsten gedaan bij het documenteren van deze structuur.75
Uit de vulling van spoor 11013 is een houtskoolfragment (V48) gedateerd tussen 1010 en 840 v. Chr.
(95,4% waarschijnlijkheid, 2787±30 BP, RICH-24062) wat een datering geeft in de late bronstijd.
74
75
SCHINKEL 1998.
Het is mogelijk dat deze structuur in feite bestaat uit twee losstaande kleinere structuren, met overlap.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
BIJGEBOUW B4 (S11012, 11013, 11015, 11016, 11017, 11018, 11019, 11020)
188
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 172: Coupefoto’s van S11012, S11016 en S11015.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 171: Vlakfoto van bijgebouw B4.
189
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 174: Vlakfoto van bijgebouw B5.
BIJGEBOUW B5 (S1138, 1139, 1140, 1178)
Deze vierpalige structuur werd eveneens aangetroffen en opgegraven tijdens het
proefsleuvenonderzoek. De structuur bevond zich ten noorden van B4 en had een OW-oriëntatie. De
zijdes maten 1,5 en 1,6 m. De sporen waren goed zichtbaar in het vlak als kleine ronde vlekken met
een diameter van 20 cm. In coupe waren de paalkuilen ook eerder aan de ondiepe kant, met een
maxima van 14 cm onder het archeologisch vlak.
Er zijn geen vondsten gedaan die deze structuur kunnen dateren. Er is geen natuurwetenschappelijk
onderzoek uitgevoerd.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 173: Structuurplan van bijgebouw B4.
190
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 175: Coupefoto’s van S1138, S1139 en S1140.
Figuur 176: Structuurplan van bijgebouw B5.
Centraal in werkput 9 werd een gedeeltelijke structuur aangetroffen. Vermoedelijk ging het om een in
oorsprong zespalige structuur, waarbij twee paalkuilen zich buiten het plangebied bevonden. De
structuur had een NNO-ZZW oriëntatie en mat 3,7 op 2,9 m. De sporen waren in het vlak vaag
afgetekend als sterk uitgeloogde sporen met een eerder langwerpige vorm. Ook in coupe bleken de
sporen sterk uitgeloogd. De sporen waren tot maximaal 14 cm onder het vlak bewaard.
Een fragment houtskool uit de vulling van spoor 9024 (M71) is gedateerd tussen 540 en 380 v. Chr.
(95,4% waarschijnlijkheid, 2361±29 BP, RICH-24073), wat de structuur in de midden ijzertijd plaatst.
Dit is zeer uitzonderlijk gezien de nabijheid van het graf spoor 9028. Indien het graf onder een
grafheuvel heeft gelegen, zou deze reeds geërodeerd moeten zijn om de oprichting van bijgebouw B5
toe te laten. Hierdoor wordt vermoed dat graf spoor 9028 een secundaire bijzetting zal zijn geweest,
een begraving in de rand van een grafheuvel.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
BIJGEBOUW B6 (S9024, 9025, 9026, 9027)
191
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 177: Vlakfoto van bijgebouw B6. Net rechts op de foto de aanzet van het graf spoor 9028.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 178: Coupefoto’s van S9025, S9026 en S9027.
Figuur 179: Structuurplan van bijgebouw B6.
192
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
HOOFGEBOUW H1 (S10096, 11002, 10093, 10090, 10097, 10094, 10092, 10095, 10082, 10083, 10091,
10088, 10067, 11001, 10075, 10073, 11003, 10062, 10059, 10080 (=11008), 11006, 10050, 10041,
10051, 10052, 10030, 10031, 10032, 10025, 10024, 10022, 10038, 10041, 10042/43, 10044, 10023,
MOGELIJK 10047, 10053, 10072, 10079)
Deze plattegrond werd reeds tijdens het proefsleuvenonderzoek gedeeltelijk aangesneden en was één
van de redenen om uit te breiden naar een opgraving. Het drieschepige hoofdgebouw had een NWZO oriëntatie en had een lengte van 16 m en een breedte van 6,5 m. De dragende constructie bestond
uit twee parallelle palenrijen, elk bestaande uit drie palen in de interne constructie. Deze dragende
constructie werd in beide kopse kanten herhaald, waardoor in totaal twee palenrijen bestaande uit 5
palen de dakconstructie droegen. De overspanningen waren van west naar oost respectievelijk 1,8 m,
3,8 m, 4,7 m en 3,8 m. De overspanning van 4,7 m werd deels opgevangen door de aanwezigheid van
de ingangspartijen. De wand, vooral vrij fors uitgebouwd in de westelijke helft, bestond uit langwerpige
paalkuilen die in de lengte van het gebouw lagen. De westelijke kopse kant had nog buitenstaanders
gepaard aan de wandpalen. De oostelijke kopse kant bestond slechts uit twee palenkoppels, in lijn met
de dragende constructie. De wandpalen waren opmerkelijk smal en breed waardoor werd vermoed
dat ofwel twee palen in eenzelfde kuil waren geplaatst of gebruik werd gemaakt van planken. In de
coupes van de palen werd geen schuinstand opgemerkt. Slechts uitzonderlijk werd een kern en insteek
aangeduid. De ingangspartij werd vermoed op de helft van het gebouw, waar tevens de forsheid van
de structuur verminderde.
Na het vooronderzoek werd de mogelijkheid geopperd dat het hier zou gaan om een midden bronstijd
huisplattegrond. Dit vermoeden wordt hier niet gevolgd. De plattegrond lijkt zeer sterk op een
plattegrond gevonden te Gent-Hogeweg, waar deze werd gedateerd in de vroege ijzertijd.76 Ook de
plattegrond te Aalter-Kerkhof vertoont enige gelijkenissen.77 Drieschepige plattegronden zijn niet
ongewoon in de vroege ijzertijd. Een dergelijke datering zou ook veel logischer zijn gezien het
grafheuvellandschap waarbinnen de plattegrond zich bevond. Met de huidige kennis over de midden
bronstijd zouden begravingen en bewoning in de midden bronstijd niet op een zelfde locatie
voorkomen. Pas vanaf de vroege ijzertijd wordt bewoning tussen de grafheuvels geattesteerd, zoals
onder andere te Waardamme en Sint-Gillis-Waas.78
Uit spoor 10049 zijn twee scherven gehaald, waaronder een randfragment dat hoort bij een schaal die
in de vroege ijzertijd gedateerd kan worden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Een houtskoolfragment uit de vulling van spoor 10042 (M42) is gedateerd en geeft een datering weer
tussen 760-410 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid, 2457±30 BP, RICH-24053), wat de structuur in de
vroege tot midden ijzertijd plaatst. De datering van eveneens een stukje houtskool uit de vulling van
spoor 10025 (vnr 34) bevestigt dit met een datering tussen 550 en 390 v. Chr. (93,4%
waarschijnlijkheid, 2382±30 BP, RICH-24058).
76
DYSELINCK 2013.
HOORNE/VANHEE 2006.
78 DEMEYERE/BOURGEOIS 2005; VAN BEEK/DE MULDER 2014.
77
193
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 181: Coupefoto’s van S10082, S10088 (dwarse coupe) en S10091.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 180: Vlakfoto van hoofdgebouw H1, gecoupeerd.
194
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 182: Structuurplan van hoofdgebouw H1.
In werkput 11 werd een kleine waterkuil aangetroffen. Spoor 11024/25 tekende zich in het vlak af als
een rond spoor, met twee vullingen. De diameter was 2,8 m. Na boring werd gedacht dat het spoor
slechts een 50-tal cm diep was, maar gezien de grondwaterstand ondanks de bemaling nog steeds vrij
hoog stond, is besloten de coupe met de kraan te zetten. De kuil was uiteindelijk 111 cm diep, gemeten
vanaf het vlak. Er was geen beschoeiing merkbaar.
De waterkuil werd gedateerd op een stukje houtskool uit vulling 4, de onderste vulling (vnr 106). De
koolstofdatering heeft een resultaat tussen 1880-1660 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid, 3443±32 BP,
RICH-24060). Dit is ouder dan verwacht. Een datering in de midden bronstijd A zou willen zeggen dat
ofwel de waterput deel uitmaakt van het funerair landschap waarbinnen de regio zich bevindt op dat
ogenblik. Ofwel bevond zich een midden bronstijd erf in de onmiddellijke omgeving. Waterputten
worden in die periode niet in de nabijheid van het woonhuis verwacht, maar wel in de ruime omgeving.
Het pollenbeeld laat zien dat het gebied nog vrij dicht bebost was op de drogere zones in deze periode.
De vondst van pollen van eiken, linde en een enkele iep lijkt daar op te wijzen, waarbij linde wijst op
BAAC Vlaanderen Rapport 577
WATERKUIL (S11024, 11025)
195
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
schaduwrijke stukken. Het bos was in die mate toch reeds open zodat hulst en eikvaren konden
groeien. Op open plekken kan hazelaar aangetroffen worden. In de meer vochtige delen van het
landschap zouden elzen en wilgen voorkomen, naast verschillende oeverplanten. Er zijn ook
graanpollen aangetroffen waardoor wordt vermoed dat op enige afstand akkers aanwezig waren. Ook
verschillende akkeronkruiden lijken hier op te wijzen.
Figuur 183: Vlak- en coupefoto van S11024/25 (vlak 1).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 184: Vlak- en coupefoto van S11024/25 (vlak 2).
Figuur 185: Vlak- (boven) en coupetekeningen (onder) van waterkuil 11025.
196
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
BEGRAVINGEN (S9030, S9028)
De opgraving heeft twee begravingen blootgelegd. Spoor 9028 tekende af als een afgeronde driehoek
in het vlak met een lengte van 1,8 m en een breedte van 1,5 m. Gezien er in het vlak reeds enkele
verbrande stukjes bot aanwezig waren, werd het spoor voorzichtig gecoupeerd en integraal
bemonsterd. Het spoor bleek ondiep bewaard, tot 22 cm. Hierin werden zeer gefragmenteerd en zeer
verspreid kleine stukjes verbrand bot, een klein beetje houtskool en een enkele scherf die mogelijk
thuishoort in de midden bronstijd aangetroffen.
Figuur 187: Vlak en coupetekeningen van begravingen 9028 (boven) en 9030 (onder).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 186: Vlak- en coupefoto van S9028.
197
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Spoor 9030 had in het vlak een afgerond rechthoekige vorm met een lengte van 1,4 m en een breedte
van 1,2 m. In coupe was de kuil iets onregelmatiger bewaard, met een maximale diepte van 14 cm. In
deze kuil werd een beenderpakket aangetroffen waarbij de zeer zorgvuldig geselecteerde
crematieresten vermoedelijk in een container (een lap stof, een houten recipiënt) waren bijgezet. Deze
container is doorheen de tijd vergaan waardoor enkel het verbrand botpakket is aangetroffen. Uit dit
graf zijn geen andere vondsten gehaald.
Figuur 188: Vlak- en coupefoto van S9030.
Beide begravingen zijn integraal bemonsterd en gewaardeerd op macroresten en de mogelijkheid tot
koolstofdatering. Uit spoor 9030 (vnr 84) is gecremeerd bot geselecteerd voor datering wat een
resultaat heeft opgeleverd tussen 1880-1680 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid, 3455±31 BP, RICH24054) (midden bronstijd A). Deze datering bevestigt het vermoeden dat het hier gaat om een graf
horend bij het funerair landschap van Oedelem. Hierdoor kan ook geopperd worden dat boven dit graf
een grafheuvel is opgeworpen, die de tand des tijds niet heeft doorstaan. Gezien dergelijke grafheuvels
niet altijd een kringgreppel kregen, hoeft het niet te verwonderen dat deze niet is aangetroffen.
Meestal zijn de begravingen namelijk minder diep aangelegd dan de kringgreppels rond de grafheuvel,
waardoor een kringgreppel, indien deze aanwezig was zeker zou zijn teruggevonden.
Uit spoor 9028 (vnr 114) is een houtskoolfragment gedateerd wat het graf plaatst tussen 2150 en 1940
v. Chr. (93,3% waarschijnlijkheid, 3675±36 BP, RICH-24079). Dit graf zou dus ouder zijn dan spoor 9030.
Hier dient wel de opmerking worden gemaakt dat het heel goed mogelijk is dat oud hout is gebruikt
voor de brandstapel. Dus het graf kan mogelijk jonger zijn.
79
DE MULDER et al. 2017a; DE MULDER et al. 2017b.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Van deze kuilen werd in het veld vermoed dat het ging om grafcontexten die in de midden bronstijd
mogen geplaatst worden en horen bij het grafheuvellandschap dat reeds gekend was op de site
Oedelem-Drie Koningen. De begravingen bestonden uit vrij grote grafkuilen waarin een crematie werd
bijgezet. Bij het aantreffen van de mogelijke grafkuilen werd gericht gezocht naar restanten van een
kringgreppel. Deze zijn echter niet met zekerheid aangetroffen. De mogelijke grafheuvel zou dan horen
bij de grafheuvelgordel die reeds gekend is vanuit luchtfotografie en een verkennend onderzoek uit de
jaren 90 van de vorige eeuw. Het is echter ook mogelijk dat het ging om vlakgraven, zoals die
sporadisch wel worden aangetroffen, zoals onder andere te Wijnegem Blikstraat, meestal deel
uitmakend van het begin van een urnenveld. Slechts in twee gevallen zijn vlakgraven geïsoleerd
teruggevonden. Nooit, echter, tussen opgerichte grafheuvels.79
198
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Gezien de aanwezigheid van bijgebouw B6 nabij spoor 9028 wordt vermoed dat spoor 9028 een
bijzetting is in de rand van de grafheuvel. Gezien spoor 9030 jonger is gedateerd dan spoor 9028, wordt
ook deze begraving als een secundaire bijzetting gezien langs de rand van een grafheuvel. Deze
secundaire bijzettingen zijn veelal iets dieper ingegraven, in de natuurlijke ondergrond, gezien het
grafheuvellichaam aan de rand minder hoog is. De centrale begraving van deze grafheuvel is niet
aangetroffen, wat niet verwonderlijk is gezien deze veelal niet diep zijn ingegraven, gezien de volledige
grafheuvel er wordt opgericht.
Figuur 189: Mogelijke elementen die deel uitmaken van een grafheuvel. Let op de begravingen aan de rand van de heuvel en
hun relatieve diepte ten opzichte van het centraal graf (uit: Bourgeois 2013, Fig. 3.3, 29).
199
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
GREPPEL (S9003, S10014)
Net ten oosten van het hoofdgebouw werd een sterk uitgeloogde greppel aangetroffen die voor een
groot deel werd oversneden door boomuitgraafkuilen (zie 0). Deze oversnijding en de sterke uitloging
deden in het veld reeds vermoeden dat de greppel mogelijk van aanzienlijke datum was. Om dit te
staven werd de volledige inhoud van deze greppel handmatig uitgeschept. Er werden echter geen
vondsten gedaan die de greppel konden dateren.
De greppel had een NNO-ZZW oriëntatie en kon over een lengte van 37 m gevolgd worden. In werkput
10 was hij beter bewaard waardoor hij daar ook de grootste breedte kende, 1,11 m. In coupe was hij
maximaal tot een diepte van 48 cm bewaard. Bij couperen bleek de greppel een V-vormig profiel te
vertonen. Er waren geen lagen, vullingspakketten of sedimentatie te zien in de verschillende coupes.
De vulling werd bemonsterd, maar gezien de steriel ogende vulling was er weinig hoop de greppel te
kunnen dateren. De greppel werd aanvankelijk in de volle middeleeuwen gedateerd (10e-12e eeuw),
gezien de 12e-eeuwse kuilen zijn verloop lijken te volgen. Mogelijk ging het dan om een erfafbakening
uit de volle middeleeuwen die later werd vervangen door de erfafbakening waarvan de kuilen het
archeologisch resultaat zijn. De bodemkundige verklaring van een dergelijk uitgeloogd spoor zou de
matrix van de vulling van de greppel kunnen zijn. Deze zou dan uit een iets grovere korrel bestaan dan
de omliggende natuurlijke ondergrond. Dit, in samenloop met de wat lossere vulling van de greppel,
zou zorgen voor een sterker waterverloop en dus meer uitloging.
Toch, met enige voorzichtigheid, gezien de sterk uitgeloogde vulling leek te wijzen op een oudere
datering. Dit zou echter impliceren dat er reeds vroeg een erf of perceel werd ingericht, wat eerder
uitzonderlijk was in vroegere periodes in deze streek. Echter, gezien de aanwezigheid van het
grafheuvellandschap moet ook gedacht worden aan een inrichting van het landschap op een andere
manier. Mogelijk maakt deze greppel deel uit van een rechthoekig “ritueel” monument, zoals ze eerder
ook zijn aangetroffen te Oedelem-Wulfsberge, Waardamme, Gent-Hogeweg en andere.80 Ook kan het
om een lineaire afbakening gaan binnen dit grafheuvellandschap, waarvan De Mulder en Van Beek ook
spreken in hun publicatie over hergebruik van grafheuvellocaties.81 Gezien de oriëntatie ook haaks
staat op de structuren kan een gelijke datering afgeleid worden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Een 14C-datering van houtskool uit de vulling van de greppel (vnr 15) heeft het oude uiterlijk van de
greppel verklaard gezien de greppel ook wel degelijk tussen 1420 en 1230 v. Chr. gedateerd kan
worden (95,4% waarschijnlijkheid, 3066±31 BP, RICH-24061). Hierdoor wordt de theorie van een deel
van een greppel horend bij het funerair landschap van Oedelem waarschijnlijk. Dit vooral
gecombineerd met de graven die zijn aangetroffen ten oosten ervan.
80
81
CHERRETTÉ/BOURGEOIS 2003; DEMEYERE/BOURGEOIS 2005; DYSELINCK 2013.
VAN BEEK/DE MULDER 2014.
200
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 191: Coupefoto van S10014.
Metaaltijden: Vondsten
Beernem 1 heeft wat betreft vondsten uit de metaaltijden een kleine hoeveelheid vondstmateriaal
opgeleverd. De vondsten zijn voornamelijk enkel ruim te dateren. Het aardewerk is reeds in de lopende
tekst besproken.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 190: Vlakfoto van S10014, met de boomuitgraafkuilen ernaast en -op.
201
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Tabel 21: Vondsten uit sporen uit de metaaltijden aangetroffen te Beernem 1.
vnr
spoornr
vondstcategorie
aantal
datering
35
1035
AW
2
BRONSL-ROMV
39
1546
AW
1
BRONSL-ROMV
54
1532
AW
3
IJZL-ROMV
766
9028
AW
1
BRONSL-ROMV
358
10003
AW
2
BRONSL-ROMV
710
10049
AW
2
IJZV
709, 712
10052
AW
2
BRONSL-ROMV
101
10081
AW
1
BRONSL-ROMV
715
10087
AW
1
BRONSL-ROMV
727
10100
NS
1
997, 998
11025
NS
2
AW
1
517
BRONSL-ROMV
Metaaltijden: Natuurwetenschappelijk onderzoek
Tabel 22: Data stalen geselecteerd voor natuurwetenschappelijk onderzoek.
Monsternr
spoornr
Aard spoor
waardering
analyse
15
10014
greppel
14
14
34
10025
H1
14
14
42
10042
H1
14
14
48
11013
B3
14
14
71
9024
B1
14
14
75
9028
crematiegraf
Macroresten/14C
14
82
9028
crematiegraf
Macroresten/14C
-
84
9030
crematiegraf
Macroresten/14C/Fysisch antropologisch
14
106
11025
waterkuil
14
14
113
9030
crematiegraf
Fysisch antropologisch
-
C
C
C
C
C /pollen
C
C
C
C
C
C
C
C /pollen
BAAC Vlaanderen Rapport 577
C
202
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Uit de vulling van spoor 11013 is een houtskoolfragment (V48) gedateerd tussen 1010 en 840 v. Chr.
(95,4% waarschijnlijkheid, 2787±30 BP, RICH-24062) wat een datering geeft in de late bronstijd.
Een fragment houtskool uit de vulling van spoor 9024 (M71) is gedateerd tussen 540 en 380 v. Chr.
(95,4% waarschijnlijkheid, 2361±29 BP, RICH-24073), wat de structuur in de midden ijzertijd plaatst.
Een houtskoolfragment uit de vulling van spoor 10042 (M42) is gedateerd en geeft een datering weer
tussen 760-410 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid, 2457±30 BP, RICH-24053), wat de structuur in de
vroege tot midden ijzertijd plaatst. De datering van eveneens een stukje houtskool uit de vulling van
spoor 10025 (vnr 34) bevestigt dit met een datering tussen 550 en 390 v. Chr. (93,4%
waarschijnlijkheid, 2382±30 BP, RICH-24058).
De waterkuil S11025 werd gedateerd op een stukje houtskool uit vulling 4, de onderste vulling (vnr
106). De koolstofdatering heeft een resultaat tussen 1880-1660 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid,
3443±32 BP, RICH-24060).
Uit spoor 9030 (vnr 84) is gecremeerd bot geselecteerd voor datering wat een resultaat heeft
opgeleverd tussen 1880-1680 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid, 3455±31 BP, RICH-24054) (midden
bronstijd A).
Uit spoor 9028 (vnr 114) is een houtskoolfragment gedateerd wat het graf plaatst tussen 2150 en 1940
v. Chr. (93,3% waarschijnlijkheid, 3675±36 BP, RICH-24079).
Figuur 192: Grafiek koolstofdatering S11013.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Een 14C-datering van houtskool uit de vulling van de greppel S10014 (vnr 15) heeft het oude uiterlijk
van de greppel verklaard gezien de greppel ook wel degelijk tussen 1420 en 1230 v. Chr. gedateerd kan
worden (95,4% waarschijnlijkheid, 3066±31 BP, RICH-24061).
203
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 193: Grafiek koolstofdatering S9024.
Figuur 195: Grafiek koolstofdatering S11025.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 194: Grafiek koolstofdatering S10042 en S10025, beide van structuur H1.
204
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 196: Grafiek koolstofdatering S9030 en S9028, beide midden-bronstijd crematiegraven.
Voor het fysische antropologisch onderzoek bleken beide graven te weinig botmateriaal te bevatten.
Van de stalen ingeleverd voor waardering en analyse van macroresten en pollen bleken enkel de
pollenstalen van S11025 geschikt voor analyse (vnr 64). De analyse van Van Asch geeft het volgende
aan:82
Het percentage pollen van bomen en struiken van droge grond is hoog in dit staal (74 %). Hierbij zijn
eik (Quercus) en hazelaar (Corylus) de belangrijkste soorten. Verder is pollen aanwezig van linde (Tilia).
Ook zijn wat pollenkorrels dan wel sporen aanwezig van iep (Ulmus) en van soorten uit de ondergroei
van bossen, zoals hulst (Ilex) en eikvaren (Polypodium). De bomen en struiken van vochtige gronden
zijn vertegenwoordigd door pollen van els (Alnus) en een enkele pollenkorrel van wilg (Salix).
Het pollenbeeld laat zien dat het gebied nog vrij dicht bebost was in deze periode. In de omgeving
kwamen eikenloofbossen voor met daarin linde en een enkele iep. Het vrij grote aandeel van linde in
deze bossen wijst erop dat delen van de bossen nog schaduwrijk waren. Delen van de bossen waren al
wel zo open dat een ondergroei met hulst en eikvaren zich kon ontwikkelen. Op open plekken en aan
bosranden kwam hazelaar voor. Deze bossen zullen zich op de wat hogere en drogere zandgronden
bevonden hebben. In de lager gelegen, vochtigere delen van het landschap kwamen elzenstruwelen
voor. Hier groeide ook een enkele wilg. Ook kwamen hier oeverplanten voor, zoals cypergrassen en
varens.
Het landschap was dus nog erg gesloten in de omgeving van deze waterkuil. Wel suggereert het
aangetroffen pollen van graan dat er wat akkers in de omgeving aanwezig waren. Vermoedelijk waren
hier en daar al wat openingen in de bossen gemaakt voor de aanleg van akkers. Het aangetroffen
kruidenpollen kan afkomstig zijn van soorten die als onkruid op deze akkers groeiden. Aangezien het
aangetroffen kruidenpollen echter niet tot op soort te determineren is, kan dit niet met zekerheid
gezegd worden. Het aandeel pollen van graslandplanten is zo laag dat het niet zeker is of er echt
gesproken kan worden van het voorkomen van graslanden in de omgeving. Het pollen van grassen en
82
VAN ASCH 2017.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Verder is wat pollen aangetroffen van graan (Cerealia) en van grassen (Poaceae). Het aandeel
kruidenpollen is zeer laag. In het staal zijn enkele pollenkorrels aanwezig van anjerachtigen
(Caryophyllaceae), kruisbloemigen (Hornungia-type), zuring (Rumex acetosa/acetosella-type) en de
tredbestendige plant smalle weegbree (Plantago lanceolata). De graslandplanten zijn naast pollen van
grassen vertegenwoordigd door enkele pollenkorrels van walstro (Galium-type), boterbloem
(Ranunculus acris-type) en blauwe knoop of duifkruid (Succisa/Scabiosa). Tot slot zijn enkele
pollenkorrels dan wel sporen aangetroffen van cypergrassen (Cyperaceae) en varens (Dryopteris-type).
205
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
andere graslandplanten kan ook afkomstig zijn van een grasvegetatie nabij de waterkuil. Ook smalle
weegbree kan goed lokaal op de betreden grond nabij de waterkuil gegroeid hebben. Deze soort kan
ook aanwezig zijn geweest op de betreden grond van de akkers.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 197: In de omgeving van de onderzochte waterkuil kwamen eikenloofbossen voor in de metaaltijden (foto J.A.A. Bos).
206
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Middeleeuwen: Sporen en structuren
(door Olivier Van Remoorter)
In het onderstaande hoofdstuk worden de sporen en structuren die aan het pottenbakkersatelier
toebehoren beschreven. Gezien de grote hoeveelheid aardewerk die tijdens de opgraving
aangetroffen werd, is besloten om een volledig apart hoofdstuk aan de materiaalstudie te wijden (7).
Bij de bespreking van de sporen zal worden stilgestaan bij de aard, functie en datering van de sporen
of structuren. Eerst volgt een algemene bespreking van de bodemopbouw in de pottenbakkerszone,
gevolgd door een bespreking van de sporen en structuren. Hierna volgt een synthese en bespreking
van de fasering van het pottenbakkersatelier. Voor de studie van het sporen en vondstenbestand werd
ook gebruik gemaakt van de handleiding die door Historic England werd opgesteld met betrekking tot
de studie van pottenbakkersateliers.83 Deze handleiding gaf een eerste houvast om de studie van de
sporen en structuren tot een goed eind te kunnen brengen.
Op basis van de materiaalstudie werd duidelijk dat er een fasering in de productie waargenomen kon
worden. Het materiaal uit de pottenbakkersovens dateerde tussen de laat-Karolingische periode (late
9e eeuw) en het derde kwart van de 12e eeuw. Op basis van de analyse van het aardewerk en in
samenspraak met de wetenschappelijke begeleiding84 kon volgende fasering binnen het aardewerk
onderscheiden worden.
Tabel 23: Overzicht van de productiefasen.
Fase
Datering
1
Laat-Karolingisch (late 9e eeuw)
2
vroege 10e eeuw
3
midden-late 10e eeuw
11e eeuw
4
Midden 11e eeuw
1e kwart 12e eeuw
5
2e kwart 12e eeuw
3e kwart 12e eeuw
Ovenstructuren
Vier van de pottenbakkersovens lagen buiten de verstoringszone, daarom werden deze structuren
enkel in het vlak geregistreerd. Het aardewerk dat zich aan de oppervlakte bevond, werd wel
ingezameld om een datering van deze oven mogelijk te kunnen maken. De overige ovens werden
volledig opgegraven zoals beschreven in het volgende subhoofdstuk. Voor de nummering van de
verschillende ovenstructuren werd gekozen om te nummeren volgens het spoornummer van de
ovenruimte. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste details betreffende elke oven opgenomen.
83
84
WHITE 2015.
Dr. K. De Groote (Agentschap Onroerend Erfgoed), B. Hillewaert (Raakvlak) en prof. dr. W. De Clercq (UGent).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In totaal werden 21 ovenstructuren vrij gelegd. Hiervan zijn 20 als pottenbakkersoven te omschrijven,
één oven kon als een mogelijke oven voor tegelproductie geïdentificeerd worden.
207
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Structuurnr
Wp
Vl
Vorm
Structuur 1
Spoornr
ovenruimte
3110
Sleutelgat
#
stookkuilen
1
Spoornr
Stookkuil
S3124
3
1
Structuur 2
4265
4
1
Sleutelgat
1
S4256
Structuur 3
4274
4
1
1
5001
5
1
Structuur 5
5003
5
1
Structuur 6
5
0
Structuur 7
5004
(=5027)
5016
Langwerpig
sleutelgat
Langwerpig
sleutelgat
Langwerpig
sleutelgat
Sleutelgat
Structuur 4
5
2
Sleutelgat
2
Structuur 8
5018
5
2
Sleutelgat
Structuur 9
5019
5
2
Sleutelgat
Structuur 10
5025
5
2
Ovaal
Buiten
onderzoeks
gebied
Buiten
onderzoeks
gebied
Verstoord
Structuur 11
5101
5
1
Sleutelgat
2
Structuur 12
5102
5
2
Sleutelgat
2
Structuur 13
5103
5
1
Sleutelgat
1
5116,
5123
Afgedekt
door 5121
5221
Structuur 14
5120
5
1
Sleutelgat
Verstoord
/
Structuur 15
6001
6
1
Sleutelgat
1
Structuur 16
6006
6
1
Sleutelgat
2
Structuur 17
6009
6
1
Sleutelgat
Structuur 18
6010
6
1
Structuur 19
6095
6
1
Structuur 20
9105
9
Structuur 21
9121
9
Opm.
Scherven
wand
#
fasen
3
Productie
-fase
3
1
4
1
4
1
5024
1
5
2
5008,
5006
5028
4
5
3
5
5023,
5085
/
5
4
Niet
opgegraven
1?
4
Niet
opgegraven
1?
4
/
1
4
Niet
opgegraven
?
4
1
4
1
4
1?
4
6002
1
3
5
5
1
6007,
6008
6009
2
3
Sleutelgat
1
6011
1?
3
Verstoord
/
3
1
1
Sleutelgat
deels
bewaard
Sleutelgat
1
9104
3
2
1
Ovaal
Buiten
onderzoeks
gebied?
/
1
5
2
/
Niet
opgegraven
Tegeloven?
Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, zijn twee types ovens aanwezig (zie ook Figuur 198). Typologisch
gaat het om zogenaamde liggende ovens, waarbij de stookkuil en stookruimte op een zelfde of licht
hellend niveau zitten. Het grote verschilpunt is het aantal stookkuilen. De meeste ovens zijn ovens van
het type met één enkele stookkuil. Deze ovens worden als type 1 omschreven.
Daarnaast komen ook ovens met twee stookkuilen voor. Deze ovens worden als type 2 omschreven.
Deze typologie en nummering werd ook gebruikt in het overzichtswerk van ovenvondsten in GrootBrittannië van J. Musty uit 1974.85
85
MUSTY 1974.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Tabel 24: Overzicht van de ovenstructuren.
208
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
De ovens zelf lagen vooral geclusterd rond een beekvallei. Ovenstructuren 1 tot en met 14 bevonden
zich ten oosten van de beek, ovenstructuren 15 tot en met 20 bevonden zich ten westen van de beek.
De ovens zelf lagen ook grotendeels parallel aan de beekvallei. Vooral de lineaire plaatsing van
ovenstructuren 15,16, 18, 19 en 20 viel bij de verwerking op. Deze vijf ovenstructuren liggen allen op
één lijn. Ovenstructuren 15, 16 en 20 hebben eenzelfde NO-ZW orientatie, ovenstructuren 18 en 19
hebben dan weer eenzelfde NW-ZO orientatie.
Figuur 198: Schematische voorstelling van de oventypes.
Binnen de ovens van type 1 komen twee soorten voor. Het gaat hierbij om de eenvoudige,
sleutelgatvormige ovens en de eerder langgerekt ovale ovens. De kleinere ovens hebben meestal een
lengte van 2 meter en een breedte van 1 tot 1,5 meter. Een uitzondering is ovenstructuur 20, deze
heeft een lengte van 1,2 meter en een breedte van 0,9 meter. Deze oven is de kleinste
pottenbakkersoven die aangesneden werd. Vermoedelijk is de ouderdom of de beperktere productie
de reden van deze eerder beperkte omvang. Ovenstructuur 4 is voorlopig de enige oven van de
langgerekte ovale soort met een lengte van 5,2 meter en een breedte van 2 meter.
Tot het type 2 behoren zes ovens, met name ovenstructuren 5 tem 7, 11, 12 en 16. Het gaat in alle
gevallen om langgerekt ovale ovens met een lengte die tussen 3,5 en 6 meter ligt. De breedte ligt
tussen 1,5 en 2,2 meter.
Van vier ovenstructuren kon niet bepaald worden om welk type het ging. Ofwel lagen ze slechts deels
binnen de opgravingszone, ofwel waren de ovenstructuren deels verstoord. Het ging hierbij om
ovenstructuren 8, 9, 10 en 14.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In totaal behoren tien van de 20 ovens tot het type 1. Het gaat hierbij om ovenstructuren 1 tem 4, 13,
15 en 17 tem 20. Bij ovenstructuur 2 is het evenwel niet zeker dat het gaat om een oven met slechts
één stookkuil, aangezien deze oven deels buiten het onderzoeksgebied ligt.
209
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 199: Uitsnede uit de allesporenkaart met aanduiding van alle ovenstructuren.
210
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Methodologie veldonderzoek
Vooraleer over te gaan naar de bespreking van de verschillende ovenstructuren wordt kort even
stilgestaan bij de gehanteerde methodologie voor het onderzoek van de ovenstructuren.
Bij de meeste ovenstructuren werd de kwadrantenmethode gehanteerd voor het onderzoek. De
ovenstructuren werden opgedeeld in 6 tot 8 kwadranten, waardoor de ovenstructuur gecoupeerd
werd ter hoogte van de stookkuil, de ovenmond en het ovenlichaam zelf. Bij de grotere exemplaren
werd nog een extra coupe op het ovenlichaam zelf geplaatst. Als er twee stookkuilen voorkwamen,
werd een extra coupe op de tweede stookkuil geplaats in plaats van twee op het ovenlichaam. De
kwadranten kregen een nummer toegekend (bv: kwadrant 1,2 etc.) en de coupes werden aangeduid
door middel van letters (coupe A-B, C-D, etc. ).Binnen de kwadranten werd de structuur per laag
verdiept en bemonsterd. De oven werden verdiept tot op de eerste ovenvloer. Ieder vlak werd
gefotografeerd en beschreven. De grondvlakken werden door middel van fotogrammetrie
geregistreerd en later gedigitaliseerd. De coupes werden gefotografeerd en ingetekend op schaal 1:10
om zo voldoende ruimte voor soms kleine details op te kunnen nemen.
Vervolgens werden de bankjes binnen de oven verwijderd, beginnend bij de bankjes van de
dwarscoupe zodat er het volledige lengteprofiel zichtbaar werd. Dit lengteprofiel werd vervolgens
gefotografeerd en aangevuld op de coupetekening. Wanneer het lengteprofiel geregistreerd was,
werd deze ook verwijderd.86 Het volledig vrijgelegde grondplan werd nogmaals fotografisch
geregistreerd en, indien mogelijk met de RTS, ingemeten of manueel ingetekend en achteraf
gedigitaliseerd of aan de hand van fotogrammetrie op het grondplan aangevuld. Wanneer het
grondplan van de oven volledig geregistreerd was, werden de kwadranten opnieuw uitgezet en werd
er door de structuur gecoupeerd tot op de moederbodem. De coupetekeningen worden verder
aangevuld waardoor de volledige stratigrafische opbouw van de oven kon geregistreerd worden. Bij
86
Bij het verwijderen van de coupes binnen de oven wordt het vondstenmateriaal per laag ingezameld.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 200: Onderzoek van ovenstructuur 15 door middel van kwadranten.
211
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
enkele ovenstructuren was een afwijking van deze werkwijze noodzakelijk omwille van de
aanwezigheid van een nieuwe ovenstructuur onder de eerste oven. Het spreekt voor zich dat eerst de
stratigrafisch jongste oven volledig onderzocht werd, om vervolgens de oudere structuren te
onderzoeken.
Wegens deze arbeidsintensieve onderzoeksmethode gekoppeld aan het grote aantal ovens en de
tijdsdruk zijn niet alle ovens volgens bovenstaande manier opgegraven. Naar het einde van de
opgraving werd er meteen door de volledige ovenstructuur (inclusief vloer) gecoupeerd. Dit gebeurde
uiteraard zeer voorzichtig om toch geen belangrijke informatie te verliezen. Ook hier werd er in
kwadranten gewerkt zoals aangegeven in het algemene plan van aanpak voor de ovenstructuren. Op
deze manier konden alle noodzakelijke profielen verkregen worden binnen een korter tijdskader. Deze
manier van couperen leverde daarnaast ook mooie beelden van de volledige stratigrafische sequenties
van deze ovens.
Figuur 201: Sfeerfoto tijdens de archeomagnetische staalnames bij ovenstructuur 15.
De coupetekeningen die bij de beschrijving toegevoegd werden, werden vereenvoudigd ingekleurd.
Hierbij werd enkel een globaal onderscheid gemaakt tussen de vullingen van het ovenlichaam
(lichtgrijs) en de stookkuil (donkergrijs). De wand/vloer werd lichtoranjeroze ingekleurd. De gebakken
binnenzijde kreeg eveneens een grijsbruine kleur. Voor de opmaaklaag van de oven werd gekozen voor
een lichtgeelbeige tint. De afdekkende laag 5002 werd gearceerd weergegeven. Indien de structuur in
een ophogingslaag uitgegraven was, werd deze grijs ingekleurd. Sporen die de structuur verstoren
werden gekruist gearceerd weergegeven. Sporen die door de ovenstructuren verstoord of oversneden
werden, werden blanco gelaten.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Van verschillende ovenstructuren werden stalen genomen, hetzij houtskoolstalen, stalen voor
archeomagnetische dateringen, stalen van verbrande leem,… met het oog op verder onderzoek. Van
verschillende ovens werden houtskoolstalen geanalyseerd om zo het houtgebruik te kunnen nagaan.
Twee ovens werden door middel van archeomagnetisme gedateerd. Deze staalnames en dateringen
werden uitgevoerd door het geofysisch Centrum te Dourbes, een afdeling van het KMI. Op twee
momenten werden stalen van ovenstructuren 7 en 15 genomen voor verdere datering.
212
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 202: Uitsnede uit de allesporenkaart met aanduiding van de productiefase van de verschillende ovenstructuren.
213
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
OVENSTRUCTUUR 1 (S3110)
Ovenstructuur 1 bevond zich in het noordwesten van werkput 3, op circa 3 meter van de noordelijke
putwand. Het ging om een sleutelgatvormige oven (spoor 3110) met een lengte van 2,9 meter en een
breedte van 1,8 m. De stookkuil (spoor 3124/4259) was min of meer rechthoekig met een lengte van
2 m en een breedte van 1,9 m. De oven zelf was WNW-OZO georiënteerd met een stookmond in de
westelijke zijde. Het ging met andere woorden om een oven van type 1.
Figuur 203: Ovenstructuur 1 tijdens het onderzoek. De gecoupeerde vulling van de ovenstructuur werd door middel van
De oven zelf kende drie verschillende fasen. Alle ovenwanden werden opgebouwd uit gebakken leem,
er werden geen sporen van bouwkeramiek aangetroffen voor het vervaardigen van de ovenwanden.
De oven werd door middel van profielbankjes en vervolgens coupes doorheen de vloeren onderzocht.
De oudste fase bestond uit een circa 20 cm dik pakket leem. De binnenzijde was door de verhitting
donkergrijs verkleurd en hard gebakken. De dikte van deze laag varieerde tussen 2 à 3 cm. Hieronder
bevond zich een circa 7 cm dikke laag oranjerode verbrande/verhitte leem. Aan de buitenzijde bevond
zich een lichtgele band die als de niet verhitte leembasis van de oven kon geïnterpreteerd worden. Dit
vormde dan ook de grens van de uitgraafkuil van de oven.
Een bijzonderheid van deze oudste fase was dat de ovenwand deels uit scherven was opgetrokken.
Het ging om fragmenten van kogelpotten die in de wand verwerkt waren, vermoedelijk voor betere
isolatie van de wand. Dit kon enkel in de wanden van fase 1 waargenomen worden. De bodem was
BAAC Vlaanderen Rapport 577
profielbankjes bestudeerd.
214
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
helaas voor deze fase niet zo diep uitgegraven als deze van fase 2, waardoor geen gegevens meer
bewaard waren of er ook scherven in de bodem verwerkt waren.
Figuur 205: Zicht op de zogenaamde schervenwand opgetrokken uit kogelpotfragmenten uit de eerste fase van deze oven.
Na het opgeven van de eerste fase werd een volledig nieuw ovenlichaam aangelegd. De nieuw
uitgegraven oven werd dwars door de eerste fase heen gegraven, waardoor de bodem van de eerste
ovenfase vernield werd. Enkel de wanden werden behouden. Van deze tweede ovenfase werd de
volledige vloer en een deel van de opgaande wand bewaard. In de coupe had de vloer een licht schuin
oplopende bakruimte ten opzichte van de stookkuil. De ovenwand bestond ook weer uit leem die door
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 204: Coupe doorheen het ovenlichaam. de drie verschillende fasen zijn hierbij goed zichtbaar.
215
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
de bakking/verhitting donkergrijs aan de binnenzijde en oranjerood aan de buitenzijde gekleurd was.
Op de bodem van de ovenvloer waren de indrukken van kogelpotranden zichtbaar. Dit was een
onrechtstreekse bron over de stapelwijze binnen de ovens. De eerste laag kogelpotten werd met de
rand naar beneden op de vloer geplaatst, waardoor een stabiel platform bekomen werd. Hierop werd
dan de rest van de ovenlading gestapeld.
De derde en laatste fase bestond uit een extra leemlaag die op de wand gesmeerd was. Ook deze laag
kende een zelfde kleur van een grijze binnenkant met een oranjerode buitenkant.
Na de opgave van deze oven werd het ovenlichaam en de stookkuil gedempt met pottenbakkersafval.
In de coupe konden drie lagen onderscheiden worden in de oven, de stookkuil bestond drie
verschillende lagen. De onderste laag (vulling 4) in de stookkuil en oven zelf bestond uit een laag
donkergrijsbruin zandleem met veel houtskool, vooral op de bodem. Daarnaast bevonden zich ook vrij
veel scherven en een weinig brokjes verbrande leem in deze laag. Hierboven bevonden zich
verschillende lagen donkergrijze (vulling 3) en donkeroranjerode met donkergrijs gevlekte lagen
(vulling 2), waarbij vooral in vulling 3 zeer veel aardewerk zat. Centraal ter hoogte van de stookmond
bestonden de dempingslagen uit een donkergrijze met grijsbruin en geelbruin gevlekte zandleem met
vrij veel brokken verbrande leem, houtskool en enkele scherven. De vullingen werden afgedekt door
een centrale nazak, die vermoedelijk dezelfde was als laag 5002.
De vulling van de stookkuil bestond naast vulling 4 nog uit twee extra lagen, namelijk vulling 6 en 7.
Het ging om donkergrijsgeel (vulling 6) tot donkergrijsbruingeel (vulling 7) gevlekte lagen met vrij veel
aardewerkfragmenten en opvallend genoeg ook veel keitjes. Daarnaast bevatten beide lagen ook
brokken verbrande leem en fragmenten houtskool.
Het verzamelde aardewerk bestond hoofdzakelijk uit grijs aardewerk. Zowel handgevormd als
gedraaid aardewerk kwamen samen voor in de dempingslagen van deze oven. De schervenwand
bestond eveneens uit handgevormd als gedraaid grijs aardewerk. Qua vormen kwamen enkel de
kogelpot en de bakpan voor. Een meer uitgebreide bespreking van het aardewerk is opgenomen in
hoofdstuk 7. Op basis van het aardewerk kon deze structuur in productiefase 3 gedateerd worden.
87
VAN DER LAAN 2017, rapport antracologisch onderzoek, zie bijlagen.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Het houtskool uit deze stookkuil werd door middel van antracologisch onderzoek onderzocht.87 Het
ingestuurde monster (M118) bevat houtskool van twee verschillende houtsoorten. Het gaat om een
combinatie van eik (Quercus) en beuk (Fagus sylvatica). In België zijn drie soorten eiken inheems: de
zomereik (Quercus robur), de wintereik (Quercus petraea) en de bastaardeik (Quercus x rosacea). Deze
soorten kunnen op basis van de anatomie van het hout niet van elkaar worden onderscheiden.
Ongeveer één derde van de gedetermineerde fragmenten bestaat uit verkoold beukenhout. Op basis
van het aantal fragmenten is het eikenhoutskool dominant aanwezig ten opzichte van het verkoolde
beukenhout (respectievelijk 66 en 34 fragmenten). Wanneer de verhouding van de twee soorten wordt
beoordeeld op basis van het gewicht is echter het beukenhout dominant ten opzichte van de eik
(respectievelijk 16 en 10 g). Wat verder opvalt, is dat het verkoolde eikenhout uitsluitend bestaat uit
stamhoutfragmenten, terwijl het beukenhout voor een deel bestaat uit hout met een kleinere
diameter (jong stam- en takhout).
216
Figuur 206: Coupetekeningen van ovenstructuur 1.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
217
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
OVENSTRUCTUUR 2 (S4256)
Ovenstructuur 2 bevond zich in het uiterste noordoosten van werkput 4, voor het grootste gedeelte
buiten het onderzoeksgebied. De stookmond en een stookkuil bevonden zich binnen het
onderzoeksgebied, maar het was niet met zekerheid vast te stellen of het ging om een oven van type
1 of 2. De oven had een WNW-OZO oriëntatie. Om zoveel mogelijk informatie te verzamelen werden
een coupe haaks op en door de ovenmond en één parallel aan de putwand geregistreerd.
De stookmond was nog quasi volledig intact. Het ging om een 30 cm diepe, circa 80 cm hoog bewaarde
mond. De vulling van de oven bestond uit een donkergrijs tot zwart kleiig zand met verbrande
leembrokjes en aardewerk. De onderzijde van de structuur bevond zich op 11,42 m TAW.
Figuur 207: Zicht op de stookmond van ovenstructuur 2.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Op basis van het aardewerk kan deze structuur in productiefase 4 gedateerd worden.
218
Figuur 208: Coupetekeningen van ovenstructuur 2.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
219
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
OVENSTRUCTUUR 3 (S4274)
Ovenstructuur 3 bevond zich centraal in het noorden van werkput 4. Het ging om een redelijk zwaar
afgetopte oven met een lengte van 3,7 m en een breedte van circa 0,9 m. De structuur had een NNOZZW oriëntatie. Het ging om een oven van type 1 met een stookkuil aan het noordelijke uiteinde. In
het zuiden werd de structuur door een recentere kuil doorsneden/vergraven. De oven zelf oversneed
kuilen 4371 en 4372. De structuur werd door middel van profielbankjes doorheen de complete
structuur onderzocht.
In de coupe bleek dat deze oven slechts één gebruiksfase kende. De vloer bestond uit een grijze tot
lichtgrijsbruine bovenzijde met een oranjerode laag hieronder. De dikte van deze vloer en wanden was
circa 7 cm. De maximaal bewaarde diepte was circa 20 cm onder vlak 1. De vulling van de oven bestond
uit één laag. Het ging hierbij om een donkergrijze tot donkergrijszwarte zandige kleivulling met veel
aardewerkfragmenten, brokjes verbrande leem en houtskoolfragmenten. De vulling van de stookkuil
bestond uit een donkergrijszwart, lichtbruingrijs gevlekte zandige klei met matig veel houtskool, veel
aardewerk en redelijk veel bioturbatie.
Figuur 209: Vlakfoto van ovenstructuur 3.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Op basis van het aardewerk kon deze structuur in productiefase 4 gedateerd worden.
220
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 210: Coupetekeningen van ovenstructuur 3.
221
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
OVENSTRUCTUUR 4 (S5001)
Deze ovenstructuur was de eerste oven die tijdens de proefsleuf aangesneden werd. Het ging om een
oven met een WNW-OZO oriëntatie. Qua vorm had deze oven een langwerpige sleutelgatvorm met
een stookkuil in het westen. De oostelijke zijde werd verstoord door een recentere kuil. De oven meet
4,6 m op circa 2m. De stookkuil kon in het vlak niet opgetekend worden aangezien deze in de zwarte
ophogings/nivelleringslaag 5002 uitgegraven was. In de coupe kon de stookkuil wel enigszins
waargenomen worden. Qua type ging het om een oven van type 1.
Figuur 211: Vlakfoto van de gecoupeerde ovenstructuur 4.
De ovenwanden bestonden uit een zachte, verbrande leemwand die slechts ter hoogte van de
stookmond hard gebakken was. Ook de ovenvloer bestond uit een zachte, oranjerode leemlaag. De
oven zelf kende maar één bakfase. De vrij zachte ovenwanden en vloeren waren mogelijk een indicatie
dat de oven zelf niet lang in gebruik is gebleven. Ook het vrij grote aantal recentere kuilen die door de
oven waren gegraven, wijzen er op dat de ovenlocatie al snel een locatie voor (afval)kuilen was
geworden. In de coupe bestond de oven uit een sterk hellende vloer met een maximale diepte van
circa 60 cm. De stookkuil had een maximale diepte van circa 1 m.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De oven werd onderzocht door middel van de kwadrantenmethode, waarbij een tussenvlak werd
aangelegd halverwege de structuur.
222
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 213: Detail van de complete kogelpot.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 212: Detailfoto van het mogelijke tussenschot in het ovenlichaam van ovenstructuur 4.
223
Figuur 214: Coupetekeningen van ovenstructuur 4.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
224
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Centraal, net achter de stookkuil bevond zich echter een soort onderverdeling die de ovenmond van
de rest van de oven scheidde. Het ging om een circa 50 cm hoge en 30 cm dikke wand. De exacte
functie van deze wand was niet geheel duidelijk. Een hypothese is dat het gaat om een soort van schot
tussen de stookruimte en bakruimte om de potten te beschermen tegen de vlammen. Dit zou ook
kunnen verklaren waarom de ovenwanden achter deze wand veel minder hard gebakken waren.
Het is niet ondenkbaar dat dit tussenschot een experimenteel onderdeel was om de oven te gebruiken
voor de productie van lokaal roodbeschilderd aardewerk. Bij verschillende van de scherven was een
intentionele overbakking waargenomen. Mogelijk beschermde de wand de gestapelde potten tegen
de vlammen maar liet deze wel toe de oven tot hogere temperaturen te stoken.
Het houtskool uit de stookmond werd door middel van antracologie onderzocht. Het houtskool dat is
verzameld uit M94 bevat uitsluitend beuk (NR = 100 à 78 g). Hierbij gaat het om stamhout en er zijn
geen fragmenten met een kleinere diameter waargenomen.
Zowel centraal als op het oostelijke uiteinde werd de oven verstoord door jongere kuilen. De centrale
kuil leverde een complete kogelpot op. De kogelpot was oorspronkelijk als grijs exemplaar bedoeld,
maar was door een laatste luchttoevoer oxiderend gekleurd.
Op basis van het aardewerk kon deze oven in productiefase 5 gedateerd worden. In de vulling van deze
oven werden zowel gedraaid grijs aardewerk, vroegrood aardewerk als lokaal roodbeschilderd
aardewerk aangetroffen. De aanwezigheid van vuurklokken toonde aan dat de oven vermoedelijk in
het derde kwart van de 12e eeuw kon gedateerd worden.
OVENSTRUCTUUR 5 (S5003)
Deze N-Z-georiënteerde ovenstructuur bevond zich in het westen van werkput 5, op 5,9 m van de
westelijke put wand. Met een bakruimte met afmeting van 5,7 m bij 1,9 m was het de grootste van de
aangetroffen ovenstructuren. De wanden werden opgebouwd uit leem en waren tot circa 50 cm onder
vlak 1 bewaard. Hij behoorde toe aan het type 2, een oven met twee stookkuilen. Van deze twee
stookkuilen kon slechts één duidelijk in het vlak herkend worden. Het ging om de meest zuidelijke
stookkuil, spoor 5006. Deze kuil had een ronde tot afgerond rechthoekige vorm en een diameter van
circa 2 m en een bewaarde diepte van 65 cm onder maaiveld. In het oosten oversneed deze oven een
oudere oven, spoor 5004/5027.
Van de eerste gebruiksfase waren het vloerniveau en een groot deel van de wanden en het stookkanaal
bewaard. De oven was voor het grootste gedeelte ingegraven in de moederbodem. De bodem bestond
uit een circa 12 cm dikke laag die aan de binnenzijde door het bakproces hard gebakken was en een
licht tot donkergrijze kleur had. Hieronder bevond zich een laag oranjerode verbrande/verhitte leem.
Ook de wanden waren opgetrokken in leem maar hier had men lokaal een laag scherven aangebracht,
vermoedelijk ter isolatie van de wand. Deze schervenwand was echter niet zo uitgebreid als bij
ovenstructuur 1. Opvallend was dat men voor de schervenwand vooral gebruik maakte van
bakpannen. In mindere mate kwamen ook fragmenten van kogelpotten voor. Dit materiaal werd
uitvoeriger besproken bij de materiaalstudie. In coupe had het ovenlichaam een eerder komvormige
doorsnede, waarbij de bodem naadloos overging in de ovenwand.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In totaal werd de oven verdeeld in 8 kwadranten en vier coupes, waarvan één lengteprofiel (AB) en
drie dwarscoupes (CD, EF, GH). In deze coupes werden vier grote fasen waargenomen. Bij alle fasen
bestonden de ovenwanden en vloeren uit gebakken leem. Enkel bij de stookmonden van de vierde
fase werden enkele tegelfragmenten herkend als versteviging voor de ovenmond.
225
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 215: Foto van ovenstructuur 5 tijdens het onderzoek. Vooraan is de zuidelijke stookkuil duidelijk zichtbaar. rechts is
BAAC Vlaanderen Rapport 577
ovenstructuur 6 zichtbaar als oudere oven.
Figuur 216: Detailfoto van de oudste fase van deze ovenstructuur met zicht op de gedeeltelijke schervenwand.
226
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
De tweede gebruiksfase volgde vrijwel onmiddellijk op de eerste. Hiervan is slechts het vloerniveau
van de oven aangetroffen. Naar de stookkanalen toe, leek de vloer over te lopen in het bestaande
niveau van de eerste gebruiksfase. Vermoedelijk was het gros van de oveninfrastructuur nog in
voldoende goede staat om te hergebruiken. Lokaal tussen de vloeren van fase 1 en fase 2 bevond zich
een restant van het dempingspakket van de eerste fase. Dit materiaal werd als oudste fase van de
productie beschouwd. Ook in de opmaaklaag van deze eerste fase bevonden zich scherven. Zowel aan
de noordelijke als zuidelijke ovenmond werden de aanzet van een stookkuil waargenomen (vullingen
14 en 10?).
Na de opgave van de tweede fase leek er een soort van egalisatielaag (laag 47) te zijn opgebracht,
waarin zich ook verschillende scherven bevonden. Hierboven werd een nieuwe vloer en wand
aangelegd.
De vloer van fase 3 bestond eveneens uit een bovenaan grijs gebakken laag leem met daaronder een
laag oranjerode verbrande/verhitte leem. Centraal lag de bodem iets hoger dat op de uiteinden, een
fenomeen dat ook bij de andere ovens met twee stookkuilen geattesteerd werd. Vermoedelijk werd
dit gedaan om zo een optimale luchtcirculatie te verkrijgen.
Boven dit derde vloerniveau bevond zich een dik dempingspakket dat bestond uit een
donkergrijsbruine laag licht kleiig zand met zeer veel aardewerkfragmenten.
De laatste fase bestond uit het hoogst waargenomen vloerniveau (laag 5), op circa 20-25 cm onder
vlak 1. De laatste fase was duidelijk binnen in de oudere structuur opgetrokken. Ook hier konden twee
schijnbaar aparte ovenstructuren aan beide stookmonden waargenomen worden. Vermoedelijk ging
het ook hier weer om een soort van afscherming van de bakruimtes van de stookkuilen. Gezien de
productie van lokaal roodbeschilderd aardewerk en vroegrood aardewerk in deze laatste fase, was het
behoeden van de potten voor direct contact met de vlammen mogelijk een van de drijfveren voor het
oprichten van een dergelijk vuurscherm.
De dempingslagen van deze laatste fasen bestonden uit een donkerroodbruin gevlekte laag zandleem
met veel brokken verbrande leem, houtskoolbrokken, aardewerk.
De structuur zelf werd volledig afgedekt met aan afdekkend laag die over een groot deel van de site
kon waargenomen worden. Vermoedelijk ging het om een nivelleringlaag bij de opgave van het
pottenbakkersatelier.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Tussen fase 3 en fase 4 werd de zuidelijke ovenmond deels heringericht. Er werden alleszins een
tweetal gebakken vloertjes aangesneden die slechts fragmentarisch bewaard waren. Het was niet
duidelijk of het om een volledig nieuwe oven ging. Qua formaat (slechts 60 cm tot 1 meter diep en
enkele centimeters dik) en type leek het om een veel te kleine oven te gaan om in deze fase gebruikt
geweest te zijn voor pottenbakkersactiviteiten. De exacte functie is momenteel nog onduidelijk. De
aanwezigheid van plastische pottenbakkersklei in de opvullingslagen van de zuidelijke structuur lijkt er
op te wijzen dat dit ovendeel ook als afvalkuil of zuiveringskuil werd gebruikt. In profiel AB was wel
duidelijk dat de zuidelijke stookkuil grotendeels door de jongere structuur vergraven was. De
onderzijde van de stookkuil die hoorde tot fasen 1 tot en met 3 was nog wel zichtbaar als een
donkergrijze tot lichtgrijze band met brokken verbrande leem, houtskool, keitjes en aardewerk. Een
tweede mogelijke hypothese is dat het ging om afschermingen van de bakruimten zoals aangetroffen
in ovenstructuur 4.
227
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 217: Coupefoto doorheen alle ovenfasen in kwadrant 2.
Het aardewerk dat in de verschillende fasen aangetroffen werd, is uitvoerig besproken in Hoofdstuk 7.
Globaal bestond het materiaal uit drie aardewerkgroepen, namelijk gedraaid grijs, vroegrood en lokaal
roodbeschilderd aardewerk. Het gedraaid grijs aardewerk was hierbij de dominante aardewerkgroep.
De belangrijkste aardewerkvorm was de kogelpot die in alle fasen voorkwam. Daarnaast kwamen ook
de tuitpot en bakpan voor. De vuurklok kwam enkel voor in fase 4.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Op basis van het aardewerk kon deze oven in productiefase 5 gedateerd worden, waarbij de laatste,
vierde, bakfase van deze oven duidelijk in het derde kwart van de 12e eeuw kon gedateerd worden
gezien de aanwezigheid van de vuurklok.
228
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 218: Coupetekeningen van ovenstructuur 5.
229
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
OVENSTRUCTUUR 6 (S5004/5027)
Zoals hierboven reeds vermeld, werd ovenstructuur 6 aangetroffen onder ovenstructuur 5. De oven
had een NNO-ZZW oriëntatie en bevond zich centraal in werkput 5. Het ovenlichaam had een lengte
van 4,7 m en een breedte van 1,5 m. Aan beide uiteinden van de ovens werden stookkuilen herkend.
Beide kuilen hadden een afgerond rechthoekige vorm met een diameter van circa 2 m. Deze
stookkuilen kregen spoornummers 5008 (zuidelijke stookkuil) en 5028 (noordelijke stookkuil). De
onderzijde van de oven bevond zich op ca 11,18 m TAW.
Figuur 219: Dwarse coupe op de noordelijke stookmond van ovenstructuur 6.
In de coupes konden drie vullingen van het ovenlichaam opgemerkt worden die ook in de noordelijke
stookkuil aanwezig waren. De onderste laag (vulling 3) bestond uit een donkergrijszwarte laag met veel
aardewerk, houtskool en enkele brokjes verbrande leem. De bovenste laag (vulling 1) bestond uit een
dempingspakket van lichtgele zandleem met donkergrijze vlekken, verbrande leembrokjes, aardewerk
en houtskoolspikkels. Vulling 2 bestond uit een mengeling van vullingen 1 en 3.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Aangezien deze oven voor een groot gedeelte door ovenstructuur 5 vergraven was, werden slechts
enkele coupes geregistreerd. Een onderzoek van deze structuur door middel van verschillende
profielbankjes was niet geheel mogelijk. Op het ovenlichaam werd één volledige doorsnede bekomen.
Van beide stookmonden was enkel de noordelijke stookmond voor de helft bewaard gebleven, de
andere helft en de zuidelijke stookmond waren bij de aanleg van structuur 5 vernield. Daarnaast kon
wel een volledige lengtecoupe op het ovenlichaam en stookkuilen gerealiseerd worden. Op basis van
de coupes konden twee bakfasen onderscheiden worden. De structuur oversneed ook verschillende
andere, oudere sporen.
230
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 220: Coupetekeningen van ovenstructuur 6.
231
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Het ovenlichaam zelf had in de eerste fase een min of meer trogvormige opbouw met een vlakke vloer.
De dikte van de vloer was ca 5 cm en bestond uit een donkergrijze, hard gebakken bovenlaag en een
oranjerode, onderlaag. Na de opgave van de eerste fase werd centraal de ovenvloer extra opgehoogd
met een nieuwe leemlaag. De ovenwanden van de eerste fase werden in de tweede fase hergebruikt.
In de coupe op de stookmond kon ook duidelijk gezien worden dat de oorspronkelijke koepel
hergebruikt was. Ook hier werd een extra leemlaag tegen de wand gesmeerd om deze later te kunnen
hergebruiken. Van deze stookmond was ook nog de aanzet tot de koepel over de stookmond bewaard.
De noordelijke stookkuil bestond vooral uit een donkergrijze tot zwarte vulling waarin naast houtskool
ook veel scherven en enkele fragmenten verbrande leem zaten. De stookkuil werd door een jongere
kuil (spoor 5043) oversneden. De zuidelijke stookkuil had een sterk gelijkaardige vulling.
Het aardewerk uit deze oven leverde vooral gedraaid grijs aardewerk op, hoewel ook enkele
fragmenten vroegrood en lokaal roodbeschilderd aardewerk aangetroffen werden. Op basis van het
aardewerk kon deze oven in productiefase 5 gedateerd worden.
OVENSTRUCTUUR 7 (S5016)
Ovenstructuur 7 bevond zich in het uiterste zuidoosten van werkput 5. Hoewel deze oven in het niet
te verstoren gedeelte van het tracé lag, werd door het Agentschap Onroerend Erfgoed en de
opdrachtgever toestemming gegeven om deze oven volledig te onderzoeken.
De oven had een lengte van 4,1 m en een breedte van 2,2 m. De structuur had een NW-ZO oriëntatie.
De structuur behoorde toe aan het type 2, een oven met twee stookkuilen. Het ging om sporen
5023/5071 (westelijke stookkuil) en spoor 5085 (oostelijke stookkuil). Het ovenlichaam werd door
middel van zes kwadranten onderzocht. De stookkuilen en de ovenwanden werden door middel van
verschillende coupes onderzocht.
Het ging om een van de best bewaarde ovenstructuren die opgegraven is geworden. De oven had in
het grondplan een langgerekt ovale vorm. De westelijke stookmond was nog zeer goed bewaard en
had de koepel nog over de stookmond. De oostelijke stookmond had deze niet meer.
Bij het onderzoek van deze structuur werden zes kwadranten uitgezet op de oven. Bij het couperen
zorgden de hoge grondwaterstand en de ovenwand voor wateroverlast. Desondanks konden toch de
profielbankjes voldoende geregistreerd worden. Er konden een drietal lagen herkend worden in de
dempingspakketten van deze oven. Het ging vooral om lagen met donkergrijs kleiig zand met vrij veel
aardewerkfragmenten. Hiertussen bevonden zich vaak pakketten met verbrande leembrokken.
Bij het uithalen van de bankjes werd in vulling 3 een complete, misbakken grijze kogelpot aangetroffen.
Uit de verschillende coupes op de ovenwanden en ovenmonden bleek dat deze oven vijf bakfasen
heeft gekend. De oudste fase bestond uit een lemen vloer en wand van circa 12 cm dik. Onderaan deze
vloer bevond zich een laag lichtgeel gevlekte leem met onderaan een donkergrijs bandje. Deze
leemlaag werd als de niet verbrande opmaaklaag van de eerste ovenfase geïdentificeerd. Qua vorm
had de oven een licht trogvormige doorsnede, hoewel de overgang van de bodem naar de wand vrij
geleidelijk aan verliep, er was geen plotse overgang of knik aanwezig.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De westelijke stookkuil lag volledig binnen het opgravingsgebied, de oostelijke slechts voor een klein
deel. De westelijke stookkuil had een min of meer vierkante vorm. In de coupe hadden beide
stookkuilen een licht oplopende bodem en steile wanden. De structuur was tot diep in de
moederbodem (ca 80 cm) ingegraven. De onderkant van de oven bevond zich op 11,11 m TAW.
232
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Alle overige fasen werden aan de binnenzijde van de eerste oven aangebracht, waarbij ofwel de bodem
ofwel de wand van een nieuwe leemlaag voorzien werden. Opvallend genoeg werden tussen sommige
vloerniveaus ook scherven gevonden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 221: Complete, misbakken kogelpot uit ovenstructuur 7.
Ook de stookmonden werden bij enkele van deze fasen voorzien van een nieuwe leemlaag. In de
westelijke stookmond konden drie fasen onderscheiden worden, waarbij in de coupe duidelijk kon
233
Figuur 222: Detail van de oostelijke stookmond met drie duidelijk zichtbare fasen in deze ovenmond.
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
opgemerkt worden dat de nieuwe ovenmond in de oudere gezet was. De oostelijke ovenmond kende
wel vijf fasen.
Het was tijdens het veldwerk ook duidelijk dat de jongere ovenmonden steeds apart aangebracht
waren, vooral ter hoogte van de westelijke stookmond was dit duidelijk zichtbaar. De aanzet van de
ovenmond naar de ovenwand was zorgvuldig tegen elkaar gewerkt. Vooral aan de noordelijke zijde
van de westelijke stookmond waren nog talrijke vingerindrukken zichtbaar. Van deze laatste fase was
de koepel over het stookkanaal nog steeds bewaard. Bij het couperen was de koepel jammer genoeg
ingezakt door de vrieskou en daaropvolgende dooi. De stookopeningen hadden beiden een min of
meer ovale vorm en waren, door de herhaaldelijke heraanleg, vrij smal. De westelijke stookmond had
in de laatste fase een breedte van ca 50 cm, de oostelijke had een opening van circa 48 cm.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 223: Vingerindrukken ingebakken in de leemwand ter hoogte van de laatste ingezette ovenmondfase.
Figuur 224: Lengtecoupe op ovenstructuur 7.
234
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 225: Dwarse coupe op het ovenlichaam met zicht op de vijf verschillende ovenfasen.
Van deze oven werden ook stalen genomen door pro. J. Hus van het KMI met het oog op
archeomagnetische dateringen. Voor de archeomagnetische datering werd een beroep gedaan op de
standaarddiagrammen van de deklinatie D(t) en de inklinatie I(t) opgesteld voor West Europa. De
standaarddiagrammen, het dichtst bij de onderzochte plaats gelegen, zijn deze van Frankrijk en herleid
tot één enkele centrale plaats Parijs. Alvorens de gevonden resultaten te vergelijken met de
referentiekurven, werden de gemiddelde waarden Dm=17,7° en Im=58,34° voor oven S5016 of
OEDa02 herleid tot Parijs volgens de methode van Shuey et al. (1970). Deze methode bestaat erin de
virtuele geomagnetische pool te berekenenen en de overeenstemmende waarden te Parijs,
aannemende dat het geomagnetische veld hoofdzakelijk een dipoolveld is. Door recurrentie van de
richting van het aardmagnetisch veld worden meestal verschillende oplossingen gevonden voor de
laatste 3000 jaren. De mogelijke ouderdomsintervallen met een waarschijnlijkheid van 95% zijn in dit
geval :[-950 ; -943] en [1075 ; 1222] A.D. voor oven S5016. Het tweede interval heeft onze voorkeur
rekening houdend met de archeologische context en potscherven gevonden in de oven.88 Mogelijk
zorgden de verschillende baksfasen van deze oven voor een bredere datering.
Uit stookkuil 5023/5071 werd een houtskoolstaal genomen voor antracologisch onderzoek. Het
monster uit ovenstructuur 7 (M 86) bevat ook een combinatie van eik (NR = 33 à 23 g) en beuk (NR =
13 à 3 g), maar in dit monster is elzenhoutskool (Alnus) qua aantallen dominant aanwezig (NR = 48 à 8
g). Daarnaast is er ook verkoold essenhout (Fraxinus excelsior) in het monster aangetroffen (NR = 7 à
12 g). Blijkbaar werd voor het stoken van deze oven een iets bredere selectie hout aangewend.
88
Overgenomen uit het dateringsrapport opgesteld door het KMI.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De vullingen van de stookkuilen en het ovenlichaam leverden heel wat aardewerk op, waaronder een
volledige kogelpot. Het aardewerk zelf bestond hoofdzakelijk uit gedraaid grijs aardewerk, maar ook
verschillende fragmenten lokaal roodbeschilderd aardewerk kwamen voor. Op basis van het materiaal
kon deze oven in productiefase 4 gedateerd worden.
235
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 226: Coupetekening van ovenstructuur 7.
236
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
OVENSTRUCTUUR 8 (S5018)
Ovenstructuur 8 bevond zich in het uiterste zuiden van werkput 5 en lag slechts voor een deel binnen
het opgravingsterrein. Er was slechts een klein deel van de ovenwand en vulling aangesneden in
werkput 5. Bijgevolg konden niet veel waarnemingen plaatsvinden bij deze oven. Op basis van de vorm
van de ovenwanden kon vermoed worden dat er minstens één stookmond in de oostelijke zijde
aanwezig was. Deze stookmond werd oversneden door kuil 5020. De vermoedelijke stookkuil werd
door ovenstructuur 7 oversneden. Over het exacte aantal stookkuilen konden ook geen gegevens
verzameld worden, maar minstens één stookkuil kon wel vastgesteld worden. Deze stookkuil werd bij
het couperen van de ovenwand van ovenstructuur 7 ook deels mee gecoupeerd. De coupe toonde aan
dat de stookkuil ca 85 cm onder vlak 1 zat. Op basis van de stratigrafische gegevens en het ingezamelde
aardewerk kon deze oven binnen productiefase 4 gedateerd worden.
Figuur 227: Vlakfoto van ovenstructuur 8. De aanzet van de stookmond is duidelijk te herkennen. In de voorgrond wordt de
stookmond door spoor 5020 oversneden.
Ovenstructuur 9 bevond zich net als ovenstructuur 8 in het uiterste zuiden van werkput 5 in het deel
dat enkel voor grondstockage zou gebruikt worden. De oven werd enkel als een deel van de ovenwand
en een deel vulling herkend. Over het type en oriëntatie konden geen gegevens verzameld worden.
De structuur werd door ovenstructuur 8 oversneden. Ook deze oven kon in productiefase 4 gedateerd
worden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
OVENSTRUCTUUR 9 (S5019)
237
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
OVENSTRUCTUUR 10 (S5025/5100)
Ovenstructuur 10 was een sterk verstoorde oven die zich centraal in werkput 5 bevond. Deze oven
werd door ovenstructuur 4 en enkele andere sporen oversneden. Het ging om een klein ovenrestant
van ca 1,4 m op 0,8 m. De bewaarde diepte was slechts 16 cm onder het vlak. Centraal werd de oven
verstoord door kuil 5026.
Het ging om een oven van type 1, met een stookkuil in het zuiden. De oven zelf was vermoedelijk NNOZZW georiënteerd. De vulling van de oven bestond uit een donkergrijs tot zwart kleiig zand dat vooral
veel houtskool bevatte. Daarnaast werden ook enkele scherven ingezameld. Het gros van het
aardewerk bestond uit gedraaid grijs aardewerk dat in productiefase 4 moet gedateerd worden.
Opvallend genoeg bevonden er zich ook enkele laat-Karolingische scherven tussen het aardewerk.
Vermoedelijk zijn deze als residuele scherven in de demping van de oven terecht gekomen.
Figuur 229: Coupetekening van ovenstructuur 10.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 228: Vlakfoto van ovenstructuur 10.
238
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
OVENSTRUCTUUR 11 (S5101)
Ovenstructuur 11 lag in het uiterste zuidwesten van werkput 5. Aangezien deze ovenstructuur zich
binnen de zone voor grondstockage bevond, werd besloten deze oven niet op te graven. Bijgevolg
werd de oven enkel in het grondvlak opgemeten en beschreven. Bij de aanleg van het vlak konden ook
enkele scherven ingezameld worden om een datering mogelijk te maken.
Het ging om een oven van het type 2 met twee stookkuilen. De oven had een WNW-OZO orientatie.
De westelijke stookkuil kreeg spoornummer 5116, de oostelijke stookkuil kreeg spoornummer 5123.
De oven had een lengte van 3,7m en een breedte van 1,4 m. De stookkuilenwaren beiden vrij
onregelmatig gevormd maar waren min of meer langgerekt rechthoekig te noemen. De oven was
uitgegraven in de dempingslagen van de beekvallei.
De vulling van de oven bestond uit een donkergrijs tot zwart kleiig zand waar ook verschillende brokken
lichtgele plastische klei in zaten. Als inclusies konden aardewerk en houtskool herkend worden. De
vullingen van de stookkuilen bestonden ook uit donkergrijs gevlekt kleiig zand met eveneens
aardewerk, houtskool en kleibrokken als inclusies. Er bevonden zich wel opmerkelijk minder
kleibrokken in de stookkuilen dan in het ovenlichaam. Bij de westelijke stookmond kon ook nog een
deel van de niet verbrande leem opgemerkt worden. Vermoedelijk zal deze oven ook nog zeer goed
en vrij diep bewaard zijn.
Figuur 230: Vlakfoto van de zone met links oven 5103 (structuur 13), centraal oven 5102 (structuur 12) en rechts oven 5101
(structuur 11).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Het aardewerk uit de vulling van de oven bestond uit gedraaid grijs aardewerk dat in productiefase 4
kon geplaatst worden.
239
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
OVENSTRUCTUUR 12 (S5102)
Ovenstructuur 12 bevond zich net ten noorden van ovenstructuur 11, in het zuidwesten van werkput
5. Het ging om een NW-ZO georiënteerde oven met dubbele stookkuil. De oven had een lengte van ca
2,7 m en een breedte van ca 2 m. De oven leek afgedekt te worden door een pakket donkergrijszwart
zand met veel lichtgele plastische kleibrokken. Deze laag dekte zowel de twee stookkuilen als een deel
van het ovenlichaam af. In het vlak oversneed de ovenstructuur twee oudere ovenstructuren, namelijk
ovenstructuur 13 en 14. In het vlak werden de oven en de dempingslaag van de stookkuilen door twee
kuilen oversneden, namelijk sporen 5122 en 5124.
Deze oven werd omwille van de complexiteit en de tijdsdruk onderzocht door middel van geschrankt
uitgezette kwadranten. Op deze manier konden de structuren op een snellere manier onderzocht
worden. Alle coupes werden hierom direct door de hele structuur gezet.
In de coupes bleek dat de oven slechts één gebruiksfase kende. De vloer bestond uit een ca 13 cm
dikke laag verbrande leem die bovenaan donkergrijs verbrand was. De opvulling van de ovens was
opvallend sterk gelaagd. Dergelijke gelaagdheid werd enkel bij deze ovenstructuur waargenomen. De
bovenste lagen bestonden uit een laag met veel kleibrokken gevat in een donkergrijszwarte kleiig
zandige matrix. Hierin bevonden zich ook veel aardewerkfragmenten, keien, houtskool en verbrande
leem. De dikte van dit pakket was ongeveer 40 tot 50 cm dik. Hieronder bevonden zich een ca 10 cm
dikke laag met lichtgeel gekleurde zandleem en brokken verbrande leem. Deze lagen strekten zich
zowel in het ovenlichaam als in de stookkuilen uit.
Onderaan, bovenop de vloer bevond zich een circa 10 cm dik homogeen pakket. Het ging om een
donkergrijszwarte laag kleiig zand met veel houtskool, verbrande leem en aardewerkfragmenten.
Op basis van het aardewerk kon deze ovenstructuur in productiefase 3 gedateerd worden. Het ging
voornamelijk om grijs aardewerk, zowel handgevormd als gedraaid aardewerk. Een bijzondere vondst
was een deel van een speelschijf. Op basis van het aardewerk kon deze oven in vooral in productiefase
3 geplaatst worden. Stratigrafisch gezien moet de oven echter in productiefase 4 geplaatst worden.
Een deel van het materiaal is echter wel in deze productiefase te plaatsen. Vermoedelijk werd voor de
demping van deze oven gebruik gemaakt van een ouder stort met pottenbakkersafval uit productiefase
3. Een andere mogelijkheid is dat deze oven net in de overgang tussen beide productiefasen moet
gesitueerd worden, met andere woorden in de tweede helft van de 11e eeuw.
Van deze ovenstructuur werd eveneens een monster ingestuurd voor antracologisch onderzoek. Het
monster uit ovenstructuur 12 (M 121) bevat zeer weinig houtskool. Hieruit zijn 3 fragmenten
bestudeerd (à 1 g), maar ook deze waren te klein voor determinatie.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In de noordoostelijke hoek van kwadrant 6 kon duidelijk gezien worden dat de oven een oudere oven
oversneed. Dit was de enige plaats waar twee ovenvloeren konden waargenomen worden.
Vermoedelijk werd oven 5120 (ovenstructuur 14) grotendeels vernield bij de aanleg van oven 5102
(ovenstructuur 12). Hoewel dit niet in de coupes kon waargenomen worden oversneed oven 5102
(ovenstructuur 12) ook oven 5103 (ovenstructuur 13). In kwadrant 2 werd een coupe gemaakt op beide
ovenstructuren ter hoogte van spoor 5122. Helaas bleek deze kuil vrij diep te gaan, waardoor de
oversnijding tussen beide ovens enkel in het vlak kon geregistreerd worden.
240
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 231: Coupetekeningen van ovenstructuur 12.
241
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
OVENSTRUCTUUR 13 (S5103)
Ovenstructuur 13 was de meest noordelijk gelegen oven van de cluster in het zuidwesten van werkput
5. Het ging om een NO-ZW georiënteerde oven met een stookkuil in het noordoosten. Het ging dus om
een oven van type 1. Het ging om een oven met sleutelgatvorm. De oven had een lengte van 1,9 m en
een breedte van 1,5 m. De stookkuil (spoor 5221) kon slechts voor de helft blootgelegd worden. Het
ging om een kuil met een langwerpig rechthoekige vorm met een lengte van circa 2,5 m.
Deze structuur werd deels onderzocht in de kwadranten van ovenstructuur 12. Maar na het vrijleggen
van de stookkuil kon ook een volledige lengtecoupe en een gedeeltelijke coupe op de ovenmond
bekomen worden in de noordwestelijke helft van het spoor. In de coupe had deze oven een bewaarde
diepte van ca 70 cm onder vlak 1. Het was ook duidelijk dat deze oven slechts één gebruiksfase heeft
gekend. De vloer en wanden bestonden uit een laag oranjerode verbrande leem met een donkergrijze
gebakken bovenzijde. De dikte van deze wand/vloer was circa 7 cm.
De dempingslagen van deze oven waren vrij homogeen. Het ging vooral om donkergrijze tot
donkergrijsbruine lagen met vrij veel houtskool, aardewerk, een matige hoeveelheid verbrande leem
en leem en kleibrokjes. Af en toe kwamen ook keien voor.
Centraal, ter hoogte van de overgang van de stookmond naar de stookkuil bestonden de
dempingslagen uit vrij grote pakketten lichtgele leem en een laag met brokken verbrande leem. Deze
laatste waren waarschijnlijk de resten van de ovenkoepel. In de stookmond kon ook een duidelijk
fragment van de oorspronkelijke koepel herkend worden dat vlak naast de wand gevallen was
waardoor het even leek alsof het om een tweede fase ging.
Figuur 232: Lengtecoupe op ovenstructuur 13.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Het aardewerk uit deze oven bestond voornamelijk uit handgevormd of bijgedraaid grijs aardewerk.
Qua aardewerkvormen kwamen vooral kogelpotten voor, maar ook enkele bakpannen konden
herkend worden. Ook kogelpotfragmenten met opgetrokken, driehoekige en doorboorde rand
kwamen voor. Opvallend genoeg werd ook één fragment Rijnlands roodbeschilderd aardewerk tussen
het pottenbakkersafval aangetroffen. Op basis van de vormelijke kenmerken kon deze oven in
productiefase 3 gedateerd worden.
242
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 233: Coupetekeningen van ovenstructuur 13.
243
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
OVENSTRUCTUUR 14 (S5120)
Ovenstructuur 14 bevond zich centraal in de ovencluster in het zuidwesten van werkput 5. Deze oven
was helaas quasi volledig vernield door de aanleg van ovenstructuur 12. Enkel in het vlak en in de
coupe van kwadrant 6 op ovenstructuur 12 kon deze oven nog waargenomen worden. Het ging hierbij
om een verbrande leemwand van circa 7 cm dik. Aangezien deze oven zo sterk verstoord was, kon hier
geen verdere informatie betreffende afmetingen of stookkuilen gehaald worden.
Figuur 234: Coupefoto van ovenstructuren 5102 en 5120. Ovenstructuur 14 is rechtsonder te herkennen als een ovenwand.
OVENSTRUCTUUR 15 (S6001)
In de coupe ging het om een eenvoudige oven met licht oplopende vloer. De maximaal bewaarde
diepte van het ovenlichaam was ca 40 cm onder vlak 1. De vloer bestond uit een circa 5 cm dikke laag
oranjerode verbrande leem met aan de binnenzijde een circa 2 cm dikke laag donkergrijs tot
donkergrijsbruin verbrand leem. Aan het zuidelijke uiteinde van de oven werd een restant van de
oorspronkelijke vulling van de uitgraafkuil van de oven herkend. Het ging om een lichtgele leem met
donkergrijze vlekken. Dit was een onverbrand restant van de ovenwand. Het ovenlichaam had in coupe
een min of meer komvormige doorsnede, de ovenmond was iets meer hoekig van opbouw.
De stookkuil had een vrij onregelmatige opbouw, met een excentrische vorm. De zuidoostelijke helft
was dieper uitgegraven dan de noordwestelijke. Ook de noordelijke grens van de kuil was licht getrapt
uitgegraven.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Ovenstructuur 15 was de eerste ovenstructuur die aan de westzijde van de beekvallei aangesneden
werd. Deze oven bevond zich op circa 10 meter ten westen van de beek en op ca 11 meter ten zuiden
van de noordelijke putwand. Het ging om een sleutelgatvormige oven (spoor 6001) met een lengte van
1,9 m en een breedte van ca 1 m. In het noordoosten bevond zich de bijhorende afgerond rechthoekige
stookkuil (spoor 6002). Deze kuil had een lengte van 1,9 m en een breedte van ca 1,4 m. De
ovenstructuur was NNO-ZZW georiënteerd. Het ovenlichaam zelf werd deels verstoord door kuil 6003.
244
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
De vulling van het ovenlichaam en stookkuil bestond uit één groot pakket donkergrijs tot zwarte
zandige klei met zeer veel houtskoolfragmenten en aardewerk. Vooral in de vulling van het
ovenlichaam werden zeer veel grote fragmenten aardewerk gevonden. Centraal in het ovenlichaam
bevond zich een tweede vulling die bestond uit een donkergrijze zandige klei met veel brokken
verbrande leem en aardewerkfragmenten. In de coupe bleek verder ook dat de vulling van de stookkuil
uit twee lagen bestond. Onder de donkergrijszwarte laag bevond zich donkergrijze, lichtgeelbruin
gevlekte vulling. Als inclusies kwamen ook enkele brokjes verbrande leem, houtskool en aardewerk
voor.
Figuur 235: Vlakfoto van ovenstructuur 15.
Aan beide zijden van de ovenmond werden opmerkelijk genoeg ook telkens één paalkuil herkend. Het
ging hierbij om sporen 6004 en 6005. Beide paalkuilen hadden een ovale vorm en een
donkergrijszwarte vulling met enkele lichtgele kleibrokjes. Paalkuil 6004 werd pas herkend toen de
vulling van de stookkuil volledig verwijderd was, paalkuil 6005 werd herkend in het profielbankje ter
hoogte van de stookmond. Vermoedelijke werden beide paalkuilen gebruikt voor het bevestigen van
windschermen ter hoogte van de ovenmond. Verdere paalkuilen die hiermee in verband konden
gebracht worden, werden niet aangetroffen.
Het aardewerk uit deze ovenstructuur bestond uitsluitend uit grijsbakkend aardewerk. Het ging hierbij
zowel om handgevormd, bijgedraaid als gedraaid grijs aardewerk. Een uitzonderlijke scherf was een
fragment dat afkomstig was uit het Vorgebirge. Het pottenbakkersafval bestond hoofdzakelijk uit
kogelpotten, maar ook bakpannen en tuitpotten kwamen voor. Een opvallende vorm die verder ook
aanwezig was, waren de kogelpotten met driehoekig, opgetrokken en doorboorde oren. Het
aardewerk liet toe deze structuur in productiefase 3 te dateren.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Tegen de achterzijde van de oven werden drie potten schijnbaar in situ aangetroffen. Het ging om drie
kogelpotten die met de rand naar beneden geplaatst waren. De potten waren gezet op een oranjerode
verhitte kleilaag die bovenaan een beetje gesinterd was. Mogelijk ging het om een lokale versteviging
van de oven, aangezien deze kleilaag enkel achterin de oven aangetroffen werd. Potten 1 en 3 waren
nog vrij goed bewaard, pot 2 was echter zwaar gefragmenteerd. Opvallend genoeg was pot 3 gevuld
met geel zand.
245
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 236: Detail van het kopse uiteinde van de oven met zicht op de drie potten die zich nog in situ bevonden.
Uit stookkuil 6002 werd eveneens een monster ingestuurd met het oog op antracologisch onderzoek.
Het monster uit ovenstructuur 15 (M 28) omvat alleen zeer kleine fragmenten, maar hiervan konden
toch nog 40 stuks worden gedetermineerd (à 3 g). Het gaat in alle gevallen om eik.
89
Overgenomen uit het dateringsrapport opgesteld door het KMI.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Van deze oven werden ook stalen genomen door prof. J. Hus van het KMI met het oog op
archeomagnetische dateringen. Voor de archeomagnetische datering werd een beroep gedaan op de
standaarddiagrammen van de deklinatie D(t) en de inklinatie I(t) opgesteld voor West Europa. De
standaarddiagrammen, het dichts bij de onderzochte plaats gelegen, zijn deze van Frankrijk en herleid
tot één enkele centrale plaats Parijs. Alvorens de gevonden resultaten te vergelijken met de
referentiekurven, werden de gemiddelde waarden Dm=26,1° en Im=57,6° voor oven S6001 of OEDa01
herleid tot Parijs volgens de methode van Shuey et al. (1970). Deze methode bestaat erin de virtuele
geomagnetische pool te berekenenen en de overeenstemmende waarden te Parijs, aannemende dat
het geomagnetische veld hoofdzakelijk een dipoolveld is. Door recurrentie van de richting van het
aardmagnetisch veld worden meestal verschillende oplossingen gevonden voor de laatste 3000 jaren.
De mogelijke ouderdomsintervallen met een waarschijnlijkheid van 95% zijn in dit geval :[-950 ; -888]
en [1080 ; 1101] A.D. voor S6001. Het tweede interval heeft onze voorkeur rekening houdend met de
archeologische context en potscherven gevonden in de oven.89 De datering van productiefase 3, die
tot het begin van de 11e eeuw werd gedateerd, moet hierdoor mogelijk bijgesteld worden tot eind 11e
eeuw.
246
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
OVENSTRUCTUUR 16 (S6006)
Ovenstructuur 16 bevond zich in het zuidwesten van werkput 6, net ten noorden van de zuidelijke
grens van het tracé. Deze oven werd net als ovenstructuur 17 en 18 net onder het maaiveld
aangesneden in een nivelleringspakket naar de beekvallei toe (cfr. Laag 5002). Het ging om een
langwerpige oven met twee stookkuilen met een NNO-ZZW oriëntatie. Het ovenlichaam had een
lengte van 4,8 m en een breedte van 1,6 m. Zowel in het noorden als in het zuiden werden stookkuilen
waargenomen. Het ging om twee afgerond rechthoekige kuilen met in het noorden spoor 6007 en in
het zuiden spoor 6008. Beide kuilen tekenden zich slechts matig af ten opzichte van de nivelleringslaag
waarin deze waren uitgegraven. In het westen oversneed de wand van de oven ovenstructuur 17.
De ovenstructuur werd onderzocht door middel van 12 kwadranten en zes coupes (één lengte- en vijf
dwarscoupes). Omwille van de tijdsdruk werd deze oven in één keer volledig door de structuur heen
gecoupeerd, zodanig dat de volledige opvullings- en gebruiksgeschiedenis in de coupe zichtbaar werd.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 237: Coupetekeningen van ovenstructuur 15.
247
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Hoewel waarschijnlijk een deel van de ovenstructuur door de recentere ploegactiviteiten vernield
werd, toonden de coupes op deze structuur desalniettemin een complexe gebruiksgeschiedenis aan.
In totaal konden niet minder dan zes gebruiksfasen herkend worden. De oudste ovenfase bestond uit
een laag lichtbruin verbrande leem bovenop een laag oranjerode verbrande leem. Hierboven werd
direct een tweede en derde leemlaag aangebracht. Tussen deze twee vloeren werd in de noordelijke
stookmond een extra fase opgemerkt. In de zuidelijke stookmond werd een extra fase bovenop de
derde vloer opgemerkt. Tussen de vijfde en zesde fase bevond zich een dik dempingspakket dat
bestond uit donkergrijszwart kleiig zand dat veel houtskool en aardewerk bevatte. Hierboven bevond
zich een laag verhitte klei met daarboven een laag donkergrijs verbrande leem.
Deze laatste fase werd afgedekt door een pakket donkergrijszwart kleiig zand met veel verbrande
leembrokken, houtskool, aardewerk en kiezels. Centraal bevond zich een donkergrijze, lichtgeel
gevlekte laag die eveneens verbrande leem, houtskool en aardewerk bevatte.
Tussen enkele van de oudste vloerfasen bevonden zich ook lokaal in de stookmonden pakketten
lichtgele tot lichtgeelwitte plastische klei.
De stookkuilen kenden ook beiden een vrij gelijkaardige vulling, met verschillende donkergrijszwarte
pakketten. Opvallend was wel dat de noordelijke stookkuil veel dieper (ca 1,2 m) uitgegraven was dan
de zuidelijke (ca 65 cm). Uit de coupes kon wel worden opgemaakt dat elke laag in de stookkuilen
ongeveer overeenkwam met dezelfde ovenfasen. Mogelijk moet de oorzaak gezocht worden bij het
zich beter willen beschermen tegen de wind of het feit dat deze stookkuil vaker leeggeschept is
geworden.
Van ovenstructuur 16 werden twee monsters antracologisch onderzocht (M137 en M140). Uit elk van
de monsters konden 40 fragmenten worden gedetermineerd. Opvallend is dat het ene monster
(M137) houtskool van iep (Ulmus) en berk (Betula) bevat (respectievelijk NR = 23 à 7 g en 17 à 5 g),
terwijl het andere monster (M140) enkele fragmenten berk bevat (NR = 9 à 1 g), maar voornamelijk
els (NR = 26 à 2 g) en eik (NR = 5 à 1 g). Uit het gewicht is al wel af te leiden dat het hierbij om zeer
kleine fragmenten gaat.
In kwadranten 10 en 11 was duidelijk te zien in de putwandprofielen dat ovenstructuur 16 de stookkuil
van ovenstructuur 17 oversneed.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Het aardewerk uit deze oven bestond hoofdzakelijk uit gedraaid grijs aardewerk, met enkele
fragmenten vroegrood en lokaal roodbeschilderd aardewerk. Qua vormen kwamen de bakpan, de
tuitpot, de vuurklok en de kogelpot als dominante vorm voor. Op basis van het aardewerk kon deze
oven in productiefase 5 gedateerd worden. Gezien het voorkomen van de vuurklok tussen het
aardewerk kan mogelijk een datering in het derde kwart van de 12e eeuw gegeven worden.
248
Figuur 238: Coupetekeningen van ovenstructuur 16.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
249
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 239: Coupefoto van kwadrant 3, met zicht op de opeenvolgende vloerniveaus en opvullingslagen van het ovenlichaam.
OVENSTRUCTUUR 17 (S6009)
In de coupe kon worden uitgemaakt dat de structuur tot ca 75 cm onder het vlak bewaard was. Zoals
al in het vlak waargenomen bestond de oven uit twee fasen. De oudste fase bestond uit een duidelijke
verbrande leemvloer met een dikte van ca 5 cm. Hieronder bevond zich een ca 5 tot lokaal 10 cm dik
pakket lichtgele leem dat als de onverbrande basis van de oven kon worden geïnterpreteerd. Lokaal
kwamen ook donkergrijze lensjes in de leem voor. Na de opgave van de eerste fase werd tegen de
noordwestelijke zijde van de oven een dik pakket (ca 25 cm) gele leem gesmeerd. Op deze manier
werd de bakruimte van de oven deels verkleind, maar ook het niveau van de vloer werd op deze manier
sterk opgehoogd, waardoor een sterk hellende vloer ontstond. De vloer zelf was bovenaan donkergrijs
verbrande met daaronder een oranjerode verbrande laag. Ter hoogte van de stookmond was de vloer
nog slechts enkele centimeter dik en lag direct op de vloer van de eerste fase.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Ovenstructuur 17 bevond zich in het zuidwesten van werkput 6, ten westen van ovenstructuur 16. Het
ging om een sleutelgatvormige oven die zich net onder de bouwvoor bevond. Aangezien deze oven
deels door de nivelleringslaag 5002 afgedekt werd, kon de aflijning van de stookkuil niet direct gemaakt
worden. Bij het couperen van de stookkuil kon de aflijning wel waargenomen worden eens de
afdekkende laag verwijderd was. De oven had een WNW-OZO oriëntatie met een enkele stookkuil in
het zuidoosten. Het ovenlichaam had een lengte van 2,m en een breedte van 1,7,m. De stookkuil had
een afgerond rechthoekige vorm met een lengte van ca 2 m en een breedte van ca 2,5 m. Deze
ovenstructuur werd door middel van de kwadrantenmethode onderzocht, waarbij gebruik gemaakt
werd van verspringende kwadranten om zo alle belangrijke coupes te kunnen registreren. Gezien de
tijdsdruk op dit moment werd beslist om de coupes door de hele structuur te zetten. In het vlak was
al duidelijk dat deze oven twee fasen had, wat ook in de coupes kon bevestigd worden.
250
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 240: Coupe op het uiteinde van het ovenlichaam van ovenstructuur 17. De twee ovenvloeren zijn hier duidelijk zichtbaar.
In de dwarscoupe op het ovenlichaam kon duidelijk uitgemaakt worden dat de eerste fase een eerder
trogvormige doorsnede had. De tweede fase was eerder komvormig.
De opvulling van de oven en stookkuil bestond uit verschillende lagen. De onderste laag van de
stookkuil die zich ook tot aan de aanzet van de ovenmond uitstrekte, bestond uit een pakket
donkergrijs tot zwarte laag kleiig zand met zeer veel houtskool en veel aardewerkfragmenten.
Opvallend genoeg werd bovenop de vloer van fase 2 een pakket lichtgeelwitte leem gestort. De vulling
van de rest van het ovenlichaam bestond uit een pakket donkergrijsbruin kleiig zand met vrij veel
aardewerk, houtskool en verbrande leem. Hierboven, vooral centraal ter hoogte van de ovenmond en
stookkuil bevond zich een pakket met lichtgele en donkergrijs gevlekte leem met veel brokken
verbrande leem. Vermoedelijk was dit het restant van de ovenkoepel. Als laatste vulling werd een
nazak met een donkergrijs kleiig zand herkend dat deel was van de nivelleringslaag 5002.
Het aardewerk uit deze oven bestond uit handgevormd en gedraaid grijs aardewerk. De dominante
aardewerkvorm was de kogelpot, maar ook de bakpan en tuitpot kwamen voor. Er werden ook enkele
fragmenten vroegrood herkend, maar hierbij ging het waarschijnlijk om fragmenten uit de nazak. Het
aardewerk plaatste deze oven in productiefase 3.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De stookkuil was zoals al vermeld pas zichtbaar nadat de vermoedelijke nivelleringslaag verwijderd
was. In de coupe was de stookkuil tot ca 90 cm onder het vlak bewaard. De kuil had een vlakke bodem
met in het uiterste zuiden een licht verdiept gedeelte. De achterzijde en de noordelijke zijde hadden
een getrapte uitgraving. De uiterste achterwand van de stookkuil werd oversneden door de ovenwand
van ovenstructuur 16, waardoor de exacte lengte van de ovenstructuur niet kon bepaald worden.
251
Figuur 241: Coupetekeningen van ovenstructuur 17.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
252
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
OVENSTRUCTUUR 18 (S6010)
Ovenstructuur 18 was ook een oven die in de niet te verstoren zone lag. De oven lag in het uiterste
zuiden van werkput 6. Het ging om een oven van het type 1. De bakruimte was binnen het
opgravingsterrein aanwezig, maar de stookkuil bevond zich hier voor het grootste gedeelte buiten. Een
klein deel van de stookkuil kon nog net herkend worden binnen de afgegraven zone.
De bakruimte had een lengte van 2,2 m en een breedte van 1,3 m. De ovenwanden bestonden uit
gebakken leem. De vulling van de oven bestond uit een donkergrijsbruin gevlekt lemig zand met
brokjes verbrande leem, houtskool en aardewerk. Op basis van het aardewerk kon deze oven in
productiefase 3 gedateerd worden.
Figuur 242: Vlakfoto van ovenstructuur 18.
Ovenstructuur 19 bevond zich centraal in werkput 6. In het vlak leek deze oven reeds zeer zwaar
verstoord door jongere sporen, zoals een gracht die dwars over de oven liep en enkele kuilen die
rondom de oven waren ingegraven. In het vlak was bijgevolg enkel een halfronde ovenwand zichtbaar.
De structuur had een diameter van 1,2 m en een bewaarde lengte van ca 0,6 m. Derhalve werd de
structuur haaks op deze ovenwand en haaks op gracht 6072 gecoupeerd om zo de relatie tussen beide
structuren te kunnen bestuderen. Op basis van de coupe kon een WNW-OZO oriëntatie van de oven
afgeleid worden.
In de coupe bleek echter dat de ovenstructuur nog vrij volledig onder de jongere sporen bewaard was.
Het ovenlichaam was tot ca 80 cm onder vlak 1 bewaard.
In de coupe konden drie fasen herkend worden. De verschillende vloerfasen werden allen bovenop
elkaar geplaatst. De oudste fase werd grotendeels bij de aanleg van de tweede fase vergraven, enkel
een deel van de bodem was bewaard gebleven. In de tweede fase werd een nieuwe vloer aangelegd
BAAC Vlaanderen Rapport 577
OVENSTRUCTUUR 19 (S6095)
253
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
met een licht hellende vloer. De aanzet naar de koepel was nog deels bewaard. Ook de aanzet van de
koepel over de stookmond was bewaard gebleven. De derde en laatste fase bestond uit een extra
leemlaag die vooral ter hoogte van de stookmond aangebracht was.
Figuur 244: Coupetekening van ovenstructuur 19.
De vulling van het ovenlichaam bestond uit verschillende lagen. Bovenop de vloer bevond zich een
lichtgrijsbruin gevlekte laag zand met donkergrijze en lichtgeelbruine vlekken. Hierboven bevond zich
een homogeen donkergrijszwart pakket kleiig zand met houtskool en aardewerk. Deze laag liep ook
door in de stookkuil. De vulling van de stookmond bestond vooral uit verschillende lagen grijsbruin
gevlekt kleiig zand met verschillende brokken verbrande leem. De stookkuil kon door de tijdsdruk niet
meer onderzocht worden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 243: Coupefoto van ovenstructuur 19.
254
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
In de vulling van deze oven werden verschillende scherven aangetroffen die op basis van hun
vormelijke kenmerken in de laat-Karolingische periode gedateerd werden. Het ging om kogelpotten
met extern geschraapte halzen. Deze oven kon bijgevolg dus in productiefase 1 gedateerd worden.
OVENSTRUCTUUR 20 (S9105)
Ovenstructuur 20 bevond zich in het uiterste westen van werkput 9, op ca 7 m van de noordelijke
putwand en op ca 9 m van de beek tussen werkput 9 en werkput 5. De oven had een sleutelgatvorm
en had slechts één stookkuil (spoor 9104). De lengte van het ovenlichaam was ca 1,3 m en de breedte
was ca 1,1 m. De stookkuil was min of meer ovaal met een lengte van ca 1,4 m en een breedte van ca
1,3 m. De oven had een NNO-ZZW oriëntatie. Deze oven werd onderzocht door middel van alternerend
verspringende profielbankjes om zo alle benodigde coupes te verkrijgen. In totaal werden vier
kwadranten volledig opgetekend om zo één lengtecoupe en drie dwarscoupes te bekomen.
De oudste fase van deze oven bestond uit een circa 55 cm diep bewaard ovenlichaam met een ca 7 cm
dikke ovenvloer. In de dwarscoupe op het ovenlichaam had de oudste fase een min of meer
trogvormige doorsnede. Bovenop deze oudste vloerfase werden twee nieuwe vloerniveaus aangelegd.
Bij beide vloeren werden telkens een laag niet verbrande leem herkend waarboven de verbrande
lemen vloer zat. Een bijzonderheid was de aanwezig van een grote plak versinterde leem die op het
uiteinde van de ovenmond van fase 2 ingewerkt zat.
De stookkuil zelf was licht afhellend naar de ovenmond toe uitgegraven. Aan de noordelijke zijde was
deze licht getrapt. In het dwarsprofiel op de stookkuil had deze een komvormige doorsnede. De
stookkuil was eerder ondiep uitgegraven, met een gemiddelde diepte van 30 cm onder het vlak.
De vulling van de oven en stookkuil bestond uit een homogene laag donkergrijs tot zwarte kleiig zand
met vrij veel houtskool, aardewerk en enkele brokjes verbrande leem. In het ovenlichaam zelf lag
bovenop deze eerste laag een vrij dik pakket donkergrijze zandleem met vrij veel brokken verbrande
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 245: Vlakfoto van ovenstructuur 20.
255
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
leem, maar ook enkele brokjes gele, plastische klei. De bovenste laag bestond uit donkergrijze met
lichtgrijs gevlekte zandleem met vrij veel brokjes gele, plastische klei. Als inclusies konden aardewerk,
verbrande leembrokjes en keitjes opgemerkt worden.
Het materiaal uit deze oven bestond op enkele jongere, intrusieve scherven hoofdzakelijk uit
handgevormd grijs aardewerk, enkele scherven konden ook als vroeg, gedraaid grijs geïdentificeerd
worden. Het aardewerk, dat nog sterke invloeden uit de laat-Karolingische periode vertoonde, werd
in productiefase 2, of de vroege 10e eeuw, gedateerd.
Figuur 246: Coupetekeningen van ovenstructuur 20.
OVENSTRUCTUUR 21 (9121)
Dit spoor viel in het vlak vooral op door zijn vulling die vooral uit verbrande leem leek te bestaan. Tegen
de putwand kon een groot pakket tegelfragmenten opgemerkt worden dat ook deel uitmaakte van de
opvulling van dit spoor. Aangezien aardewerk of misbaksels ontbraken en wegens de tijdsdruk werd
dit spoor dan ook machinaal gecoupeerd. In de coupe bleek dit spoor slechts 20 cm diep bewaard te
zijn. Zowel in de lengtecoupe als de dwarscoupes konden sterk verbrande wanden en bodem
waargenomen worden. De bodem zelf bestond uit een fijn donkergrijs laagje verbrande leem. De
wanden bestonden uit een ca 8 cm dik pakket lichtbruine verbrande leem. De moederbodem onder
het vloerniveau was ook oranjebruin gekleurd door de verhitting van de oven. De dempingslagen van
de oven bestonden uit een laag met donkergrijs tot zwart kleiig zand met veel houtskoolfragmenten
en veel verbrande leembrokken. In deze laag werd ook aardewerk aangetroffen. Hierboven bevond
zich een pakket dat uitsluitend uit verbrande leembrokken bestond. Tegen de putwand kon een laatste
dempingspakket herkend worden dat bestond uit plavuizen en verbrande leembrokken.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Ovenstructuur 21 lag in het uiterste oosten van werkput 9 tegen de noordelijke putwand en liep
vermoedelijk nog buiten het onderzoeksgebied verder. In het vlak had dit spoor een min of meer ovale
vorm met een minimale lengte van ca 4,1 m en een breedte van ca 2,8 m.
256
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Een stookkuil kon niet worden waargenomen bij deze structuur, vermoedelijk bevond deze zich in het
noordoosten, buiten de opgravingszone. Op basis van de vorm, de grootte en de dempingspakketten
werd voor deze ovenstructuur vermoed dat het om een tegeloven of een oven voor de productie van
bouwkeramisch materiaal ging.
Het aardewerk dat in de vulling van dit spoor werd aangetroffen kon in productiefase 5 gedateerd
worden.
Figuur 248: Lengtecoupe op ovenstructuur 21.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 247: Detailfoto van de opvulling van ovenstructuur 21. De vele tegelfragmenten vallen duidelijk op.
257
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Conclusies natuurwetenschappelijk onderzoek ovens
Het antracologisch onderzoek van de ovens te Oedelem werd uitgevoerd op zes ovenstructuren, van
productiefasen 3, 4 en 5 werden respectievelijk twee ovenstructuren bekeken op houtsoorten. Voor
productiefase 3 werden ovenstructuren 1 en 15 bekeken. Ovenstructuur 1 werd gestookt met eik en
beukenhout, waarbij het eikenhout vooral van grotere stamfragmenten afkomstig was, terwijl het
beukenhout eerder van jong stamhout en van takken afkomstig was. Ovenstructuur 15 werd op basis
van de kleine houtskoolfragmenten enkel met eik gestookt. Op basis van deze gegevens lijkt het er op
dat voornamelijk eik en beuk als belangrijkste stookmaterialen werd gebruikt.
Ook het houtgebruik in periode 4 werd onderzocht door middel van antracologisch onderzoek. In
totaal werden twee ovenstructuren (7 en 12) onderzocht. Helaas was het houtskoolstaal uit
ovenstructuur 12 niet geschikt voor verdere analyse. Het houtskool uit ovenstructuur 7 bevat een
combinatie van eik (NR = 33 à 23 g) en beuk (NR = 13 à 3 g), maar in dit monster is elzenhoutskool
(Alnus) qua aantallen dominant aanwezig (NR = 48 à 8 g). Daarnaast is ook verkoold essenhout
(Fraxinus excelsior) in het monster aangetroffen (NR = 7 à 12 g). De meer verschillende soorten hout
geven aan dat de keuze voor brandhout meer divers is geworden door mogelijk een dreigende
houtschaarste.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Deze houtschaarste toont zich ook in het antracologisch onderzoek voor productiefase 5. In
ovenstructuur 4 werd uitsluitend beuk als brandhout aangetroffen. Het ging hierbij uitsluitend om
stamhout. In ovenstructuur 16 werden dan weer iep en berk in de westelijke stookkuil aangetroffen,
in de opvulling van de oven zelf werd eveneens een kleine hoeveelheid berk en eik, maar vooral els
aangetroffen. Opvallend is ook dat naast stamhout ook vaak vrij jong stamhout of takken gebruikt
werden om de ovens te stoken. Het gebruik van takken of jong stamhout past ook weer in het beeld
van het gebruik van houtkanten. In de middeleeuwse stad Gent werd bij een onderzoek van een 10e
tot 12e-eeuwse afvallaag het steeds schaarser worden van kwalitatief hout (eik en beuk) naar het meer
frequent gebruik van es en els opgemerkt; maar ook de opkomst van haagbeuk als belangrijke
houtsoort in de 12e eeuw.90 Es en els werden ook tussen het brandhout herkend, haagbeuk helaas niet.
De gegevens van het antracologisch onderzoek bevestigen dus ook de algemene tendenzen van de
zware ontbossing in de loop van de 12e eeuw.
90
DEFORCE 2016, 8-10.
258
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 249: Sfeerbeeld tijdens de staalname voor het archeomagnetisch onderzoek van ovenstructuur 7.
Naast het antracologisch onderzoek werden ook twee archeomagnetische dateringen uitgevoerd.
Hiervoor werden stalen genomen van ovenstructuren 7 en 15. De stalen van ovenstructuur 7 gaven
een datering tussen 1075 en 1222, deze van ovenstructuur 15 gaven een datering tussen 1080 en 1101
(zie ook beschrijving desbetreffende ovenstructuren).
Greppelstructuren
De oostelijke grens van het pottenbakkersatelier werd vermoedelijk gevormd door een NW-ZO
lopende greppel die centraal in het onderzoeksgebied een grote onderbreking vertoonde. Het
noordelijke deel van de greppel werd gevormd door spoornummers 2047/3076 en in het zuiden door
spoor 3058.
In het vlak had de greppel een lineair verloop met een breedte tussen ca 65 cm tot 1 m. De vulling
bestond uit een donkerbruin tot donkergrijze vulling met kleiig zand. In de vulling bevonden zich een
weinig houtskool, verbrande leem, aardewerk en keitjes. Ook een kleine mate van bioturbatie werd
vastgesteld. In de coupe had de greppel een min of meer komvormige doorsnede met een maximaal
bewaarde diepte van 34 cm in werkput2 en 30 cm in werkput 3.
Aan de westelijke zijde ontbrak een tegenhanger, vermoedelijk werd daar de afbakening op een
andere manier verzorgd, mogelijk door een houthakkant of bomenrij. De kuilenrij in werkputten 9 en
10 was hiervan mogelijk het restant (zie ook infra voor de bespreking van deze kuilenrij).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Aan beide zijden van de beek kwamen verschillende grachtstructuren voor die een duidelijke
afbakenende functie hadden. De grachten vormden samen verschillende rechthoekige enclosures
waarbinnen vermoedelijk bepaalde activiteiten plaatsvonden. Een andere functie voor de grachten
kon ook het vervoeren van water naar een bepaalde activiteitenzone geweest zijn. Hieronder worden
de belangrijkste greppelstructuren besproken. Daarnaast zijn ook enkele losse greppelfragmenten
geregistreerd, maar deze konden niet tot een bepaalde structuur teruggeleid worden.
259
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 250: Uitsnede uit de allesporenkaart met aanduiding van de verschillende enclosures en de vermoedelijke grenzen
hiervan in stippellijn aangeduid.
260
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
De greppelstructuren vormen grote, rechthoekige blokken of enclosures, waarbinnen vaak vele sporen
voorkwamen. De breedtes van deze enclosures variëren nogal (tussen 14 en 24 meter), maar de
lengtes liggen meestal rond 30 m. De greppels hebben allen een NW-ZO of NO-ZW oriëntatie.
Vermoedelijk grensden de greppels de kern van het pottenbakkersatelier af. Op basis van de
grondplannen konden minstens vijf verschillende enclosures herkend worden (enclosures A tot en met
E).
Centraal doorheen werkputten 3 en 4 liep de quasi volledige enclosure A. Deze enclosure werd
gevormd door greppels 3038/3037/3105, 3052, 3022/4026 en 4349. De dieptes van de greppels
varieerde tussen 12 en 50 cm, afhankelijk van de locatie. In de coupe hadden de greppels een min of
meer komvormige doorsnede. De afgebakende ruimte leverde zeer veel paalkuilen en kuilen op. In de
westelijke helft van deze afgebakende ruimte werden ook enkele ovenstructuren aangesneden.
Vermoedelijk vonden op deze locatie verschillende activiteiten plaats (draaien/drogen van aardewerk
en pottenbakken).
Figuur 251: Coupe op greppel 5107 (Enclosure B) die de aanzet van de opvullingslagen van de beekvallei doorsnijdt.
De tweede enclosure (enclosure B) bevond zich net ten zuiden van enclosure A. Enkel de westelijke
aanzet van de omgreppeling kon met zekerheid vastgesteld worden. Het ging hierbij om sporen
5045/5107. Deze greppel bevond zich in de aanzet naar de dempingspakketten van de beekvallei. In
werkput 4 werd een parallel aan deze eerste gracht lopend grachtsegment aangetroffen, namelijk
spoor 4043. Vermoedelijk ging het om de tegenhanger van greppel 5107. Hierbij is greppel 4043
vermoedelijk een greppeltje voor de verdere interne onderverdeling.
Greppel 5045/5107 had in het vlak een breedte van 0,7 m en een donkergrijszwarte vulling met veel
aardewerk, verbrande leem, houtskool en keitjes. In de coupe had deze greppel een eerder
komvormige doorsnede met een diepte van 40 cm onder vlak 1.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Op het oostelijke uiteinde van greppel 3038 werd een dump van pottenbakkersafval aangetroffen
(spoor 3041). Deze dump werd als aparte afvalkuil behandeld (zie ook infra). Deze kuil oversneed het
uiteinde van greppel 3038.
261
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
De zuidelijke en oostelijke grenzen van deze enclosure konden niet worden vastgesteld in de
opgravingszone. De oostelijke grens liep wellicht parallel met de oostelijke grens van enclosure A. Als
een ruwe schatting gemaakt werd van de aflijning van deze enclosure op basis van de aflijning aan de
overzijde van de beek kon een enclosure van ca 30 m op 24 m gereconstrueerd worden. Binnen deze
zone werden vooral in het westelijke deel zeer veel pottenbakkersovens aangesneden. Vermoedelijk
was deze zone dus een deel van het pottenbakkersatelier waarbinnen verschillende ovens gesitueerd
waren in productiefasen 4 en 5.
Ten noorden van Enclosure A bevonden zich enkele NNO-ZZW georienteerde greppels. Het ging hierbij
om greppels 3141 en 3144. Met enige voorzichtigheid kon ook hier de aanzet van een volgende
enclosure (Enclosure C) in herkend worden. De lengte van deze structuur tot aan de vermoedelijke
grens van de beekvallei was ca 22 m, de breedte kon niet nagegaan worden.
Greppel 3141 had in het vlak een breedte van 2,6 cm en een bewaarde diepte van ca 64 cm. In de
coupe konden twee vullingen waargenomen worden. De bovenste vulling bestond uit een homogeen
donkergrijs licht kleiig zand met houtskool- en verbrande leemspikkels en aardewerkfragmenten. De
onderste vulling bestond uit een heterogeen donkergrijsgroen gevlekt licht kleiig zand met enkele
houtskoolspikkels als inclusies. De gracht zelf had een licht excentrische, komvormige doorsnede. Bij
het afwerken van de greppel werd een oudere waterput aangesneden (spoor 3200, zie infra). Op basis
van het aardewerk kon deze gracht tussen productiefase 4 en 5 gedateerd worden. Waterput 3200
kon in productiefase 4 gedateerd worden.
Greppel 3144 had in het vlak een breedte van ca 0,6 m en een bewaarde diepte van 5 cm. Deze greppel
had een donkergrijs gevlekte vulling waarin zich enkele houtskoolspikkels en aardewerkfragmenten
bevonden.
Aan de binnenzijde van deze vermoedelijke enclosure bevonden zich voor zover kon waargenomen
worden verschillende kuilen, maar ook enkele ovenstructuren. Een exacte functie voor de enclosure
kon ook hier niet achterhaald worden.
Aan de overzijde (ten westen) van de beek konden ook twee grote enclosures herkend worden
(enclosures D en E). Beide enclosures strekten zich uit tot buiten de opgravingszone. Deze enclosures
hebben een licht andere orientatie dan deze aan de oostelijke zijde van de beek. De enclosures hebben
een meer NW-ZO oriëntatie.
Net ten noordwesten van enclosure D bevond zich enclosure E. Deze structuur werd gevormd door
greppels 7044/9040, 8014/9051, 8037 en 8072 en had een lengte van ca 27m en een breedte van ca
19m. In de zuidwestelijke hoek bevonden zich nog enkele onderverdelingen. Op deze manier werden
twee kleinere rechthoekige afbakeningen gevormd van beiden ca 10 op 5 m.
Deze greppels hadden een varierende breedte en een bewaarde diepte van 20 tot 35 cm. De vulling
van de greppels bestond uit een lichtgrijsbruin zand met als inclusies houtskoolspikkels, aardewerk en
waren soms vrij sterk gebioturbeerd.
De zones binnen de enclosures leverde zeer veel sporen op, hoofdzakelijk kuilen, waaronder een groot
aantal zandwinningskuilen. Structuren konden niet herkend worden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Enclosure D strekte zich uit in werkputten 6,7 en 9. Het vormde zo een vierkant van minstens 26 m
lang en 26 m breed. Deze enclosure werd gevormd door sporen 7027,9125, 6072. De vullingen van de
verschillende greppelfragmenten bestond uit een donkergrijs tot donkergrijsbruin gevlekt kleiig zand
met als inclusies houtskool, verbrande leem, aardewerk en lokaal ook bioturbatie. In de coupe hadden
de greppels een komvormige doorsnede met een bewaarde diepte tussen 30 en 50 cm.
262
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 252: Uitsnede uit de allesporenkaart met aanduiding van de afvalkuilen.
263
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Kuilen
Aan beide zijden van de beek werden zeer veel kuilen aangetroffen. Hieronder worden per categorie
enkele van de vele kuilen besproken. Het is onmogelijk om alle kuilen te bespreken. Daarom werd een
selectie gemaakt binnen de diverse types kuilen om zo een beeld te scheppen van de variatie binnen
deze spoorcategorie.
Afvalkuilen
Enkele kuilen konden op basis van de specifieke opvulling als afvalkuil omschreven worden (Figuur
252). Het ging om kuilen waarin slechts één of twee vullingen in konden herkend worden. Van deze
twee vullingen bestond één vulling steeds uit een dump van pottenbakkersafval, vaak vermengd met
houtskool of verbrande leem. Het ging hierbij vermoedelijk om een gedeelte van een ovenlading die
als misbaksels gedumpt werden.
In enkele gevallen werden kuilen herkend die slechts een secundair gebruik als afvalkuil hebben
gekend. Het ging hierbij vooral om voormalige kleikuilen.
De afvalkuilen werden aan beide zijden van de beek aangetroffen. Er was niet echt sprake van een
systematische organisatie van deze kuilen. Het was ook niet ondenkbaar dat de pottenbakkers
sporadisch gebruik maakten van openliggende kuilen om een deel van het afval kwijt te geraken. Het
gros van het afval zal waarschijnlijk op grote storthopen gestort geweest zijn. In totaal konden 24
afvalkuilen herkend worden op basis van de hierboven gehanteerde criteria. Het ging hierbij om sporen
3030, 3041, 3067, 4015, 4016, 4027, 4028, 4039, 4050, 4082, 4115, 4121, 4168, 4176, 5013, 5159,
6070, 7054, 7099, 9060, 9114, 9120, 9121 en 9134.
Figuur 253: Coupefoto van afvalkuil 3041. Deze afvalkuil bevond zich op het uiteinde van greppel 3038.
Spoor 3041 was een afvalkuil die zich op het uiteinde van greppel 3038 bevond (enclosure A). Het ging
om een min of mee ovale kuil van 1,80 m op ca 0,6 m met een grijs gevlekte kleiig zandige vulling.
Zowel aan het oppervlakte als in de coupe was zeer veel aardewerk zichtbaar. In de coupe werd
duidelijk dat het om een aardewerkdump ging. In de coupe had de kuil een min of meer komvormige
doorsnede met een maximaal bewaarde diepte van 40 cm onder vlak 1. In de noordwestelijke hoek
oversneed de kuil greppel 3038 die hier duidelijk omhoog kwam.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Hieronder worden enkele typevoorbeelden besproken. Het gaat hierbij om sporen 3041, 4015, 7054
en 9134. Spoor 3041 was een aardewerkdump op het uiteinde van een greppel, sporen 4015, 7054 en
9134 waren verschillende hergebruikte kleikuilen die met afval gevuld waren.
264
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Het aardewerk uit deze kuil bestond uit gedraaid grijs, vroegrood en lokaal roodbeschilderd aardewerk
dat in productiefase 5 kon gedateerd worden.
Spoor 4015 was een grote afvalkuil die in het kader van de aardewerkstudie meer diepgaand
uitgewerkt werd. Het ging om een grote afgerond rechthoekige kuil met een lengte van ca1,9 m en
een breedte van ca 1,6 m. In de coupe bleek dat deze afvalkuil eigenlijk een secundair hergebruikte
kleikuil was. De kuil had een bakvormige doorsnede, met een maximale diepte van 64 cm onder vlak
1. Onderin bevond zich nog een restant gele, plastische klei. Het ging om een circa 10 cm dik pakket.
Deze plastische klei werd ook in het vlak waargenomen aan de randen van de kuil. Centraal bevond
zich een pakket donkergrijze tot zwart kleiig zand waarin zeer veel scherven zaten, naast veel houtskool
en verbrande leemfragmenten. In totaal werden 3380 scherven verzameld uit de vulling van deze
afvalkuil. Het aardewerk bestond quasi volledig uit gedraaid grijs aardewerk, hoewel ook enkele
fragmenten vroegrood aardewerk voorkwamen. De kuil kon op basis van het aardewerk in
productiefase 5 gedateerd worden. Sporen 7099, 9114 waren eveneens hergebruikte kleikuilen.
Figuur 254: Kwadrantcoupe op spoor 4015. Onderin is een kleiband te zien. Dit gaf aan dat dit spoor oorspronkelijk een
kleikuil was die als afvalkuil hergebruikt is geworden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Spoor 7054 was een kleine afvalkuil in het noordwesten van werkput 7. Het ging om een ovale kuil met
een lengte van 0,6 m en een breedte van 0,5 m. De bovenste vulling bestond uit een grijsbruin zand.
In de coupe had dit spoor een min of meer bakvormige doorsnede, met vooral centraal een zeer grote
schervenlaag. Onderin de kuil bevond zich ook een kleilaagje met lichtgele plastische klei. De kuil was
tot een diepte van ca 50 cm onder vlak 1 bewaard. De vulling bestond uit een lichtgrijs tot grijsbruin
zand waarin zeer veel grote fragmenten aardewerk zaten. Een uitzonderlijke vondst was een quasi
complete tuitpot in grijs aardewerk. In de schervenlaag bevond zich uitsluitend gedraaid grijsbakkend
aardewerk dat op basis van de vormelijke elementen in productiefase 4 kon gedateerd worden.
265
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 256: Detailfoto van het vrijgelegde aardewerk in spoor 7054. Centraal bevond zich een complete tuitpot.
Spoor 9134 was een ronde afvalkuil met een diameter van 1,6 m. In het vlak had deze kuil een grijsgeel
gevlekte kleiig zandige vulling. In de coupe ging het om een min of meer bakvormige kuil met een
maximaal bewaarde diepte van 50 cm onder vlak 1. Ook deze kuil was vermoedelijk een oude kleikuil.
Onderin de kuil bevond zich een klein lichtgeel plastisch kleilaagje. Dit kleilaagje bevond zich enkel in
de zuidoostelijke hoek van deze kuil. Boven dit kleilaagje bevond zich een groot pakket donkergrijs tot
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 255: Coupefoto van spoor 7054.
266
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
zwart kleiig zand met zeer veel aardewerkfragmenten en veel houtskoolfragmenten. De kuil werd
afgedekt door een grijsbruin zandig pakket waarin ook nog enkele kleibrokjes zaten. De kuil kon op
basis van het aardewerk in productiefase 4 gedateerd worden.
Figuur 257: Kwadrantcoupes op spoor 9134. Het afvalpakket is onderin duidelijk zichtbaar, net als het kleilaagje.
Extractiekuilen
Onder de categorie extractiekuilen vielen een groot aantal sporen die op basis van de vormelijke
eigenschappen van de uitgraafkuil als zandwinningskuil konden omschreven worden. Het ging om
schijnbaar gewone kuilen die onderin, vanaf een zekere diepte, naar buiten toe uitwaaierden. Het
uitwaaieren begon op een niveau dat het natuurlijke zand glauconiethoudend begon te worden. Het
leek er dus op dat men enkel het glauconiethoudend zand ontgon, dat zich net onder de B-horizont
bevond.91 De grootte van de kuilen varieerde sterk. De diepte van de kuilen lag meestal tussen 80 cm
en 100 cm. De zeer heterogene vulling doet ook vermoeden dat de kuilen onmiddellijk na de extractie
werden gedempt. Waarschijnlijk om verder inkalven tegen te gaan. Bij enkele van de kuilen bestond
een laatste dempingspakket uit pottenbakkersafval. Vermoedelijk werd dit gedaan ter stabilisatie van
het terrein.
De meeste oostelijke cluster (cluster 1) was de minst omvangrijke van de drie. Het ging om een cluster
die zich centraal in werkput 7 situeerde, aan weerszijde van greppel 7032. Het ging om een cluster van
ca 30 kuilen. Het gros van deze sporen kon enkel als kuil geïnterpreteerd worden wegens het
ontbreken van de uitwaaiering onderin de kuilen. Op basis van de vulling waren deze vaak wel
gelijkaardig aan de duidelijke zandwinningskuilen. Vermoedelijk zijn de meeste sporen binnen deze
cluster wel ontginningskuilen, maar wegens het ontbreken van de uitwaaiering kon dit niet met
zekerheid gesteld worden.
De kuilen hadden meestal een zeer heterogene vulling, met een donkergrijze tot grijsbruine gevlekte
vulling. In sommige van de lagen van deze kuilen bevond zich ook pottenbakkersafval. De bewaarde
diepte van de verschillende kuilen varieerde tussen 0,6 en 1 m. De meeste kuilen hadden slechts één
of enkele dempingslagen. Omdat het onmogelijk is alle sporen apart te bespreken worden hieronder
enkele van de meer bijzondere kuilen besproken.
91
Mondelinge informatie aangeleverd door J. Mikkelsen (RaakVlak).
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In het uiterste westen van het terrein werden een groot aantal extractiekuilen aangetroffen die elkaar
deels oversneden en in één lijn lagen. Deze zandwinningskuilen bevonden zich uitsluitend in het
westelijke gedeelte van het opgravingsterrein. Het ging hierbij om drie clusters.
267
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Kuilen 7011 en 7018 waren twee vergelijkbare kuilen op korte afstand (ca 2,5 m) van elkaar. Het ging
hierbij om twee kuilen met een bewaarde diepte van ca 1,40 m onder vlak 1. Beide kuilen zijn door
middel van kwadranten onderzocht. In het vlak hadden deze sporen een min of meer ovale tot ronde
vorm met een diameter van ca 1,8 m. In de coupe hadden deze kuilen beiden een min of meer
zandlopervormige doorsnede. De vulling van deze kuilen bestond hoofdzakelijk uit een donkergrijs tot
zwart kleiig zand dat wat aardewerkfragmenten, houtskoolspikkels en grind bevatte. Onderin de kuilen
werd een lichtgrijs tot geelbruin gevlekt pakket zand aangetroffen. De kuilen hadden een opvallende
zandlopervorm, waarbij de trechter langzaamaan versmalde en vanaf ca 30 à 40 cm onder het vlak
verbrede de kuil terug. Op dit niveau werden ook enkele natuurlijke zandlagen aangesneden. Dieper
in de bodem werd kleiig zand aangetroffen. Het aardewerk uit beide kuilen bestond uit een zeer
gemengd ensemble. Het oudste materiaal bestond uit enkele scherven laat-Karolingisch aardewerk.
De meeste scherven konden echter in productiefase 5 gedateerd worden.
Figuur 258: Coupefoto van spoor 7085.
Een laatste opvallende kuil was spoor 7055. In het vlak ging het om een grote, vermoedelijk afgerond
rechthoekige kuil. Door de aanwezigheid van de lijnbemaling kon niet de volledige kuil blootgelegd
worden. De lengte van de kuil was ca 3,3 m, de minimaal waargenomen breedte was 1,6 m. Omwille
van eerder gegraven coupes kon dit spoor enkel in de NW-ZO richting gecoupeerd worden. De kuil was
tot een diepte van 1,40 m onder de bouwvoor bewaard en was vrij sterk gelaagd. In totaal konden 13
lagen vastgesteld worden. Lagen 7 tot en met 13 bestonden uit lichtgrijze tot bruine met geelbruin
gevlekte lagen zand met meestal enkele houtskoolspikkels of mangaanspikkels als inclusies. De
onderste laag bestond uit een geelbruingroen gevlekt zand met verschillende spoellaagjes. De
bovenste dempingslagen bestonden uit een stortpakket aardewerk en een pakket plastische gele klei.
Vermoedelijk werd de nazak van deze kuil gedempt met een afvalpakket. Het aardewerk uit deze kuil
kon in productiefase 4 gedateerd worden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Spoor 7085 was een van de grotere zandwinningskuilen in deze cluster. Het ging in het vlak om een
afgerond rechthoekige kuil met een lengte van 1,8 m en een breedte van 1,1 m. In de coupe had de
kuil een vrij rechte uitgraving die vooral onderaan sterk uitwaaierde. De opvullingslagen bestonden uit
een donkergrijs pakket met verbrande leembrokjes, aardewerk en houtskool als laatste dempingslaag.
Hieronder bevonden zich enkele sterk heterogene grijsbruin en bruingeel gevlekte zandige lagen. In
het zuidwesten bevond zich ook een laag met lichtgele klei. De kuil was tot een diepte van 0,9 m onder
vlak 1 uitgegraven. Deze kuil kon ook in productiefase 5 gedateerd worden.
268
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 259: Uitsnede uit de allesporenkaart met aanduiding van de twee kuilenclusters.
269
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 261: Vlakfoto met zicht op een deel van de cluster extractiekuilen in werkput 8 (cluster 2). Links is waterput 8101 als
grote grijze vlek in het vlak zichtbaar.
De grootste cluster (cluster 2) bevond zich centraal in werkput 8 en 9 en bevond zich deels binnen,
maar ook net buiten enclosure E. Binnen deze cluster werden meer dan 50 kuilen aangesneden. De
meeste hiervan zijn inderdaad als zandwinningskuil te omschrijven, anderen konden op basis van de
vulling als vermoedelijke zandwinningskuil omschreven worden, maar waar de uitwaaiering onderin
niet kon waargenomen worden in de coupe.
Binnen de cluster buiten enclosure E was wel enkele systematiek in de ontginning op te merken.
Verschillende van de kuilen lagen op sterk vergelijkbare afstand van elkaar. De kuilen lagen ongeveer
op 2 à 3 m van elkaar (midden van de kuil tot midden van de kuil gemeten). Een systematische
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 260: Coupefoto van spoor 7055.
270
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
ontginning door middel van verschillende achter elkaar liggende kuilenrijen was niet herkenbaar, maar
de meest uiterste kuilen (sporen 8118, 8133, 8135, 8056, 8053) lagen wel min of meer in één lijn met
een zelfde oriëntatie van de kuilen. Een tegenhanger van deze kuilenrij kon niet herkend worden.
De kuilen in deze cluster hadden een zelfde opbouw als de kuilen in cluster 1. Ook hier kon vaak een
sterk heterogene opvulling van de kuilen waargenomen worden. De kuilen hadden vaak ook een
uitwaaierende onderzijde. In Figuur 262 zijn enkele typevoorbeelden van de zandwinningskuilen
afgebeeld.
Figuur 262: Coupefoto’s van enkele van de vele extractiekuilen, in klokwijzerzin van rechtsboven: sporen 8040/8041, 8124,
De enige extractiekuil van deze cluster die enigszins meer in detail besproken zal worden, is spoor
8075, aangezien een monster van deze kuil ook macrobotanisch onderzocht werd. Deze kuil had een
langwerpig rechthoekige vorm in het vlak met een lengte van ca 1,2 m en een breedte van ca 0,7 m. In
het westen werd de kuil oversneden door greppel 8072, die deel uitmaakte van enclosure E.
Ook deze kuil had de typische opbouw van de extractiekuilen, met een uitwaaierende onderzijde. De
kuil zelf was tot ca 90 cm onder het vlak bewaard. In de coupe konden zes vullingslagen herkend
worden. Het ging om donkergrijze tot grijsgeel gevlekte zandige lagen waartussen twee houtskoolrijke
lagen (vullingen 3 en 5) aanwezig waren. Uit de bovenste houtskoollaag (vulling 3) werd een
macrorestenmonster genomen. Dit monster (M60) werd verder geanalyseerd. Alle resten in het
bulkstaal uit de extractiekuil (M60) waren verkoold. In dit staal zijn verkoolde graankorrels
aangetroffen, waaronder van gerst (Hordeum vulgare). Ook zijn resten aangetroffen van soorten die
vaak als onkruid op de akkers voorkomen, zoals uitstaande of spiesmelde (Atriplex patula/prostrata),
melganzenvoet (Chenopodium album), beklierde duizendknoop, schapenzuring, gewone spurrie,
vogelmuur (Stellaria media) en ringelwikke (Vicia hirsuta). Ook zijn resten aangetroffen van soorten
die voorkomen in graslanden en op omgewerkte en betreden grond, zoals dravik (Bromus sp.), gewoon
BAAC Vlaanderen Rapport 577
8034-8033-8031/32 en 8201/8058/59. Bemerk de typische uitwaaierende vorm en de zeer heterogene vulling.
271
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
varkensgras en krulzuring-type. Verder zijn verkoolde resten aangetroffen van de oeverplanten
scherpe zegge-type (Carex acuta/nigra-type) en waterpeper (Persicaria hydropiper). Tot slot zijn
enkele resten aangetroffen van dophei (Erica tetralix).
Deze resultaten laten zien dat in elk geval de graansoort gerst deel uitmaakte van het dieet. Deze
graansoort behoort tot één van de eerst verbouwde gewassen. Dit was tot aan de middeleeuwen het
voornaamste verbouwde gewas in Europa. Van alle granen is gerst daarbij het meest resistent tegen
zout en droogte. Het is geschikt voor de bereiding van pap en koeken. In tegenstelling tot wat
traditioneel meestal verondersteld wordt, kan gerst ook gebruikt worden voor het bakken van brood.
Het kaf, dat stevig rond de graankorrel zit, kan mee gemalen worden en in een latere fase eventueel
uit de bloem gezeefd worden. Gerst kon ook worden gebruikt om bier mee te brouwen. Vooral in de
middeleeuwen werd erg veel bier gedronken. Voor het gewone volk was bier de gebruikelijke drank.
Omdat bier bij de bereiding gekookt en gefilterd werd, was het veiliger dan water, dat in de steden
vaak vervuild was. Voor de bierbereiding moet het graan ontkiemen (mouten). Er zijn hier echter geen
sporen van ontkieming aangetroffen op de graankorrels. Er zijn dan ook geen directe aanwijzingen dat
gerst hier werd gebruikt om bier mee te brouwen. De hier aangetroffen wilde planten zullen
waarschijnlijk van de akkers afkomstig zijn, omdat die planten een grotere kans hebben om verkoold
te raken, als afval of nadat deze samen met het graan geoogst zijn. Een uitzondering hierop vormen
de aangetroffen resten van dophei. Deze zijn vermoedelijk afkomstig van turf dat als brandstof werd
gebruikt. De overige soorten zullen waarschijnlijk wel op de akkers gegroeid hebben. Dit ligt voor de
hand voor de echte akkeronkruiden. Hierbij zijn uitstaande of spiesmelde, melganzenvoet en beklierde
duizendknoop soorten die voorkomen op voedselrijke of stikstofrijke grond. Het voorkomen van deze
soorten kan erop wijzen dat men de akkers bemestte. Ook de soorten van betreden en ruderale grond
kunnen goed op de akkers gegroeid hebben. Opvallend zijn de verkoolde resten van de oeverplanten
scherpe zegge-type en waterpeper. Deze zouden erop kunnen wijzen dat men gebruik maakte van
bemesting van slootbagger. Dit werd in het verleden wel gedaan. Als gevolg hiervan kwamen de zaden
en vruchten van oeverplanten op de akkers terecht en een deel van deze planten ging vervolgens deel
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 263: Coupefoto van spoor 8075/76.
272
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
uit maken van de akkeronkruiden.92 Het is mogelijk dat een deel van deze slootbagger of verkoolde
resten mogelijk als demping voor de ontginningskuil gebruikt werden.
92
Overgenomen uit het rapport van de botanische analyse, uitgevoerd door ADC Archeoprojecten, VAN ASCH 2017.
273
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 264: Derde kuilencluster in het uiterste westen van het pottenbakkersatelier.
274
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 265: Coupefoto van spoor 10018, waarbij deze kuil rechts spoor 10099 oversneed.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Een laatste cluster (cluster 3, zie Figuur 264) bevond zich in het westen van de opgravingszone, in
werkputten 9 en 10. Het ging om een lineaire reeks extractiekuilen die als de vermoedelijke westelijke
grens van het pottenbakkersatelier konden geïdentificeerd worden. De kuilen oversneden een
vermoedelijke bronstijdgreppel (zie supra). Het lineair patroon gevormd door deze grote kuilen leek
te wijzen op het uitgraven van een hakhoutberm. Vermoedelijk was de westelijke grens van het
pottenbakkersatelier voorzien van een dergelijke hakhoutberm. Deze hakhoutbermen hadden
verschillende functies, waaronder het binnen houden van vee, het buiten houden van wilde dieren,
het voorzien in de houtbehoefte, het visueel maken van het erf. Gezien de dichtheid waarmee de
kuilen werden aangetroffen, kon aangenomen worden dat het niet ging om een rij bomen, maar eerder
om een dichte heg van struiken. Op een bepaald ogenblik (vermoedelijk tussen het tweede en derde
kwart van de 12e eeuw op basis van het aardewerk uit de dempingslagen) werd de berm
verwijderd/uitgegraven. Toen moesten de struiken een reeds aanzienlijk wortelgestel gehad hebben,
gezien de grootte van de uitgraafkuilen. De aanplantkuilen waren niet meer herkenbaar, enkel de
uitgraafkuilen werden aangetroffen. De kuilen hadden een klokvormig profiel, waardoor vermoed
werd dat het uittrekken van de wortels veel grond losgewrikt had onderin de kuilen. De vullingen van
de kuilen bestond dan ook uit een afwisseling van wat meer organische pakketten en pakketten zo
goed als natuurlijke grond, waarbij het onderscheid met de natuurlijke bodem moeilijk was te maken.
De meer organische lagen hadden een lichtgrijs tot grijsgele kleur. Ook wees de vulling op een sterk
waterverzadigde grond gezien onderin tal van inspoelingslaagjes te zien waren. Een aantal van de
kuilen was bovenin gevuld met aardewerkrijke pakketten, afkomstig van de pottenbakkerssite dat in
productiefase 5 gedateerd werd. In de coupes op de kuilen was duidelijk op te merken dat de zuidelijke
kuilen het eerst waren gegraven en gedicht waarna de volgende kuil gegraven werd. Op deze manier
werd duidelijk dat het uithalen van de houthakkant vanuit zuidelijke richting gebeurde.
275
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 266: Lengtecoupe op sporen 10015 en 10018, waarbij zichtbaar is dat de oudere kuilen zich in het zuiden (rechts)
Het uithalen van de wortels van de struiken kan wijzen op twee zaken: ofwel was het noodzakelijk om
de hakhoutberm te verwijderen in het kader van een schaalvergroting, waarbij ook de wortels moesten
worden verwijderd om akkerbouw mogelijk te maken. Ofwel had men nood aan het hout, waarbij ook
de wortels zijn gebruikt als brandstof. Gezien het steeds schaarser worden van hout in de loop van de
volle middeleeuwen en zeker in de 12e eeuw93 lijkt het eerder de tweede optie te zijn geweest. In de
middeleeuwse stad Gent werd bij een onderzoek van een 10e tot 12e-eeuwse afvallaag het steeds
schaarser worden van kwalitatief hout (eik en beuk) naar het meer frequent gebruik van es en els
opgemerkt; maar ook de opkomst van haagbeuk als belangrijke houtsoort in de 12 e eeuw. De
houtschaarste noopte tot beter bosbeheer, wat volgens de auteur leidde tot het frequenter
voorkomen van hakhoutbermen vanaf deze periode.94 De aangetroffen hakhoutberm past mooi in dit
plaatje van houtschaarste en de reactie hierop. Het hakhoutbeheer leidt tot de creatie van
zogenaamde stoven, of verzamelingen van cirkelvormige, meerstammige bomen die gemakkelijk
opnieuw scheuten hebben. De groei van de wortels bij een dergelijk bosbeheer neemt ook sterk toe
naarmate het hakhoutbeheer toegepast werd. Het is dus niet ondenkbaar dat de uitgehaalde stronken
een vrij uitgebreid wortelstelsel zullen gehad hebben.
93
94
DEFORCE 2016.
DEFORCE 2016, 8-10.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
bevonden en oversneden werden door jongere kuilen in noordelijke (links) richting.
276
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 267: Evolutie van een hakhoutstoof en de groei van de wortelstelsels. 95
Opvallend bij deze rij kuilen was de opening die gevormd werd tussen kuilen 10015 en 10012. Hier
vertoont een ruimte van 4 meter geen enkele uitgraafkuil. Ten noorden en zuiden van deze sporen
was wel een continue rij van uitgraafkuilen aanwezig. Vermoedelijk was hier een opening in de
hakhoutkant aanwezig. Deze opening lag ook in lijn met de meest zuidelijke enclosure die op basis van
de luchtfoto’s kon waargenomen worden. Het is een opvallend feit. Een hypothese die hierbij kon
gesteld worden, is dat hier mogelijk de meest zuidelijke grens van het pottenbakkersatelier (op basis
van de enclosures) aangesneden werd.
zichtbaar.
95
BASTIAENS 2010, 121.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 268: Zicht op de opening tussen kuilen 10015 (links) en 10012 (rechts). Onder de kuilen is het ouder greppeltje S10014
277
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 269: Uitsnede uit de allesporenkaart met aanduiding van de kleikuilen.
278
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Kleikuilen
Dertien kuilen konden op basis van hun typische vulling als kleikuilen omschreven worden. Het ging
hierbij om kuilen waarin nog plastische pottenbakkersklei gestockeerd was. De meeste kuilen hadden
in het vlak een vierkante of rechthoekige vorm, maar ook meer onregelmatig gevormde kuilen kwamen
voor. De bewaarde diepte van de kuilen varieerde sterk. Een aantal kuilen was slechts tot een diepte
van 10 cm diep bewaard, andere kuilen waren dan weer tot een diepte van 60 cm onder vlak 1
bewaard.
De kuilen zelf hadden in coupe allen eenzelfde vorm. Het ging om quasi recht naar beneden
uitgegraven kuilen met een vlakke bodem. De vulling bestond uit gele, plastische klei die soms
vermengd was met donkergrijze vlekken kleiig zand. Bij enkele kuilen kon ook een vermoedelijke nazak
waargenomen worden. Deze bestond vooral uit donkergrijs tot grijszwart of grijsbruin kleiig zand met
aardewerk, houtskool en soms ook keitjes als inclusies.
De functie van deze kuilen bestond er waarschijnlijk in de klei te laten rusten/rijpen, op te slaan voor
verdere verwerking.96 Het was op basis van de opgraving niet geheel duidelijk welke functie de kuilen
hadden. Gezien de eerder zuivere aard van de klei, zonder al te veel organische of mineralogische
resten lijkt een opslagfunctie in afwachting van verdere verwerking of toevoeging van verschraling het
meest waarschijnlijke.
Figuur 270: Coupefoto van kleikuil 9110.
96
WHITE 2015, 31-32.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
In kleikuil 5017 werd centraal in de gele, plastische klei was een groot stuk natuursteen geplaatst.
Mogelijk werd deze natuursteen gebruikt als basis voor een pottenbakkersdraaischijf. Dit is echter
zuiver hypothetisch. Kleikuil 5017 was deels door de ovenwand van ovenstructuur 7 en door stookkuil
5023 gegraven.
279
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 271: Detailfoto van de grote natuursteen gelegen in kleikuil 5017.
Overige kuilen
Naast de afval-, extractie- en kleikuilen kwamen ook verschillende kuilen zonder duidelijk toewijsbare
functie voor. Meestal ging het om eerder ondiepe kuilen, zonder echte afvalvulling. In quasi alle kuilen
werden wel enkele aardewerkfragmenten aangetroffen, waardoor er wel verondersteld kon worden
dat de kuilen tijdens het functioneren van het pottenbakkersatelier gegraven werden.
Afvalkuilen met consumptieafval of mestkuilen werden niet aangetroffen tijdens het onderzoek.
Vermoedelijk bevonden deze zich buiten het werkareaal van de pottenbakkers in een mogelijke
woonzone.
Waterputten en waterkuilen (Christine Swaelens)
Sporen die duidden op watervoorziening werden ook aangetroffen. Het ging in totaal om drie
waterkuilen (sporen 2046, 2055 en 3101) en drie waterputten (sporen 3200, 6200 en 8101) die op
basis van het vondstmateriaal in de middeleeuwen konden gedateerd worden.
Waterkuil 2046 bevond zich in het zuidwesten van werkput 2, op ca 5 m ten noordoosten van waterkuil
3101. Het spoor had in het vlak een ronde vorm met een diameter van ca 2,5 m. In de coupe had dit
spoor een trechtervormige doorsnede met een bewaarde diepte van 1,4 m onder vlak 2. De onderzijde
van deze waterput bevond zich op 10,04 m TAW.
In de coupe konden vier vullingen waargenomen worden. Het ging om twee lagen die als sterk
versmeten moederbodemmateriaal konden omschreven worden, vermengd met grijs kleiig zand. Het
moederbodemmateriaal bestond enerzijds uit grijsgroen, Tertiair zand, anderzijds uit geelbruin kleiig
zand. Als inclusies konden enkele ijzerconcreties, mangaanspikkels en enkele houtskoolspikkels
opgemerkt worden. Vermoedelijk zijn deze lagen ontstaan tijdens het gebruik van de waterkuil door
het inkalven van de wanden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Waterkuilen
280
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 272: Coupefoto van spoor 2046.
In het noordelijk deel van werkput 2 werd waterkuil 2055 aangesneden. Het ging om een grote ovale
kuil met een lengte van ca 3,8 m en een breedte van ca 3,2 m. In de coupe had dit spoor een eerder
brede, trechtervormige doorsnede, met aan de zuidwestelijke zijde een eerder getrapte uitgraving. De
bewaarde diepte was 1 m onder vlak 1. Er werden geen actieve lagen herkend, enkel dempingslagen.
Deze dempingslagen bestonden uit grijs licht kleiig zand met enkele ijzerconcreties, houtskoolspikkels
en een kleine mate van bioturbatie. In de bovenste dempingslaag bevonden zich ook enkele spikkels
verbrande leem. Er werden verschillende scherven in de verschillende lagen aangetroffen. Het ging om
een sterk gemengde context. Het oudste materiaal kon in de laat-Karolingische periode gedateerd
worden en was duidelijk residueel. Het gros van het aardewerk kon in productiefase 5 gedateerd
worden.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De dempingslagen bestonden uit licht bruingrijs tot geelgrijs gevlekt licht kleiig zand waarin enkele
houtskoolspikkels en ijzerconcreties als inclusies konden worden opgemerkt. De waterkuil werd
afgedekt door laag 3065. Enkel in de bovenste dempingslaag werden enkele aardewerkfragmenten
aangetroffen. Helaas betrof het enkel weinig diagnostische fragmenten grijs aardewerk die slechts een
ruime datering tussen productiefase 3 en 5 toelieten.
281
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 273: Uitsnede uit de allesporenkaart met aanduiding van de waterputten/-kuilen.
282
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 274: Coupefoto van spoor 2055.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Een laatste waterkuil was spoor 3101. Deze kuil werd aangesneden in het uiterste zuidoosten van
werkput 3. Deze kuil bevond zich onder laag 3061. Deze waterkuil werd slechts zichtbaar bij het
aanleggen van een profiel, waarbij de grijsgele vulling sterk contrasteerde met de groengrijze
moederbodem. In het vlak ging het om een min of meer ronde kuil met een diameter van ca 2,7 m. Bij
het couperen van deze kuil bleek al snel dat de bodem op deze locatie sterk waterverzadigd was.
Bijgevolg kon de coupe enkel fotografisch geregistreerd worden. Op de foto was te zien dat ook deze
kuil trechtervormig uitgegraven was en schijnbaar geen actieve lagen bevatte. De dempingslagen
bestonden uit zeer heterogene lagen lichtgrijsbruin kleiig zand waartussen ook grote brokken
lichtgeelbruine moederbodem zaten. Deze lagen gaven een beeld van een zeer snelle demping. Er kon
geen vondstmateriaal gerecupereerd worden, waardoor een datering moeilijk wordt. Vermoedelijk
moet deze waterkuil ook in de volle middeleeuwen gedateerd worden op basis van de vormelijke
gelijkenissen met de andere waterkuilen in de onmiddellijke nabijheid.
Figuur 275: Coupefoto van spoor 3101, net voor het instorten van het profiel.
283
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Waterputten
Waterput : S3200
Type
Waterput met een vierkante houten losse bekisting uit horizontale elementen (B3) of waterput met
een vierkante houten framebekisting met horizontale elementen (B5).
Onderzoek
Figuur 276 : Spoorfoto van S3200 op vlak 3.
97
Op de foto’s is consequent vlak 5 aangeduid, maar het betreft in werkelijkheid vlak 3.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De waterput bevindt zich in het noorden van werkput 2 en is machinaal gecoupeerd met een
noordwest-zuidoost oriëntatie. Op het aanlegvlak is, ter hoogte van spoor S3200, één groot vlak
opgemeten. Een tweede vlak is aangelegd waarbij S3200 zich aftekent als een rond spoor met een
diameter van ongeveer 280 cm. De waterhoudende structuur is een eerste maal aangesneden tot op
een diepte van 140 cm. Deze coupe is gedocumenteerd waarna een tweede vlak is aangelegd. Bij het
opschaven van het tweede vlak is besloten de coupe naar achter te zetten, zodat het centrum van het
spoor gedocumenteerd kon worden. Hierdoor is een discrepantie ontstaan in de tekeningen van beide
coupes. Vanuit vlak 2 is een tweede maal verdiept tot op 120 cm diepte. Ook deze coupe is
geadministreerd. Op dit niveau is een derde vlak aangelegd97 en is de bekisting zichtbaar, maar slechts
als grondverkleuring. Er is een derde coupe gezet van ongeveer 100 cm, maar door het insijpelend
grondwater en bijhorend instortingsgevaar is gekozen voor verdiepen en snelle registratie, waarbij
slechts de dieptes van de beschoeiing en de kernvulling zijn beschreven.
284
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Constructie
Figuur 277: Vermoedelijke aanduiding van de grondverkleuring in vlak 3 ten gevolgen van de aanwezigheid van hoekpalen.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Op een diepte van 100 cm tekent zich de aflijning van een bekisting af. Op deze diepte is enkel sprake
van grondverkleuring. Aan de aflijning van de kernvulling is op te merken dat de houten beschoeiing
bovenaan is afgebroken (tot onderaan laag 3 en 7 en S3141). Naarmate het hout dieper onder de
grondwatertafel ligt, verloopt het rottingsproces van de bekisting langzamer (laag 5), waardoor een
humeuze donkergrijze aflijning van het hout duidelijker zichtbaar blijft. Slechts één van de onderste
planken is bewaard gebleven op een diepte van ongeveer 80 cm vanaf vlak 3. De aflijning van de
bekisting ondersteunt dit gegeven. Maar of hier sprake is van frame- of een losse bekisting is niet te
achterhalen. Op de foto (Figuur 278) van de coupe op vlak 2 is er in beide hoeken grondverkleuring op
te merken die vermoedelijk wijzen op de aanwezigheid van hoekpalen. Op basis van de vermoedelijke
grondverkleuringen ter hoogte van de zuidelijke hoeken zou de waterput toegewezen aan een
waterput met vierkante houten framebekisting met horizontale elementen (B5).
285
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 278 : Foto van de coupe van S3200 op vlak 2.
Figuur 279 : Digitale tekening van de coupes van S3200.
286
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
In de coupe vanaf vlak 2 (Figuur 278) vertoont de aanlegkuil geen bijzondere afwijkingen. Op de digitale
tekening is laag 7 afgelijnd als de onderste laag net boven de bekisting, m.a.w. als bewijs voor de
uitbraak van de bekisting op die hoogte. De foto daarentegen geeft een verschillend beeld, nl die van
een doorlopende bekisting tot aan vlak 2 waarbij de westelijke zijde van de bekisting verstoord is door
een jonger spoor, S3141, waarbij laag 3 vermoedelijk de nazak is. Doordat de coupe van vlak 1 naar
vlak 2 achteruit is verschoven, zijn de bovenste vullingen in het centrum van de waterput niet
opgetekend.
Figuur 280: coupefoto van de onderste lagen van deze waterput, bemerkt de ingestorte bovenzijde en het opkomende water
waardoor dit deel van de coupe niet meer kon worden ingetekend.
Verdwijnen
Door de afwezigheid van aanwijzingen is het onmogelijk te achterhalen waarom deze waterput in
onbruik is geraakt.
Monstername
Uit de kernvulling van de waterput werd een pollenbak genomen (M144). De waardering van deze
pollenbak bleek echter negatief, waardoor er geen verdere analyse meer werd gedaan.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
De kernvulling bestaat uit verschillende lagen. Laag 3, laag 4 en laag 6 zijn allen gelaagd en tonen aan
dat de waterput zich langzaamaan heeft gevuld. De onderste lagen konden helaas niet opgetekend
worden door instortingsgevaar (Figuur 280). Op de foto van de coupe konden op ongeveer 70 cm onder
vlak 3 een overgang naar een meer humeus pakket waargenomen worden. Deze laag was ook sterk
gelaagd. Uit deze lagen werd ook een pollenstaal genomen, dat helaas onvoldoende pollen bevatte
voor een analyse.
Datering op basis van vondsten
Op basis van het aardewerk kan deze waterput in productiefase 4 gedateerd worden.
287
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Waterput : S6200
Type
Waterput met een vierkante houten losse bekisting uit horizontale elementen (B3) of waterput met
een vierkante houten framebekisting met horizontale elementen (B5).
Onderzoek
De waterput bevindt zich in het zuiden van werkput 6 en is machinaal aangesneden met een zuidoostnoordwest oriëntatie, zonder bronbemaling. Op het aanlegvlak (Figuur 281)tekent het spoor zich
onregelmatig af met een lengte van ca 500 cm en een breedte van ca 400 cm en is deels in het
zuidwesten verstoord door de ovenstructuur S6007. Na het opschaven en administreren van het
aanlegvlak, is een eerste coupe gezet tot op ca 100 cm diepte (Figuur 282). De coupe is
gedocumenteerd98 waarna een tweede keer is verdiept tot ongeveer 150 cm onder het opgravingsvlak.
Na het optekenen en fotograferen van het vervolg van de coupe, is een derde vlak aangelegd waarbij
de hoekpalen van de bekisting zichtbaar worden (Figuur 284). Het derde vlak is opgeschaafd en
opgemeten waarna de noordzijde van de bekisting is vrijgelegd. Na het documenteren van de bekisting
is de noordzijde ontmanteld en is de kernvulling gedocumenteerd (Figuur 286).
De coupe van het eerste en tweede vlak vertoont een veel bredere noordwestelijke insteek, wat de
aanvoer van het materiaal uit het noordwesten doet vermoeden. De bekisting is tot zeker 150 cm
onder het aanlegvlak afgebroken. Maar tijdens de ingebruiksfase van de waterput zijn waarschijnlijk
herstellingen doorgevoerd. Op Figuur 282 en Figuur 284 alsook op de digitale tekening van de coupe
(Figuur 283) is een duidelijke blauwgrijze band te zien. Deze laag (laag 8) kan enkele verklaringen
hebben. Een eerste is dat deze laag 8 mogelijkerwijs in verband kan gebracht worden met
redutieverschijnselen rondom de kern van de waterput. In de vlakfoto is deze laag mooi rond de kern
gelegen. Een tweede optie is dat deze laag vermoedelijk in verband te brengen is met
herstellingswerken aan de houten beschoeiing. Deze laag loopt niet tot vlak 1 en is bijgevolg van vóór
de afbraak van de waterput. Ook in de volgende coupe (Figuur 285) tegen de bekisting is het jonger
spoor duidelijk op te merken aan beide zijdes van de bekisting. Deze is veel donkerder van kleur dan
de oorspronkelijke aanlegtrechter (laag 13 en 15). Aangezien de waterput aan verschillende zijdes niet
meer in oorspronkelijke staat is, is het niet mogelijk te achterhalen waar eventuele herstellingswerken
zijn uitgevoerd. Aan de oostelijke zijde (Figuur 285) ligt een houten paal naast de bekisting, die op het
eerste zicht niets met de constructie van de beschoeiing heeft te maken. Maar of dit een herstelling is,
valt niet met zekerheid te zeggen. Een laatste optie is dat deze laag gewoon het gevolg is van de
demping van de insteek met verschillend materiaal. Het kan zijn dat de beschoeiing tijdens de opbouw
met een andere kleur grond aangedicht is geworden. Helaas kan door de bemoeilijkte registratie van
de onderzijde van de waterput hier geen uitsluitsel over gegeven worden.
98 Op
100 cm diepte bevond zich een tweede vlak waarbij dat tweede vlak niet over het hele spoor is aangelegd.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Constructie
288
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 281: vlakfoto van vlak 2 van deze waterput. De verstoringen links zijn vooral te wijten aan ovenstructuur 16 die boven
Figuur 282 : Foto van de coupe op vlak 1 en 2 van S6200.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
deze waterput lag en centraal een eerste deel van een coupe waarbij de waterput pas als dusdanig herkend werd.
289
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 283 : Digitale tekening van de coupe van S6200. De onderkant van de coupe kon enkel fotografisch geregistreerd
worden.
Door de afwezigheid van bronbemaling bleef het opkomend grondwater het onderzoek van de
waterput bemoeilijken. Wegens veiligheidsmaatregelen en een snelle evacuatie is de kernvulling van
de waterput noch getekend, noch deftig gefotografeerd. Aan de hand van de foto’s kan afgeleid
worden dat de kernvulling vermoedelijk één dempingspakket betreft. Daarboven, laag 7 is veel lichter
van kleur en bestaat uit een gevlekt, humeus en kleiig dempingspakket. De nazak (laag 1 t.e.m.3) is een
humeus, donkerder vulling met vele keien, houtskool, ijzerconcretie en verbrande leem. Bovenaan is
meer bioturbatie op te merken.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 284: Derde vlak op waterput 6200, centraal zijn twee van de houten hoekpalen zichtbaar.
290
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 285 : Detailfoto van de oostelijke (links) en westelijke (rechts) insteek met zicht op jonger spoor.
De houten bekisting bestaat uit ingeheide hoekpalen, telkens in paar voorkomend, zonder sporen van
hechtingsplaatsen voor eventuele dwarsbalken. Hierdoor kan vermoedelijk de binnenstructuur als
dragende constructie uitgesloten worden. De nog bewaarde hoekpalen hebben een lengte van 62 cm
(Hkp 21) tot ca 170 cm (Hkp 16 en plank 23). De andere planken hebben een lengte tussen de 130/140
cm (Hkp 10, 15 en 17) en 155 cm (Hkp 20 en 22). De breedte van de hoekpalen ligt gemiddeld op 16
cm en dikte op 12 cm.
De hoekpalen staan steeds per twee gegroepeerd met elk een eigen functie. Elke hoekpaal zorgt voor
het opvangen van de druk van één welbepaalde zijde. Aan de hand van de foto’s vallen volgende
elementen op : ten eerste bevindt zich in elke hoek slechts 1 paal (mogelijk de oorspronkelijke paal)
en is een tweede ernaast aangebracht, mogelijk als extra verstevigend element. Theoretisch volstaat
het dat bij de opbouw van dergelijke bekistingen, de aanwezigheid van slechts 1 hoekpaal noodzakelijk
is. Het is niet te achterhalen indien van in het begin één of twee hoekpalen zijn aangewend bij de
opstelling van de beschoeiing. Ten tweede kan afgeleid worden aan twee zijden, mogelijk aan een
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 286: Detailfoto van de binnenvulling van de kern, zicht op de westelijke zijkant.
291
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
derde zijde, dat de horizontale elementen breder lopen dan de locatie van de hoekpalen, waardoor
geen perfecte hoek wordt gevormd. .
Figuur 288 : Uitstekende planken aan noordwestelijke zijde (links) en de zuidoostelijke zijde (rechts).
Op de foto (Figuur 288) is het duidelijk op te merken dat de noordelijke zijde verder loopt in westelijke
richting. Rekening houdend met het inéén schuiven van een aantal planken en het vergevorderd
rottingsproces van het hout, is de enige intacte plank aan de noordzijde, de onderste (plank 5).
Hetzelfde is te zien in de zuidoostelijke hoek, waarbij de zuidelijke planken verder reiken in oostelijke
richting.
Voor de andere hoeken is het al wat moeilijker dit te achterhalen door de staat waarin het hout en de
bekisting zich bevindt. In de noordoostelijke hoek is een mogelijke aanwijzing de nog vrij rechte,
scherpe aflijning van de horizontale elementen aan oostelijke kant. Alsof ze tegen andere planken
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 287 : Digitale representatie van bovenaanzicht van de houten beschoeiing van S6200.
292
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
leunden en niet verder gingen. De vrij rechte kanten van de noordelijke planken doen dit vermoeden
in tegenstelling tot de meer grillige westelijke uiteinden (Figuur 289).
Figuur 289 : Foto van de noordelijke zijde van de bekisting van S6200.
Op verschillende planken, nl plank 4, 5, 8, 9, 19 en plank 26 zijn gaten aangetroffen. De plaats van de
gaten komen niet overeen met een eventueel daarachterliggende hoekpaal. Heel waarschijnlijk wijst
dit op hergebruikt hout dat is aangewend voor de bouw van deze structuur. Aan de noordzijde is de
lengte van de horizontale planken gemiddeld 130 cm, de breedte gaat van 14 tot 41 cm en de dikte
ligt tussen de 4 en 10 cm. De lengtes van de planken aan de oostzijde verschillen niet van die aan de
noordzijde, maar de breedte daarentegen bedraagt slechts ca 20 cm en de dikte ongeveer 7 cm. Aan
de westzijde is de onderste plank (plank 9) zo’n 20 cm korter dan de bovenste plank (plank 8) die een
lengte heeft van 130 cm. De onderste plank is op zijn beurt aanzienlijker breder (28 cm) dan de
bovenste plank met zo’n 10 cm. De dikte komt overeen, nl. 5 cm. De lengte van de planken aan de
zuidzijde tenslotte, gaat van 70 cm tot 116 cm, de breedte van 17 naar 33 cm en de dikte van 4 tot 7
cm.
Bij het aanleggen van een tweede vlak en het couperen van de structuur zelf werden enkele scherven
vroegmiddeleeuws aardewerk aangetroffen. Het ging om handgevormde kogelpotten met extern
geschraapte rand en schouder. Enkele stukken hadden een traag nagedraaide rand die apart op de
handgevormde schouder was geplaatst. Het aardewerk kon in de Karolingische periode gedateerd
worden, wat mooi overeenkwam met de dendrochronologische dateringen. De waterput was dus voor
of tijdens productiefase 1 te dateren.
Monstername
Het hout van deze waterput werd door middel van dendrochronologie gedateerd. In het
dendrochronologische onderzoek naar 30 houten planken uit deze waterput zijn drie planken
dendrochronologisch onderzocht. De vroegste datering van een kapjaar – en daarmee de constructie
van de waterput – is ná 700 ± 8 na Chr.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Datering op basis van vondsten
293
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Voor de constructie van de waterput zijn onder andere bomen gebruikt die van een lokale herkomst
uit Vlaanderen zijn. Het gebruikte hout is in alle gevallen eik.
Waterput : S8101
Onderzoek
Een laatste waterput was waterput 8101. Deze waterput werd in het zuidelijk deel van werkput 8
aangetroffen. Het ging om een grote, halfronde structuur met een diameter van 12 m.
Figuur 290: Vlakfoto van spoor 8101.
In het totaal werden twee boorraaien gezet om zo de kern van de waterput te bepalen. Alle boringen
werden zorgvuldig gedocumenteerd en in kaart gebracht. De boorraai ter hoogte van de putwand
(boringen 1 em 12) bevonden zich min of meer centraal in de waterput. Op basis van deze boringen
kon het profiel van de waterput gereconstrueerd worden (zie Figuur 291). De boringen op de eigenlijke
kern van de waterput werden integraal bemonsterd voor macroanalyse. De stalen werden genomen
met een edelmanboor met een boorkop Ø12 cm. Deze monsters bevatten helaas geen macroresten.
Op basis van de boringen kon een waterput met een min of meer excentrische kern vastgesteld
worden. De aanlegtrechter was waarschijnlijk lichter hellend aan de oostelijke zijde en de kern bevond
zich meer naar het westen toe. Op basis van de boringen kon een diepte van ca 3,80 m onder vlak 2
verondersteld worden. Bij de boring op de kern werd ook onderin een harde zijkant waargenomen,
vermoedelijk ging het hierbij om de houten bekisting.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Gezien de waterput slechts gedeeltelijk in het vlak viel en de verstoringsdiepte binnen dit deel van het
terrein reeds was bereikt, werd geopteerd de waterput te onderzoeken door middel van boringen. De
boringen gebeurden met een edelmanboor van Ø 7 cm.
294
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 291: Reconstructie waterput 8101 op basis van de boringen tegen de putwand.
295
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 292: Overzicht van de boringen op waterput S8101. In blauw de vermoedelijke locatie van de kern van de waterput
Constructie
Aangezien deze waterput enkel door middel van boringen onderzocht werd kan hier geen uitsluitel
over gegeven worden.
Er werden in totaal vier macrorestenmonsters ingestuurd (M93 (boring 7), M109, M110 en M111
(extra boringen op de kern, niet aangeduid op het plan). Enkel M93 bevatte voldoede resten op om
een analyse te verantwoorden. In het staal uit waterput S8101 (M93) zijn zowel resten aangetroffen
van cultuurgewassen als van wilde planten. Alle resten in dit staal zijn onverkoold. De cultuurgewassen
zijn vertegenwoordigd door enkele zaden van lijnzaad (Linum usitatissimum). Daarnaast zijn resten
aangetroffen van gewone braam (Rubus fruticosus) en gewone vlier (Sambucus nigra). Verder zijn
resten aangetroffen van soorten die vaak als onkruid in akkers en moestuinen voorkomen, zoals
hennepnetel (Galeopsis bifida/speciosa/tetrahit), gele ganzenbloem (Glebionis segetum), beklierde
duizendknoop (Persicaria lapathifolia), schapenzuring (Rumex acetosella), eenjarige hardbloem
(Scleranthus annuus), zwarte nachtschade (Solanum nigrum) en gewone spurrie (Spergula arvensis).
Ook zijn resten aangetroffen van soorten van ruderale en betreden grond, zoals stinkende kamille
(Anthemis cotula), grote weegbree (Plantago major), gewoon varkensgras (Polygonum aviculare),
krulzuring (Rumex crispus). De graslandplanten zijn vertegenwoordigd door een enkel vruchtje van
gewone brunel (Prunella vulgaris). Verder zijn resten aangetroffen van wilg (Salix) en van verschillende
oeverplanten, zoals grote waterweegbree (Alisma plantago-aquatica), zompzegge (Carex curta),
gewone of slanke waterbies (Eleocharis palustris/uniglumis), mannagras (Glyceria fluitans) en
bronkruid (Montia sp.). Verder zijn resten gevonden van de waterplant waterranonkel (Ranunculus
subgenus Batrachium).
Zoals hierboven al beschreven werd, zijn in het staal naast resten van cultuur- en voedselgewassen
ook resten aangetroffen van verschillende planten die vaak als onkruid op de akkers groeien. Deze
resten kunnen afkomstig zijn van de akkers en als afval in de waterput zijn beland. In dat geval kunnen
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Monstername
296
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
de resten iets zeggen over de akkerbouw in het gebied. Zo zijn gele ganzenbloem, eenjarige
hardbloem, schapenzuring en gewone spurrie soorten die vaak voorkomen in akkers op zandgronden.
Verder zijn beklierde duizendknoop en zwarte nachtschade soorten van voedselrijke grond. Het
voorkomen van deze soorten zou erop kunnen wijzen dat men gebruik maakte van bemesting van de
akkers. Het is ook goed mogelijk dat deze soorten lokaal op de voedselrijke grond bij de waterput
groeiden. Op basis van de aangetroffen resten is dit onderscheid niet te maken. Op de betreden en
omgewerkte grond kwamen soorten voor als stinkende kamille, grote weegbree, gewoon varkensgras
en krulzuring. Ook gewone brunel groeide hier. Wilg en verschillende oeverplanten, zoals grote
waterweegbree, zompzegge, gewone of slanke waterbies, mannagras en bronkruid, zullen op vochtige
gronden nabij de waterput gegroeid hebben. Deze soorten kunnen goed aan de oevers van sloten en
greppels gestaan hebben. Waterranonkel groeide vermoedelijk in sloten en/of greppels. Het is ook
mogelijk dat deze soort in de waterput zelf groeide. In dat geval zal de waterput niet meer in gebruik
zijn geweest.99
Datering op basis van vondsten
Bij het documenteren van de boringen werden verschillende fragmenten aardewerk gerecupereerd.
Het aangetroffen aardewerk kon in productiefase 5 gedateerd worden. Enkele fragmenten van oren
van kannen kunnen mogelijk als intrusief materiaal in de nazak geplaatst worden. Deze fragmenten
kunnen gedateerd worden vanaf het vierde kwart van de 12e eeuw. Gezien de grootte van deze
waterput kon deze ook op de luchtfoto’s als cropmark herkend worden.
Overige structuren pottenbakkersatelier
In dit hoofdstuk worden de overige structuren van het pottenbakkersatelier besproken. Het ging
hierbij om mogelijke structuren die te maken hadden met de organisatie van het pottenbakkersatelier.
Structuren
Ook de terreinomstandigheden tijdens de opgraving waren bij momenten verre van ideaal. Gezien de
kleiige ondergrond in het oostelijk deel van het opgravingsterrein veranderde het vlak na een kleine
regenbui direct in een modderpoel. Ook de constante vries/dooicycli tijdens deze maanden zorgden
niet alleen voor een moeilijk te couperen ondergrond, maar na het dooien bestond de bovenste laag
uit een gehomogeniseerde bruine modderlaag. Hierdoor werden een aantal sporen niet gecoupeerd,
wegens het niet meer terugvinden van de sporen in de modder.
Op basis van de coupetekeningen en -foto’s werd een hele tijd besteed aan het zoeken naar structuren.
Het feit dat slechts een beperkte doorsnede doorheen het pottenbakkersatelier werd gemaakt,
vergemakkelijkte het herkennen van de structuren niet. Ook de hoeveelheid sporen maakte een
structuur herkennen helaas niet mogelijk.
99
Deze resultaten werden overgenomen uit het rapport van het botanisch en palynologisch onderzoek uitgevoerd door ADC archeoprojecten,
VAN ASCH 2017.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Hoewel er veel paalkuilen aangetroffen werden tijdens het veldwerk konden helaas geen
gebouwplattegronden herkend worden. Er konden evenwel nog verschillende palenrijen
geïdentificeerd worden, maar tegenhangers waren niet aangetroffen. Vermoedelijk zullen nog wel
enkele gebouwen of structuren binnen het opgravingsgebied aanwezig zijn, maar deze werden door
de wirwar aan sporen of door verdwenen paalkuilen niet herkend.
297
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Windschermen
Naast duidelijke structuren werd ook aandacht besteed aan de aanwezigheid van paalkuilen die in
combinatie met de pottenbakkersovens werden aangetroffen. Bij deze paalkuilen kon de
aanwezigheid van mogelijke windschermen verondersteld worden. Bij ovenstructuren 5 (spoor 5003)
en 15 (sporen 6001/6002) werden paalkuilen in de directe omgeving van de stookmond vastgesteld.
Bij de overige structuren konden dergelijke structuren niet waargenomen worden. Hierbij kunnen
twee redenen aangehaald worden. Enkele van de ovens waren uitgegraven in de dempingslagen van
de beekvallei, waardoor de paalkuilen mogelijk niet herkend zijn geworden. Een andere mogelijkheid
was dat, gezien de slechts beperkte bewaring of gedeeltelijk binnen de opgravingszone gelegen
ovenstructuren de windschermen niet aangesneden waren in de opgravingszone.
Bij ovenstructuur 5 werden bij beide stookkuilen grotere als kleinere paalkuilen aangesneden. Onder
de zuidelijke stookkuil (spoor 5005) werden een viertal kleine paalkuiltjes aangetroffen (sporen 5010,
5029, 5032, 5037, 5038, 5057, 5085 en 5156. Helaas konden door de wateroverlast niet alle paalkuilen
onderzocht worden. De paalkuilen die wel onderzocht konden worden hadden allen een vergelijkbare
diepte (ca 20 cm onder vlak 2). De meeste paaltjes waren vrij klein, met een diameter tussen 20 en 30
cm. In de coupe hadden de meeste van de kuilen een bak of komvormige uitgraving. Spoor 5058 was
hierop een uitzondering. Dit spoor was een uitgetrokken ingeheide paal. De vullingen van de paalkuilen
bestond uit een donkergrijs tot donkergrijs geel gevlekt kleiig zand. In het geval van spoor 5058 was
de punt van de paalkuil gevuld met plastische gele klei.
Paalkuilen 5029 en 5156 bevonden zich aan weerszijden van de zuidelijke stookmond. Vermoedelijk
waren deze paalkuilen de restanten van de oorspronkelijke afsluiting van de ovenmond. In de coupe
was duidelijk dat paalkuil 5029 door ovenstructuur 6 gezet was, wat stratigrafisch wel kon kloppen met
een contemporain gebruik bij ovenstructuur 5. De paalkuilen lagen op ca 1 m van elkaar verwijderd.
Deze afstand werd ook bij de paalkuilen aan de stookmond van ovenstructuur 15 opgemerkt (zie infra).
Bij ovenstructuur 15 bevonden zich aan weerszijden van de stookmond twee paalkuilen, sporen 6004
en 6005. Het ging om twee kleine paalkuilen met een donkergrijszwarte vulling. Spoor 6004 werd pas
herkend toen de vulling van de stookkuil verwijderd was. Spoor 6005 werd bij het couperen van de
ovenmond herkend. Beide paalkuilen hadden een min of meer ovale vorm met een diameter van
ongeveer 22 cm. De paalkuilen bevonden zich op de rand van de stookkuil, ongeveer 1 m van elkaar
verwijderd. Vermoedelijk zijn deze paalkuilen het restant van een windscherm dat de stookgang van
een overvloedige luchtstroom moest beschermen.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Bij de noordelijke stookkuil kon een min of meer O-W georiënteerde palenrij herkend worden. Het
ging om een cluster van 11 paalkuilen van zowel iets grotere als iets kleinere paalkuiltjes. Het ging
hierbij om sporen 5170 tot en met 5175, 5216, 5217, 5218 en 5219. De bewaarde diepte van de
paalkuilen lag meestal rond 18 cm, maar uitschieters naar 6 en 44 cm waren ook aanwezig. De vulling
van de kuilen bestond uit grijs tot grijsbruin kleiig zand.
298
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 293: Uitsnede uit de allesporenkaart van ovenstructuur 4 met in rood de aanduiding van de twee palenclusters die
BAAC Vlaanderen Rapport 577
mogelijk deel uitmaken van windschermen.
Figuur 294: Uitsnede uit de allesporenkaart met zicht op ovenstructuur 15. De twee paalkuilen aan weerszijde van de
stookmond zijn hierbij duidelijk zichtbaar.
299
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Locaties voor draaischijven
Op twee locaties werden net onder de bouwvoor sporen aangetroffen die mogelijk kunnen wijzen op
de aanwezigheid van pottenbakkersdraaischijven of pottenbakkerswielen.
In het uiterste zuiden van werkput 5 werd net onder de bouwvoor een concentratie gebroken
daktegels aangetroffen (spoor 5015). Bij het opschonen van het spoor viel op dat de tegels in een min
of meer cirkelvorm gestapeld waren met centraal een opening. Op basis van vergelijkingmateriaal uit
het Rijnland (onder andere Raeren en Siegburg) kan verondersteld worden dat deze structuur mogelijk
een restant van de fundering van een pottenbakkerswiel was. De vondst uit Raeren bestond uit een
ingegraven structuur, met centraal een verstevigde paalkuil, voor de centrale draai-as.100
Mogelijk bestond de structuur uit Oedelem uit een zelfde opbouw, maar door de recente ploegwerken
was dit niet meer op te tekenen. Er moet hierbij wel opgemerkt worden dat de draailocaties in het
Rijnaland vaak veel dieper uitgegraven zijn. De identificatie als locatie van draaischijf is hierbij dus niet
met zekerheid te maken. Desondanks werd de structuur als een mogelijke draailocatie weerhouden
Het ging zoals hierboven reeds vermeld om een structuur opgetrokken in gebroken, oxiderend
gebakken tegels, gevat in een lichtoranjebruine leemlaag. De structuur werd afgedekt door een laag
geelgrijze leem, vermengd met verbrande leembrokken en brokken gele plastische klei. De structuur
zelf was uitgegraven in laag 5002.
De laag tegels was slechts twee lagen hoog bewaard. Vermoedelijk werd deze structuur bij het
opgeven van deze draaischijf of het opgeven van het pottenbakkersatelier grotendeels ontmanteld.
Het aardewerk dat uit dit spoor kwam dateerde alleszins in productiefase 5, wat overeenkomt met de
stratigrafische ligging.
100
Raeren 2017.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Figuur 295: Vlakfoto van spoor 5015.
300
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Figuur 296: Vlakfoto van een draaischijflocatie in Raeren.101 De centrale constructie lijkt sterk op de plavuizenconstructie
aangetroffen te Oedelem.
Middeleeuwen: Vondsten
Het onderzoek in deze zone leverde een enorme hoeveelheid materiaal op. In totaal werden 1449
vondstnummers uitgeschreven. Gezien de vondstenlijst zeer uitgebreid is, wordt hierbij verwezen naar
de digitale bijlage. Het gros hiervan betreffen aardewerkvondsten uit de diverse sporen van het
pottenbakkersatelier. Er werden ook enkele fragmenten bot (voornamelijk slechtbewaarde
tandfragmenten), natuursteen en enkele weinige metaalvondsten gevonden. Het aardewerk betreft
buiten een kleine hoeveelheid consumptiemateriaal hoofdzakelijk pottenbakkersafval, dat geen
gebruikssporen bevat.
Het ingezamelde natuursteen bestaat uit twee groepen. Enerzijds gaat het om fragmenten van
natuurlijk voorkomende rolkeien, anderzijds gaat het om geïmporteerde fragmenten natuursteen,
waarvan vooral de maalsteenfragmenten uit het Rijnland/Eifel opvallen.
De metaalvondsten zijn doorgaans ook vrij slecht geconserveerd. Een deel van deze vondsten werd
met de metaaldetector aangetroffen in laag 5002. De overige vondsten werden in de sporen
aangetroffen. Hierbij zijn vooral fragmenten van nagels aanwezig. Bij de metaaldetectievondsten zijn
onder andere een klein fragment lood en een 16e-18e-eeuwse knoop in een koperlegering aanwezig.
Metaalvondsten die een direct verband hebben met het pottenbakkersambacht werden niet
aangetroffen.
101
Raeren 2017.
BAAC Vlaanderen Rapport 577
Het botmateriaal is over het algemeen zeer slecht bewaard. De enige ingezamelde stukken zijn
fragmenten van tanden, waarbij de tanden van runderen het meest voorkomen. Daarnaast zijn ook
enkele fragmenten van schaap/geit waargenomen.
301
Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur.
Gezien het regionaal belang van het pottenbakkersatelier is in samenspraak met de wetenschappelijke
begeleiding overeengekomen om het materiaal van dit atelier op een gedegen basisniveau uit te
werken om zo een aanzet te geven voor de verdere aardewerkstudie van dit materiaal in de toekomst.
Aangezien deze materiaalstudie zeer uitgebreid werd, werd besloten deze in een apart hoofdstuk
onder te brengen. De uitwerking van dit vondstmateriaal is in hoofdstuk 7 opgenomen.
Middeleeuwen: Natuurwetenschap