Location via proxy:   [ UP ]  
[Report a bug]   [Manage cookies]                
BAAC Vlaanderen Rapport Nr. 577 Archeologisch onderzoek Alveringem – Maldegem Lot 3: Fluxys – Aanleg van een aardgasvervoersinfrastructuur BAAC Vlaanderen bvba Hendekenstraat 49 9968 BASSEVELDE info@baac.be Titel Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem Lot 3: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrastructuur Auteurs Nathalie Baeyens, Tina Dyselinck, Olivier Van Remoorter, Jelle De Mulder, Niels Janssens, Christine Swaelens & Jeroen Vanden Borre Met bijdragen van: J. van der Laan, S. Ech-Chakrouni, M. Boudin, P. Doeve, N. Van Ash, J. Mikkelsen en C. Nicosia Opdrachtgever FLUXYS BELGIUM NV Kunstlaan 31 B-1040 Brussel Projectnummer 2014-238 Plaats en datum Gent, december 2018 Reeks en nummer BAAC Vlaanderen Rapport 577 ISSN 2033-6896 © BAAC Vlaanderen bvba. Niets uit deze uitgave mag zonder bronvermelding worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door print-outs, kopieën, of op welke andere manier dan ook. Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Inhoud 1 Inleiding ............................................................................................................................... 9 2 De landschappelijke indeling .............................................................................................. 13 3 Het Fluxys-tracé: Alveringem-Maldegem............................................................................. 27 5 6 De impact .............................................................................................................................. 27 3.2 Onderzoeksmodaliteiten en methode .................................................................................. 28 Deeltraject 1: Roesbrugge................................................................................................... 33 4.1 Voortraject ............................................................................................................................ 35 4.2 Archeologische zones ............................................................................................................ 59 Deeltraject 2: Deeltraject Oostkamp Driekoningen .............................................................. 94 5.1 Voortraject ............................................................................................................................ 96 5.2 Archeologische zones .......................................................................................................... 111 Deeltraject 3: Deeltraject Oedelem Vliegend Paard ............................................................143 6.1 Voortraject .......................................................................................................................... 145 BAAC Vlaanderen Rapport 577 4 3.1 1 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 6.2 Aardewerkstudie pottenbakkersafval Beernem 1 ...............................................................347 7.1 Inleiding ............................................................................................................................... 347 7.2 Technische en morfologische kenmerken van het aardewerk ........................................... 349 7.3 Mircomorfologisch en bodemkundig onderzoek ................................................................ 370 7.4 De ovenstructuren............................................................................................................... 383 BAAC Vlaanderen Rapport 577 7 Archeologische zones .......................................................................................................... 174 2 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Afvalkuilen, zandwinningskuilen, greppels en overige sporen ........................................... 435 7.6 Globale analyse aardewerk: fasering, evolutie randtypologie, versiering, vormen, … ....... 449 Synthese ...........................................................................................................................474 8.1 Inleiding ............................................................................................................................... 474 8.2 Metaaltijden ........................................................................................................................ 474 8.3 Romeins ............................................................................................................................... 479 8.4 Middeleeuwen en later ....................................................................................................... 479 8.5 Besluit .................................................................................................................................. 481 9 Samenvattende aanbeveling .............................................................................................483 10 Bibliografie .......................................................................................................................484 11 Lijst met figuren ................................................................................................................490 12 Bijlagen .............................................................................................................................505 12.1 Lijsten Roesbrugge .............................................................................................................. 505 12.2 Kaartmateriaal ..................................................................................................................... 505 12.3 Lijsten Oostkamp E40 N+Z................................................................................................... 505 BAAC Vlaanderen Rapport 577 8 7.5 3 12.4 Kaartmateriaal ..................................................................................................................... 506 12.5 Lijsten Beernem ................................................................................................................... 506 12.6 Kaartmateriaal Beernem 1 .................................................................................................. 506 12.7 Lijsten Beernem 2 ................................................................................................................ 507 12.8 Kaartmateriaal Beernem 2 .................................................................................................. 507 12.9 Resultaten natuurwetenschappelijk onderzoek ................................................................. 508 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 4 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Foto’s ............................................................................................................................... 508 12.11 Determinatielijsten vondstmateriaal .............................................................................. 508 12.12 Conservatierapport urne Oostkamp E40-Noord ............................................................. 508 12.13 Digitale versie van het rapport, de bijlagen en het fotomateriaal .................................. 508 BAAC Vlaanderen Rapport 577 12.10 Uitleg Foto voorpagina: sfeerfoto tijdens het veldwerk te Beernem 1: onderzoek van ovenstructuur 15 5 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Technische fiche Naam site: Alveringem - Maldegem Onderzoek: archeologisch vooronderzoek en archeologisch onderzoek. Ligging: Het onderzoeksgebied loopt over de provincies Oost- en West-Vlaanderen en is onderverdeeld in drie loten: Deeltraject 1: Roesbrugge Alveringem – Poperinge: Alveringem, Deelgemeente Beveren-ijzer Afdeling 9 Sectie C Poperinge, Roesbrugge-Haringe Percelen: 627b, 582e, 581a, 580b, 526a, 535a, 521a. Afdeling 7 Sectie A Percelen: 229, 194a, 195a, 195. Deeltraject 2: Oostkamp – Driekoningen: Oostkamp Afdeling 1, Sectie D Beernem Percelen: 171e, 191f, 202a, 160b, 154g, 154f, 146/02a, 146, 145a, 143, 142a. Afdeling 1 Sectie F Percelen: 202d, 201a, 220b, 191c, 185b. Deeltraject 3: Oedelem – Vliegendpaard Afdeling 2 Sectie A Percelen: 829, 830, 814a, 813a, 812, 619, 623a, 635, 634, 633, 643a, 644, 644c, 644b, 586b, 587/02a. Sectie G Percelen: 406c2, 405e, 339s, 337, 338, 336, 335a, 201a, 202a, 252, 250, 249, 248, 261, 262, 278, 273, 274b. Sectie F Percelen: 56t, 56s, 53l, 53f, 53k, 54a, 28f. Projectcode BAAC Vlaanderen: 2014-238 Opdrachtgever: FLUXYS BELGIUM NV Uitvoerder: BAAC Vlaanderen bvba Trajectbegeleiding: Agentschap Onroerend Erfgoed West-Vlaanderen (S. De Decker), Raakvlak (B. Hillewaert & J. Huyghe) en Archeo7 (J. Decorte) Wetenschappelijke begeleiding: dr. K. De Groote (Agentschap Onroerend Erfgoed), prof. dr. W. De Clercq (UGent), B. Hillewaert & J. Huyghe (Raakvlak) Bewaarplaats archief: BAAC Vlaanderen bvba (tijdelijk) Reden van de ingreep: De aanleg van een gasvervoersinfrastructuur tussen Alveringem en Maldegem. Bijzondere voorwaarden: Opgesteld door het Agentschap Onroerend Erfgoed BAAC Vlaanderen Rapport 577 Beernem, Deelgemeente Oedelem: 6 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 1: Het volledige onderzoekstracé van Alveringem tot Maldegem. (Fluxys Belgium NV ©). Onderzoek: Deeltraject 1: Roesbrugge Deeltraject 2: Oostkamp – Driekoningen Deeltraject 3: Oedelem – Vliegend Paard 2014/445 op naam van Niels Janssens 2014/443 op naam van Niels Janssens 2014/444 op naam van Niels Janssens 2014/441 op naam van Jeroen Vanden Borre 2014/440 op naam van Jeroen Vanden Borre 2014/531 op naam van Nathalie Baeyens 2014/529 op naam van Nathalie Baeyens 2014/530 op naam van Nathalie Baeyens 2014/442 op naam van Jeroen Vanden Borre 2350 m² / 881 m² 811 m² 1944 m² Werkput 213 1436 m² Werkput 4 2118 m² Werkput 3 / Beern em 1 Beernem 2 Werkput 2 1005 m² Werkput 2 1202 m² Werkput 3 4212 m² E40 Noor d Werkput 2 Werkput 5 744 m² Werkput 1 Werkput 4 / Werkput 3 m² Werkput 2 Werkput 1 E40 Zuid Opgravingszones opgrav ing Werkput 1 proefsl euf 8168 m² BAAC Vlaanderen Rapport 577 Tabel 1: Schematisch overzicht van de verschillende deeltrajecten en de opgravingszones. 7 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Coördinaten: Tabel 2: Schematisch overzicht van de coördinaten van de verschillende deeltrajecten en de opgravingszones. deeltraject 1 werkput 2 NW x 26392,7569 y 181508,6976 NO x 264452,0888 y 181483,6006 ZO x 26448,4798 y 181473,2228 ZW x 26388,2479 y 181497,2527 werkput 3 NW x 27844,3123 y 180744,6220 NO x 27935,9073 y 180697,2891 ZO x 27933,2718 y 180685,8167 ZW x 27837,5033 y 180734,2977 werkput 4 NW x 26937,7018 y 181255,4017 NO x 27119,1429 y 181129,0367 ZO x 27114,9721 y 181107,4164 ZW x 26924,4380 y 181242,3751 werkput 5 NW x 27979,8522 y 180666,4024 NO x 28166,4933 y 180555,6983 ZO x 28162,9266 y 180552,5964 ZW x 27978,2217 y 180662,5526 zuid werkput 2 NW x 73794,4801 y 202996,1205 NO x 73805,9890 y 202985,8673 ZO x 73789,2316 y 202968,5658 ZW x 73779,8499 y 202976,4062 zuid werkput 3 NW x 73848,8661 y 203087,8784 NO x 73869,1660 y 203077,2820 ZO x 73854,0386 y 203024,9617 ZW x 73835,9477 y 203062,0485 noord werkput 2 NW x 74256,2041 y 203482,4892 NO x 74262,6913 y 203472,6101 ZO x 74148,3396 y 203366,3414 ZW x 74132,0694 y 203381,2766 Beernem 1 NW x 76490.5532 y 207940.7948 NO x 76727.3271 y 208071.7859 ZO x 76739.3923 y 208042.2918 ZW x 76512.6283 y 207918.6350 Beernem 2 werkput 2 NW x 76018.27 y 207146.39 NO x 76059.63 y 207162.73 ZO x 76068.23 y 207147.44 ZW x 76018.09 y 207129.36 Beernem 2 werkput 3 NW x 76153.64 y 207259.52 NO x 76170.15 y 207248.05 ZO x 76148.25 y 207214.08 ZW x 76131.74 y 207224.25 Beernem 2 werkput 4 NW x 76410.20 y 207711.07 NO x 76438.89 y 207703.62 ZO x 76426.81 y 207643.65 ZW x 76399.07 y 207650.60 deeltraject 2 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Deeltraject 3 8 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 1 Inleiding Op 4 november 2013 werden de plannen voor het leggen van een nieuwe gasleiding door Fluxys Belgium NV. aangekondigd in het Belgisch staatsblad. De 74 km lange leiding van Alveringem naar Maldegem moest de bevoorrading voor de regio West-Vlaanderen versterken en te Maldegem aansluiten op de bestaande Fluxysleiding van Zeebrugge naar Eynatten. Uit gelijkaardige projecten in het verleden is reeds gebleken dat dergelijke projecten een enorme impact hebben op het archeologische bodemarchief. Een mooi voorbeeld hiervan is de aanleg van de vTn-Leiding ZeebruggeZelzate/Eynatten dat plaatsvond tussen 1997 en 1998 en waarbij archeologen meer dan 135 archeologische feiten, over een traject van 300 km hebben geregistreerd. Dit soort projecten zijn zowel een zegen als een vloek voor de Vlaamse archeologie. Enerzijds biedt het de kans om inzicht te krijgen in de bewoningsgeschiedenis van de verschillende regio’s in Vlaanderen en kunnen verschillende landschappelijke en bodemkundige entiteiten onderzocht worden.1 Anderzijds hebben dergelijke projecten op organisatorisch vlak een zware impact op de archeologische bedrijven. Gezien de enorme impact van dit project op het archeologische bodemarchief werd een vooronderzoek uitgevoerd met als doel een gespecifieerd archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Dit bureauonderzoek viel uiteen in twee luiken, enerzijds een bureaustudie en anderzijds een landschappelijk en een verkennend booronderzoek. Bij de bureaustudie lag de focus op het inzamelen van gegevens uit de verschillende beschikbare datasets. Zo werd de CAI (Centraal Archeologisch Inventaris) geraadpleegd maar ook de datasets van diverse intergemeentelijke diensten, Bom-be en de Universiteit Gent. Deze data werd vervolgens in een verwachtingsmodel gegoten en op basis van dit model werden verschillende advieszones afgebakend. Deze advieszones werden op hun beurt gewaardeerd en geclassificeerd onder lage, normale of hoge trefkans. Bovendien omvatte dit bureauonderzoek een aanbeveling voor een bijkomend booronderzoek, een archeologische begeleiding van de werkzaamheden, een proefsleuvenonderzoek en waar nodig een vlakdekkend vervolgonderzoek. Voor de frontzone, de zone tussen Pypegale te Lo-Reninge en de Kasteelstraat te Staden, werd na de bureaustudie reeds beslist het booronderzoek deels over te slaan en direct over te gaan tot een proefsleuvenonderzoek. Het booronderzoek voor de overige zones vond plaats in het voorjaar 2014 en werd uitgevoerd door BAAC bv in samenwerking met BAAC Vlaanderen. In het najaar van 2014 tot midden 2015 vond een tweede campagne plaats (loten 4 en 5), die vooral uitgevoerd werd door de THV. Ditmaal werd ook BAAC Vlaanderen betrokken bij de werkzaamheden. In deze tweede fase werd het volledige tracé, met uitzondering van de ‘frontzone’ met proefsleuven onderzocht en indien archeologisch interessante zones aangetroffen werden, vond een vlakdekkende opgraving plaats. Daarnaast werden drie zones afgebakend waarvan men het archeologisch potentieel op basis van het bureau- en booronderzoek zeer hoog inschatte (Figuur 2). Deze zones vielen onder lot 3 en werden in het najaar van 2014 en het voorjaar van 2015 uitgevoerd door BAAC Vlaanderen. Het ging om drie 1 IN ’T VEN & DE CLERCQ 2005. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De bevindingen van het vooronderzoek resulteerde in een eerste onderzoeksfase met ingreep in de bodem. Hierbij werd de onderverdeling van het traject in verschillende loten gevolgd. In totaal werd het tracé in vijf loten onderverdeeld. Er werd aangevangen met loten 1 en 2 of de ‘Frontzone’, waarbij de focus lag op wereldoorlog archeologie. De uitvoering van dit onderzoek was in handen van de THV (tijdelijke handelsvereniging) Ruben Willaert-GATE-Monument Vandekerckhove. 9 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. BAAC Vlaanderen Rapport 577 deeltrajecten, een eerste in Roesbrugge, een tweede te Oostkamp en een derde aan de cuesta te Beernem-Oedelem. Figuur 2: Overzicht van de drie deeltrajecten met aanduiding van het tracé Alveringem-Maldegem (groen). (©BAAC) 10 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Dit rapport bevat de onderzoeksresultaten van deze laatstgenoemde deeltrajecten, deel uitmakend van Lot 3. In het inleidende hoofdstuk zal kort ingegaan worden op de algemene omkadering van het project, de resultaten en de methodiek van het vooronderzoek en een korte toelichting van de drie deeltrajecten. In de daaropvolgende hoofdstukken worden per deeltraject eerst kort de resultaten van de verschillende vooronderzoeken overlopen. Daarna zullen de resultaten van de proefsleuf/sleuven besproken worden waarbij ook stil gestaan wordt bij de afbakening van de toekomstige onderzoekszones en de onderzoeksvragen uit de Bijzondere Voorwaarden. Daarna zullen de resultaten van de verschillende opgravingszones besproken worden. Hierin zal aandacht besteed worden aan de methodiek en verloop van de opgraving, de opgravingsresultaten en de vondsten. Deze resultaten worden vervolgens samengevat in een synthesehoofdstuk. Bijkomend wordt een advies gegeven voor de zones die buiten de opgravingszones doorliepen, maar wel een zeer hoog archeologisch potentieel hebben. Gebruikte chronologieën:2 Tabel 3: De in het rapport gebruikte chronologieën en hun datering. IJzertijd Romeinse periode Vroege Bronstijd Midden Bronstijd A 1800/1750 - 1500 v.Chr. Midden Bronstijd B 1500 - 1100 v.Chr. Late Bronstijd 1100 - 800 v.Chr. Vroege IJzertijd 800 - 475/450 v.Chr. Midden IJzertijd (Oosten) 475/450 - 250 v.Chr. Late IJzertijd (Oosten) 250-57 v.Chr. Late IJzertijd (Westen) 475/450 - 57 v.Chr. Vroeg-Romeinse tijd Midden-Romeinse tijd Vroege middeleeuwen 2100/2000 - 1800/1750 v.Chr. 57 v. Chr. – 69 n. Chr. 69 - 284 n. Chr. Laat-Romeinse tijd 284 – ca 406 n. Chr. Frankische periode 5e eeuw Merovingische periode 6e-midden 8e eeuw Karolingische periode Midden 8e-eind 9e eeuw Volle middeleeuwen 10e-12e eeuw Late middeleeuwen 13e-midden 16e eeuw Postmiddeleeuwse periode Midden 16e-19e eeuw (sub-)Recent (19e-)20e eeuw BAAC Vlaanderen Rapport 577 Bronstijd 2 https://thesaurus.onroerenderfgoed.be/conceptschemes/DATERINGEN, https://onderzoeksbalans.onroerenderfgoed.be/ onderzoeksbalans/archeologie/metaaltijden/chronologie, https://onderzoeksbalans.onroerenderfgoed.be/onderzoeksbalans/archeologie/ vroege_en_volle_middeleeuwen/inleiding. 11 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Bij deze inleiding kan dan ook een dankwoord verstrekt worden naar alle betrokken partijen. Allereerst bedanken we graag de opdrachtgever, Fluxys Belgium NV voor de goede samenwerking. In het bijzonder bedanken we graag volgende personen: Marc Simoen (Portfolio Manager), Tom Pinnock (projectleider), Matthieu Mertens en Wim Lumen (werfdirectie), Lieven Clijmans (hoofdtoezichter Burgerlijke bouwkunde Lot 1) en Wim Van Duyse (hoofdtoezichter Burgerlijke Bouwkunde Lot 2). Daarnaast bedanken we ook graag de wetenschappelijke begeleiding voor het in goede banen leiden van het onderzoek. In het bijzonder danken we dr. Koen De Groote (Agentschap Onroerend Erfgoed), prof. Dr. Wim De Clercq (Ugent), B. Hillewaert en Jan Huyghe (Raakvlak). Guy De Mulder (UGent) werd geraadpleegd voor de sporen en vondsten uit de metaaltijden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Als laatste danken we graag alle collegas die een bijdrage hebben geleverd tijdens het veldwerk en tijdens de verwerking. 12 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 2 De landschappelijke indeling Binnen dit hoofdstuk worden de geografische streken waarbinnen het onderzoekstracé zich bevindt, kort besproken. Deze tekst is grotendeels overgenomen uit het vooronderzoek.3 Het onderzoekstracé kruist twee geografische streken, namelijk het zandleemgebied en de zandstreek. Het zandleemgebied is een overgangsgebied tussen de noordelijk gelegen zandstreek en de zuidelijke, in Noord-Frankrijk gelegen leemstreek. Op de grens van beide landschappen vermengde lokaal materiaal (Tertiaire afzettingen en dekzand) zich met de leem, waardoor zandige leem ontstond. De zandleemstreek varieert van lemig zand in het noorden tot zandige leem in het zuiden. Het huidig oppervlakte werd vooral gemodelleerd door de Tertiaire ondergrond en het rivierstelsel. Het grootste deel van het onderzoekstracé ligt in de zandstreek die het noorden van de provincies West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen domineert. 3 4 PEPERS 2014. DEVILLE et al. 2013. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 3: Het onderzoekstracé op de geografische streken.4 13 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Tertiair/Quartair Gedurende het Pleistoceen overheersten over het algemeen extreme koude omstandigheden (glacialen of ijstijden), maar er kwamen ook relatief kortstondige warme perioden (interglacialen of tussenijstijden) voor. Deze klimatologische processen vormen de basis waarin veel materiaal werd verplaatst. Het vroeg- en midden-Pleistoceen, tot circa 128.000 jaar geleden, was naast periodes van sedimentatie vooral eerder een periode van erosie, waarbij rivieren uitgestrekte rivierdalen uit de Tertiaire lagen schuurden. Over het algemeen is dit Tertiair niveau (circa 65 miljoen - 2,4 miljoen jaar oud) diep bedekt geraakt met dikke pakketten pleistoceen materiaal. Lokaal kan het Tertiaire oppervlak toch dichter nabij het maaiveld voorkomen indien het door weinig pleistocene sedimenten is bedekt. Deze plekken zijn in het landschap herkenbaar als geïsoleerde ”heuvels”, zoals bijvoorbeeld de Rug van Oedelem. Tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien (circa 238.000 – 128.000 jaar geleden) heerste een periglaciaal klimaat, wat resulteerde in een toendralandschap met een schaarse vegetatie en een vrijwel permanent bevroren bodem (permafrost). Onder deze poolwoestijnomstandigheden werd door de wind veel materiaal verstoven en in de vorm van dek(leem)zanden weer afgezet. Daarnaast werd ook door smeltwater bodemmateriaal elders afgezet. Tijdens de zomers en met name tijdens de overgangen van ijstijden naar warmere tussenijstijden, kwamen grote hoeveelheden (sneeuw)smeltwater vrij. Daardoor verspoelde veel bodemmateriaal. Deze zogenaamde fluvioperiglaciale afzettingen bestaan eveneens voornamelijk uit lemen en zanden. Het Eemien dat volgde op het Saalien, was vooral een periode van relatieve geo(morfo)logische rust. De poolwoestijnomstandigheden verdwenen en het vegetatiedek breidde zich geleidelijk uit, waarbij de afzettingen uit het Saalien werden vastgelegd. Onder deze omstandigheden vond enige bodemvorming plaats en in de natste terreindelen kwam plaatselijk veengroei voor. In de laatste ijstijd, het Weichselien, heerste in onze regionen een toendraklimaat, met bijbehorende schrale vegetatie. Er werd door de wind grootschalig opnieuw een mantel van dek(leem)zand over het reeds gevormde landschap afgezet, vooral in het midden- en late-Weichselien of respectievelijk het Pleniglaciaal (73000-14650 jaar geleden) en het laat-Glaciaal (14650- 11560 jaar geleden). Het einde van de ijstijd, het laat-Glaciaal (circa 14650-11650 jaar geleden) werd ingeluid door een afwisseling van koude en iets minder koude perioden. In deze geologische periode is het goed gesorteerde en weinig gelaagde Jong Dekzand gevormd. Bijzonder is dat in dekzandprofielen uit het Laat-Glaciaal beide dekzandformaties van elkaar gescheiden zijn door een oude fossiele bodem uit het warme Allerød (circa 13900-12850 jaar geleden). De bleke kleur van de laag is echter niet overal even duidelijk, maar de zone is goed te herkennen aan de talrijke vingervormige uitstulpingen en ronde doorsnede van graafgangen van mestkevers. De gangopvullingen vallen op omdat ze iets lichter van kleur zijn dan het omringende zand. Na afzetting was vooral het Oud Dekzand maar ook het Jong Dekzand onderhevig aan verspoeling op hellingen. Doordat de bodem tot circa 20 m diep bevroren was (permafrost), was het smeltwater gedwongen oppervlakkig af te stromen. Dit krachtig afvloeiende smeltwater sleet hierbij brede en ondiepe dalen uit. De beekvalleien werden in hun definitieve vorm uitgeschuurd. In het Holoceen sneden gevormde rivieren en beken zich herhaaldelijk in hun eigen afzettingen in, om vervolgens in het gevormde dal weer sedimenten af te zetten. Gedurende het Holoceen bleven in de zandstreek en de zandleemstreek door de natuur gedreven erosie en sedimentatieprocessen voornamelijk beperkt tot de actieve rivier- en beekdalen. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Tijdens de koudste fase, het Pleniglaciaal, werd het landschap zelfs geteisterd door hevige stormen. Hierbij werden door de wind uitgestrekte glooiende pakketten sterk gelaagd, lemig dekzand afgezet. Men spreekt dan van “Oud Dekzand”. 14 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. In het poldergebied leidden de toenemende vernatting en vegetatie er toe dat in slecht ontwaterde gebieden, zoals in depressies of op vlakke waterscheidingen, veengroei kon plaatsvinden. Tot de ijzertijd zag de kustvlakte er uit als een grote veenvlakte waartussen hoog opgeslibde getijdengeulen lagen. Zeewaarts van het kustveenmoeras lag een schor en een slik dat verder sedimenteerde ten gevolgde van de aanhoudende zeespiegelstelling. Doordat deze zeespiegelstijging zwak van aard was kon het veen blijven accumuleren. Door het indijken van de opgeslibde vlaktes door de mens kwam er geleidelijk aan een einde aan het sedimentatieproces. Daarnaast zorgde de bedijking ervoor dat de waterafvoer moest verzorgd worden via sluizen en grachten. Bijgevolg zorgde deze drainage ervoor dat de bovenste afzettingen verder ontwaterd werden wat opnieuw zorgde voor compactie en een verlaging van het oppervlak. Bodem Deeltraject 1 (Figuur 4) doorsneed vooral de heuvels aan weerszijden van de IJzer en de vallei hiervan. Qua bodemtypes komen vooral zandleemgronden voor. Het gaat hierbij om matig droge (Lca) tot matig natte gronden (Ldp). De vallei van de IJzer kenmerkt zich door de aanwezigheid van poelgronden, kreekruggronden en overdekte pleistocene gronden (O.Bk1, O.A5 en O.P4). Deze gronden bestaan hoofdzakelijk uit zware kleigronden. Vooral de vruchtbare zandleemgronden zullen in het verleden interessant geweest zijn voor menselijke bewoning. Deeltraject 2 (Figuur 5 en Figuur 6) loopt vooral doorheen de Vlaamse zandstreek. In de bodemkaart kenmerkt dit zich ook door de aanwezigheid van verschillende matig droge tot matig natte lemige zandbodems (bodems van het type S) die afhankelijk van de locatie een verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont of helemaal geen profielontwikkeling kennen. De locaties van vermoedelijke beekjes worden gekenmerkt door de aanwezigheid van matig natte tot matig droge lichte zandleembodems met of zonder profielontwikkeling (bodems van het type P). Het tracé van deeltraject 3-Beernem 2 (Figuur 8) gaat vooral doorheen zandige afzettingen. Ook hier gaat het om bodems die zich kenmerken door de aanwezigheid van verschillende matig droge tot matig natte lemige zandbodems (bodems van het type S) die afhankelijk van de locatie een verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont of helemaal geen profielontwikkeling kennen. De locaties van vermoedelijke beekjes worden gekenmerkt door de aanwezigheid van matig natte tot matig droge lichte zandleembodems met of zonder profielontwikkeling (bodems van het type P). BAAC Vlaanderen Rapport 577 Beernem 1 van deeltraject 3 (Figuur 7) bevindt zich op de flank van een cuesta tussen Gent en Brugge. De bodemkaart toont aan dat er zich hier verschillende matig droge lemige zandbodems bevinden die vaak een duidelijke profielontwikkeling hebben. Het gaat hierbij om sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B-horizonten (suffix c) of verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizonten (suffix h). Op de top van de cuesta bevinden zich ook zandige afzettingen, maar hier bevindt de klei zich op geringe (<75 cm) diepte (bodemtype Shp). 15 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 4: Deeltraject 1 geplot op de bodemkaart. 16 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 5: Deeltraject 2-E40-Zuid geplot op de bodemkaart. 17 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 6: Deeltraject 2-E40-Noord geplot op de bodemkaart. 18 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 7: Deeltraject 3-Beernem 1 geplot op de bodemkaart. 19 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 8: Deeltraject 3-Beernem 2 geplot op de bodemkaart. 20 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Hoogtemodel Op basis van de DHM valt duidelijk op dat het tracé van deeltraject 1 op de heuvelflanken van de IJzervallei gelegen is (Figuur 9). Werkput 2 ligt op een verhevenheid, terwijl werkput 4 op de flank naar de IJzervallei gelegen is. Werkputten 3 en 5 liggen op vlakker terrein aan de overzijde van de meanderende vallei van de IJzer. Het tracé van deeltraject 2-E40-Noord loopt van een lichte verhevenheid, waar vermoedelijk ook de grafheuvelgordels op gelegen lagen (zie infra) over naar een depressie (Figuur 10). De meeste sporen werden dan ook op deze verhevenheid aangetroffen. Het tracé van deeltraject 2-E40-Zuid begon net ten oosten van een beek (Figuur 11). Het terrein zelf klom dan op naar de top van een vermoedelijke zandige rug. De twee aangelegde werkputten lagen op de top van deze rug. De rest van het tracé lag op de westelijke flank van deze rug. Het tracé van deeltraject 3-Beernem 2 lag vooral in iets lager gelegen delen van het terrein en werd ook door minstens twee beken doorsneden (Figuur 12). De opgegraven zones lagen allen op lichte verhevenheden in het terrein. Werkput 2 lag op de flank van een beekvallei, werkput 3 lag op een kleine opduiking. Werkput 4 lag op de aanzet van de cuestahelling (zie ook hieronder). BAAC Vlaanderen Rapport 577 Deeltraject 3-Beernem 1 tenslotte lag duidelijk op de flank van een cuestaheuvel die in noordelijke richting verder doorliep (Figuur 13). De top van de cuesta lag net ten noorden van het tracé. Dwars doorheen de site loopt ook een beekvallei. De onregelmatige verhevenheden op de DHM zijn de storthopen van tijdens de opgraving. Deze moeten dus buiten beschouwing gelaten worden. 21 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 9: Deeltraject 1: tracé geplot op de DHM. 22 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 10: Deeltraject 2-E40-Noord: tracé geplot op de DHM. 23 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 11: Deeltraject 2-E40-Zuid: tracé geplot op de DHM. 24 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 12: Deeltraject 3-Beernem 2: tracé geplot op de DHM. 25 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 13: Deeltraject 3-Beernem 1: tracé geplot op de DHM. 26 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 3 Het Fluxys-tracé: Alveringem-Maldegem (door Nathalie Baeyens en Tina Dyselinck) Zoals in de inleiding reeds werd aangegeven, behandelt dit rapport slechts de deeltrajecten binnen Lot 3 die werden onderzocht door BAAC Vlaanderen: deeltraject 1: Roesbrugge; Deeltraject 2: Oostkamp Driekoningen en Deeltraject 3: Oedelem Vliegend paard. Het is echter van groot belang dat deze deeltrajecten gekaderd worden binnen het volledige project en hoe men tot de selectie van deze drie deeltrajecten is gekomen. Binnen dit hoofdstuk zal het vooronderzoek zeer algemeen besproken worden ten einde een beter zicht te krijgen in het archeologische potentieel van het tracé. Daarnaast zal kort stilgestaan worden bij de verschillende indicatoren die ertoe geleid hebben dat deze drie zones geselecteerd zijn voor een archeologisch onderzoek voorafgaand aan de eigenlijke werken. 3.1 De impact De aanleg van een gasleiding gebeurt in verschillende fases: in een eerste fase wordt het werkvlak afgebakend en vrijgemaakt van struiken, bomen of andere gewassen. Deze werkzone of de A-sleuf bedraagt 32 m waarvan 8 m wordt voorzien voor de stockage van de af te graven grond. Deze zone wordt niet verstoord en dient niet archeologisch onderzocht te worden. De overige 24 m of de B-sleuf wordt van teelaarde ontdaan. Deze sleuf is de eigenlijke werkpiste waar de graafmachines in een later stadium de C-sleuf zullen aanleggen. De C-sleuf is de bedding voor de leiding en bevindt zich centraal in de B-sleuf. De diepte van de C-sleuf bedraagt tussen 2 en 3 meter (Figuur 14). BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 14: Doorsnede van de gasleiding. 27 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 3.2 Onderzoeksmodaliteiten en methode Aan ieder archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem gaat een grondig, niet destructief vooronderzoek vooraf. In eerste instantie werd een grondige bureaustudie uitgevoerd door Condor Archaeological Research bvba.5 Voor het volledige tracé werd gekeken naar indicatoren voor archeologische vindplaatsen. Om de resultaten van het bureauonderzoek aan te vullen, vond ook een booronderzoek plaats, uitgevoerd door BAAC bv. Dit booronderzoek bestond uit paleolandschappelijke boringen, die een beter beeld moesten vormen van de bodemopbouw, en verkennende boringen, indien er indicaties waren voor archeologische waarden, waarbij specifiek gezocht werd naar archeologische indicatoren. Binnen dit hoofdstuk zal de algemene methodiek van het bureau- en booronderzoek kort besproken worden. De resultaten van het vooronderzoek die betrekking hebben op de door BAAC Vlaanderen onderzochte deeltrajecten, worden besproken in de desbetreffende hoofdstukken. Archeologische bureauonderzoek6 Het vooronderzoek had als doel het archeologische potentieel binnen het onderzoekstracé in kaart te brengen. Aan de hand van dit verwachtingsmodel kon men (grote) delen van het onderzoekstracé onderbrengen in zones met een lage, matige of hoge trefkans voor archeologie. Voor de vaststelling van deze advieszones (de zones met een matige tot hoge trefkans) werd gekeken naar verschillende indicatoren. In eerste instantie werd gekeken naar de drainageklasse waarbinnen de zone viel. Er werden negen verschillende drainageklassen onderscheiden die gaan van zeer droog (klasse A) tot zeer nat (Klasse B). Enkel de zones die binnen de drainageklasse A, B, C, of D vielen, werden opgenomen in het vervolgonderzoek omwille van de verhoogde kans op nederzettingssporen en begraving vanaf het neolithicum tot aan de middeleeuwse periode. De frontzone, dit is de zone in de omgeving van Ieper, werd ook volledig meegenomen voor een vervolgonderzoek. Op basis van de datasets aangeleverd door de UGent en Bom-be werden binnen deze frontzone verschillende zones aangeduid met archeologisch potentieel. Ook hier werd een archeologisch vooronderzoek geadviseerd Naast de archeologische begeleiding van de werf en het voorafgaand archeologische onderzoek adviseerde men in het bureauonderzoek ook paleo-landschappelijke en verkennende boringen. Enerzijds om de bodemkundige eigenschappen in kaart te brengen en anderzijds om archeologische 5 6 DEVILLE et al. 2013. Ibidem. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Deze selectie werd aangevuld met de gegevens uit de CAI (Centraal Archeologisch Inventaris) waardoor ook sites met walgracht, die normaal iets lager in het landschap liggen, opgenomen werden. Verder werden ook de zones waarbinnen historische veldslagen hebben plaatsgevonden aan deze lijst toegevoegd. Binnen deze zones wordt een archeologische werfbegeleiding geadviseerd. Voor de zones die op basis van luchtfoto’s (aangeleverd door de UGent) en de archeologische meldingen (CAI) een zeer hoge trefkans zijn toegekend en waarvan geweten is dat ze zeer arbeidsintensief zijn om op te graven werd een voorafgaand archeologisch onderzoek aanbevolen. 28 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. indicatoren op te sporen, in het bijzonder aan gunstig gelegen beekvalleien, de randen van moerassen en vennen want hier is de kans op indicatoren voor de aanwezigheid van jager-verzamelaars vrij hoog. Tabel 4: Overzicht van de verschillende drainageklassen zoals gebruikt voor de selectie van de advieszones in het bureauonderzoek. 7 Symbool Drainagegraad A Te sterke drainage B Gunstige drainage C Matige drainage D Onvoldoende drainage E Matig slechte drainage (permanente grondwatertafel en reductiehorizont) F Slechte drainage (permanente grondwatertafel en reductiehorizont) G Zeer slechte drainage (tijdelijke stuwwatertafel en zonder reductiehorizont) H Matig slechte drainage (tijdelijke stuwwatertafel en zonder reductiehorizont) I Slechte drainage (tijdelijke stuwwatertafel en zonder reductiehorizont) Het booronderzoek werd uitgevoerd door BAAC bv tussen mei en juni 2014.8 Het booronderzoek vond plaats waar men vermoedde dat afdekkende sedimenten, zoals alluvium of colluvium, aangetroffen konden worden of daar waar de trefkans op archeologische resten hoog werd ingeschat. In het totaal werden 925 boringen gepland over 36 verschillende zones (LB1 t.e.m. 36). De boringen werden met een interval van 25 m op de as van de toekomstige leiding geplaatst en uitgevoerd tot op een maximumdiepte van 3 m onder het maaiveld. Het paleolandschappelijke booronderzoek had als hoofddoel het in kaart brengen van de bodemkundige eigenschappen, de aard van de bodemontwikkeling, zicht krijgen op de aanwezigheid van afgedekte paleobodems en nagaan of de bodems nog intact zijn. Dit laatste was bijzonder belangrijk voor de zones rond Ieper aangezien op de bodemkaart geen sprake is van een verstoorde bodem hoewel de kans op een intacte bodem binnen de frontzone zeer klein leek. De boringen werden uitgevoerd met een edelmanboor van 7 cm diameter tot op een maximale diepte van 3 m onder het maaiveld. Ondanks het feit dat de paleolandschappelijke boringen niet bedoeld waren voor het opsporen van archeologische indicatoren, heeft men hier toch aandacht aan besteed. Naast het 7 8 DEVILLE et al. 2013. PEPERS 2014. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch en paleo-landschappelijk booronderzoek 29 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. onderzoeken van de bodem op archeologische resten werden de boringen ook lithologisch en bodemkundig beschreven.9 Naast de paleolandschappelijke boringen werden ook verkennende boringen uitgevoerd. Bij deze boringen werd specifiek gekeken naar archeologische indicatoren (zoals fragmenten aardewerk, houtskool of verbrande leem). In totaal werden 646 verkennende boringen gepland binnen 28 zones. Het doel van deze boringen was de aard, de datering, de conservering en de afbakening van eventuele archeologische zones. De boringen werden in een driehoeksgrid van 20 bij 25 m geplaatst. Concreet betekende dit dat er binnen de A- en B-sleuf twee parallelle raaien werden uitgezet met een tussenafstand van 2 m en dat er op deze raaien om de 25 m een boring werd geplaatst volgens een alternerend systeem. De boringen werden tot 20 cm in de C-horizont geplaatst. In de zandstreek heeft men gebruik gemaakt van een edelmanboor met een diameter van 15 cm, voor de zandleemstreek was dit een edelmanboor met een diameter van 12 cm. Binnen de zandleemstreek werd boringen gecontroleerd op archeologische indicatoren door het opgeboorde sediment te versnijden of te verbrokkelen. In de zandstreek werd het sediment ter plaatse droog gezeefd. Net als bij de landschappelijke boringen werden de lagen lithografisch en bodemkundig beschreven. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en het booronderzoek werd een advies gegeven voor de verschillende deeltracés. Hierbij werden bepaalde zones aanbevolen voor verder onderzoek door middel van proefsleuven of werfbegeleiding. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De resultaten van de paleolandschappelijke en verdichtende boringen binnen de zones van Lot 3 worden nader besproken in hoofdstuk 4. 9 De boringen werden beschreven volgens het FAO Unesco systeem. 30 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Vervolgonderzoek Het uiteindelijke vervolgonderzoek viel uiteen in vijf loten. De eerste twee loten bevonden zich tussen Pypegale in Lo-Reninge en de Kasteelstraat te Staden. Deze loten stonden beter gekend als ‘de frontzone’ die in de zomer van 2014 werd opgegraven door het THV. Lot 3 waren de zones met een hoog archeologisch potentieel. Dit lot viel uiteen in drie deeltrajecten: Roesbrugge, Oostkamp Driekoningen en Oedelem Vliegend paard. Lot 4 situeerde zich tussen de Lindestraat te Poperinge en Pypegale in Lo-Reninge. Lot 5 bevond zich tussen de Halvemaanstraat te Oostkamp en het eindstation te Maldegem. Elk lot werd volledig met proefsleuven onderzocht en, indien archeologische sporen werden aangetroffen, met een vlakdekkende opgraving binnen de werfzone. Op basis van de resultaten uit de bureaustudie en het booronderzoek werden zones afgebakend die op voorhand onderzocht dienden te worden. Het gaat om zones met een zeer grote trefkans voor archeologische resten en bovendien zeer arbeidsintensief zijn op te graven. Het betreft de frontzone, deeltraject 1: Roesbrugge, deeltraject 2: Oostkamp Driekoningen en deeltraject 3: Oedelem Vliegend paard. In Tabel 5 bevindt zich een lijst met de verschillende deeltrajecten uit het vervolgonderzoek en de sites uit het vooronderzoek. Resultaten die verband houden met de deeltrajecten, worden besproken in de desbetreffende hoofdstukken. Tabel 5: Benaming van de projectgebieden doorheen het volledig onderzoekstraject. Benaming van de projectgebieden Booronderzoek Archeologisch vervolgonderzoek Roesbruggestraat LB1 en VB1 Deeltraject 1: Roesbrugge Roesbrugge Lindestraat LB28 en VB21 E40: Zuid 0-17, O-18, CAI 154.447, 150.979, 154.474, 154.475 en 154.505 VB22 Deeltraject 2: Oostkamp driekoningen O-22, CAI 158.397, 202.078 LB32 en VB25 Beernem 2 O-23, CAI 154.556 LB33 en VB24 Deeltraject 3: Oedelem Vliegendpaard E40: Noord Beernem 1 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Bureau onderzoek 31 Figuur 15: Lijndiagram van de Fluxys leiding Alveringem-Maldegem met aanduiding van de verschillende deeltrajecten. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 32 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 4 Deeltraject 1: Roesbrugge (door Niels Janssens en Nathalie Baeyens) Figuur 16: Lijndiagram van het Fluxys leiding: Alveringem-Maldegem met aanduiding van de verschillende werkputten van BAAC Vlaanderen Rapport 577 Deeltraject 1 geselecteerd voor opgraving. Figuur 17: Deeltraject 1 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op het GRB. 33 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Deeltraject 1 lag aan het begin van het tracé en strekt zich uit aan beide zijden van de IJzer. Het tracé startte aan de grens met Frankrijk en liep in zuidoostelijke richting naar de IJzer. Hierbij dwarste het tracé de Grensstraat, vervolgens de Hoge Seine en ten slotte de Roesbruggestraat. Vanaf de Roesbruggestraat liep het tracé tot aan het boorplatform aan de westelijke oever van de IJzer. Vanaf de oostelijke oever van de IJzer liep het tracé verder tot aan de Lindestraat. Deze straat was tevens de grens tussen deeltraject 1 van Lot 3 en Lot 4. Volgens het Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen (DHM) bevond de proefsleuf zich duidelijk op een helling naar de vallei van de IJzer toe. Het gedeelte van de proefsleuf tussen de Grensstraat en de Roesbruggestraat bevond zich volgens de DHM duidelijk op deze hoger gelegen delen. Meer naar het zuidwesten ging deze helling zacht over in de vallei van de IJzer. Aan de overzijde van de IJzer liep het terrein weer licht omhoog, om uiteindelijk in de zone tussen de IJzer en de Lindestraat weer op een lichte helling/hoogte te komen. De uiteindelijke opgravingszones lagen allen in deze hoger gelegen delen van het landschap. In de eigenlijke vallei van de IJzer werden slechts weinig sporen aangetroffen. Figuur 18: Deeltraject 1 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op het DHM. BAAC Vlaanderen Rapport 577 In totaal werd 7.842 m² onderzocht. Op basis van de resultaten uit de proefsleuf werden vier zones geselecteerd voor vervolgonderzoek, namelijk werkputten 2, 3, 4 en 5. In het volgende hoofdstuk worden de data uit de opgravingen per werkput besproken. 34 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 4.1 Voortraject Bureauonderzoek In hun bureaustudie heeft Condor Archaeological Research bvba gebruik gemaakt van verschillende bronnen om een inschatting te kunnen maken van het archeologisch potentieel van onder andere deze zone. Zowel cartografisch materiaal (zowel bodemkaarten als historische kaarten), bronnen betreffende archeologische vondsten/opgravingen (via de centraal archeologische inventaris) als de datasets betreffende Wereldoorlogrelicten en luchtfotografie, opgesteld en beheerd door de universiteit Gent, werden geraadpleegd. Figuur 19: Overzicht van Deeltraject 1 op de Ferrariskaart met aanduiding van het tracé (rood), het deeltraject (zwart) en de Op de verschillende historische kaarten waren voornamelijk perceelsgrenzen waar te nemen, die overwegend een NNW-ZZO en NW-ZO en NO-ZW oriëntatie hadden. Enkel op de Ferrariskaart (17711778) was nog informatie te bekomen betreffende het gebruik van deze gronden. Hier was te zien dat het tracé voornamelijk door verschillende akkers liep. In de directe omgeving van bebouwing kwamen ook kleine boomgaarden voor. Het dal van de IJzer bestond hoofdzakelijk uit een drassige, onbebouwde zone. Bij het bestuderen van de Centraal Archeologische Inventaris (CAI) werden een tweetal locaties gevonden in de directe omgeving van het tracé. Aan de westelijke oever van de IJzer, zo’n 300 m ten zuiden van het tracé bevond zich het ‘Novice Goet’, de latere Abdij O-L-V. Ter Plate (Figuur 19, CAI 73941). Van deze voormalige Kannunikenabdij zijn geen zichtbare structuren bewaard maar aan de hand van o.a. de Ferrariskaart kan afgeleid worden dat het ‘goet’ een hoofdgebouw en twee BAAC Vlaanderen Rapport 577 meldingen opgenomen in de CAI (lichtblauw). 35 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. bijgebouwen omvatte. Hierop was ook duidelijk te zien dat niet enkel het hoofdgebouw maar ook het volledige ‘goet’ werd omsloten door een brede gracht. Tijdens een archeologische prospectie in 2009 (CAI 74931) ter hoogte van dit landgoed werden verschillende archeologische sporen aangetroffen, waaronder deze op de kaarten zichtbare gracht (die een walgracht bleek te zijn). Aan de oostelijke oever, ten noorden van het onderzoekstracé, bevonden zich enkele sites met walgracht (Figuur 19, CAI 74629). Ter hoogte van de Lindestraat liep het tracé rakelings langs een omsloten hoeve, waarop momenteel nog steeds een boerenbedrijf aanwezig is. Figuur 20: Luchtfoto bureauonderzoek met aanduiding van de loopgraven in het rood.10 10 DEVILLE et al. 2013. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Bij het bestuderen van de datasets van de universiteit Gent werd tenslotte een loopgraaf uit de Eerste Wereldoorlog vastgesteld die tussen de Hoge Seine en de Roesbruggestraat was gelegen. Resten hiervan zouden dus tijdens de aanleg van het tracé kunnen worden gevonden. 36 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Paleolandschappelijke en archeologische boringen 11 Na het bureauonderzoek werden landschappelijke en archeologische boringen uitgevoerd door BAAC BV. Deze zouden moeten zorgen voor een nog betere inschatting van het archeologische potentieel van de verschillende zones. Het tracé tussen de grens met Frankrijk en de Lindestraat werd in deze studie aangeduid met de benaming deeltraject LB1. De landschappelijke boringen gaven aan dat de kans op archeologische resten uit de periode vroege middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd relatief hoog was. Er werd geadviseerd om proefsleuven te laten plaatsvinden, voorafgegaan door een aantal verdichtende boringen. De verdichtende boringen Figuur 21: Deeltraject 1 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op de bodemkaart. De bodemkaart Op basis van de bodemkaart werden verschillende bodemeenheden doorsneden met de Fluxysleiding. Het gros van deze eenheden bestonden hoofdzakelijk uit matig droge zandleem met textuur B-horizont 11 PEPERS 2014. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De verdichtende boringen gaven aan dat er lokaal een begraven bodem aanwezig was. De begraven bodem werd aangetroffen in drie boringen, verspreid over het deel van het tracé waar de verdichte boringen zijn uitgevoerd. In de overige boringen werd de laag naar alle waarschijnlijkheid verploegd. Er werd een proefsleuvenonderzoek aangeraden in het deel van het tracé waar de verdichte boringen geplaatst zijn en de zone waar er bij de landschappelijke boringen crop marks werden aangetroffen. 37 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. (Lca,Lba), matig natte zandleembodems zonder profiel (Ldp) of matig natte zandleembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont (Ldc) op de hellingen. In de IJzervallei werden vooral poelgronden (o.Bk1), kreekruggronden (o.A5) of overdekte pleistocene gronden (o.P4) aangesneden. Het gaat in alle gevallen om Oudlandpoldergronden. Deze gronden bestaan vooral uit meer kleiige sedimenten. Proefsleuf (werkput 1) Figuur 22: Overzichtsplan Deeltraject 1-Proefsleuven: met aanduiding van de 4 zones. In totaal werd ca 1.900 lopende meter door middel van proefsleuven onderzocht. Deze proefsleuf werd op drie locaties onderbroken door bestaande wegen (Hoge Seine, 2 keer de Roesbruggestraat) en door de Ijzer.12 De Grensstraat vormt de oostelijke grens van het onderzoeksgebied, de Lindestraat de westelijke. De sporen binnen de proefsleuf werden genummerd vanaf S1000. De zone tussen de Hoge Seine en het boorplatform aan de westelijke oever van de IJzer was in november 2014 niet toegankelijk en werd 12 Op deze locaties werd het trac verbonden door gestuurde boringen. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Omdat via de boringen deze zone interessant bleek voor verder onderzoek werd begin november 2014 gestart met het aanleggen van verkennende proefsleuven. Het project werd geleid door Niels Janssens. Het team bestond verder uit Ron Bakx, Jasper Billemont, Annelies Claus, Sander De Ketelaere, Sarah Schellens en Tina Dyselinck. 38 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. pas in het voorjaar van 2015 door middel van proefsleuven onderzocht. Om een dubbele nummering van de sporen te voorkomen is gekozen om in deze zone te nummeren vanaf S1100. Zone Grensstraat – Hoge Seine Het eerste deel van de proefsleuf startte aan de Grensstraat en liep in zuidoostelijke richting tot aan de Hoge Seine (496 m) (Figuur 22). Binnen deze zone is, zoals de bodemkaart en de boringen reeds aangaven, gekenmerkt door een matig droge zandleembodem. In deze zone werden 41 sporen aangetroffen in de proefsleuf (werkput 1). Het ging hier voornamelijk om perceelgreppels, die steeds een NNW-ZZO en NNO-ZZW oriëntatie hadden, alsook een aantal niet verder interpreteerbare kuilen. Tevens werd één paalkuil aangetroffen. Omdat in het uiterste noordwesten, tegen de Grensstraat aan, enkele mogelijk interessante sporen werden aangetroffen in werkput 1, werd besloten om hier een breder stuk aan te leggen. In dit stuk, werkput 2, kon het verloop van enkele greppels, reeds aanwezig in de sleuf, verder getrokken en verduidelijkt worden. Er werden tevens nog een drietal kuilen en een nieuwe greppel aangetroffen. • Greppels: 1001, 1004, 1006, 1007/2005/2011/2006, 1009, 1010, 1012, 1014, 1020, 1021, 1022, 1023, 1024, 1026, 1028, 1029, 1031, 1032, 1033, 1034, 1035, 1036, 1037, 1038, 1039, 1040, 1041, 2001 • Kuilen: 1002, 1005, 1011, 1015, 1016, 1017, 1018, 1019, 1025, 1027, 1030, 2007, 2009, 2010 • Paalkuil: 1003 Deze afbakeningen hadden een kleur die varieerde van lichtgrijs over grijs tot bruingrijs en bevatten vaak houtskoolspikkels en natuurlijk gevormde ijzer- en mangaanconcreties. Dateerbare vondsten bleken echter zeldzaam. Enkel in de greppels met spoornummers 1014, 1028 en 1038 werden dateerbare vondsten gehaald. In spoor 1014, een greppel bestaande uit drie vullingen, werden enkele postmiddeleeuwse wandscherven herkend. Greppel 1038 lag slechts zo’n 30 m ten zuidoosten van spoor 1014 en bevatte een 11-tal scherven handgevormd aardewerk en een klein scherfje kruikwaar uit de regio Bavay uit de Romeinse periode (70-225n.Chr.).13 Deze greppel werd dan ook over een grote lengte gevolgd, maar binnen het tracé bleef hij, behoudens twee kleine aftakkingen, gewoon doorlopen in WZW-ONO richting. In de omgeving werden geen andere sporen uit dezelfde periode aangetroffen, ondanks het aanleggen van een kijkvenster. De nabij gelegen kuilen en greppels (sporen 1014-1020, 1025, 1039-1040) bevatten ofwel geen dateerbaar materiaal ofwel waren ze in late tot postmiddeleeuwen te dateren (in het geval van sporen 1014 en 1015). Greppel 1028 bevatten enkele postmiddeleeuwse scherven. 13 WILLEMS 2005, 58-59. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De greppels hadden steeds een NNW-ZZO of NNO-ZZW oriëntatie. Deze dominante richting van percelen was overigens terug te vinden op de meeste historische kaarten, bvb. de Ferrariskaart (Figuur 23). 39 Figuur 23: Overzicht van de verschillende sporen aangetroffen in werkput 1 tussen de Grensstraat en de Hoge Seine op de Ferrariskaart. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 40 Figuur 24: Overzichtsplan Deeltraject 1: Roesbrugge – Proefsleuf vanaf de Grensstraat tot aan de Hoge-Seine. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 41 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Bij enkele greppels werden oversnijdingen herkend. Zo sneed spoor 1001 een kuil met spoornummer 1002, waarin een relatief grote hoeveelheid handgevormd aardewerk uit de ijzertijd werd aangetroffen. Een enkele scherf dateert de kuil in de tweede helft van de ijzertijd. Het overige aardewerk was niet nauwer te dateren, maar spreekt deze datering niet tegen. Deze kuil en het erin aanwezige aardewerk was meteen de aanleiding tot het aanleggen van werkput 2. Figuur 26: Oversnijdingen bij greppels. Boven: spoor 1035 over 1034; Onder: oversnijdingen in werkput 2. Spoor 1020 liep over spoor 1038 (de greppel uit de Romeinse periode), spoor 1037 liep over spoor 1036 en spoor 1035 over spoor 1034. Ook in werkput 2 werden verscheidene oversnijdingen herkend. Een in de proefsleuf breder lijkende greppel met spoornummer 1007 bleek bij het aanleggen van een BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 25: Spoor 1002 (kuil) en 1001 (greppel - rechts op de foto). 42 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. tweede vlak een verzameling van verschillende NNO-ZZW greppels te zijn, die enerzijds een NNW-ZZO lopende greppel (spoor 2001) oversneden en die oversneden werden door de NNW-ZZO lopende greppel spoor 1006, die ook reeds in de proefsleuf herkend werd. De sub- en superposities en het vondstmateriaal geven aan dat vermoedelijk niet alle greppels in dezelfde fase te plaatsen zijn. Dat er vermoedelijk meerdere fasen te onderscheiden zijn, werd ook reeds vermoed door de aanwezigheid van verschillende vlak naast elkaar liggende greppels met eenzelfde oriëntatie. Vermoedelijk zijn de perceelgrenzen dus over de tijd wel verschoven, waarbij de dominante richting van de percelen wel bewaard bleef. Tijdens het onderzoek zijn een aantal greppels gecoupeerd om een beter inzicht te bekomen in de bewaarde diepte, namelijk sporen 1001, 1004, 1010, 1020, 1023, 1038, 1040, 2001. Tijdens het couperen werd in het bijzonder gelet op het vondstmateriaal dat in de grachtvullingen aanwezig zou zijn. De bewaarde diepte van deze sporen was erg variabel: Sporen - Greppels Bewaarde diepte 1001 10 cm 1004 20 cm 1006 54 cm 1010 52 cm 1020 18 cm 1023 10 cm 1038 70 cm 1040 62 cm 2001 26 cm 2005 84 cm 2006 8 cm 2011 80 cm Behalve greppels werden ook een 14-tal kuilen en één paalkuil herkend in de zone tussen de Grensstraat en de Hoge Seine. In de meeste gevallen ging het om niet verder determineerbare kuilen, die verspreid lagen ten opzichte van elkaar en mogelijk zelfs van natuurlijke oorsprong waren. Enkele kuilen konden na het couperen duidelijk als natuurlijk aangeduid worden (sporen 1008, 1013, 2002, BAAC Vlaanderen Rapport 577 Tabel 6: Data bewaarde diepte van sporen. 43 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 2004). Wanneer de oorsprong niet volledig duidelijk was, kregen de sporen het voordeel van de twijfel en werden ze aangeduid als kuil. Figuur 27: Coupe op sporen 1010 (boven links), 1038 (Boven rechts), 2001 (onder links) en 2005 (onder rechts). De meeste kuilen lagen erg verspreid ten opzichte van elkaar. Enkel in twee zones lagen ze enigszins geclusterd, namelijk in het noordwesten (sporen 1002/1018, 1003, 1005, 2007, 2009, 2010) en meer naar het oosten toe (sporen 1015, 1016, 1017, 1019, 1025). Bij beide clusters werd een breder oppervlak aangelegd.14 Enkel spoor 1003 en mogelijk spoor 1007 (Figuur 29) konden geïnterpreteerd worden als paalkuil. De kuilen hier hadden een lichtgrijze tot lichtbruine kleur (vaak sterk gelijkend op deze van de greppels) en bevatten voornamelijk houtskoolstukjes, brokjes verbrande leem en enkele natuurlijk gevormde ijzer- en mangaanconcreties. In geen van deze sporen konden echter dateerbare vondsten verzameld worden. De sporen van de meer oostelijke cluster, 1015, 1016, 1017, 1019, 1025 hadden allemaal een bruine vulling die zich in de coupe zeer onduidelijk aftekende. Spoor 1019 (Figuur 30) bevatte bovenop de bruine vulling nog een kleine, houtskoolrijke lens. De kuilen bleken 10 tot 30 cm diep bewaard te zijn en moeten vermoedelijk in de postmiddeleeuwen gedateerd worden. In spoor 1015 werden immers 14 In het noordwesten was dit werkput 2. Meer naar het oosten toe was dit een kijkvenster zonder verdere werkput aanduiding. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De kuilen ter hoogte van de eerste cluster (noordwesten), sporen 1002/1018, 1003, 1005, 1011, 2007, 2009, 2010, waren bijna allemaal van twijfelachtige oorsprong. Vaak hadden deze sporen een vrij grillige ondergrens en waren ze heel ondiep bewaard. In spoor 1002/1018 (Figuur 28) werden 42 scherven handgevormd aardewerk gevonden, die dit spoor in de tweede helft van de ijzertijd dateerden (zie boven). Zoals reeds aangehaald vormde de aanwezigheid van deze kuil de aanleiding tot het aanleggen van werkput 2. 44 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. wandscherven uit deze periode gevonden. In de andere sporen werden weliswaar geen dateerbare vondsten gedaan maar gezien de gelijkenis met spoor 1015 wat betreft de vulling kan vermoed worden dat ook deze sporen in de postmiddeleeuwen thuis horen. Figuur 28: Coupe foto van spoor 1002 in werkput 1. Figuur 30: Coupefoto van spoor 1019 (kwadrant AE). Behalve de hierboven besproken kuilen konden, meer naar het zuidoosten toe, nog een tweetal kuilen herkend worden, sporen 1027 en 1030 (Figuur 31). Ook bij deze sporen werd telkens een kijkvenster aangelegd, maar werden geen extra sporen gevonden. Beide sporen waren 30 tot 40 cm diep bewaard. Spoor 1027 bevatte één wandscherf handgevormd aardewerk uit de ijzertijd-Romeinse periode. Spoor 1030 bevatte een 15-tal handgevormde scherven die te dateren waren in de eerste helft van de ijzertijd. Qua vulling waren ze verschillend: spoor 1027 was eerder lichtgrijs, bevatte houtskool en natuurlijk gevormde ijzer- en mangaanconcreties; spoor 1030 was eerder blauwgrijs tot bruingrijs en bevatte voornamelijk houtskool en verbrande leemresten. Rondom beide sporen werd een kijkvenster aangelegd, maar in beide vensters werden geen andere sporen herkend. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 29: Coupes op sporen 1003 (links) en 2007 (rechts). 45 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 31: Coupes op sporen 1027 (links) en 1030 (rechts). Zone Hoge Seine-Roesbruggestraat De zone tussen de Hoge Seine en de Roesbruggestraat bedroeg 316 lopende meter (Figuur 32). In de sleuf werd één structuur aangetroffen die gelinkt kan worden aan lokale baksteenproductie uit de nieuwste tijd. Verder werd een loopgraaf uit WO I aangesneden. Deze zijn geselecteerd voor verder onderzoek en worden nader besproken in hoofdstuk 4.2.3: Werkput 4. Naast de boven vernoemde sporen werden enkele grachten en greppels aangetroffen: • Sporen 1104, 1107, 1108, 1109, 1120, 1125, 1126, 1129, 1133, 1134, 1135, 1142/1044, 1043, 1051, 1054, 1057, 1059, 1060, 1063, 1064 Enkele greppels waren opmerkelijk. Greppel 1109 werd aan de noordoostelijke zijde geflankeerd door een rij paalkuiltjes (S1110 t.e.m. 1117). Deze paalkuilen hadden een ovale vorm in het vlak van ca. 24 cm bij 13 cm. Geen van deze kuiltjes bevatte vondstmateriaal. Aangezien ze parallel liepen met de greppel (S1109) werd er vanuit gegaan dat deze gelijktijdig tot stand waren gekomen. Ze waren waarschijnlijk onderdeel van een omheining. Vermoedelijk is er ook een verband met de meer noordelijk gelegen paalkuil spoor 1119. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Deze sporen hadden over het algemeen een lichtgrijze over grijze tot bruingrijze vulling, waarin voornamelijk houtskoolstukjes en natuurlijke ijzer- en mangaanconcreties te vinden waren. Ze leverden zeer weinig vondstmateriaal waardoor een precieze datering niet mogelijk was. Op basis van de oriëntatie (NNO-ZZW en WNW-ONO) en de oversnijding met gedateerde sporen kunnen deze greppels, mits enige voorzichtigheid, in de postmiddeleeuwse periode gedateerd worden. Sporen 1104, 1125 en 1129 hielden dezelfde oriëntatie aan als de percelering op de Ferrariskaart en de Atlas der Buurtwegen (Figuur 33). Ook de kleinere greppelstructuren (sporen 1107, 1108, 1109 en 1120) hielden deze oriëntatie aan en konden dus ook aan deze periode toegeschreven worden. In spoor 1109 werden enkele wandscherven grijs aardewerk gevonden, die in de middeleeuwen te plaatsen waren. 46 Figuur 32: Overzichtsplan Deeltraject 1: Roesbrugge – Proefsleuf vanaf de Hoge Seine tot aan de Roesbruggestraat. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 47 Figuur 33: Detail van de proefsleuf ter hoogte van de Hoge Seine met een overzicht van de aangetroffen grachten en greppels op de Atlas der Buurtwegen (ca. 1840). BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 48 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Meer naar het zuidoosten toe werd een kluwen van brede en smallere greppels aangesneden (sporen 1051, 1054, 1057, 1059, 1060, 1063, 1064). Opvallend hierbij was de loop van spoor 1051, een greppel met een bijna halve, ovale vorm. Er werden geen dateerbare vondsten in gevonden. In de meest zuidelijke greppel, spoor 1064, waren wel veel baksteenbrokken aanwezig. Misschien moet deze dan ook eerder gelinkt worden met de baksteenproductie in deze zone. Deze greppel oversneed de meeste andere greppels. Om een inzicht te krijgen in de bewaarde diepte van de sporen werden de greppels 1051 en 1044 gecoupeerd. Spoor 1044 was ongeveer 20 cm diep bewaard (zie Figuur 36), spoor 1051 ongeveer 30 cm (Figuur 35). Behalve de rij paalkuiltjes nabij greppel 1109 werden nog een 21-tal sporen als kuil aangeduid in het vlak. Veel van deze sporen bleken na het schaven te verdwijnen, wat doet vermoeden dat het hier eerder ging om de restant van een bovenliggende Bw-horizont, die een vrij grillige ondergrens had (goed zichtbaar in profielen 8 en 9, die in dit segment van de proefsleuf werden gevonden). Deze sporen vertoonden dan ook hetzelfde uiterlijk als deze laag. Ook werden enkele eerder recent te dateren kuilen aangesneden, gevuld met voornamelijk baksteenpuin en af en toe een scherfje industrieel wit aardewerk. Deze kuilen werden aangetroffen min of meer ter hoogte van de structuren die in verband konden worden gebracht met baksteenproductie. Spoor 1047 werd gecoupeerd en bleek ongeveer 20 cm diep bewaard te zijn. De ondergrens van deze kuil was zeer grillig. Een zevental sporen konden als kuil en één spoor kon als paalkuil geïnterpreteerd worden, namelijk sporen 1049, 1050, 1053, 1055, 1118, 1119, 1122 en 1130. De meeste van deze sporen lagen verspreid van elkaar en konden niet gedateerd worden. Uit twee sporen, 1118 en 1119, die vrij dicht bij elkaar gelegen waren, kon wel aardewerk (waaronder de rand van een kogelpot in grijs aardewerk) verzameld worden dat tussen de 12e en 13e eeuw moest worden gedateerd. Spoor 1119 werd gecoupeerd, waaruit bleek dat het hier ging om een ongeveer 1 m diepe paalkuil. In de onmiddellijke omgeving werden geen andere dergelijke paalkuilen aangesneden. Spoor 1119 was tevens bijna op de noordelijke grens van het tracé gelegen, waardoor vermoed kan worden dat meer noordelijk nog sporen uit deze periode aanwezig zijn. Een ander spoor waar materiaal in werd aangetroffen was spoor 1128, een klein kuiltje min of meer centraal in dit gedeelte gelegen. Het ging hier om enkele wandscherven handgevormd aardewerk. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Ook in de kuil met spoornummer 1055 werden een tweetal scherven gevonden die eerder in de Romeinse periode thuis hoorden. Gezien de zeer slechte staat waarin ze gevonden werden vermoeden we sterk dat het hier om residuele objecten gaat. 49 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 34: Zicht op het kijkvenster met sporen 1051, 1054, 1057, 1059, 1060, 1063, 1064. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 35: Coupe op spoor 1051. Figuur 36: Coupe op spoor 1044 en 1047. 50 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Tabel 7: Data aangetroffen sporen zone Hoge Seine-Roesbruggestraat, deeltraject 1. Interpretatie 1045 Recente kuil - baksteenproductie 1046 Recente kuil - baksteenproductie 1047 Recente kuil – baksteenproductie 1048 Recente kuil – baksteenproductie 1049 Kuil 1050 Kuil 1052 Restant Bw horizont 1053 Kuil 1055 Kuil 1056 Krengbegraving hond (recent) 1062 Kuil of grachtvulling 1105 Restant Bw-horizont 1106 Restant Bw-horizont 1118 Kuil 1119 Paalkuil 1121 Weg bij schaven – vermoedelijk bioturbatie nabijgelegen greppel spoor 1109 1122 Kuil 1123 Restant Bw-horizont 1124 Restant Bw-horizont 1127 Restant Bw-horizont 1128 Kuil 1130 Kuil BAAC Vlaanderen Rapport 577 Spoor Figuur 37: Coupe op paalkuil spoor 1119. 51 Figuur 38: Overzichtsplan Deeltraject 1: Roesbrugge – Proefsleuf vanaf de Roesbruggestraat tot aan het boorplatform aan de westelijke oever van de IJzer. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 52 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Zone Roesbruggestraat-boorplatform De zone tussen de Roesbruggestraat en het boorplatform op 188 m van de westelijke oever van de IJzer leverde naast enkele perceelgreppels (sporen 1144, 1146, 1147, 1148, 1149, 1150, 1151, 1152, 1153, 1155) en een tweetal kuilen (sporen 1145, 1154) verder geen archeologisch relevante sporen op. De greppels waren overwegend grijs tot grijsbruin van kleur en bevatten voornamelijk houtskoolstukjes en natuurlijk gevormde ijzer- en mangaanconcreties. Ze hadden meestal een NNWZZO oriëntatie. De bodem in deze zone was opvallend verschillend van de meer noordwestelijk gelegen delen, wat niet verwonderlijk is, gezien dit gedeelte binnen het dal van de IJzer is gelegen. In de zone werden eerder kleiige gronden aangesneden. Er werden geen archeologische zones afgebakend binnen dit deel van het tracé. Zone boorplatform-Lindestraat Op ca 135 m van de oostelijke IJzeroever begon het verdere verloop van de proefsleuf. Deze zone liep vanaf het respectievelijke boorplatform tot aan de Lindestraat. Binnen deze zone werden twee zones geselecteerd voor verder archeologisch onderzoek, namelijk werkputten 3 en 5. Beide zones bevatten sporen (greppels, paalkuilen, kuilen, brandrestengraven) uit de late ijzertijd en de vroeg-Romeinse periode. Beide zones zullen apart besproken worden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De eerste 140 m vanaf het boorplatform richting Lindestraat werd niet opgenomen in de opgravingszones. Hier werden slechts een zevental perceelgreppels en een tweetal mogelijke kuilen aangesneden. Het ging hier om greppels met een voornamelijk NNO-ZZW oriëntatie en een lichtgrijze tot grijze vulling met inclusies van houtskool en natuurlijk gevormde ijzer- en mangaanconcreties. 53 Figuur 39: Overzichtsplan Deeltraject 1: Roesbrugge – Proefsleuf vanaf het boorplatform aan de oostelijke oever van de IJzer tot aan de Lindestraat. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 54 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Interpretatie van de resultaten en besluit Op basis van de resultaten uit de proefsleuf (werkput 1) werden vier opgravingszones geselecteerd. De eerste zone (werkput 2) bevond zich aan het begin van het tracé en werd reeds aangehaald bij de beschrijving van werkput 1, meer bepaald het deel Grensstraat-Hoge Seine. Hier werden enkele greppels en een kuil met een 42-tal scherven handgevormd aardewerk aangetroffen. Tussen de Hoge Seine en de Roesbruggestraat werd een tweede zone (werkput 4) geselecteerd. Tijdens het proefsleuven onderzoek werden hier enkele postmiddeleeuwse sporen aangetroffen die in verband gebracht kunnen worden met baksteenproductie. Ten oosten van de IJzer werden nog twee archeologisch interessante zones aangeduid, namelijk werkputten 3 en 5. Werkput 3 bevond zich binnen de zone tussen het boorplatform aan de oostelijke oever van de IJzer en de Lindestraat. Het ging om een zone waarin een groot aantal sporen herkend werden waardoor een vervolgonderzoek noodzakelijk werd geacht. Ook verder naar het westen werden enkele sporen herkend die mogelijk interessant werden geacht voor een vervolgonderzoek (werkput 5). Volgende onderzoeksvragen dienden beantwoord worden bij het proefsleuvenonderzoek: Zijn er sporen aanwezig? Zo ja, geef een beknopte omschrijving. Ja, er zijn sporen aanwezig. Het ging om een zeer breed te dateren set sporen, te dateren vanaf de metaaltijden tot en met WOI. Het gros van de aangetroffen sporen waren op basis van de vondsten in de metaaltijden-Romeinse periode te dateren. Enkele sporen waren duidelijk jonger. Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen? De sporen zijn grotendeels antropogeen. Slechts enkele sporen leken natuurlijk van aard. Deze sporen werden dan ook als natuurlijk op het grondplan gezet. Een aantal van de sporen waren nog restanten van de bovenliggende Bw-horizont. Hoe is de bewaringstoestand van de sporen? Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren? Een aantal van de sporen maken deel uit van structuren. Het gedeelte tussen de oostelijke oever van IJzer tot de Lindestraat bevatte zeer veel sporen (werkputten 3 en 5), waaronder minstens één structuur, waardoor een vervolgonderzoek op deze locatie noodzakelijk geacht werd. Deze sporen maken deel uit van een Romeinse nederzetting, die zich zeker verder buiten het werkgebied uitstrekt. Ook in de zone tussen de Hoge Seine en de Roesbruggestraat, meer bepaald in werkput 4, werd een structuur herkend, namelijk een baksteenoven. In werkput 1, aan de Hoge Seine, werden een paalkuil BAAC Vlaanderen Rapport 577 Slechts enkele sporen werden tijdens het vooronderzoek gecoupeerd. Deze sporen waren vrij goed bewaard. De overige sporen die enkel in het vlak geregistreerd werden, zijn vervolgens ook als vrij goed bewaard beschreven. De aflijning van de sporen was vaak vrij goed. Er waren ook weinig recente verstoringen op te merken. 55 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. en een greppel aangesneden, die vermoedelijk deel uitmaken van een middeleeuwse nedezetting, die zich verder uitstrekt naar het noorden toe, buiten de sleuf. Behoren de sporen tot één of meerdere periodes? De sporen konden op basis van de vormelijke eigenschappen en het vondstmateriaal in verschillende perioden gedateerd worden. De sporen dateren tussen de metaaltijden en WOI. Kan op basis van het sporenbestand in de proefsleuven een uitspraak worden gedaan over de aard en omvang van occupatie? Op basis van de sporen in de proefsleuf konden slechts bij twee opgravingszones uitspraken gedaan worden over de aard en omvang van de occupatie. In de toekomstige werkput 4 werd een vrij groot puinpakket aangesneden dat als mogelijke indicatie van een baksteenoven werd geïnterpreteerd. In werkput 3 en 5 werden verschillende sporen, waaronder paalkuilen en greppels die mogelijk een deel van een Romeins erf vormden. Zijn er indicaties (greppels, grachten, lineaire paalzettingen, …) die kunnen wijzen op een inrichting van een erf/nederzetting? Ja, deze indicaties werden aangetroffen. Vooral ter hoogte van werkput 3 werden verschillende greppels en paalkuilen aangesneden die mogelijk wezen op de aanwezigheid van een Romeins erf. Ook ter hoogte van de Hoge Seine werd een palenrij die een greppel flankeerde aangesneden. In de onmiddellijke omgeving werden ook enkele middeleeuwse kuilen aangesneden. Echter, deze zone bevatte geen echte nederzettingsstructuren, waardoor deze zone niet voor verdere opgraving werd geadviseerd. Zijn er indicaties voor de aanwezigheid van funeraire contexten? Zo ja; Hoeveel niveaus zijn er te onderscheiden? Wat is de omvang? Komen er oversnijdingen voor? Wat is het, geschatte, aantal individuen? Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen, geomorfologie, …)? De sites bevonden zich allen in een vrij gelijkaardige setting in het landschap, namelijk een licht glooiend landschap in een zandleem tot leemstreek. Gezien de beperkte inkijk door middel van de sleuven is extra onderzoek nodig om hier meer duidelijkheid in te scheppen. Kunnen archeologische vindplaatsen in tijd, ruimte en functie afgebakend worden (incl. de argumentatie)? Er kunnen vier vindplaatsen vastgesteld worden. Voor een bespreking van de sporen wordt verwezen naar onderstaand subhoofdstuk (4.2). BAAC Vlaanderen Rapport 577 Er werden slechts twee losse brandrestengraven aangetroffen in de proefsleuven. Het ging hierbij telkens slechts om één niveau. Gezien het feit dat het om twee geïsoleerde graven ging, kan over de omvang van een mogelijk grafveld niks gezegd worden. Er konden geen oversnijdingen vastgesteld worden. Vermoedelijk ging het om geïsoleerde graven, waardoor er geen extra meer moeten verwacht worden. Deze twee graven, sporen 3117 en 5060, worden verder besproken bij respectievelijk de werkputte 3 en 5. 56 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Wat is de vastgestelde en verwachte bewaringstoestand van elke archeologische vindplaats? De verwachte bewaring van elke vindplaats is vermoedelijk goed tot zeer goed. Er werden tijdens de proefsleuven weinig recente verstoringen herkend, waardoor een vrij goede bewaring van het bodemarchief kan verwacht worden. Ook werden weinig tot geen sporen van erosie vastgesteld, waardoor er ook in dit opzicht weinig tot geen informatieverlies zal zijn. Wat is de waarde van elke vastgestelde archeologische vindplaats? Bij elke vastgestelde vindplaats werden archeologisch waardevolle sporen aangesneden die verder onderzoek noodzakelijk maakten. Voor elk van deze zones konden sporen uit de metaaltijden tot WOI vastgesteld worden. Deze sporen kunnen mogelijk de regionale geschiedenis verduidelijken en verschillende hiaten opvullen. Wat is de potentiële impact van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de waardevolle archeologische vindplaatsen? De geplande werken zullen een zeer zware impact hebben op het archeologisch bodemarchief. Ter hoogte van de feitelijke gasbuis zal de bodem tot op grote diepte verstoord worden. Op de werkpiste zal de teelaarde afgegraven worden, waardoor mogelijk ook reeds archeologisch relevante lagen of sporen zullen geraakt worden. Voor waardevolle archeologische vindplaatsen die bedreigd worden door de geplande ruimtelijke ontwikkeling en die niet in situ bewaard kunnen blijven: Wat is de ruimtelijke afbakening (in drie dimensies) van de zones voor vervolgonderzoek? In totaal werden vier zones afgebakend voor verder onderzoek. Werkput 2 bevond zich aan de Grensstraat. Werkput 3 bevond zich op ca 300 meter van de oostelijke oever van de IJzer en de Lindestraat. Werkput 4 bevond zich ca 90 meter van de Hoge Seine en 10 meter van de Roesbruggestraat. Werkput 5 bevond zich tussen werkput 3 en de Lindestraat. Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht, zowel vanuit methodologie als aanpak voor het vervolgonderzoek? Een gedegen evaluatie van de in de proefsleuf aangetroffen sporen is noodzakelijk. Hierbij moet zeker voldoende ruim opgegraven worden om de aangesneden site te kunnen vatten. Er moet ook aandacht besteed worden aan de mogelijke structuren. Welke vraagstellingen zijn voor vervolgonderzoek relevant? Wat is de aard en omvang van de sporen Welke datering hebben deze sporen? Welke activiteiten vonden op deze locatie plaats? Zijn er voor de beantwoording van deze vraagstellingen natuurwetenschappelijke onderzoeken nodig? Zo ja, welke type staalnames zijn hiervoor noodzakelijk en in welke hoeveelheid? Ja, natuurwetenschappelijk onderzoek kan een hulp zijn bij de datering van de sporen, maar ook bij de verdere analyse van de mogelijke structuren en afvalcontexten. Hierbij kan gedacht worden aan 14Cdateringen en macrorestenanalyses. Bij het aantreffen van crematies of begravingen is zeker een stelpost voor fysisch-antropologisch onderzoek noodzakelijk. Bij elk van deze onderzoeksmethoden zijn zeker voldoende stelposten noodzakelijk (ca 3-5). BAAC Vlaanderen Rapport 577 • • • 57 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 40: Advieskaart Deeltraject 1: Roesbrugge – Proefsleuf: Zones van de proefsleuf geselecteerd voor verder onderzoek op basis van de aanwezige sporen; Werkput 2-3-4-5. 58 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 4.2 Archeologische zones Werkput 2 Deze zone werd geselecteerd na het aantreffen van enkele scherven handgevormd aardewerk in één kuil (spoor 1002/1018). In eerste instantie werd de westelijke zijde van de werfzone uitgebreid.15 Tijdens de uitbreiding werden slechts een klein aantal nieuwe sporen aangetroffen, waardoor in samenspraak met de overheid is besloten de oostelijke zijde van de werfzone niet verder op te graven. Bodem De moederbodem in deze werkput bestond in dit deel van het tracé vooral uit een sterk zandige leem. Deze moederbodem bevond zich onder een vrij dik pakket dat samengesteld weerd uit een bouwvoor en een tweede oudere, begraven bouwvoor. De bouwvoor zelf bestond uit een sterk kleiig zand. De begraven bouwvoor bestond eveneens uit een sterk kleiig zand. De overgang naar de moederbodem bevond zich op ca 15 m TAW. Figuur 41: Profielopname van profiel 7 in werkput 2. De sporen binnen deze zone werden reeds grotendeels besproken tijdens de beschrijving van werkput 1. Binnen de proefsleuf (werkput 1) werden immers reeds enkele greppels aangesneden, alsook een kuil waarin een 42-tal handgevormde scherven werden gevonden (spoor 1002), die dit spoor in de tweede helft van de ijzertijd plaatsten (zie boven). Door de aanwezigheid van deze sporen werd ervoor gekozen rondom een zone op te graven. Deze zone werd aangeduid als werkput 2. In totaal konden een 9-tal greppels in werkput 2 herkend worden: • Spoor 1006, 1007-2005/2011-2008/2006, 1001, 1004, 1009, 2001, 2006 Al deze greppels hadden een vulling met een lichtgrijs over grijs tot bruingrijze kleur en bevatten houtskoolspikkels en natuurlijk gevormde ijzer- en mangaanconcreties. Ze hadden alle een NO-ZW of haakse richting. 15 De werfzone is de zone die men zal verstoren bij het aanleggen van de pijpleiding. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Sporen en structuren 59 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. In geen van de greppels kon dateerbaar materiaal verzameld worden. Toch kon aan de hand van verschillende oversnijdingen gezien worden dat niet alle greppels in dezelfde periode moesten worden geplaatst. Zo oversneed de greppel met spoornummer 1006 de greppel met spoornummer 1007. Bij een verdieping naar een tweede vlak kon vastgesteld worden dat spoor 1007 in feite bestond uit een drietal NO-ZW gerichte greppels: 2005, 2008-2011 en 2006. Deze drie greppels werden dus eveneens oversneden door spoor 1006. Figuur 42: Tweede vlak in werkput 2. Spoor 2001, dat parallel liep met spoor 1006, werd dan weer oversneden door de drie greppels 2005, 2008-2011 en 2006. Behalve greppels konden in werkput 2 (en werkput 1) een 5-tal kuilen aangetroffen worden (sporen 1002, 1005, 1008, 2009, 2010) en twee paalkuilen (sporen 1003 en 2007). Enkele andere sporen konden na het couperen herkend worden als natuurlijke sporen (sporen 2002, 2003, 2004). De kuilen en paalkuilen hadden over het algemeen gezien een lichtgrijze tot lichtbruine/beige vulling waarin voornamelijk houtskoolspikkels en natuurlijk gevormde ijzer- en mangaanbrokjes te vinden waren. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Zoals reeds aangehaald tijdens de beschrijving van werkput 1 – zone Grensstraat tot Hoge Seine oversneed de greppel met spoornummer 1001 de kuil spoor 1002, die een 42-tal scherven uit de ijzertijd bevatte (Figuur 28). 60 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 43: Overzichtsplan van werkput 2 binnen deeltraject 1-Roesbrugge. 61 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Vondsten Enkel in spoor 1002, een kuil aangetroffen in de proefsleuf, werden een 42-tal handgevormde scherven gevonden. In spoor 2005 werd een fragment silex gevonden dat als residueel materiaal te beschouwen is. Tabel 8: Vondsten werkput 2. vnr spoornr vondstcategorie aantal datering 1a 1002 HGV AW 34 IJZ 27a 2005 SILEX 1 STEEN - residueel Natuurwetenschappelijk onderzoek Er werd voor deze zone geen natuurwetenschappelijk onderzoek aanbevolen. Werkput 3 Werkput 3 bevond zich op ca 300 meter van de oostelijke oever van de IJzer. Het ging om een zone waar tijdens het vooronderzoek reeds een groot aantal archeologische sporen werd aangetroffen. In een eerste fase werd de meest noordelijke helft van de totale breedte van de werfzone afgegraven. Er werd beslist, omwille van de tijdsdruk en in overleg met het Agentschap Onroerend Erfgoed, om de andere helft van de werfzone niet verder te onderzoeken. De reden was de diepteligging van het archeologisch vlak. Dit lag namelijk meer dan 40 cm onder het huidige maaiveld en zou tijdens de aanleg van de pijpleiding onaangeroerd blijven. Er kon dus met andere woorden gestreefd worden naar behoud in situ voor dit deel van de site. Bodem BAAC Vlaanderen Rapport 577 De bodemopbouw in werkput 3 bestond net als de bodem in werkput 2 uit een bouwvoor, een begraven bouwvoor, bovenop de moederbodem. De bouwvoor bestond uit een sterk zandige leem met een donkerbruingrijze kleur. De begraven bodem bestond uit een bruingrijze sterk zandige leem waarin een beetje houtskool en bioturbatie op te merken was. De moederbodem bestond bovenaan uit een licht bruingele sterk zandige leem met oxido-reductieverschijnselen. Op grotere diepte ging de moederbodem over in matig kleiig zand met een licht bruingele kleur. Ook hier konden oxidoreductievlekken waargenomen worden. Figuur 44: Profiel 14 uit de proefsleuf, gezet ter hoogte van werkput 3, links de veldfoto, rechts de tekening. 62 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 45: Overzichtsplan van werkput 3 binnen deeltraject 1-Roesbrugge. 63 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Sporen en Structuren Binnen de werkput werden voornamelijk sporen uit de Romeinse periode aangetroffen. Het materiaal, voornamelijk afkomstig uit een NW-ZO georiënteerde greppel, spoor 3002, plaatst deze site tussen het einde van de 1e en het begin van de 3e eeuw. Behalve sporen uit de Romeinse periode werd nog een greppel uit de volle middeleeuwen en een greppel uit de postmiddeleeuwen aangesneden. Ook binnen het Romeinse erf leek een fasering aanwezig. Het erf werd voor een groot deel afgebakend door een NW-ZO lopende greppel (spoor 3002), waarop verschillende ZW-NO georiënteerde greppels aansloten (sporen 3005, 3026 en vermoedelijk 3106). Het NW-ZO exemplaar (spoor 3002) was duidelijk het diepst bewaard (70 cm) en bestond uit twee vullingen, een onderliggend lichtgrijze vulling met natuurlijk gevormde ijzer- en mangaanconcreties, fosfaatvlekjes, houtskoolfragmentjes en, zoals reeds vermeld, aardewerk en een bovenliggende vulling die eerder lichtbruin-grijs was van kleur. De aftakkingen waren tussen 40 en 60 cm diep bewaard en hadden een zelfde vulling als vulling 2 van spoor 3002. Figuur 46: Coupe op ZW-NO lopende deel van spoor 3002. Het hierboven beschreven greppelsysteem was niet het oudste, in het westen oversneed het immers een ZW-NO lopende greppel met spoornummer 3003. Deze 20-30 cm diep bewaarde, lichtgrijze greppel, bevatte enkele natuurlijk gevormde ijzerbrokjes, maar geen dateerbare vondsten. Het systeem werd zelf tweemaal oversneden, namelijk door sporen 3001 en 3027. De brede greppel met spoornummer 3001 had een donkerbruine vulling en bevatte voornamelijk baksteenbrokken, houtskool en natuurlijk gevormde ijzerbrokjes. Vermoedelijk moet deze greppel in de late tot postmiddeleeuwen gedateerd worden. Spoor 3027 was vermoedelijk, gezien de gelijkaardige vulling, ook in de Romeinse periode te plaatsen. Hetzelfde geldt voor enkele smallere greppels (sporen 3024, 3028, 3031, 3034, 3109). BAAC Vlaanderen Rapport 577 Spoor 3106, dat niet rechtstreeks kon aangesloten worden met het systeem, hoort er vermoedelijk ook bij. Deze greppel had een haakse oriëntatie t.o.v. spoor 3002, alsook een zeer gelijkaardige vulling. Bovendien waren beide sporen bijna even diep bewaard. Opvallend was dat ten westen van spoor 3106 een relatief groot aantal sporen werd aangetroffen, terwijl ten oosten van de greppel er bijna geen meer voorkwamen. Dit doet vermoeden dat deze greppel toch een bepaalde grens aangeeft binnen het erf. Of ook spoor 3002 daarbij dan de zuidelijke grens zou zijn, waardoor dus samen met spoor 3106 een afbakenend geheel zou ontstaan, kan niet met zekerheid gesteld worden. 64 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Ten slotte moet ook de greppel met spoornummer 3084 aangehaald worden. Deze liep ten midden van een zone waar een relatief groot aantal (paal)kuilen uit vermoedelijk de Romeinse periode zijn gedocumenteerd. Hij had een ZW-NO oriëntatie, was ongeveer 48 cm diep bewaard en bevatte enkele scherven (waaronder een randscherf van een kogelpot) die in de overgang volle naar late middeleeuwen konden worden geplaatst. Behalve de verschillende greppels in deze opgravingszone bleken een relatief groot aantal kuilen en paalkuilen binnen deze zone aanwezig te zijn. Deze hadden bijna allemaal een zelfde type vulling, namelijk lichtgrijs van kleur, met inclusies van houtskool en fijne brokjes natuurlijk gevormd ijzer. Er konden twee structuren met zekerheid onderscheiden worden, deze werden B1 en B2 genoemd. Het ging om een 7-palig bijgebouw (B1) en een bijgebouwtje bestaande uit vier paaltjes in een vierkante vorm (B2). Deze laatste structuur bevond zich net ten noorden van de middeleeuwse greppel (spoor 3084), waardoor de optie bestaat dat enkele palen van het bijgebouw reeds werden vernield door de middeleeuwse greppel. B1 (S3038, 3037, 3039, 3044, 3041, 3043, 3040, 3042) De grootste structuur die werd aangetroffen, was een 7-palig bijgebouw. Dit bijgebouw had een lengte van ca 4 m bij een breedte van ca 3 m (13 m²) en kende een NW-ZO oriëntatie. Opmerkelijk was dat er ter hoogte van de zuidelijke palenrij een extra kuil (spoor 3037) werd aangetroffen die geen tegenhanger kende. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een herstelling of extra verstevigende paal. De sporen binnen de structuur hadden een gemiddelde bewaringsdiepte van ca 30 cm. Ze hadden allen een vrij heterogene, lichtgrijze vulling met een gele tot licht oranje bijmenging. De kuilen die de noordelijke zijde van het gebouw vormden, waren iets beter bewaard dan deze van de zuidelijke zijde. De paalvullingen van de structuur leverden zeer weinig vondsten op. In spoor 3044 werden enkele wandscherven handgevormd aardewerk en één wandscherf kruikwaar (baksel GOA NFD – vroeger ook wel Scheldevallei-aardewerk genoemd) gevonden. Deze vondsten dateren deze structuur ongeveer gelijktijdig met de greppel 3002, einde 1e eeuw – 3e eeuw. B2 (3079, 3080, 3081, 3082) Het tweede bijgebouw situeerde zich ongeveer 14 m ten noordoosten van het eerste bijgebouw (B1) (Figuur 49). De structuur bestond, voor zover kon vastgesteld worden, uit vier paalkuilen in een rechthoekige configuratie van 1,5 m bij 2,5 m . Vermoedelijk maakten deze vier palen deel uit van een BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 47: Grondplan van structuur B1 in werkput 3, met aanduiding van de coupes en weergave van de doorsnedes. 65 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 6-palige of mogelijk zelfs een 8-palige structuur die in het zuidoosten oversneden werd door een middeleeuwse greppel (S3084). De paalkuilen hadden allen een min of meer ronde vorm en een bewaringsdiepte van ca 30 cm. Ze hadden een vrij homogene, lichtgrijze vulling en bevatten zeer veel natuurlijke ijzerconcreties. In de sporen van de structuur werden geen vondsten aangetroffen. Figuur 48: Grondplan van de structuur B2 in werkput 3, met aanduiding van de coupes en een weergave van de doorsnede. OVERIGE SPOREN Behalve de hierboven beschreven structuren werden nog een groot aantal (paal)kuilen aangetroffen. Ondanks het vergelijken van de sporen wat betreft vulling, vorm in vlak en coupe, diepte van bewaring en ligging ten opzichte van elkaar konden geen andere structuren met zekerheid aangeduid worden. Dit komt voornamelijk door het slechts fragmentarische beeld dat door deze kleine opgraving werd verkregen. Ook de doorsnijding van de middeleeuwse greppel (spoor 3084) zorgt voor interpretatieproblemen. CREMATIEGRAF De koolstofdatering op houtskool (M14) heeft een datering opgeleverd tussen 50 en 220 AD (95.4% waarschijnlijkheid bij 2σ correctie).16 Interessant is eveneens de link met een crematiegraf dat zo’n 90 m ten oosten, in werkput 5, was gelegen (spoor 5060). Dit beter bewaarde crematiegraf kon ook via een 14C-datering in dezelfde periode geplaatst worden. Mogelijk vormen deze twee dus een onderdeel van een groter grafveld. 16 RICH-24064: 1890+/-31BP. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Net ten zuidoosten van de opgraving werd in het vlak, net onder de teelaarde, nog een spoor ontdekt met een zeer houtskoolrijke vulling (spoor 3117). De zwarte vulling van dit mogelijke crematiegraf bestond bijna uitsluitend uit houtskool en had dus een zwarte kleur. Er konden enkele wandfragmenten sterk secundair verbrand, handgevormd aardewerk uit verzameld worden. Verbrand botmateriaal bleek niet echt aanwezig, maar dit zou kunnen te wijten zijn aan de slechte bewaring van het spoor. 66 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 49: Overzichtsplan van werkput 3 binnen deeltraject 1-Roesbrugge, met aanduiding van de structuren. 67 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Vondstmateriaal Werkput 3 heeft aanzienlijk wat vondstmateriaal opgeleverd. De vondsten komen uit verschillende sporen, zowel greppels als enkele (paal)kuilen. Ze zijn bijna allemaal in de Romeinse periode te dateren. vnr spoornr vondstcategorie aantal Datering 15 3002 HGV AW 2 Romeins 19 3013 Gedraaid AW 2 Romeins 20 3052 BOT (tanden rund) 4 NTD 21 3002 Gedraaid AW 1 Romeins 70-275 21 3002 HGV AW 1 Romeins 22 3052 Gedraaid AW 3 Romeins 70-275 23 3002 Gedraaid AW 139 Romeins 70-300 23 3002 HGV AW 1 Romeins 23 3002 BOUW – tegula 1 Romeins 24 3002 Gedraaid AW 50 Romeins 70-300 24 3002 HGV AW 77 Romeins 26 3002 Gedraaid AW 26 Romeins 70-225 26 3002 HGV AW 39 Romeins 27 3084 Gedraaid AW 16 ME 13de eeuw 27 3084 BOUW - baksteen 1 ME 28 3067 AW 1 Romeins 29 3024 Gedraaid AW 1 Romeins 70-300 29 3024 HGV AW 1 Romeins 30 3034 HGV AW 1 Romeins 31 3023-3116 Gedraaid AW 1 Romeins 70-300 31 3023-3116 HGV AW 8 Romeins 32 3070 HGV AW 3 Romeins BAAC Vlaanderen Rapport 577 Tabel 9: Vondsten werkput 3. 68 33 3116 Gedraaid AW 3 Romeins 70-300 33 3116 HGV AW 1 Romeins 34 3034 Gedraaid AW 2 Romeins 70-225 35 3034 Gedraaid AW 1 Romeins 70-225 35 3034 HGV AW 1 Romeins 36 3031 Gedraaid AW 3 Romeins 70-275 36 3031 HGV AW 8 Romeins 36 3031 BOUW - Tegula 2 Romeins 37 3044 Gedraaid AW 1 Romeins 70-300 37 3044 HGV AW 4 Romeins 38 3015 HGV AW 3 Romeins 39 3029 HGV AW 3 Romeins 40 3021 Gedraaid AW 4 Romeins 70-225 40 3021 HGV AW 4 Romeins 40 3021 SILEX 2 Residueel 41 3046 HGV AW 1 IJZ-ROM 42 3049 Gedraaid AW 2 Romeins 43 3023 Gedraaid AW 1 Romeins 70-275 43 3023 HGV AW 4 Romeins 44 3047 Gedraaid AW 3 Romeins 70-300 45 3035 Gedraaid AW 19 Romeins 70-225 45 3035 HGV AW 19 Romeins 46 3117 HGV AW 31 Romeins 47 3002 Gedraaid AW 26 Romeins 70-225 47 3002 HGV AW 46 Romeins 47 3002 BOT – Tanden rund 2 Romeins BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 69 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Romeins aardewerk De meeste scherven in deze werkput waren te dateren in de Romeinse periode. In totaal ging het om 548 scherven, afkomstig van 90 exemplaren. Methode Alle scherven werden individueel bekeken en ingedeeld per materiaalcategorie, in dit geval: GEV: geverfde waar, FOA: Fijn oxiderend gebakken aardewerk, KRU/GOA: Kruikwaar/gewoon oxiderend gebakken aardewerk, DOL: Dolia, GRA: gewoon reducerend gebakken aardewerk, HAN: Handgevormd aardewerk en op bakselgroep (zie hieronder: Baksel-Types). Behalve de absolute telling werd ook het minimum aantal exemplaren (MAE) geteld per spoor. Hierbij werden exemplaren van elkaar gescheiden op basis van verschillende diagnostische criteria, zoals het aantal randen en bodems, de dikte en het uitzicht van de baksels, aanwezige versieringspatronen. Bij het bekijken van de exemplaren werd dus ook gekeken naar de aanwezige versieringen. Waar mogelijk werden ook de vormen (beker, kom, (kook)pot, deksel, kruik, bord) en de types genoteerd. Alle informatie werd uiteindelijk verzameld in een Excel-tabel. Baksels - Types • • • • • • • • GEV KEU: Geverfde waar van Keulen: Fijn, hard, wit baksel waarin geen duidelijk zichtbare inclusies te zien zijn. Er is steeds een grijze of oranjebruine deklaag aanwezig. FOA ZEE: Fijn oxiderend gebakken aardewerk zeepwaar: Zeer fijn bleek bruin tot rozerood baksel dat zeepachtig aanvoelt. Inclusies zijn bijna niet zichtbaar maar bestaan uit voornamelijk ijzeroxide, kwarts en witte calcietpartikels. Zie ook Willems 2005: GWO-ZEEP GOA NFB: Gewoon oxiderend gebakken aardewerk Noord-Frankrijk regio Bavay-Famars: Bleek bruin baksel met inclusies van kwarts, calciet en zwarte partikels. Zie ook Willems 2005: GWOBAVY GOA NFD: Gewoon oxiderend gebakken aardewerk Noord-Frankrijk regio Dourges: Voormalig ook wel Scheldevallei- of Rupeliaans aardewerk genaamd. Oranje, stoffig aanvoelend baksel met af en toe grijze tot lichtgrijze kern en blekere buitenzijden. Inclusies van voornamelijk kwarts. GRA ATR: Gewoon reducerend gebakken aardewerk, Atrebatian Reduced Ware: Dit baksel wordt soms ook aangeduid met de term Arras-waar. Zeer hard, bladerig baksel met een bleek tot donkergrijze kleur. GRA LOK/REG: Gewoon reducerend gebakken aardewerk: Grijs tot lichtgrijs, zandig aanvoelen baksel met voornamelijk kwarts als verschraling. GRA LLW 1: Gewoon reducerend gebakken aardewerk Low Lands Ware 1: Eertijds Waaslands grijs genoemd. Blauwgrijs baksel met een overvloedige aanwezigheid van zilverkleurige mica spikkels. HAN LOK/REG: Handgevormd aardewerk van lokale/regionale oorsprong: Bruingrijs over grijs tot donkergrijs baksel waarin voornamelijk kwarts en potgruis kan herkend worden als verschraling. Beschrijving vondsten in relatie tot de gevonden sporen/structuren In totaal konden 548 scherven geteld worden, behorende tot minimum 90 exemplaren, die in een 18tal contexten werden gevonden (sporen 3002, 3013, 3015, 3021, 3023, 3024, 3029, 3031, 3034, 3035, 3044, 3047, 3049, 3052, 3067, 3070, 3116, 3117, 3023 en 3116). In de meeste contexten werden BAAC Vlaanderen Rapport 577 Er kon bij het materiaal van werkput 3 een achttal baksels herkend worden. Een beschrijving hiervan wordt hieronder weergegeven: 70 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. slechts een weinig aantal scherven gevonden, enkel spoor 3002, een NNW-ZO lopende greppel met enkele NO-ZW gerichte aftakkingen. In onderstaande tabel staan de absolute hoeveelheid scherven per bakselgroep en per spoor weergegeven. Tabel 10: Absoluut aantal scherven per baksel gezien per spoor in werkput 3. GEV KEU 3002 FOA ZEE GOA NFB GOA NFD GRA ATR GRA LOK/REG GRA LLW1 HAN LOK/REG Totaal 2 18 199 33 7 1 183 443 3013 2 2 3015 3021 1 1 3023 3024 3 3 2 4 8 1 4 5 1 2 3 3 8 11 1 3029 3031 2 1 3034 3 2 5 3035 1 2 3 4 5 3044 1 3047 3 3 3049 2 3052 1 2 2 3 3067 1 1 3070 3 3 1 4 31 31 1 8 11 8 258 548 3116 3 3117 3023/3116 1 Totaal 1 1 2 23 210 32 14 Bij de absolute telling bleek voornamelijk een dominantie van GOA NFD en HAN LOK/REG. Het ging hier in het geval van de GOA NFD echter voornamelijk om een grote hoeveelheid scherven van slechts enkele exemplaren, waardoor het aandeel GOA NFD in de MAE-telling daalt. Van de 90 onderscheiden exemplaren konden er 22 getypeerd worden, zo’n 19,8 % dus. De overgrote meerderheid van deze types (20 van de 22) waren afkomstig uit spoor 3002 (een greppel). De twee andere werden gevonden in sporen 3013 (een paalkuil) en 3117 (mogelijk brandrestengraf). BAAC Vlaanderen Rapport 577 Spoor 71 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Tabel 11:Minimum aantal exemplaren (MAE) per baksel gezien per spoor in werkput 3. Spoor GEV KEU 3002 FOA ZEE GOA NFB GOA NFD GRA ATR GRA LOK/REG GRA LLW1 HAN LOK/REG Totaal 1 3 8 12 4 1 16 45 3013 2 2 3015 3021 1 1 3023 3024 2 2 1 2 5 1 3 4 1 2 1 1 2 5 1 3029 3031 2 1 3034 1 2 3 3035 1 1 2 1 2 3044 1 3047 1 1 3049 1 3052 1 1 1 2 3067 1 1 3070 1 1 1 2 1 1 1 5 8 6 40 90 3116 1 3117 3023/3116 1 Totaal 1 1 1 6 15 11 10 In spoor 3002 konden een achttal tronconische bekers (‘gobelets tronconiques’) (Figuur 50:2 en 4) en twee kommen (‘bol carenée’) (Figuur 50: 3,5) herkend worden in GRA ATR. De bekers zijn voornamelijk tussen 70 en 250 n. Chr. te dateren.17 In GRA LOK/REG werd ook een bord (Figuur 50:1) dat door Vermeulen (Vermeulen 1992) werd getypeerd als type 4, een schijnbare imitatie van het terra nigra bord Holwerda 81. Dit type werd door Vermeulen, weliswaar voor de meer noordelijk gelegen gebieden tussen Leie en Schelde, gedateerd tussen 70 en 200 n. Chr.18 Eén kruik in GOA NFD (Figuur 50:6) kon getypeerd worden. Het ging hier om een kruik met uitstaande, zeer diep uitgesneden rand. Deze vorm was terug te vinden in een typologie opgesteld door Vanneste19 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Spoor 3002 17 TUFFREAU-LIBRE 1980, 35. VERMEULEN 1992, 98-99. 19 VANNESTE 2002, 32. 18 72 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. in groep VII, maar werd hier niet strak gedateerd. Wel werd aangegeven dat deze types reeds gevonden werden te Melden en Saint-Symphorien, allebei dus vrij zuidelijk gelegen.20 Ten slotte werden nog een tweetal (kook)potten en een viertal kommen met naar buiten gebogen, niet geprofileerde rand in deze context aangetroffen. Figuur 50: Diagnostisch aardewerk uit spoor 3002. Sporen 3013 en 3117 Op spoor 3117, een mogelijk brandrestengraf, werd nog een 14C-datering uitgevoerd, die aangaf dat dit spoor mogelijk aan het einde van de eerste en eerste helft van de 2e eeuw moet gedateerd worden (60 n. Chr. – 140 n. Chr. bij 68,2 % zekerheid bij 2σ correctie). Het spoor is bijna zeker tussen 50 en 220 n. Chr. te plaatsen (95,4% zekerheid bij 2σ correctie). Alhoewel de dateringen van de sporen in werkput 3 eerder breed zijn, is er toch een mogelijke overeenkomst qua datering met spoor 3002. Ook kan hierbij de vondst van een wandscherf in GEV KEU, een baksel dat voornamelijk in de 2e eeuw voorkomt, in deze optiek aangehaald worden. 20 VANNESTE 2002, 23. BAAC Vlaanderen Rapport 577 In beide sporen werden (kook)potten met naar buiten gebogen rand aangetroffen. Bij spoor 3013 ging het om een exemplaar in GRA LOK/REG, bij spoor 3117 was dit er een in HAN LOK/REG. 73 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Middeleeuws aardewerk Het middeleeuws aardewerk in deze zone is eerder beperkt. Het enige diagnostisch interessant stuk betrof één kogelpot waarvan 16 scherven zijn teruggevonden. De scherven vormde het gros van de rand en schouder van dit individu. Het ging om een kogelpot met een blokvormige rand met rechthoekige doorsnede op een korte, uitstaande hals. De randdiameter was 15 cm. Dergelijke randtypes worden meestal tussen het einde van de 12e en vooral in de 13e eeuw gedateerd. Gelijkaardige randtypes werden ook al eerder aangetroffen, onder andere te Ieper21, Veurne22 en Poperinge23. Figuur 51: Kogelpot in grijs aardewerk uit spoor 3086. Natuurwetenschappelijk onderzoek Figuur 52: Grafiek koolstofdatering S3117 (M14). 21 CLAUS/VANOVERBEKE 2016. VANDEPLASSCHE et al. 2016b; VANDEPLASSCHE et al. 2016a. 23 Eigen waarnemingen door O. Van Remoorter op het materiaal Poperinge-Gasthuisstraat, rapport in voorbereiding en VAN REMOORTER 2017. 24 RICH-24064: 1890+/-31BP. 22 BAAC Vlaanderen Rapport 577 In het totaal is een monster geselecteerd voor verder natuurwetenschappelijk onderzoek. Het betreft een bulkmonster uit spoor 3117, het crematiegraf. De koolstofdatering op houtskool (M14) heeft een datering opgeleverd tussen 50 en 220 n. Chr. (95.4% waarschijnlijkheid bij 2σ correctie). 24 74 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Werkput 4 Werkput 4 bevond zich op ca 90 meter van de Hoge Seine en 10 meter van de Roesbruggestraat. In deze zone werden voornamelijk structuren uit de nieuwste tijd aangetroffen. Het ging hier ten eerste om structuren die verband konden worden gebracht met baksteenproductie en ten tweede om een loopgraaf uit WOI. Bodem Figuur 53: Profiel ter hoogte van werkput 4. Ter hoogte van werkput 4 konden in de bodemopbouw vier lagen onderscheiden worden. Bovenaan lag een bouwvoor, bestaande uit een fijn, licht lemig zand waarin o.a. houtskoolstukjes, mangaanbrokjes, baksteenstukjes en steenkoolsinters te vinden waren. De laag had een donkergrijsbruine kleur. Net onder de baksteenpuinlaag lag een vrij dunne Bw-horizont die zeer sterk gebioturbeerd was. Deze bestond uit een fijn, donkerbruin tot bruin lemig zand, waarin baksteenstukjes en oxidatie en reductie verschijnselen zichtbaar waren. Onder deze dunne, sterk gebioturbeerde laag kon de C-horizont herkend worden. Deze bestond hier uit een lichtbruin lemig zand, waarin eveneens oxidoreductievlekken konden herkend worden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Onder deze bouwvoor lag een pakket baksteenpuin, dat moet gelinkt worden met de baksteenproductie in deze zone (zie verder). Uiteraard was tussen het baksteenpuin een deel van de bovenliggende bouwvoor gespoeld. 75 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 54: Overzichtsplan van werkput 4 binnen deeltraject 1-Roesbrugge. 76 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Sporen en structuren BAKSTEENPRODUCTIE BAAC Vlaanderen Rapport 577 Een drietal sporen/structuren konden in verband gebracht worden met baksteenproductie, namelijk een baksteenoven, afval van de productie en enkele gootjes en een bassin voor de aanvoer en gebruik van water. Figuur 55: Overzichtsplan van de structuren in werkput 4 binnen deeltraject 1-Roesbrugge. 77 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. De oven: Het ging om een zogenaamde ambulante veldoven, een eenmalig gebruikte oven bestaande uit opeen gestapeld, ongebakken bakstenen (spoor 4001). Tussen deze rijen bakstenen werden stookkanalen vrij gehouden die de warmte verdeelden en zo de bakstenen bakten. Slechts af en toe werden investeringen gedaan om deze ovens een meer permanent karakter te geven.25 In casu ging het om een structuur die slechts éénmaal werd gebruikt. Wel toont de stratigrafie onder de oven dat, ondanks het feit dat deze niet gevonden werden binnen de opgravingszone of de sleuven, er nog meer dergelijke ovens in de omgeving aanwezig zijn. Onder een nivellerende leemlaag, waarop de oven was aangelegd, was immers nog baksteenafval waar te nemen in de zone centraal onder de oven. Bovenaan de leemlaag waren tevens duidelijk sporen van verbranding (door het gebruik van de oven) waar te nemen. Figuur 56: Stratigrafie onder de oven: 1. Ovenstructuur, 2. Nivellerende leemlaag (met bovenaan brandsporen), 3. Baksteenafval, 4. C-horizont. De rechthoekige structuur werd dus opgebouwd op een leemlaag, door bakstenen (21,5 x 10 x 8.5 cm) op de korte kant, in lange rijen en met een kleine tussenruimte (ca 5 cm) te leggen. In de tussenruimte werd steenkool als brandstof gestrooid. Vermoedelijk werd bovenop deze eerste laag een tweede dwarse laag gelegd, waarop dan weer een volgende laag dwars werd gelegd, waardoor een soort roosterstructuur ontstaat.26 Er was echter slechts één baksteenlaag bewaard, waardoor dit niet kan bevestigd worden. Het op de kant leggen van bakstenen, gecombineerd met de aanwezigheid van steenkool als brandstof, geeft een datering in de 19e-20e eeuw aan.27 In het oosten werd een deel van de oven oversneden door een nog recentere kuil, die het spoornummer 4002 mee kreeg en die vrij ondiep bewaard was (slechts een 10-tal cm). In dit spoor werden eveneens resten van steenkool gevonden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De oven werd volledig in het vlak geregistreerd en werd daarna doorsneden volgens een W-O en Z-N georiënteerde as. Enkele bakstenen werden ingezameld. Een verdere analyse door middel van natuurwetenschappelijk onderzoek werd niet aanbevolen. 25 HARTOG 2009, 62–66. Dit is veelal de opbouw van een dergelijke veldoven (HARTOG 2009). 27 HARTOG 2009, 65–66. 26 78 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 57: Baksteenoven in werkput 4. (links) overzichtsfoto van de structuur; (rechts) Detailfoto van de structuur met duidelijk zichtbare rijen bakstenen. Een groot deel van de bakstenen die in een dergelijke oven werden gebakken ,mislukten door een te hard of te zachte bakking. De stenen die het dichtst bij de warmtebron (in dit geval de steenkool) waren zo veelal te hard en verbrokkelden, diegenen die het verst van de bron verwijderd waren, waren dan weer niet doorbakken. Bijna over de gehele werkput 4 werd een laag van dergelijke verbrokkelde stenen aangetroffen. Deze laag, die niet overal even dik bewaard was, bevond zich net onder de bouwvoor (Figuur 53). Het aantreffen in de proefsleuf van dit afval gaf reeds aan dat er in de omgeving baksteenproductie aanwezig was. Historisch gezien was er inderdaad sprake van een baksteenproductie aan de Hoge Seine. Op de hoek van de Zuidstraat met de Hoge Seine stond tot 2000 het gebouw van de herberg ‘In de Brikkerij’, en zelfs de tegenwoordig op deze locatie aanwezige BBRIK bed and breakfast verwijst nog naar de baksteenindustrie. Aan het einde van de 18de eeuw, was ene Philip Trioen eigenaar van enkele steenbakkerijen aan ‘d-Hoge Seine’. Deze bakkerijen bleven vermoedelijk tot aan het begin van de 20ste eeuw bestaan.28 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Ten noorden van de baksteenoven werden een tweetal gootjes (sporen 4004 en 4005) ontdekt die o.a. naar een relatief groot, bakstenen bassin/waterput (spoor 4003) leidde. De kanaaltjes hadden een NW-ZO oriëntatie en werden opgebouwd door middel van rode bakstenen met een gelijkaardige grootte als deze uit de baksteenoven (21,5x10x7cm). Deze stenen werden met een beetje zand ertussen gestapeld, mortel bleek niet aanwezig. Als afdekking van het gootjes werd blijkbaar ook gebruik gemaakt van dakpannen. 28 Rohardusmuseum 2017. 79 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 58: Gootje in het vlak (link), in coupe (midden), en afdekking met dakpannen (rechts). Het bassin/de waterput was opgebouwd uit bakstenen van 22x10x6 cm en een vrij losse, zandige mortel. Hij had een binnendiameter van ongeveer 3,3 m. Deze put oversneed een ook in werkput 4 aanwezige loopgraaf, waaruit duidelijk bleek dat deze uit een nog recentere periode dateert. De functie van zowel de kanaaltjes als de put zijn niet geheel duidelijk, mogelijk hielden ze verband met de baksteennijverheid. Het water zou dan gediend hebben voor het uitzuiveren van de klei, nodig om klei van een voldoende kwaliteit te kunnen leveren voor het vormen van bakstenen.29 De put werd, gezien deze niet verder verstoord werd, enkel in het vlak geregistreerd. Ook werden van deze structuur enkele bakstenen ingezameld, alsook van de kanaaltjes. Historisch gezien zou deze oven kunnen gelinkt worden aan de baksteenproductie aan de Hoge Seine door Philip Trioen, die reeds in de 18e eeuw aanwezig zou geweest zijn en zijn grootste bloei kende aan het einde van deze eeuw. Aan het einde van de 20e eeuw, nog voor de aanvang van de eerste Wereldoorlog, was deze ‘baksteenfabriek’ op deze locatie verdwenen.30 Hoe de gevonden waterput/bassin en de gootjes in dit plaatje passen, is niet geweten. Vergelijkbare baksteenovens werden gevonden over het gehele Belgische grondgebied, o.a. te Tongeren (Kielenstraat/Predikherenstraat, Moerestraat, Darenbergstraat), Neerpelt, Bree (Klooster Onze-Lieve-Vrouw-Ter-Rivieren), Tienen (Grijpenveld), Zoutleeuw (Bethaniaklooster), Zomerzon 29 30 STENVERT 2012, 28–29. MUSEUM 2015. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 59: Rond(e) waterput/waterbassin. 80 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. (Kareelovenstraat), Poederlee (Zittaart), Merksplas, Steendorp (Temse), Ninove (Denderwindeke), Ramskappelle bij Zeebrugge (Domein Ayshove), Zeebrugge (Achterhaven), Vlissegem/Noordeke (De Haan), De Haan, Houthave, Ettelgem, Wulpen (Allaertshuizen), Ramskappelle bij Nieuwpoort.31 Ook tijdens het aanleggen van het tracé ter hoogte van lot 4 werden baksteenovens aangetroffen. Op locatie FLPL55 werd een matig goed bewaarde baksteenoven aangetroffen. Het ging om een rechthoekige structuur van 5,2 bij 4,3m met een maximaal bewaarde diepte van 25cm. De oriëntatie was NW/ZO. Er was een vermoeden van vier stookgangen waren, met minstens drie 1 m brede stapelplaatsen. De afmetingen van de geproduceerde, nog in situ liggende bakstenen waren 22x7x4cm.32 Aan de straatzijde van de Roesbruggestraat konden ten laatste nog twee kleine fragmenten van baksteenmuurtjes (sporen 4006 en 4007) ontdekt worden, de sterk verbrokkelde bakstenen waren met cement aan elkaar gezet. Het ging hier om een recente structuur. LOOPGRAAF (WOI) Tijdens het bureauonderzoek werd binnen deze zone de aanwezigheid van een loopgraaf uit de Eerste Wereldoorlog vastgesteld. Verder naar het oosten toe werd tevens een loopgraaf uit de Tweede Wereldoorlog waargenomen op de luchtfoto’s.33 De hier aanwezige loopgraven waren gelegen binnen geallieerd gebied en lagen in een soort van transitzone voor de troepen en materiaal.34 Figuur 60: Loopgraaf in het vlak (groen: greppel; blauw: loopgraaf). De opbouw van de loopgraaf (sporen 1136/1137, 1138, 1140) komt sterk overeen met een illustratie en beschrijving uit ‘Trench fortifications 1914-1918, Field Manual’ voor een loopgraaf op een rotsachtige of natte ondergrond. Het betreft een vrij ondiep uitgegraven loopgraaf waarbij de wanden zich grotendeels boven het maaiveld bevonden en het loopvlak net boven de watertafel was gelegen. 31 HARTOG 2009, 71-118. BEKE 2017, 106-107, catalogus OVEN: L4.55.OVN04 pp. 296-297. 33 DEVILLE et al. 2013, 128. 34 DE DECKER 2013, 28. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Het was dan ook niet verwonderlijk dat de loopgraaf uit de Eerste Wereldoorlog tijdens het proefsleuvenonderzoek werd aangesneden. De loopgraaf was gelegen op een lichte verhoging in het landschap. De loopgraaf uit de Tweede Wereldoorlog werd niet waargenomen tijdens het veldwerk. 32 81 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Om genoeg aarde voor de wallen te genereren werd dan ook aan weerszijden een greppel uitgegraven. De beschoeiing van de loopgraaf bestond oorspronkelijk uit golfplaten of gaasdraad die door middel van verticale ingeheide, houten palen werden verankerd. Een gelijkaardig loopgraaf werd o.a. reeds aangesneden en gedocumenteerd te Poperinge-Sappenleen. 35 Figuur 61: Coupe op de loopgraaf zelf (let op het niveau van de grondwaterstand, dat net onder de onderzijde van de loopgraaf is gelegen). Van de beschoeiing werden geen resten teruggevonden, ook werden geen vondsten aangetroffen in de vulling. Wel was zeer duidelijk dat het loopvlak van de loopgraaf zich, net zoals te PoperingeSappenleen, net boven de grondwatertafel bevond. De datering in de Eerste wereldoorlog gebeurde dus zuiver op basis van de typologie van de loopgraaf. 35 BEKE 2013, 24–29. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 62: Coupetekening van de loopgraaf. 82 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 63: Uitsnede uit de allesporenkaart met detail van de loopgraaf in werkput 4. Vondsten Werkput 4 heeft weinig tot geen vondsten opgeleverd. De uitgeschreven vondstnummers betreffen vooral baksteenmonsters uit de baksteenoven. De aangetroffen aardewerkvondst uit de baksteenoven betreft een bodem in Siegburgsteengoed, afkomstig van een eierdopbeker. Aangezien dit individu eerder in de 14e-16e eeuw moet gedateerd worden, moet dit aardewerkfragment als residueel materiaal beschouwd worden binnen de recentere baksteenoven. Binnen hetzelfde vondstnummer werd ook een fragment van een metalen lampbodem aangetroffen, vermoedelijk afkomstig van een olielamp. Dit stuk kan in de 20e eeuw gedateerd worden. vnr spoornr vondstcategorie aantal datering 16 4001 AW 1 LME 16 4001 MET 1 NIEUW – 20ste eeuw post WO I 17 4004 BOUW – Baksteen 1 NIEUW – 20ste eeuw post WO I 18 4001 BOUW – Baksteen 2 NIEUW 19de-20ste eeuw 25 4001 BOUW – Baksteen 1 NIEUW – 19de-20ste eeuw Natuurwetenschappelijk onderzoek Er is geen verder natuurwetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in deze werkput. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Tabel 12: Vondsten werkput 4. 83 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Werkput 5 Werkput 5 is te vereenzelvigen met het laatste stuk sleuf, lopende vanaf de waterleiding die tussen werkput 3 en 5 gelegen was, tot aan de Lindestraat. De waterleiding, die in een WZW-ONO richting doorheen het tracé liep, zorgde voor een opening van ongeveer 50 m. In samenspraak met het Agentschap Onroerend Erfgoed, de opdrachtgever en de wetenschappelijke begeleiding werd beslist om op deze locatie enkel de sporen in de aangelegde sleuf verder te onderzoeken en dus de zone net ten noorden van de aangelegde sleuf niet verder te gaan onderzoeken, deze zou immers niet verder verstoord worden. Na het couperen van de sporen bleken vele sporen van twijfelachtige of natuurlijke aard te zijn, waardoor het ook niet nodig leek de tweede (zuidelijke) helft van deze opgraving uit te voeren. In totaal werden in het vlak een 68-tal sporen aangeduid. Het ging hier veelal wel om vage verkleuringen. Tijdens het couperen bleek dan ook snel dat min of meer de helft van de aangeduide sporen van natuurlijke aard bleek, in totaal een 29-tal. De overige sporen konden geïnterpreteerd worden als kuil, paalkuil of greppel. Tevens werd één brandrestengraf aangesneden. Bodem Figuur 64: Profiel 1 in werkput 5, links de veldfoto, rechts het getekende profiel. Sporen en structuren Van de 68 in het vlak aangeduide sporen konden er dus 29 als natuurlijk geïnterpreteerd worden. Verder werden één brandrestengraf, een 11-tal kuilen, een 8-tal paalkuilen en 19 fragmenten van greppels aangetroffen. Vermoedelijk moeten deze sporen in verband gebracht worden met deze gevonden in werkput 3, waardoor deze samen behoren tot één groter geheel. De dateringen van de sporen lijken in ieder geval overeen te komen. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De moederbodem in deze werkput bestond vooral in dit deel van het tracé uit een sterk zandige leem. De bodem had een lichtgeelbruine kleur met als inclusies verschillende vorstwiggen en vrij veel ijzerconcreties. Deze moederbodem bevond zich onder een vrij dik pakket dat samengesteld werd uit een bouwvoor en een tweede oudere, begraven bouwvoor. De bouwvoor zelf bestond uit sterk kleiig zand. De begraven bouwvoor bestond eveneens uit een sterk kleiig zand. 84 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 65: Overzichtsplan van werkput 5 binnen deeltraject 1-Roesbrugge. 85 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. BRANDRESTENGRAF Dit graf kreeg het spoornummer 5060 mee. Het bestond uit twee lagen, namelijk een onderliggende, zeer houtskoolrijke laag, waarin enkele fragmenten verbrand bot konden opgemerkt worden. Hierboven lag een lichtbruin tot grijs, heterogeen uitziend pakket waarin ook enkele stukjes houtskool te vinden waren. Er werden geen dateerbare vondsten in deze vullingen aangetroffen (aardewerk e.d.). Het was daarom noodzakelijk een 14C-datering uit te voeren om toch een plaatsing in de tijd te kunnen uitvoeren. Deze datering, uitgevoerd op een houtskoolfragment uit de onderste laag, plaatste het spoor tussen 80 en 240 n. Chr. (95,4% zekerheid bij 2σ correctie).36 Dit spoor kan mogelijk bij het brandrestengraf uit werkput 3 horen en zo deel uitmaken van een groter grafveld (4.2.2). Figuur 66: Coupe op brandrestengraf spoor 5060. KUILEN Sporen 5001/1156, 5005/1160, 5006/1161, 5019/1176, 5020/1177, 5021/1175, 5023/1182, 5046/1202, 5049/1205, 5056, 5063 konden als kuil geïnterpreteerd worden. Veelal hadden deze sporen een lichtgrijze tot blauwgrijze vulling waarin voornamelijk natuurlijk gevormde ijzerbrokjes en houtskoolbrokjes te vinden waren. PAALKUILEN Sporen 5002/1159, 5003/1158, 5007/1162, 5026/1180, 5034/1190, 5039/1195, 5062, 5068 werden geïnterpreteerd als paalkuilen. Geen van de paalkuilen konden tot een structuur gerekend worden, voornamelijk te wijten aan het beperkte oppervlakte dat is opgegraven. Enkel in spoor 5007/1162 werden scherven uit de Romeinse periode aangetroffen, namelijk enkele wandscherven handgevormd aardewerk en reducerend gebakken, gedraaid aardewerk. 36 RICH-24077: 1854+/-30BP. BAAC Vlaanderen Rapport 577 In sporen 5001/1156 en 5021/1175 werd aardewerk aangetroffen dat in de Romeinse periode te plaatsen is, met name enkele wandscherven handgevormd aardewerk en enkele wandscherven lokaal/regionaal reducerend gebakken aardewerk. 86 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. GREPPELS Sporen 5008-5009-5010/1163-1164-1165, 5011/1166, 5025/1179, 5027/1183, 5030/1186, 5031/1187, 5032/1188, 5033/1169, 5037/1193, 5044/1200, 5045/1201, 5058, 5059, 5061, 5064, 5065, 5067 waren allemaal fragmenten van greppels. Deze hadden allemaal een ZZW-NNO en haakse NNWZZO oriëntatie. Bij spoor 5058 kon een bocht vastgesteld worden. De greppels waren meestal tussen 60 en 80 cm diep bewaard en bestonden uit een lichtgrijze tot blauwgrijze vulling waarin vaak natuurlijk gevormde ijzerbrokjes en houtskoolstukjes in aanwezig waren. Greppels 5008-5009-5010/1163-1164-1165, 5011/1166, 5025/1179, 5027/1183, 5031/1187, 5058 en 5059 bevatten allemaal aardewerk dat in de Romeinse periode moet worden gedateerd. Spoornummers Datering 5008-5009-5010/1163-1164-1165 70-275n.Chr. 5011/1166 70-120n.Chr. 5025/1179 Romeins 5027/1183 Romeins 5031/1187 Romeins 5058 Romeins 5059 Romeins Figuur 67: Zicht op een deel van het vlak van werkput 5 met de bocht in spoor 5058. Vondsten Werkput 5 heeft ook redelijk wat vondstmateriaal opgeleverd. De vondsten zijn voornamelijk gedaan bij couperen en afwerken van de verschillende sporen. De vondsten dateren voornamelijk uit Romeinse periode. Ook jonger en ouder materiaal kwamen in beperkte mate voor. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Tabel 13: Werkput 5, datering greppels. 87 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. vnr spoornr vondstcategorie aantal datering 48 5025 HGV AW 89 Romeins 48 5025 BOUW - Tegula 3 Romeins 49 5031 HGV AW 7 Romeins 50 5023 HGV AW 9 LBRONS-ROMV 51 5033 Gedraaid AW 1 LME-POST ME 52 5058 Gedraaid AW 4 Romeins 52 5058 HGV AW 2 Romeins 53 5018 HGV AW 15 BRONSL-ROMV 54 5006 Gedraaid AW 11 ME 12de eeuw 55 5025 HGV AW 3 Romeins 56 5011 Gedraaid AW 13 Romeins 70-225 56 5011 HGV AW 40 Romeins 57 5027 HGV AW 23 Romeins 58 5001 Gedraaid AW 4 Romeins 58 5001 HGV AW 4 Romeins 58 5001 BOUW - tegula 1 Romeins 58 5001 Silex 1 NTD 58 5001 NS 1 Romeins 59 5005 VERVALT IJZERCONCRETIE 60 5027 HGV AW 6 Romeins 61 5008-5009-5010 Gedraaid AW 13 NIEUW 16de-18de eeuw 62 5059 Gedraaid AW 1 Romeins 63 5058 Gedraaid AW 5 Romeins 63 5058 HGV AW 1 Romeins BAAC Vlaanderen Rapport 577 Tabel 14: Vondsten werkput 5. 88 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 64 5007 Gedraaid AW 3 ME 12de eeuw 64 5007 HGV AW 5 Romeins 64 5007 NS 1 Romeins 64 5007 Gedraaid AW 2 Romeins 65 5008-5009-5010 Gedraaid AW 1 Romeins 70-300 65 5008-5009-5010 HGV AW 2 Romeins 66 5012 Gedraaid AW 12 Romeins 70-225 66 5012 HGV AW 7 Romeins 67 5008-5009-5010 HGV AW 2 Romeins 68 5068 HGV AW 8 LBRONZ-VIJZ 69 5011 Gedraaid AW 150 Romeins 70-120 69 5011 HGV AW 130 Romeins 69 5011 NS 1 Romeins 69 5011 BOUW - tegula 6 Romeins 70 5021 Gedraaid AW 1 NIEUW eeuw 70 5021 HGV AW 3 Romeins 71 5044 VERVALT IJZERCONCRETIE 72 5017 VERVALT IJZERCONCRETIE 73 5025 HGV AW 54 Romeins 73 5025 BOUW - Tegula 3 Romeins Romeins aardewerk De meeste scherven in deze werkput waren te dateren in de Romeinse periode. In totaal ging het om 351 scherven, afkomstig van 56 exemplaren. Methode Alle scherven werden individueel bekeken en ingedeeld per materiaalcategorie, in dit geval: TS: terra sigillata, FOA: Fijn oxiderend gebakken aardewerk, KRU/GOA: Kruikwaar/gewoon oxiderend gebakken aardewerk, DOL: Dolia, GRA: gewoon reducerend gebakken aardewerk, HAN: Handgevormd aardewerk en op bakselgroep (zie hieronder: Baksel-types). Behalve de absolute telling werd ook het minimum aantal exemplaren (MAE) geteld per spoor. Hierbij werden exemplaren van elkaar BAAC Vlaanderen Rapport 577 18de-19de 89 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. gescheiden op basis van verschillende diagnostische criteria, zoals het aantal randen en bodems, de dikte en het uitzicht van de baksels, aanwezige versieringspatronen. Bij het bekijken van de exemplaren werd dus ook gekeken naar de aanwezige versieringen. Waar mogelijk werden ook de vormen (beker, kom, (kook)pot) en de types genoteerd. Alle informatie werd uiteindelijk verzameld in een Excel-tabel. Baksel - Types Er kon bij het materiaal van werkput 5 een zevental baksels herkend worden. Een beschrijving hiervan wordt hieronder weergegeven: • • • • • • • TS ZG: Terra Sigillata Zuid-Gallië: Roze baksel met een groot aantal witte calcietinclusies. Donkerrode, glanzende deklaag. Vermoedelijk La Graufesanque. FOA ZEE: Fijn oxiderend gebakken aardewerk zeepwaar: Zeer fijn bleek bruin tot rozerood baksel dat zeepachtig aanvoelt. Inclusies zijn bijna niet zichtbaar maar bestaan uit voornamelijk ijzeroxide, kwarts en witte calcietpartikels. Zie ook Willems 2005: GWO-ZEEP GOA NFD: Gewoon oxiderend gebakken aardewerk Noord-Frankrijk regio Dourges: Voormalig ook wel Scheldevallei- of Rupeliaans aardewerk genaamd. Oranje, stoffig aanvoelend baksel met af en toe grijze tot lichtgrijze kern en blekere buitenzijden. Inclusies van voornamelijk kwarts. GRA ATR: Gewoon reducerend gebakken aardewerk, Atrebatian Reduced Ware: Dit baksel wordt soms ook aangeduid met de term Arras-waar. Zeer hard, bladerig baksel met een bleek tot donkergrijze kleur. GRA LOK/REG: Gewoon reducerend gebakken aardewerk: Grijs tot lichtgrijs, zandig aanvoelen baksel met voornamelijk kwarts als verschraling. GRA LLW 1: Gewoon reducerend gebakken aardewerk Low Lands Ware 1: Eertijds Waaslands grijs genoemd. Blauwgrijs baksel met een overvloedige aanwezigheid van zilverkleurige mica spikkels. HAN LOK/REG: Handgevormd aardewerk van lokale/regionale oorsprong: Bruingrijs over grijs tot donkergrijs baksel waarin voornamelijk kwarts en potgruis kan herkend worden als verschraling. Beschrijving vondsten in relatie tot de gevonden sporen/structuren De meeste contexten bevatten slechts een handvol scherven. Enkel in sporen 5011 (greppel), 5025 (greppel) en in mindere mate sporen 5012 (kuil) en 5027 (greppel) werden een groter aantal scherven aangetroffen. Bij de absolute telling bleek voornamelijk een dominantie van HAN LOK/REG en GRA ATR. Bij de telling via het MAE bleek de handgevormde waar nog steeds dominant te zijn, maar wel in mindere mate. Uit deze telling bleek dat beide GRA categorieën bijna even veel voorkwamen. Van de 56 onderscheiden exemplaren konden er 37 getypeerd worden, zo’n 66 %. De meerderheid hiervan, 27 exemplaren, werd in spoor 5011 aangetroffen. Vijf exemplaren werden herkend in spoor 5025, de overige vijf exemplaren werden in sporen 5012, 5027, 5008-5009-5010, 5058 en 5059 aangetroffen. BAAC Vlaanderen Rapport 577 In totaal konden 354 scherven geteld worden, behorende tot minimum 56 exemplaren, die in een 11tal contexten werden gevonden (sporen 5001, 5007, 5011, 5012, 5021, 5025, 5027, 5031, 5058, 5059, 5008-5009-5010). 90 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Tabel 15: Absoluut aantal scherven per baksel gezien per spoor in werkput 5. Spoor TS ZG FOA ZEE GOA NFD GRA ATR GRA LOK/REG GRA LLW1 HAN LOK/REG Totaal 5001 4 4 8 5007 2 5 7 40 117 7 19 5021 3 3 5025 146 146 5027 29 29 5031 7 7 3 12 5011 5 5012 2 63 10 2 3 5058 9 5059 1 5008-5009-5010 Totaal 4 1 1 5 12 1 65 19 4 4 5 245 354 Tabel 16:Minimum aantal exemplaren (MAE) per baksel gezien per spoor in werkput 5. TS ZG FOA ZEE GOA NFD GRA ATR GRA LOK/REG GRA LLW1 HAN LOK/REG Totaal 5001 4 1 5 5007 1 2 3 2 21 3 5 5021 2 2 5025 6 6 5027 4 4 5031 1 1 2 5 5011 2 5012 2 12 1 1 2 5058 3 5059 1 5008-5009-5010 Totaal 1 1 1 2 3 1 13 11 1 2 3 25 56 Spoor 5011 In deze greppel konden een 27-tal exemplaren getypeerd worden. Het ging voornamelijk om exemplaren in HAN LOK/REG, namelijk een 11-tal (kook)potten met naar buiten gebogen, niet geprofileerde rand (Figuur 68:3) en één (kook)pot met naar buiten gebogen rand en dekselgeul. In GRA LOK/REG werd tevens een (kook)pot met naar buiten gebogen, niet geprofileerde rand gevonden (type Stuart 201A) (Figuur 68:3). Behalve (kook)potten werden ook kommen en bekers gevonden. In GRA ATR werden een viertal kielvormige kommen (‘bol carenée’) (Figuur 68:4-5), een drietal tronconische bekers (‘gobelet tronconique’) en een viertal exemplaren tot een van beiden groepen kunnen behoren. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Spoor 91 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. In GRA LLW1 werd een kom met naar buiten gebogen rand herkend (Figuur 68:2). Deze kom kan gedateerd worden aan de hand van het baksel LLW1, dat voorkomt tussen 70 en 275 n. Chr.37 Ten slotte werd in deze context ook terra sigillata gevonden, namelijk een bodem- en enkele wandfragmenten van een beker Dragendorff 33 in een baksel dat toe te schrijven is aan de ateliers te La Graufesanque. Deze beker kon gedateerd worden tussen 50 en 120 n. Chr.38 Vermoedelijk moet deze context tussen 70 en 120 n. Chr. gedateerd worden. Spoor 5025 In dit spoor werden een vijftal (kook)potten met naar buiten gebogen, ongeprofileerde rand ontdekt. Een van deze kookpotten vertoonde stevige ribbels op de overgang van hals naar schouder. Dit komt sterk overeen met het door De Clercq (De Clercq 2009) beschreven type P1 (Figuur 68:1). Deze studie behandelt echter enkel het noordelijke deel van de Civitas Menapiorum (voornamelijk dus de zandgronden ten westen van de Schelde), en niet het onderliggende leemgebied. De Clercq haalt echter in de studie duidelijke parallellen aan met Noord-Frankrijk en concludeert dat deze vorm tussen 200 v. Chr. en 60 n. Chr. moet worden gedateerd.39 Sporen 5012, 5027, 5008-5009-5010, 5058 en 5059 In elk van deze sporen kon een exemplaar getypeerd worden. In sporen 5027, 5008-5009-5010 en 5058 werd telkens een (kook)pot met naar buiten gebogen, niet-geprofileerde rand in HAN LOK/REG gevonden. Een (kook)pot met dekselgeul, type Stuart 20340 in GRA LOK/REG, werd dan weer gevonden in spoor 5059. Figuur 68: Diagnostisch materiaal uit werkput 5. 37 DE CLERCQ/DEGRYSE 2008, 456-457. WEBSTER 1996, POTSHERD 2017. 39 DE CLERCQ 2009, 416. 40 STUART 1963. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Ten slotte werden in spoor 5012 nog enkele fragmenten van een tronconische beker (‘gobelet tronconique’) gevonden. 38 92 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Natuurwetenschappelijk onderzoek In het totaal is een monster geselecteerd voor verder natuurwetenschappelijk onderzoek. Het betreft een bulkmonster uit spoor 5060, het crematiegraf. Echter, het monster bevatte te weinig verbrand bot om een fysisch-antropologische analyse mogelijk te maken. De koolstofdatering op houtskool (M21) heeft een datering opgeleverd tussen 80 en 240 n. Chr. (95.4% waarschijnlijkheid), wat overeenkomt met de algemene datering van dergelijke graven in de regio.41 Figuur 69: Grafiek koolstofdatering S5060. Synthese Binnen het tracé lopende van de Grensstraat tot aan de Lindestraat (werkput 1) werden op verschillende locaties archeologisch interessante sporen aangetroffen. Sporen uit zowel de metaaltijden, de Romeinse periode als de middeleeuwen en nieuwe tijd kwamen voor. Er werden in totaal vier zones afgebakend voor verder onderzoek omdat op deze locaties verschillende sporen geconcentreerd lagen. Voornamelijk de zone tussen de IJzer en de Lindestraat bleek echter rijk aan sporen. Hier werden werkputten 3 en 5 afgebakend voor verder onderzoek. Werkput 3 omvatte een deel van een grotere Romeinse nederzetting, er werden enkele bijgebouwen en afbakenende greppels aangetroffen. Er werd één potentieel crematiegraf gevonden. In werkput 5 werden ook enkele greppels, kuilen en een crematiegraf uit de Romeinse periode aangetroffen. De kern van de nederzetting leek echter wel eerder rondom werkput 3 te liggen. In de laatste geselecteede zone, werkput 4, werden sporen uit meer recente perioden aangetroffen. Sporen van baksteenproductie, onder andere resten van een ambulente baksteenoven, enkele gootjes en een waterput/waterbassin uit de 19de-20ste eeuw en een restant van een loopgraaf uit WOI bleken hier aanwezig. 41 RICH-24077: 1854+/-30BP. BAAC Vlaanderen Rapport 577 In werkput 2, gelegen aan het begin van het trace, aan de Grensstraat, werden enkele niet verder dateerbare greppels gevonden in de nabijheid van een kuil met materiaal uit de ijzertijd. Ook enkele andere losse en niet verder dateerbare kuilen en paalkuilen werden in de omgeving aangetroffen. Gezien de slechts weinig interessante sporen werd beslist deze zone niet verder uit te breiden aan de andere kant van de proefsleuf. 93 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 5 Deeltraject 2: Deeltraject Oostkamp Driekoningen (door Tina Dyselinck, Olivier Van Remoorter en Nathalie Baeyens) Figuur 70:Lijndiagram van het Fluxys leiding: Alveringem-Maldegem met aanduiding van Deeltraject 2: Oostkamp BAAC Vlaanderen Rapport 577 Driekoningen. Figuur 71: Deeltraject 2 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op het GRB. 94 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Deeltraject 2 ligt in de gemeente Oostkamp en strekt zich uit aan beide zijden van de E40. Het tracé start aan de Bornebeek en loopt in noordoostelijke richting naar de E40. Hierbij doorsnijdt het tracé de Hazelaarstraat en loopt vervolgens ca 80 m tot aan het boorplatform van de E40. Vanaf de noordelijke zijde van de E40 liep het tracé tot aan de Halvemaanstraat. Dit was tevens de grens tussen dit deeltraject en Lot 5 van THV. Uit het vooronderzoek is gebleken dat het gaat om een zone met een relatief hoog archeologisch potentieel. In totaal werd ca. 7.145 m² onderzocht. Op basis van de resultaten uit de proefsleuf werden drie zones geselecteerd voor een vervolgonderzoek, nl. werkputten 2-E40Z, 3-E40Z en 2-E40N. In het volgende hoofdstuk worden achtereenvolgens de data uit het bureauonderzoek, uit het booronderzoek en de data uit de opgravingen per werkput besproken. Figuur 72: Deeltraject 2 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op het DHM. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Als het tracé van de fluxyslijn op het DHM geplot wordt, valt op dat het tracé van deeltraject2 zicht voor een groot deel op de flank van en op een top van een uitloper van een zandrug bevond. Vooral ter hoogte van werkputten 2 en 3 van E40 Zuid valt op dat de nederzettingssporen zich op een duidelijk hogere locatie in het landschap bevonden. Het tracé van deeltraject 2 begon in het zuiden in een dieper gelegen deel van het terrein dat doorsneden werd door een beek. Het terrein liep geleidelijk aan op naar de rug waar werkputten 2 en 3 zouden komen. Aan de overzijde van de E40 liep het terrein weer zachtjes naar beneden, om net achter werkput 2 E40 Noord in de zogenaamde depressie van Oedelem over te gaan. 95 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 5.1 Voortraject Bureauonderzoek en cartografische bronnen Voor de zone ten zuiden van de huidige E40 gaven de historische kaarten zeer weinig informatie. Het tracé liep door beboste gebieden met af en toe een akker. Verder naar het noorden liep het tracé tot aan de Halvemaanstraat te Oostkamp. Ook hier doorkruist het tracé enkel akkerland. BAAC Vlaanderen Rapport 577 In het bureauonderzoek kon men gebruik maken van een kartering van vindplaatsen uit de metaaltijden op basis van de CAI en de luchtfoto’s aangeleverd door de UGent. Voor de regio Oostkamp en Oedelem waren reeds 76 grafcirkels gekend. Ten noorden en ten zuiden van de Lodistraat waren enkele grafcirkels gekend (CAI 154684 en CAI 154683). Daarnaast werden op de site Rooiveld-Papevijver sporen vastgesteld uit de ijzertijd (CAI 150009). Op basis van luchtfotograische gegevens kon vastgesteld worden dat het tracé deels door CAI waarde 209133 zou lopen, waar naast verschillende recente kavelgrenzen ook enkele mogelijke grafcirkels aangetroffen werden. Figuur 73: Overzicht van CAI-locaties in de directe omgeving van het plangebied. 96 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Net ten noorden van de E40 doorkruist het tracé een grafveld waarvan reeds een 7-tal grafcirkels gekend zijn (CAI 154174, 154475, 145477, 150979, 154470, 154472, Figuur 73). Deze grafcirkels werden door middel van luchtfoto’s uit de collectie van J. Semey opgetekend (Figuur 74). Op slechts enkele meters van deze cluster bevindt zich nog enkele geïsoleerde grafcirkel (CAI 154895). Verder naar het oosten, ter hoogte van de spoorlijn Gent-Brugge bevinden zich nog twee grafcirkels (CAI 154468 en 145466). Net voor de kruising van de Halvemaanstraat en de spoorlijn Gent-Brugge E40 liep het tracé langs verschillende akkers en een boomgaard die toebehoren aan de hoeve “Groot Kerkegoed” dat net ten noorden van het tracé gesitueerd was (CAI 73882). Verder naar het oosten zijn geen gekende waarnemingen. Deze ‘lege’ zone komt overeen met de depressie van Oedelem. Naarmate de sleuf de flank van de cuesta van Oedelem naderde, nam het aantal waarnemingen weer toe. Voor de Romeinse periode was in de directe omgeving van het deeltraject weinig gekend. De enige gekende waarneming was een intacte kruik uit de Laat-Flavische periode die werd aangetroffen bij het ruimen van de Hertbergebeek. Figuur 74: Aanduiding van de waarnemingen op basis van luchtfotografie door J. Semey voor de zone van E40-Noord. In Archeologische en paleolandschappelijke boringen Deeltraject LB28 situeerde zich tussen de Lodistraat en de Hazelaarstraat te Oostkamp. Binnen deze zone werden 41 boringen voorzien (LB 740 t.e.m. 781) maar aangezien voor een deel van deze zone geen betredingstoestemming was, werden slechts 9 van de 41 boringen effectief uitgevoerd (LB 740 en LB 774-781). Volgens de geologische kaart van België ligt het grootste deel van dit deeltracé in een zone met colluviaal/alluviaal/stuifzand uit het Holoceen op fluvioperiglaciaal materiaal uit het Weichseliaan. Boringen 752 t/m 755 en 775 t/m 781 liggen in een zone met fluvioperiglaciaal materiaal uit het 42 Afbeelding bewerkt uit DEVILLE et al. 2013. BAAC Vlaanderen Rapport 577 rood de grafcirkels.42 97 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Weichseliaan. Op de bodemkaart ligt het grootste deel van het tracé in een zone met droog zand met een verbrokkelde ijzer-B-horizont. Boringen 767 t/m 770 liggen in een zone met natte licht zandleembodems zonder profielontwikkeling. Boringen 776 t/m 779 liggen in een zone met matig droge licht zandleembodems met een sterk verbrokkelde ijzer-B-horizont. Boring 740 lag onmiddellijk ten noorden van de Lodistraat, de overige 8 boringen sloten aan op de verkennende boring in zone VB21. In de uitgevoerde boringen waren geen archeologische indicatoren aanwezig en werden geen vondsten teruggevonden in de opgeboorde sedimenten. Gezien voor het grootste deel van deze zone geen booronderzoek heeft plaats kunnen vinden, werd het advies gegeven deze zone, wanneer daar toestemming voor was, te onderzoeken door middel van een proefsleuvenonderzoek. VB21 startte 290 m ten ZW van de Hazalaarstraat en liep in noordelijke richting tot aan de kruising met de E40. Het ging om boringen VB1523 t.e.m. 1536 en VB 1196 tem 1208. Tijdens het booronderzoek werden geen interessante bodems, archeologische indicatoren of vondsten aangetroffen. Op basis van het booronderzoek kon de aanwezigheid van een grafveld niet vastgesteld of uitgesloten worden. Daarom adviseerde men hier een proefsleuvenonderzoek. Aan de overzijde van de E40 bevond zich zone VB22 en werd net als de vorige zone geclassificeerd als een zone met een hoge trefkans op archeologische resten. Binnen deze zone werden 40 verkennende boringen uitgevoerd. Bij het booronderzoek kon geen duidelijke archeologisch interessante bodem vastgesteld worden. In boringen 1209 en 1210 werd een begraven A-horizont aangetroffen die interessant kon zijn. Verder werd in de Ap-horizont van enkele boringen aardewerk uit de periode 1300-1550 n. Chr. aangetroffen. Aan de hand van de resultaten uit het booronderzoek en rekening houdend met de data van het bureauonderzoek werd voor deze zone een proefsleuvenonderzoek aangeraden. De bodemkaart Op basis van de bodemkaart kan gesteld worden dat het Fluxys-tracé doorheen verschillende bodemeenheden loopt. Hierbij valt vooral op dat het gros van de bodem uit matig droge of matige natte lemige zandbodems met verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont bestaat (respecievelijk Sch en Sdh). BAAC Vlaanderen Rapport 577 In het zuidelijke begin van het tracé (ter hoogte van de Bornebeek) komen ook natte lichte zandleembodems zonder profiel (Pep), matig natte licht zandleembodem zonder profiel of met 98 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. onbepaald profiel (Pdp) en matig droge licht zandleembodem met verbrokkelde ijzer en/of humus Bhorizont (Pch(h)) voor. Figuur 75: Deeltraject 2 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op de bodemkaart. Proefsleuf (werkput 1) De proefsleuf van dit deeltraject startte aan de Bornebeek en de Halvemaanstraat te OostkampBeernem. De proefsleuf werd onderbroken door de E40. Omwille van praktische redenen werd dit deeltraject opgedeeld in twee zones met de E40 als fysieke grens. Zone E40 zuid De proefsleuf in de zone E40 zuid liep over een afstand van 584 lopende meter. In de proefsleuf tussen de Bornebeek en de Hazelaarstraat werden, op enkele greppels na, geen sporen aangetroffen. Net ten zuiden van de Hazelaarstraat (werkput 2) en tussen de Hazelaarstraat en de E40 (werkput 3) werden wel enkele paalkuilen aangetroffen waardoor deze zones werden geselecteerd voor een vervolgonderzoek. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Het prospectie team werd geleid door Niels Janssens. Het prospectieteam bestond verder uit Sarah Schellens, Nathalie Baeyens en Yves Perdaen. 99 Figuur 76: Overzichtsplan - Proefsleuf vanaf de Bornebeek tot aan de Hazelaarstraat (Zone E40 Zuid). De eerste zone van de proefsleuf startte aan de Bornebeek en liep vervolgens ca 577 m naar het noordoosten tot aan de Hazelaarstraat. Op ca 60 m van de Bornebeek tekenden zich drie zeer houtskoolrijke kuilen af (S1001, 1002 en 1006). De kuilen hebben een ronde vorm met een diameter BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 100 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. van ca. 2 m. Spoor 1006 werd in het zuiden oversneden door spoor 1005, een rechthoekige kuil van 3 m bij 1 m. Eén meter naar het oosten bevonden zich nog twee kleine kuiltjes, sporen 1003 en 1004. Figuur 77: Overzichtsplan – Detail van de proefsleuf met aanduiding van sporen S1001 t.e.m. 1007 (Zone E40 Zuid). De houtskoolrijke kuilen konden geïnterpreteerd worden als houtskoolmeilers. Houtskoolmeilers zijn kuilen die gegraven worden ter productie van houtskool. Grote stukken hout werden in een kuil gesorteerd waarna vervolgens vuur werd aangestoken. De kuil werd gedicht zodat een trage verbranding in gang werd gezet die houtskool maakte van het hout. De sporen waren in het veld reeds als houtskoolmeiler geïnterpreteerd vanwege hun afwijkende vorm ten opzichte van brandrestengraven. De sporen waren rond in tegenstelling tot de afgerond rechthoekige vorm van brandrestengraven. Houtskoolmeilers in de vorm van een kuil worden over het algemeen ouder gedateerd dan de oppervlaktemeilers, zoals aangetroffen te Zoersel en in het Zoniënwoud. De kuilen zijn rond of rechthoekig, hebben een vlakke bodem en rechte wanden waarrond de grond zich rood verkleurt door de hitte. De grootte van de kuilen was gemiddeld 1 tot 1,5 m in diameter met een oorspronkelijke diepte van 60 à 70 cm.43 Dit waren houtskoolmeilers van het type Grubenmeiler.44 Te Budel-Duitse School (NL) waren verschillende houtskoolmeilers gevonden in lineair verband. Er werd verondersteld dat deze de rand van een bos aanduiden waarlangs de meilers ingepland waren. De meilers dateerden in de 9e-10e eeuw terwijl de andere sporen te dateren waren in de 1e-3e eeuw en 6e-7e eeuw.46 Te Barneveld-Harselaar (NL) en Lubbeek-Prinsendreef waren aanwijzingen voor meilers die uitsluitend eik in hun vulling hadden. Dergelijke opzettelijke selectie komt wel meer voor in meilers.47 Dit kon voor deze houtskoolmeilers niet vastgesteld worden aangezien deze meilers niet voor antracologisch onderzoek voorgesteld waren. 43 GROENEWOUDT/SPEK 2016, 7. BOEREN et al. 2009, p.15. 45 GROENEWOUDT/SPEK 2016, 5-8. 46 BINK 2012. 47 BROUWER 2012; VAN LIEFFERINGE/SMEETS 2014. 44 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Houtskoolmeilers veronderstellen indirect de aanwezigheid van bosland in de onmiddellijke omgeving. Over het algemeen wijzen ze op de regeneratie van dit boslandschap, na een nederzettingsperiode en/of landbouwactiviteiten. Er wordt steeds een tijdsverschil verwacht tussen de datering van de meiler en de datering van de site. De drie meilers zouden dan kunnen wijzen op een hergebruik van de site na een periode van afwezigheid.45 101 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Bij het aanleggen van het vlak en het opschaven van de sporen werd in de vulling van spoor 1002 een randfragmentje in rood aardewerk met loodglazuur aangetroffen. Het fragment had een postmiddeleeuwse datering maar gezien het om een zeer klein fragment ging, moet ook rekening gehouden worden met intrusief materiaal. In de coupe op spoor 1002 konden twee vullingen waargenomen worden. De onderste laag bestond uit een fijn bandje houtskool. Centraal bevond zich een grijs gevlekte laag met enkele houtskoolspikkels, mangaanspikkels en het hierboven vermelde aardewerk. De bewaarde diepte was ca 12 cm. Figuur 78: Kwadrantcoupe op spoor 1002. Verder naar het noordoosten nam de sporendensiteit af. Buiten enkele subrecente en recente greppels (S1010 t.e.m. 1025) werden hier tijdens het proefsleuvenonderzoek geen archeologisch relevante sporen waargenomen. Op ca 65 m ten zuiden van de Hazelaarstraat nam het aantal sporen weer aanzienlijk toe. Gezien op deze locatie een persboring werd voorzien, was de werfzone hier ook iets breder dan in de rest van het traject (50 m i.p.v. 32 m). Om de spreiding van de aangetroffen sporen te kunnen bepalen werden links en rechts van werkput 1 nog twee extra sleuven aangelegd. Vervolgens werd op basis van de resultaten uit de proefsleuven een archeologische zone aangeduid. Voor de resultaten van het vlakdekkend onderzoek, zie later (5.2.1). Aan de overzijde/ten noorden van de Hazelaarstraat werd terug één sleuf aangelegd. In deze sleuf werden verschillende paalkuilen en greppels aangesneden die wellicht konden wijzen op een nederzetting. Ook in de zone met reeds afgegraven teelaarde konden enkele sporen reeds herkend worden. Hierdoor werd een bredere zone voor verder onderzoek geselecteerd (werkput 3) (5.2.2). BAAC Vlaanderen Rapport 577 De overige kuilen (S1005, 1003 en 1004) leverden geen vondstmateriaal op. In de omgeving van de kuilen en houtskoolmeilers werden enkele greppels aangetroffen. Op basis van het aangetroffen vondstmateriaal konden deze met enige zekerheid als recente structuren geïnterpreteerd worden (S1007, 1008 en 1009). Bovendien kwam de locatie van de greppels overeen met de perceelsgrenzen zoals weergegeven op de Atlas der Buurtwegen (1840) en de Poppkaart (1842-1879), wat deze datering leek te bevestigen. 102 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 79: Aardewerktekening van vnr 5 uit Deeltraject 2, E40 Zuid BAAC Vlaanderen Rapport 577 Bij de aanleg van het vlak werd in het deel van E40-Zuid een groot randfragment in handgevormd aardewerk ingezameld (vnr 5). Hoewel het om een losse vondst ging, wordt deze scherf toch even kort besproken, aangezien het feit dat deze scherf op basis van de vormelijke elementen in de laatRomeinse periode gedateerd kon worden. Het gaat om een kookpot met een licht uitstaande rand met afgeplatte top. De vorm zelf heeft een zwakke overgang naar de schouder. Zowel op de rand als op de schouder zijn vingerindrukken aangebracht. Zowel op basis van deze kenmerken als het baksel moet mogelijk een datering in de laat-Romeinse periode aan deze scherf gegeven worden. Vergelijkbare potten werden in het verleden ook als Germaans aardewerk omschreven.48 Overig vondstmateriaal of sporen uit de laat-Romeinse periode werden evenwel niet aangetroffen. 48 DE PAEPE/VAN IMPE 1991. 103 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 80: Overzichtsplan - Proefsleuf vanaf de Hazelaarstraat tot aan de E40 (Zone E40 Zuid). 104 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Zone E40 noord Ten noorden van de E40, zone E40 noord, werden relatief weinig sporen aangetroffen. De proefsleuf aan de noordelijke zijde van de E40 liep over ca 600 m. De eerste meters van de proefsleuf waren erg verstoord en opgehoogd. Deze verstoringen konden in verband gebracht worden met de aanleg van de E40. Naast de verstoringen van de E40 werd vooral opgemerkt dat de bodem lokaal zeer sterk afgetopt was. De waargenomen bodemprofielen bestonden vooral uit A/C profielen. Vermoedelijk zullen de sporen die al dan niet aanwezig waren op deze locaties opgenomen zijn in de bouwvoor. Enkel de diepere sporen zullen hierbij bewaard gebleven zijn. Verder naar het noorden toe kwamen enkele greppelsystemen, kuilen, paalkuilen, een urne(graf?) en een mogelijke enclos aan het licht. Deze zone werd dan ook geselecteerd voor een opgraving. Voor de resultaten van het vlakdekkend onderzoek zie later (5.2.3). Vele van de overige sporen bestonden uit greppels die verspreid gegraven waren. Vermoedelijk konden deze met landbewerking of perceelsafbakening gelinkt worden. Naast de sporen konden ook veel recente ploegsporen geregistreerd worden. Ook deze hadden een haaks patroon. Figuur 81: Vlakfoto van de sterk verstoorde bodem ter hoogte van de proefsleuf aan de E40. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De meeste sporen konden niet gedateerd worden door het ontbreken van vondstmateriaal. 105 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 82: Overzichtsplan - Proefsleuf vanaf de E40 tot aan de Halvemaanstraat (E40-Noord). 106 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Interpretatie van de resultaten en besluit Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek werd de zone ten zuiden en ten noorden van de E40 als een zone met een hoog archeologisch potentieel aangeduid. Op basis van luchtfoto’s uit het archief van J. Semey had men in de omgeving van het traject verschillende circulaire structuren, vermoedelijk grafcirkels, kunnen vaststellen. Tijdens het vooronderzoek werden dergelijke structuren niet aangetroffen. Wel werd in de zone tussen de E40 en de Halvemaanstraat een urne (zie later) gevonden. Verder werden tijdens het proefsleuvenonderzoek verschillende (paal)kuilen aangetroffen die als nederzettingssporen werden geïnterpreteerd. De zones waarbinnen deze sporen werden aangetroffen, werden geselecteerd voor verder archeologisch onderzoek. Het betreft twee zones ten zuiden van de E40, namelijk werkputten 2 en 3, en één zone ten noorden van de E40 (werkput 2). Volgende onderzoeksvragen dienden na het proefsleuvenonderzoek beantwoord worden: Zijn er sporen aanwezig? Zo ja, geef een beknopte omschrijving. Ja, er zijn sporen aanwezig. Het gaat hierbij om paalkuilen, kuilen, greppels en grachten. Uitzonderlijk zijn enkele houtskoolmeilers en een urnebegraving. Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen? De meeste sporen zijn antropogeen, maar ook natuurlijke sporen werden herkend. Hoe is de bewaringstoestand van de sporen? De bewaringstoestand varieert per spoor, enkele sporen zijn duidelijk afgetopt. Anderen waren dan weer iets beter bewaard. De bewaring was ook redelijk afhankelijk van de al dan niet sterk geërodeerde bodemopbouw. Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren? Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden enkele structuren aangesneden, waardoor enkele bijgebouwen konden herkend worden. Daarnaast werden zeer veel greppels aangetroffen die op basis van het historisch kaartmateriaal als subrecent konden worden gedateerd. Op basis van het vondstmateriaal, de vulling, scherpheid van de aflijning en eventuele stratigrafische ligging konden de sporen tot meerdere perioden gerekend worden. Vele van de greppels en grachten zijn vermoedelijk recent van aard. Andere sporen zijn eerder ouder, vermoedelijk middeleeuws. Enkele van de bijgebouwen en de urne kunnen in de metaaltijden gedateerd worden. Kan op basis van het sporenbestand in de proefsleuven een uitspraak worden gedaan over de aard en omvang van occupatie? Op basis van de sporen uit het vooronderzoek kunnen nederzettingssporen verwacht worden. Over de omvang van de occupatie is moeilijk uitspraak te doen wegens de beperkte inzichten in de proefsleuf. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Behoren de sporen tot één of meerdere periodes? 107 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Zijn er indicaties (greppels, grachten, lineaire paalzettingen, …) die kunnen wijzen op een inrichting van een erf/nederzetting? Er werden weinig indicaties aangetroffen die als erfindeling konden worden geïdentificeerd. Enkel in het gedeelte van werkput 3 in E40-Zuid werden verschillende paalkuilen en greppels herkend die vermoedelijk een erf vormden. Zijn er indicaties voor de aanwezigheid van funeraire contexten? Zo ja; Er werd in het deel E40-Noord één urnebegraving aangetroffen. Die was de enige funeraire context in dit gedeelte. Voor een verdere bespreking van dit spoor wordt dan ook verwezen naar het desbetreffende hoofdstuk (WP2 in E40-Noord) (5.2.3). Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen, geomorfologie, …)? De proefsleuven werden aangelegd in een schijnbaar vrij vlak landschap in de zandstreek. Echter, de werkputten 2 en 3 in het deel E40-Zuid lagen op een lichte zandkop. Het was dus niet uitzonderlijk dat de bewoners deze locatie uitkozen. Kunnen archeologische vindplaatsen in tijd, ruimte en functie afgebakend worden (incl. de argumentatie)? Gezien het zeer schaarse vondstmateriaal konden de meeste sporen niet gedateerd worden. Mogelijk kan verder onderzoek in de opgraving hier meer duidelijkheid in brengen. Gezien de aard van de sporen is een bewoningssite of activiteitenzone uit de metaaltijden of middeleeuwen een mogelijkheid. Wat is de vastgestelde en verwachte bewaringstoestand van elke archeologische vindplaats? De bewaring van de sites is redelijk goed te noemen. Hoewel op sommige plaatsen een duidelijke aftopping van het terrein kon waargenomen worden, zijn de meeste sporen waarschijnlijk wel nog tamelijk goed bewaard. Er werden ook weinig tot geen recente verstoringen waargenomen in de proefsleuven ter hoogte van de opgravingszones. In de zone net ten noorden van de E40 was de bodem echter wel sterk verstoord. In elk van de vastgestelde vindplaatsen werden verschillende paalkuilen en greppels waargenomen. Deze kunnen tot een deel van een nederzetting toebehoren. De vindplaatsen kunnen extra informatie verschaffen over het voormalige landgebruik in de metaaltijden en middeleeuwen. Wat is de potentiële impact van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de waardevolle archeologische vindplaatsen? De geplande werken zullen een zeer zware impact hebben op het archeologisch bodemarchief. Ter hoogte van de feitelijke gasbuis zal de bodem tot op grote diepte verstoord worden. Op de werkpiste zal de teelaarde afgegraven worden, waardoor mogelijk ook reeds archeologisch relevante lagen of sporen zullen geraakt worden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Wat is de waarde van elke vastgestelde archeologische vindplaats? 108 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Voor waardevolle archeologische vindplaatsen die bedreigd worden door de geplande ruimtelijke ontwikkeling en die niet in situ bewaard kunnen blijven: Wat is de ruimtelijke afbakening (in drie dimensies) van de zones voor vervolgonderzoek? In totaal werden drie zones afgebakend voor verder onderzoek. Werkput 2 (E40-Zuid) bevond zich op ca 20 meter ten zuiden van de Hazelaarstraat. Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden hier meerdere paalkuilen aangetroffen, waardoor de zone werd geselecteerd voor verdere opgraving. Werkput 3 (E40-Zuid) bevond zich tussen de Hazelaarstraat en de E40. Hier werden tijdens het proefsleuvenonderzoek tal van paalkuilen aangetroffen waardoor een verdere opgraving zich opdrong. Werkput 2 (E40-Noord) bevond zich ca. 320 meter ten noorden van de E40 en 250 meter ten zuiden van de Halve Maanstraat. Verder naar het noorden toe kwamen enkele greppelsystemen, kuilen, paalkuilen, een urne(graf?) en een mogelijke enclos aan het licht. Deze zone werd dan ook geselecteerd voor een opgraving. Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht, zowel vanuit methodologie als aanpak voor het vervolgonderzoek? Een gedegen evaluatie van de in de proefsleuf aangetroffen sporen is noodzakelijk. Hierbij moet zeker voldoende ruim opgegraven worden om de aangesneden site te kunnen vatten. Er moet ook aandacht besteed worden aan de mogelijke structuren. Welke vraagstellingen zijn voor vervolgonderzoek relevant? Wat is de aard en omvang van de sporen Welke datering hebben deze sporen? Welke activiteiten vonden op deze locatie plaats? Ja, natuurwetenschappelijk onderzoek kan een hulp zijn bij de datering van de sporen, maar ook bij de verdere analyse van de mogelijke structuren en afvalcontexten. Hierbij kan gedacht worden aan 14Cdateringen en macrorestenanalyses. Bij het aantreffen van crematies of begravingen is zeker een stelpost voor fysisch-antropologisch onderzoek noodzakelijk. Bij elk van deze onderzoeksmethoden zijn zeker voldoende stelposten noodzakelijk (ca 3-5). De resultaten van het vlakdekkend onderzoek binnen deze archeologische zones worden in het volgende hoofdstuk toegelicht. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Zijn er voor de beantwoording van deze vraagstellingen natuurwetenschappelijke onderzoeken nodig? Zo ja, welke type staalnames zijn hiervoor noodzakelijk en in welke hoeveelheid? 109 Figuur 83: Advieskaart Deeltraject 2: Oostkamp Driekoningen – Proefsleuf: Zones van de proefsleuf geselecteerd voor verder onderzoek op basis van de aanwezige sporen; Werkput 2E40 Noord-3-2E40 Zuid. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 110 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 5.2 Archeologische zones Werkput 2 E40 zuid Werkput 2 bevond zich op ca 20 meter ten zuiden van de Hazelaarstraat. Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden hier meerdere paalkuilen aangetroffen, waardoor de zone werd geselecteerd voor verdere opgraving. Bodem De bodemopbouw in deze werkput bestond vooral uit een A/C-profiel, waarbij de bouwvoor direct op de C-horizont lag. De bodem zelf bestond uit een lichtgeelbruin zand dat vrij veel ijzerconcreties bevatte. Ook brokken veldsteen kwamen regelmatig voor in het substraat. De overgang van de bouwvoor naar de C-horizont werd gekenmerkt door een gebioturbeerde laag. Figuur 84: Deeltraject 2-E40-Zuid: profiel 2 in werkput 2. Sporen en structuren Binnen werkput 2 werden verschillende nederzettingssporen aangetroffen waaronder één bijgebouw (B1). Dit bijgebouw werd gevormd door zes paalkuilen (S2009, 2013, 2015, 2016(1038), 2022(1037), 2023) in een rechthoekige paalzetting met een tussen afstand van 1,6 m (gemeten vanaf het middelpunt van de kuilen). De paalkuilen hebben een rond tot licht ovale vorm met een diameter van ca. 60 cm. Het gebouw zelf had een lengte van 3,1 m en een breedte van 3,1 m. De vullingen leverden geen vondstenmateriaal op wat een datering van de structuur moeilijk maakte. Gezien dergelijke bijgebouwen voorkomen vanaf de metaaltijden en doorlopen tot in de middeleeuwse periode was ook een typochronologische verfijning niet mogelijk. BAAC Vlaanderen Rapport 577 B1 (S2009, S2013, S2015, S2016(S1038), S2022(S1037), S2023) 111 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 85: Overzichtsplan van werkput 2 binnen deeltraject 2-E40-Zuid. 112 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 86: Grondplan met doorsnede van bijgebouw B1. B2 (S2014, S2017, S2024, S2043) Binnen werkput 2 werd, overlappend met structuur B1, een tweede structuur aangetroffen (B2). Dit bijgebouw werd gevormd door vier paalkuilen die een langwerpige, rechthoekige structuur vormen. De lengte van het gebouw meet 4,5 m, terwijl de breedte 2,9 m meet. Het is goed mogelijk dat nog een deel van de structuur ontbreekt gezien de greppel ten zuiden van structuur net op de afstand ligt waar een extra palenrij verwacht zou worden. De paalkuilen zijn allen vrij rechthoekig in het vlak met afmetingen tussen 36 en 38 cm. De diepte van de kuilen varieert tussen 32 en 43 cm. Enkel S2024 heeft een wat afwijkende vulling. Terwijl de andere paalkuilen een donkergrijze gevlekte vulling vertonen met wat bioturbatie, lijkt S2024 een uitgraafkuil te vertonen die iets meer gevlekt is dan de onderliggende originele kuilvulling. Er zijn geen vondsten gedaan in de vulling van de paalkuilen van deze structuur waardoor deze niet gedateerd kan worden. Wel kan gesteld worden dat deze niet gelijktijdig in gebruik is geweest als structuur B1. Figuur 88: Grondplan met doorsnede van bijgebouw B2. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 87: Coupefoto’s van S2024, S2043 en S2014. 113 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 89: Overzichtsplan van de structuren in werkput 2 binnen deeltraject 2 (E40-zuid). OVERIGE SPOREN In de omgeving van het bijgebouw werden nog verschillende andere sporen aangetroffen, de meesten bleken echter natuurlijk van aard. Bij de antropogene sporen werden ook amper vondsten aangetroffen waardoor een datering van deze sporen niet mogelijk is. Ook de relatie tussen de sporen en het bijgebouw was niet duidelijk. Spoor 2007 viel uiteen in een deel boomval, waarin een kuil deels uitgegraven werd. In deze kuil werden drie scherven gevonden van een kom in gedraaid North Menapian Grey Ware. Deze kom kon in de Romeinse periode gedateerd worden, meer bepaald vanaf 175 n. Chr. maar met een dominantie tussen 200 en 250 n. Chr. De kom had een versiering van golflijn en horizontaal ingegroefde lijnen op de rand. Gezien de nabijdheid van beide bijgebouwen kan aan een gelijktijdige datering als deze kuil gedacht worden, hoewel dit natuurlijk niet hard te maken is. Ten westen van het bijgebouw werd een rechthoekige greppelstructuur van 3 bij 5 m aangetroffen (S2005). De functie van deze greppelstructuur is onduidelijk, temeer omdat de structuur in het westen overvloeide in een onregelmatige en vermoedelijk recente verstoring. Opvallend was wel de aanwezigheid van een fragment terra sigilata, met een datering tussen 120 en 225 n. Chr. Greppel S2003 had in het zuiden, aan het begin van de werkput, een ontdubbeling. Deze ontdubbeling kreeg spoornummer S2002. Greppel S2002 liep verder in oostelijk richting en verdween vervolgens in de putwand. Verder was er in dit zuidelijke deel van werkput 2 nog een NW-ZO georiënteerde greppel (S2001) waargenomen. In het noordoosten werd de greppel oversneden door de recente verstoring die ook spoor S2005 oversneed. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Bij de antropogene sporen waren ook enkele greppelstructuren aanwezig. Greppels 1024, 2003 en 2033 hielden dezelfde oriëntatie aan als het bijgebouw en stonden dus mogelijk in verband met deze structuur. De precieze relatie tussen de greppels en de structuur was niet duidelijk en net als voor het gebouw waren geen duidelijke aanwijzingen voor de datering van deze structuren. 114 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 90: Grondplan en coupes van de sporen in de omgeving van bijgebouwen B1 en B2. Vondsten Er werden nagenoeg geen vondsten aangetroffen binnen deze archeologische zone. In twee sporen is Romeins aardewerk aangetroffen, namelijk een exemplaar terra sigillata met een datering tussen 120 en 225 n. Chr. en drie scherven van een kom in gedraaid North Menapian Grey Ware, met een datering vanaf 175 n. Chr. maar een dominantie tussen 200 en 250 n. Chr.49 In twee van de greppels werden enkele fragmenten natuursteen aangetroffen. Het betreft fragmenten onbewerkte veldsteen. In greppel 2033 tenslotte werd nog een klein, verweerd randfragment van een teil in rood, geglazuurd aardewerk aangetroffen. Het was niet mogelijk dit stuk nauwer te dateren dan laatmiddeleeuwsnieuwe tijd. Tabel 17: Vondsten werkput 2. spoornr vondstcategorie aantal 3 1035 SXX 1 8 1025 SXX 4 9 2005 AW 2 ROM 10 2007 AW 3 ROM 11 2033 AW 1 LME-NT 49 VANHOUTTE et al. 2009. datering BAAC Vlaanderen Rapport 577 vnr 115 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Natuurwetenschappelijk onderzoek Er is geen verder natuurwetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in deze werkput. Werkput 3 Werkput 3 bevond zich tussen de Hazelaarstraat en de E40. Hier werden tijdens het proefsleuvenonderzoek tal van paalkuilen aangetroffen waardoor een verdere opgraving zich opdrong. Ook buiten de proefsleuf waren al tal van sporen zichtbaar, waardoor het nog duidelijker werd dat op deze locatie een nederzetting aangesneden was. Bodem De bodemopbouw in deze werkput bestond eveneens uit een A/C-profiel, waarbij de bouwvoor direct op de C-horizont lag. De bodem zelf bestond uit een lichtgeelbruin zand dat vrij veel ijzerconcreties bevatte. Ook brokken veldsteen kwamen regelmatig voor in het substraat. De overgang van de bouwvoor naar de C-horizont werd gekenmerkt door een dunne gebioturbeerde laag. Figuur 91: Deeltraject 2-E40-Zuid: profiel 1 in werkput 3, links veldfoto, rechts tekening. Hoewel deze zone tijdens het vooronderzoek als archeologisch waardevol werd omschreven, werden bij de opgraving de meeste sporen na het couperen als postmiddeleeuws of recent gedateerd. Er werd dan ook besloten de rest van de zone niet meer op te graven. Echter, bij het bekijken van het grondplan en de coupefoto’s viel op dat vele van de als recent bestempelde sporen feitelijk deel uitmaakten van verschillende middeleeuwse plattegronden. De vulling van de paalkuilen bestond uit een zeer heterogeen grijsbruin zand waarin heel wat brokjes moederbodemmateriaal vervat zaten. De aflijning van de kuilen was nog steeds zeer scherp. Door deze vullingen en aflijningen werden de sporen verkeerdelijk als recent geïnterpreteerd. Ook het ontbreken van vondstmateriaal bemoeilijkte de datering. Ook werden de aansluitende zones niet verder opgegraven of opgeschaafd. Hierdoor is een groot deel van de informatie verloren gegaan. Op basis van de grondplannen konden drie fragmentaire structuren herkend worden. De exacte omvang en bewaringstoestand van de structuren kon niet nagegaan worden aangezien niet alle sporen gecoupeerd werden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Sporen en structuren 116 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Op basis van de palenzettingen en de algemene vorm konden twee hoofdgebouwen (STR1 en STR2) en één mogelijk bijgebouw (STR3) herkend worden. 117 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 92: Overzichtsplan van werkput 3 binnen deeltraject 2-E40-Zuid. 118 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Structuur 1 Het eerste hoofdgebouw bevond zich in het zuidwesten van werkput 3 en werd slechts gedeeltelijk aangesneden. Het gebouw liep vermoedelijk nog verder door buiten de opgegraven zone. De structuur was een vermoedelijk drieschepig gebouw met een ZW-NO oriëntatie. De structuur was opgebouwd uit sporen 3024, 3028, 3030, 3036, 3037, 3038, 3040, 3041 en drie rechthoekige uitstulpingen aan gracht 1064 die vermoedelijk als paalkuilen kunnen aanzien worden. Daarnaast ontbraken ook vrij veel paalkuilen, vermoedelijk waren deze te ondiep bewaard. Figuur 93: Gedeeltelijk structuurplan van STR1. Figuur 94: Coupefoto's van enkele van de paalkuilen van STR1, links S3039, rechts 3037. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Het gebouw had een breedte van ca 9,3 m en een minimale lengte van 11 m. Aangezien deze structuur verder doorliep buiten de opgegraven zone kon de complete lengte niet bepaald worden. Het ging om een drieschepig gebouw in de typische middeleeuwse bouwtraditie. Er werden minstens drie traveeën herkend, hoeveel traveeën er in feite waren, kon niet worden achterhaald. Gezien de slechts sporadisch gecoupeerde sporen kon slechts weinig informatie over herstellingsfasen, bouwwijze, bewaring en datering gehaald worden. 119 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Het viel wel op dat de meeste paalkuilen vrij ondiep waren. De diepste gecoupeerde paalkuil (S3039) was tot een diepte van 18 cm onder vlak 1 bewaard. Vele andere waren veel minder diep bewaard. Het is dus niet ondenkbaar dat de momenteel ontbrekende palen binnen de werkput wel aanwezig waren, maar dat deze verloren zijn gegaan door erosie of door landbouwactiviteiten. Figuur 95: Gedeeltelijk structuurplan van STR 2. 50 DE CLERCQ 2017. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Er werd geen vondstmateriaal aangetroffen in de sporen, waardoor een datering zeer moeilijk wordt. De structuur kan op basis van de bouwwijze tussen de 11e en het begin van de 13e eeuw gedateerd worden.50 120 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Structuur 2 Deze structuur bevond zich in het noorden van werkputten 1 en 3 net ten zuiden van de E40. Het ging ook hier vermoedelijk om een drieschepige constructie met eveneens een ZW-NO oriëntatie. De structuur bestond uit sporen 3004, 3005, 3006, 3010, 1046, 1047, 1048, 1054, 1055, 1058 en 1063. Verschillende van de paalkuilen van deze structuur leken te ontbreken. Een verklaring hiervoor kan mogelijk de ondiepe bewaring, het feit dat een greppel dwars door de structuur liep of het feit dat de paalkuilen niet binnen de opgegraven zone lagen, zijn. De breedte van de structuur was ca 9 m, de minimaal op te meten lengte was 14 m. De exacte lengte kon niet bepaald worden. Ook dit gebouw was een drieschepig gebouw waarbij op basis van de palenzettingen minstens vier traveeën herkend konden worden. Hierbij is mogelijk een travee door greppel S1052 verstoord. Aangezien maar drie sporen van deze structuur gecoupeerd werden, kan over mogelijke herstellingen of verbouwingen niks gezegd worden. De bewaringstoestand van de sporen verschilt ook sterk. Paalkuil 1045/46 was tot een diepte van ca 20 cm diepte bewaard. Paalkuil 3010 was tot een diepte van slechts enkele cm’s bewaard. De bewaring van de sporen was schijnbaar niet zo heel groot, er was mogelijk een deel van het bodemarchief reeds verloren gegaan. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 96: Coupefoto's van twee van de paalkuilen van STR2, links S1045/46, rechts S3010. Ook in deze structuur werden geen vondsten aangetroffen, waardoor deze structuur slechts globaal tussen de 11e en het begin van de 13e eeuw kan gedateerd worden. 121 Figuur 97: Coupefoto van spoor 3006. Deze kuil werd als recente verstoring geïnterpreteerd, maar moet in feite als kopse uitgraafkuil van de paal van een middeleeuwse plattegrond geïnterpreteerd worden. Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Structuur 3 Een laatste mogelijke structuur was STR3. Gezien de kleinere vorm en eenvoudigere opbouw wordt een functie als bijgebouw vermoed. Het ging eveneens om een structuur met een ZW-NO oriëntatie. Het ging om een eenschepige structuur waarvan de afmetingen niet konden worden bepaald. De structuur werd gevormd door sporen 1050, 1051, 3017, 3019, 3022 en 3042. Enkele van de paalkuilen leken te ontbreken. Helaas werd slechts één enkel spoor gecoupeerd aangezien er van uit gegaan werd dat het om recente sporen gingen. Deze datering moet waarschijnlijk enigszins bijgestuurd worden. De coupe van spoor 3017 is helaas niet gefotografeerd maar wel getekend. De tekening toont een duidelijke paalkern en een gelaagde insteek. Het spoor was 42 cm diep. Figuur 98: Gedeeltelijk structuurplan van STR3. Zoals al reeds aangegeven was, behoren de structuren tot de algemene middeleeuwse bouwtraditie van de grote, drieschepige constructies. Dergelijke constructies komen in de wijde regio frequent voor. Recente vondsten van dergelijke structuren werden gedaan te Sijsele-Stakendijke51, Adegem-Oude Staatsbaan52, Lichtervelde-Stegelstraat53, de regio Evergem-Belzele54 en de regio rond Brugge.55 Ook hier ging het om grote, rechthoekige structuren met een drieschepige opbouw die vaak tussen 5 en 7 traveeën hadden. Uitzonderingen hierop waren ook aanwezig. Qua breedteverhoudingen kwamen de meeste structuren ook in de buurt van de hier aangesneden structuren. Qua datering konden de meeste van deze gebouwen in de 11e tot vroege 13e eeuw gedateerd worden. Gezien deze structuren pas tijdens de uitwerking zijn herkend, en geen vondsten zijn verzameld in deze zone die deze structuren kunnen dateren, is het toekennen of identificeren van erven weinig zinvol. 51 DE GRYSE 2012. GIERTS 2014. 53 DYSELINCK et al. 2018. 54 DE CLERCQ 2017. 55 CHERRETE et al. 2011. 52 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Er werden in het vlak geen vondsten aangetroffen, waardoor deze structuur niet kan gedateerd worden. Vermoedelijk moet ook deze structuur in dezelfde periode gedateerd worden als de twee hierboven besproken structuren. Zowel de oriëntatie als de vulling van de sporen is sterk vergelijkbaar, waardoor een zekere graad van gelijktijdigheid verwacht kan worden. Het was wel niet duidelijk bij welk hoofdgebouw dit bijgebouw hoorde. 122 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Vermoedelijk kunnen bepaalde greppels toegewezen worden aan deze structuren, zoals het wel gebruikelijk was in deze periode. Dit wordt hier achterwege gelaten. Figuur 99: Voorbeeld van de typische volmiddeleeuwse drieschepige boerderijgebouwen.56 Overige sporen In greppel 1064 werden er enkele scherven gedraaid grijs aardewerk aangetroffen. Deze greppel had een ZW-NO oriëntatie en werd op verschillende locaties door recentere sporen oversneden. Centraal liep spoor 1043 over in spoor 1064. De oversnijding tussen deze greppels was niet duidelijk, noch in het vlak, noch in coupe, waardoor vermoed kon worden dat beide greppelsegmenten een gelijktijdig gebruik hebben gekend. Aangezien de greppel doorheen de twee hoofdgebouwen leek te lopen, behoorde deze greppel waarschijnlijk tot een laatmiddeleeuwse percelering die na de opgave van de nederzetting het terrein indeelde. 56 VAN HEERINGEN et al. 1995, 137. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Naast paalkuilen werden ook verschillende greppels geregistreerd. Een deel van deze greppels hebben een gelijkaardige oriëntatie als deze die te zien zijn op de Ferrariskaart en de Atlas der Buurtwegen. 123 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 100: Overzichtsplan van de structuren in werkput 3 binnen deeltraject 2 (E40-zuid). 124 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Vele van de greppels bevatten echter zeer weinig tot geen vondstmateriaal, waardoor een datering moeilijk bleek te zijn. Enkel op basis van de oriëntatie konden verschillende van de greppels wel als vermoedelijke postmiddeleeuwse percelering gedetermineerd worden. Vondsten Werkput 3 heeft weinig vondstmateriaal opgeleverd, wat grotendeels te wijten is aan de interpretatie van de sporen in het veld als zijnde recent. Wel is er een tegula gevonden, vermoedelijk met een Romeinse datering en enkele kleinere fragmenten vermoedelijk 12e-13e eeuws aardewerk. Helaas bestaat het aardewerk uitsluitend uit wandfragmenten, wat een datering moeilijk maakt. Tabel 18: Vondsten werkput 3. vnr spoornr vondstcategorie aantal datering 1 1046 AW 2 12e-13e eeuw 2 3034 BKER 1 ROM 6 1064 AW 4 LME Natuurwetenschappelijk onderzoek BAAC Vlaanderen Rapport 577 Er is geen verder natuurwetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in deze werkput. 125 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 101: Overzicht van de grachten en greppels binnen werkput 2 en 3 op de Atlas der Buurtwegen. 126 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Werkput 2 E40 noord Werkput 2 bevond zich ca. 320 meter ten noorden van de E40 en 250 meter ten zuiden van de Halve Maanstraat. Verder naar het noorden toe kwamen enkele greppelsystemen, kuilen, paalkuilen, een urne(graf?) en een mogelijke enclos aan het licht. Deze zone werd dan ook geselecteerd voor een opgraving. Bodem Figuur 102: Deeltraject 2-E40-Noord: profiel 2 in werkput 2. Sporen en structuren Binnen werkput 2 van de zone E40-noord werden in het totaal een vijftigtal sporen aangetroffen. Een groot deel van deze sporen bleken na coupe natuurlijk van aard te zijn. De overige sporen werden geïnterpreteerd als greppels, kuilen en paalkuilen. Hieronder worden de sporen/structuren besproken van west naar oost. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De bodemopbouw in werkput 2 bestond uit een duidelijk zwaar afgetopte bodem. In het profiel kon slechts een A/C-profiel waargenomen worden, waarbij de ondergrens van de bouwvoor zeer scherp was. Dit gaf aan dat het terrein tot vrij recent bewerkt is geweest, wat nefast is voor de bewaring van de sporen. De bouwvoor zelf was ook vrij dun, met een maximale dikte van 30 cm. Hieronder bevond zich onmiddellijk de C-horizont die geelbruin gekleurd was. Er konden verschillende vorstwiggen en oxido-reductieverschijnselen waargenomen worden. Het substraat bestond uit zand. 127 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 103: Overzichtsplan van werkput 2 binnen deeltraject 2-Oostkamp Driekoningen Zone E40-Noord. 128 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. SPORENCLUSTER (S2001, S2002, S2034, S2035, S2036, S2037, S2038, S2039, S2040, S2042, S2043) In het zuidwesten van de werkput bevond zich een sporencluster bestaande uit 10 (paal)kuilen (Figuur 104). De kuilen binnen de cluster hadden een ronde vorm en een gemiddelde afmeting van 40 cm diameter. De bewaringsdiepte van sporen varieerde sterk, zo hadden sporen 2034, 2042 en 2039 een bewaringsdiepte van ca. 20 cm. De overige sporen (S2002, 2035, 2036, 2037, 2038, 2040, 2043) hadden een bewaringsdiepte die varieerde tussen 5 en 10 cm. De paalvulling van kuilen 2001, 2035, 2036 en 2040 bevatten elk één wandfragment handgevormd aardewerk. In S2035 werden eveneens twee fragmentjes van dezelfde scherf en één mogelijke scherf Romeins aardewerk aangetroffen. Het ging in alle gevallen om scherven die met potgruis verschraald waren en een vrij harde tot zeer harde bakking hadden. Op één scherf (V113, S2001) werd polijsting waargenomen waardoor dit fragment in de midden-ijzertijd kon gedateerd worden. De overige scherven konden enkel slechts globaal tussen de late bronstijd en de vroeg-Romeinse periode gedateerd worden. Figuur 104: Grondplan en coupes van sporencluster 1. Verder naar het noorden bevond zich een 4-palig bijgebouwtje (B1). Het bijgebouw werd gevormd door sporen 2003, 2004, 2005 en 2006 in een rechthoekige paalzetting met een tussenafstand van 2 m bij 2,5 m. De paalkuilen hadden een donkergrijze vulling met een donkerbruine bijmenging. De bewaringsdiepte van de sporen varieert tussen de 10 en 20 cm. De structuur leverde één enkele scherf op (S2006, Vnr. 109, Figuur 117). Het ging om een randfragment handgevormd aardewerk met potgruisverschraling. De eenvoudig opstaande rand met afgeplatte lip is voorzien van een decoratie van vingerindrukken. Ook op de overgang van de hals naar de schouder werden vingerindrukken aangebracht. Op de hals werden roetsporen waargenomen. Dit randfragment kon tussen de late bronstijd en vroege ijzertijd gedateerd worden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 B1 (S2003, S2004, S2005, S2006) 129 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 106: Spoor 1070 tijdens vier verschillende stadia dan de opgraving. Linksboven: spoor 1070 zoals aangetroffen in vlak 0 (net onder het maaiveld). Rechtsboven: Spoor 1070 na een eerste manuele vlak verdieping tot op vlak 1. Linksonder: Spoor 1070 na een twee te vlak verdieping tot op vlak 2. Rechtsonder: volledige coupe langs de buitenzijde op spoor 1070. URNEGRAF? (S1070) Verder naar het noordoosten werd bij het afgraven van de teelaarde een concentratie handgevormd aardewerk aangetroffen. Na het inmeten van de aangetroffen scherven werd een perimeter afgebakend die vervolgens manueel werd verdiept. Bij het verdiepen werden nog verschillende scherven, alsook resten van verbrand bot aangetroffen. Op ca. 50 cm onder het huidige maaiveld werden de resten van een urne aangetroffen. Bovenzijde van de urne was, vermoedelijk ten gevolge BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 105: Grondplan en coupes van bijgebouw B1. 130 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. van landbouwactiviteiten, vernietigd. Enkel de onderzijde van de urne was ongeschonden. Vervolgens werd de urne laagsgewijs vrijgelegd. Na het couperen van de zuidelijk zijde is getracht de noordelijke helft van de urne vrij te leggen en vervolgens de urne integraal te lichten teneinde de inhoud op een later tijdstip te onderzoeken. De lichtgrijze insteek, die ter hoogte van de bodem van de urne slechts een centimeter bedraagt, wijst er op dat de urne werd ingegraven. De vulling van de urne zelf bestond uit twee lagen. De bovenste laag bestond uit bruinbeige zand met grijszwarte vlekken waarin zich enkele houtskoolspikkels en aardewerkbrokjes bevonden. De onderste laag bestaat uit een donker grijszwart zand met een beetje bioturbatie. De onderkant van de urne was wel vrij goed bewaard. Er werd een kleine hoeveelheid verbrand bot in de binnenzijde van de urne aangetroffen, maar na overleg met fysisch antropologen werd de hoeveelheid bot te weinig bevonden om een analyse te rechtvaardigen. Bij het aantreffen van de urne werd gericht gezocht naar restanten van een grafcirkel. Aan beide zijde van de sleuf werden grote profielen aangelegd in de hoop deze greppel van de cirkel of eventuele restanten van het heuvellichaam alsnog te ontwaren, maar deze werden niet aangetroffen. Dit betekent natuurlijk niet dat in het verleden geen kringgreppel aanwezig is geweest. Over het algemeen worden in deze streek echter weinig tot geen perifere structuren rondom een begraving aangetroffen in deze periode. Deze verschijnen pas in de late ijzertijd, als voorloper voor het Romeinse grafritueel.57 De interpretatie van de pot als zijnde een urnengraf is twijfelachtig.58 De vulling van de pot, zoals hierboven beschreven, bevatte slechts minimale hoeveelheden verbrand bot (in totaal minder dan 1 g). Terwijl bij een urnengraf de urn net dient als houder van het verbrand bot. Dergelijk verregaande pars pro toto waarbij slechts zo weinig botmateriaal van de overleden persoon wordt meegegeven in een urn is niet gekend uit de literatuur. Gezien de pot toch nog 20 cm bewaard was in de bodem, zou hier in ieder geval meer verbrand bot verwacht worden indien deze als urn heeft gediend. Gezien de grootte van de pot kunnen andere functies geponeerd worden die evengoed plausibel zijn, zoals voorraadpot of wateropslag. Met een ingegraven pot zou het water in ieder geval langer gekoeld blijven. De vondst van het zeer weinige verbrand bot zou dan residueel kunnen zijn, gezien de regionale context met in de omgeving verschillende kringgreppels uit de midden bronstijd. 57 58 HILLEWAERT et al. 2011. Bevestigd na raadpleging Guy De Mulder (UGent). BAAC Vlaanderen Rapport 577 De urn zelf was door het verblijf in de bodem sterk gehavend. De volledige bovenkant, meer dan de helft van de pot, was weggeploegd en verdwenen. Hier zijn geen andere scherven meer van aangetroffen bij de aanleg van het vlak rondom de locatie van de urn. Het bewaarde restant zat grotendeels gebroken in de grond, vermoedelijk onder invloed van herhaaldelijk ploegen en druk van bovenaf. In totaal zijn 198 scherven verzameld, 10 bodemscherven, 148 wandscherven en 40 fragmenten van kleiner dan 1 cm2. De vorm van de pot bestond uit enkel een vlakke bodem met een diameter van 18 cm, en een buikwand die vrij recht en wijd was geplaatst. Op het hoogst bewaarde punt bedroeg de diameter ongeveer 40 cm. De pot kon op basis van de vorm niet verder gedateerd worden. Op basis van technologische kenmerken als bakking, baksel en verschraling kan deze slechts algemeen in de ijzertijd gedateerd worden. 131 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 107: Aardewerktekening van de bodem van de mogelijk urne of voorraadpot. De pot was hoger bewaard in situ. B2 (S2013, S2014, S2015) Verder in noordoostelijke richting bevond zich een mogelijk tweede bijgebouw B2. Van dit gebouw waren slechts drie kuilen bewaard, namelijk sporen 2013, 2014 en 2015. Op de locatie waar zich het vierde paalspoor zich zou bevinden, was de bodem onleesbaar door een natuurlijke verstoring. Op basis van de aangetroffen sporen kon uitgegaan worden van een vierkant gebouwtje van 2 bij 2 m. De kuilen hadden een donkerbruine, zandige vulling. De gemiddelde bewaringsdiepte van de sporen bedroeg 15 cm. Figuur 108: Structuurplan van bijgebouw B2. BAAC Vlaanderen Rapport 577 In de vulling van S2014 werd een met potgruis verschraald wandfragment aangetroffen met op de buitenzijde een rij nagelindrukken. Het ging om een afwijkend baksel dat helaas niet nauwer gedateerd kon worden dan metaaltijden (Figuur 117). In S2015 werd een fragment groen woudglas, dat afkomstig is van een vensterglas, gevonden dat vermoedelijk als intrusief moet beschouwd worden. 132 Figuur 109: Overzichtsplan van structuren in het zuidwesten van werkput 2 binnen deeltraject 2- Oostkamp Driekoningen Zone E40-Noord. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 133 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. GREPPELS Vier meter ten noorden van B1 bevond zich een greppelsysteem (S1076) bestaande uit twee parallelle, NNW-ZZO georiënteerde greppels. In het noorden bevond zich een derde NNO-ZZW georiënteerde greppel die in het zuidwesten samenkwam met S1076 (Figuur 109). De oriëntatie en de locatie van de NW-ZO georiënteerde greppel kwam sterk overeen met het greppelsysteem zoals waargenomen op de Atlas der buurtwegen. In de vulling van deze greppel werd één scherf aangetroffen. Het ging om een randfragment van een grape met een vrij hoge hals en een trechtervormige rand met afgeplatte top (Figuur 117). Dergelijke randen komen voor in de 14e-15e eeuw. De postmiddeleeuwse percelering ging hier dus terug op een vermoedelijk laatmiddeleeuwse landschapsindeling. Sporen 2007 en 2009 bevonden zich net ten oosten van boven vernoemde greppels. Deze kuilen hadden beiden een donkergrijze vulling met een donkerbruine bijmenging. Deze sporen hadden een bewaringsdiepte van 15 tot 20 cm en waren sterk verstoord door bioturbatie. De paalvullingen leverden geen vondsten op. Dit maakt een datering van de sporen niet mogelijk. Figuur 110: Verloop van het aangetroffen greppelsysteem op de Atlas der Buurtwegen. Toch, gezien de vreemde vorm van de greppel en het gebrek van een historische reden om een dergelijke deuk te verklaren, kan mogelijk gedacht worden aan een oudere oorzaak. Gezien deze werkput gelegen is in een ruime zone met grafheuvels kan gedacht worden aan een erfinrichting (of enclos) waarbij een dergelijke circulaire structuur werd ontweken. Reeds lang na de bronstijd werden de grafheuvels namelijk nog steeds als belangrijk gezien en intact gelaten, waarbij jongere BAAC Vlaanderen Rapport 577 Ten oosten van het B2 bevonden zich nog enkele greppels (1078, 2016, 2017, 1089 en 1080). Greppels 2016, 2017 en 1080 vormden een greppelsysteem dat vertrok vanuit de noordelijke putwand en liep voor 7 m in zuidelijke richting over het vlak waarna de greppel 90° afdraaide naar het noordoosten waarna ze weer 90° afbuigt naar het noordwesten. Centraal werd de noordoostelijke greppel onderbroken en boog de greppel lichtjes noordoosten. Het greppelsysteem leek een rechthoekig perceel af te bakenen. Deze perceelafbakening vertoonde sterke overeenkomsten met één van de perceelafbakeningen zoals weergegeven op de Atlas der Buurtwegen (1840) en op de Vandermaelenkaart (1846-1854). Dit greppelsysteem kon op basis van de historische kaarten gelinkt worden aan een 19e-eeuwse perceelafbakening. De enige vondst die werd aangetroffen bij het couperen van deze structuur leek deze datering enigszins te bevestigen. Het ging om een donkergroene glasscherf van 2 mm dikte. 134 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. monumenten, maar evengoed erfinrichtingen of de inplanting van gebouwen de monumenten intact lieten.59 Dit is echter een moeilijk te onderbouwen hypothese, gezien twee andere greppels wel door de locatie van de vermoede grafheuvel zijn gegraven. B3 (S1082, S1083, S2044, S2045) Ten zuidoosten van de greppelstructuur bevond zich een derde bijgebouw (B3). Dit vierpalige bijgebouw werd gevormd door sporen 1082, 1083, 2044 en 2045. De paalkuilen vormden een vierkante structuur en mat 2 m bij 2 m. De kuilen hadden allen een donkergrijze vulling en ze hadden een bewaringsdiepte van ca. 20 cm. Net als bij de vorige structuren deed de structuur mogelijk dienst als graanopslagplaats. Figuur 111: Grondplan en een overzicht van de coupes van bijgebouw B3. De paalvulling van spoor 2045 leverde een wandfragment handgevormd aardewerk op. Het ging om een fragment handgevormd aardewerk met een donkerroodbruine baksel met chamotteverschraling. Op de buitenzijde van de wand waren effeningsstrepen zichtbaar. Aangezien het om een klein fragment ging (ca. 3x3 cm), was een sluitende datering op basis van het aardewerk niet mogelijk. De structuur werd met enige voorzichtigheid in de metaaltijden gedateerd. Aan het einde van werkput 2 werd een fragmentaire lange zijde van een gebouwplattegrond (H1) aangetroffen. Deze plattegrond is niet herkend in het veld waardoor hier geen uitbreiding van de proefsleuf heeft plaatsgevonden. De aangetroffen lange zijde is op basis van de aanwezigheid van een zwaar gefundeerde ingangspartij vermoedelijk toe te wijzen aan een plattegrond van het type Haps. De plattegrond heeft een NO-ZW oriëntatie. Het woonstalhuis bestaat uit een halve lange zijde, gezien enkel de zuidwestelijke helft tot en met de ingangspartij, meestal in het midden van de lange zijde gesitueerd, is teruggevonden. De andere lange wand is nooit opgegraven doordat de plattegrond niet is herkend tijdens het veldwerk. De paalkuilen van de wandpalen zijn eerder afgerond vierkant in het vlak. De ingangspartijen zijn eerder rond in het vlak en bestaan telkens uit drie palen aan elke kant van de ingang (Figuur 112). Iets ten zuiden van de ingangspartij is een dragende staander aangetroffen van de binnenstructuur waardoor een drieschepige binnenindeling wordt vermoed. Het is heel goed 59 Zie onder andere Oedelem, Gent Hogeweg. BAAC Vlaanderen Rapport 577 H1 (S1085, S1086, S1087, S1088, S2023, S2024, S2026, S2027, S2028, S2029, S2030) 135 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. mogelijk dat het hier gaat om een geschrankt type waarbij twee dragende palen afgewisseld worden door één dragende paal. Hieruit kan afgeleid worden dat de plattegrond mogelijk een breedte had van ongeveer 6,5 m. De structuur is ook in de lengte niet compleet aangetroffen, vermoedelijk door differentiële bewaring naar gelang de functie van het deel van het gebouw, maar gezien dit type structuren over het algemeen ingangspartijen heeft die zich in het midden van de lange zijdes bevinden, kan aangenomen worden dat de lengte ongeveer 16,4 m bedraagt. De ingangspartij is 1,5 m breed. De teruggevonden paalkuilen van de structuur waren over het algemeen duidelijk afgetekend in het vlak, maar soms slechts ondiep bewaard. De paalkuilen hadden een sterk gevlekte vulling met aanzienlijk wat bioturbatie. De wandpalen waren tot een diepte van maximaal 18 cm onder het aangelegde vlak bewaard gebleven. De dragende staander, S1088, was 26 cm diep, terwijl de ingangspartijen tot 18 cm diep zijn bewaard. Figuur 112: Vlakfoto van de ingangspartij van H1. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De sporen die aan deze cluster toebehoren, leverden zeer weinig vondstenmateriaal op. Enkel binnen de vulling van spoor 2022 werden enkele scherven handgevormd aardewerk aangetroffen. Maar het is onzeker dat deze paalkuil bij de structuur kan worden gerekend. Het ging om enkele kleine, sterk verweerde wandfragmenten (n=3, >1cm (Vnr. 115 en Vnr. 116)) en een mogelijk bodemfragment (3cm (Vnr. 111)). Het aardewerk was voorzien van een chamotte-(of potgruis-)verschraling. De scherven waren echter danig verweerd en klein dat een sluitende datering op basis van het aardewerk niet met zekerheid te stellen was. Met enige voorzichtigheid werden de vondsten in de metaaltijden gedateerd. 136 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De plattegrond kan op basis van het structuurtype nauwer gedateerd worden. De drieschepigheid en de opbouw van de ingangspartijen wijzen op een type Oss Ussen 4a, ook wel het Haps-type genoemd, maar met een evolutie naar meerschepigheid. Het basistype is uitgebreid beschreven door Schinkel en wordt gekenmerkt door de tweeschepigheid, een wandpalenrij en buitenstaanders, die afwisselend en niet-gepaard zijn geplaatst. Dit type plattegrond wordt door Schinkel voornamelijk in de middenijzertijd geplaatst hoewel ze ook nog voorkomen in de late ijzertijd.60 De meerschepige types zijn voor het eerst geïdentificeerd in De Kempen bij het grootschalig HSL-onderzoek. Zij worden veelal gezien als een evolutie op het Haps-type en iets jonger gedateerd.61 De tweeschepigheid wordt een meerschepige structuur doordat een enkele middenstaander wordt afgewisseld door twee staanders. In totaal ontstaat een vierschepige opbouw, hoewel per travee ofwel tweeschepigheid of drieschepigheid wordt verkregen. Soortgelijke plattegronden komen in een ruime omgeving voor, onder andere te Ekeren-Het Laar. Recent is een mogelijk gelijkaardig type aangetroffen tijdens de opgraving te Jabbeke Varsenare Legeweg.62 60 SCHINKEL 1998, 186. VERBEEK et al. 2004. 62 VAN DER LEIJE 2017; mond. mededeling C. Verbeek. 61 137 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 113: Overzicht en coupes van hoofdgebouw H1 ten noorden van de E40. De weergegeven sporen en coupes vertegenwoordigen slechts ca één kwart van de totale structuur. Figuur 114: Voorbeeld van een dergelijke type plattegrond, aangetroffen te Gent-Hogeweg (Dyselinck 2013). KUIL (S2025) BAAC Vlaanderen Rapport 577 Spoor 2025 is een grote kuil ten noordoosten van hoofdgebouw H1. Het spoor had een vrij ronde vorm met een breedte van 1,2 m en een lengte van 1,4 m. Het spoor was bewaard tot een diepte van 44 cm. In tegenstelling tot de overige sporen kon er binnen de vulling van dit spoor onderscheid gemaakt worden tussen drie lagen. De bovenste laag (laag 1) had een vrij heterogene grijze kleur met bijmenging van verspitte moederbodem en zeer veel roestvlekken. Onder dit bovenste vullingspakket bevond zich een heterogene lichtgrijze laag met een donkergrijze bijmenging. De grens tussen deze lagen was eerder vaag. De derde en onderste laag had een homogene donkergrijze kleur. De onderzijde van deze laag heeft een vrij scherpe en hoekige aflijning. De vullingen leverden geen vondstenmateriaal. Figuur 115: Coupe foto van kwadrant 4 op spoor 2025. 138 Figuur 116: Overzichtsplan van de structuren in het noordoosten van werkput 2 binnen deeltraject 2- Oostkamp Driekoningen Zone E40-Noord. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 139 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Vondsten Werkput 2 heeft aanzienlijk wat vondstmateriaal opgeleverd. De meerderheid van de vondsten dateren in de ijzertijd en zijn terug te koppelen aan de ijzertijdoccupatie in deze werkput, met een concentratie bij sporencluster 1. Andere vondsten zijn gedaan binnen B1, B2 en B3. Vanzelfsprekend zijn de meeste scherven gehaald uit S1070, het mogelijk urnengraf (zie discussie boven). De pot was in die mate gefragmenteerd dat die in verschillende fragmenten uiteen is gevallen. De middeleeuwse vondsten zijn gevonden in het zuidelijke deel van de werkput, in een enkel paalspoor en een greppel. Tabel 19: Vondsten werkput 2. vnr spoornr vondstcategorie aantal datering 1 t/m 18 1070 HGV AW 90 IJZ 107, 108, 123 1070 HGV AW 89 IJZ 109 2006 AW 1 BRONSL-IJZV 110 1076 AW 1 14e eeuw 111, 115, 116 2022 AW 4 IJZV-IJZM 112 1075 AW 1 LME 113 2001 AW 1 IJZM 114 2014 AW 1 indet 118 2040 AW 1 BRONSL-ROMV 119 2015 GLS 120 2035 AW 3+1 BRONSLROMV+ROM 121 2045 AW 1 BRONSL-ROMV 122 2036 AW 1 BRONSL-ROMV BAAC Vlaanderen Rapport 577 LME-NT Figuur 117: Diagnostisch materiaal uit werput 2 E40 Noord. 140 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Natuurwetenschappelijk onderzoek Er is geen verder natuurwetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in deze werkput. Wel is de urn gerestaureerd. Synthese Hoewel dit deeltraject als archeologisch waardevol werd ingeschat, kon deze verwachting slechts ten dele ingevuld worden. In de proefsleuven konden slechts drie archeologisch interessante locaties herkend worden. De overige delen van de proefsleuven waren vrij leeg. De oudste sporen zijn op basis van het vondstmateriaal te dateren in de metaaltijden. Het gaat hierbij om een hoofdgebouw (E40 Noord), enkele bijgebouwen (zowel E40 Zuid als Noord) als een twijfelachtig urnegraf (E40 Noord). Figuur 118: Samenvattend beeld van werkput 2, Beernem Noord, Deeltraject 2. In het deel ten noorden van de E40, te midden de grafheuvels, zijn een drietal bijgebouwen aangetroffen en een enkele hoofdplattegrond. Een van de bijgebouwen kon op basis van het aardewerk in de late bronstijd-vroege ijzertijd worden geplaatst, terwijl het hoofdgebouw vanaf de midden ijzertijd wordt gedateerd, dit op basis van het type huisplattegrond. Bewoning, of eerder sporen van occupatie uit deze periode te midden een funerair landschap uit de midden bronstijd is BAAC Vlaanderen Rapport 577 Op basis van de CAI konden in dit deeltraject wel sporen verwacht worden uit de metaaltijden. Ter hoogte van werkput 2, E40 noord, waren met name tal van grafcirkels gedocumenteerd door middel van luchtfotografie. De kans was dus reëel dat één van deze grafmonumenten werd aangesneden tijdens het onderzoek. 141 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. niet ongewoon. Er wordt met de huidige stand van zaken ingeschat dat vanaf de vroege ijzertijd het funerair landschap ook agrarisch wordt ingeschakeld, met hier en daar ook sporadisch een woonhuis nabij een grafheuvel. Het is ook duidelijk dat de grafheuvels op dat ogenblik nog steeds duidelijk zichtbaar waren in het landschap, gezien deze doelbewust worden ontweken bij het oprichten van structuren en/of erfinrichting. Daarom wordt hier ook even de greppel met deuk (sporen 1080, 2016, 2017) vermeld gezien deze zijn uitzonderlijke vorm te wijten kan hebben aan een dergelijk proces. Het ontwijken en/of integreren van een bestaand grafheuvellichaam in jongere greppels is reeds eerder vastgesteld te Oedelem, Ursel en Gent Hogeweg.63 Het is echter wel opmerkelijk dat deze afwijkende vorm tot zo lang behouden is gebleven gezien hij nog steeds zichtbaar was op de Atlas der Buurtwegen (zie ook Figuur 118). Bovendien lijken twee andere greppels op de Atlas der Buurtwegen wel door het dan vermoede grafheuvellichaam gegraven. Naast sporen uit de metaaltijden werden verschillende sporen aangetroffen die in de middeleeuwse of postmiddeleeuwse periode konden gedateerd worden. Het ging hierbij ook vooral om vermoedelijke perceelsgrenzen. Een uitzondering hierop waren drie houtskoolmeilers die in het begin van dit deeltraject op ca 60 m van de Bornebeek werden aangesneden. Het ging om drie min of meer ronde houtskoolmeilers waarvan er één onderzocht werd. Het ging om een vrij ondiepe structuur. Qua datering zorgen deze structuren voor problemen. Er werd slechts één klein aardewerkfragment aangetroffen bij het couperen van een van de houtskoolmeilers. Hierbij bestaat het risico van intrusiviteit. Voorzichtigheidshalve worden de meilers toch als mogelijk (laat)middeleeuws gedateerd. De ronde vorm correspondeert ook met de gangbare typologie van houtskoolmeilers.64 Ter hoogte van werkput 3 van de zone E40-zuid werden een drietal middeleeuwse gebouwplattegronden aangesneden. Helaas werden deze pas bij de uitwerking herkend, waardoor deze in het veld slechts gedeeltelijk onderzocht zijn of als recent zijn geïnterpreteerd. Het ging vermoedelijk om twee hoofd- en één bijgebouwen. De hoofdgebouwen bestonden uit de typische drieschepige constructies die frequent bij middeleeuwse opgravingen aangetroffen worden. Helaas werd er zeer weinig vondstmateriaal verzameld, waardoor deze structuur slechts globaal tussen de 11e en de 13e eeuw kan gedateerd worden. De structuren liggen deels buiten CAI melding 209133, maar kunnen hier wellicht deels mee te vereenzelvigen zijn. Vermoedelijk moet een deel van de als recente greppels geïnterpreteerde sporen als deel van de volmiddeleeuwse nederzetting geïnterpreteerd worden. In het gebied van E40 Noord werden enkel enkele vermoedelijke postmiddeleeuwse greppels aangesneden. Nederzettingssporen uit de middeleeuwen werden hierbij niet aangetroffen. Vermoedelijk werden de gronden in deze periode als akker of weiland gebruikt. 63 64 BOURGEOIS et al. 1989; CHERRETTE/BOURGEOIS 2003; CHERRETTE/BOURGEOIS 2002; DYSELINCK 2013. Mondelinge informatie presentatie onderzoek houtskoolmeilers door K. Deforce, Contactdag Archeologie Oost-Vlaanderen, 18/11/2017. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De nederzetting lag op een lichte zandige verhevenheid in het landschap, waardoor het aantreffen van deze structuren niet geheel verwonderlijk is. 142 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 6 Deeltraject 3: Deeltraject Oedelem Vliegend Paard (door Tina Dyselinck, Olivier Van Remoorter en Nathalie Baeyens) Figuur 119:Lijndiagram van het Fluxys leiding: Alveringem-Maldegem met aanduiding van Deeltraject 3: Oedelem-Vleigend BAAC Vlaanderen Rapport 577 Paard. Figuur 120: Deeltraject 3 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op het GRB. 143 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Deeltraject 3 ligt in de gemeente Oedelem en strekt zich uit tussen de Beekstraat en de Zandgrachtstraat. Het tracé startte halfweg tussen de Beekstraat en de Beverhoutsveldstraat en liep zo over de Groenstraatbeek en Vullaertstraat tot aan de Bruggestraat. Vanaf de Bruggestraat liep het tracé tot 330 meter over de Weg naar Sint Kruis. Dit was tevens de grens tussen dit deeltraject en Lot 5 van THV. Uit het vooronderzoek was gebleken dat het om een zone met een relatief hoog archeologisch potentieel ging. In totaal werd ca. 6.920 m² onderzocht. Op basis van de resultaten uit de proefsleuf werden vier zones geselecteerd voor een vervolgonderzoek, nl. één zone in Beernem 1 (werkputten 2 tot en met 13) en drie zones in Beernem 2 (werkputten 2, 3 en 4) (Figuur 124). In het volgende hoofdstuk worden achtereenvolgens de data uit het bureauonderzoek, uit het booronderzoek, uit het proefsleuvenonderzoek en de data uit de opgravingen per zone besproken. Figuur 121: Deeltraject 3 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op het DHM. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Als de gegevens van het vooronderzoek op het DHM geplot worden, dan valt vooral op dat het gedeelte van Beernem 2 zich vooral in lager gelegen gedeelten van het landschap bevindt. Het gebied werd ook door enkele beken doorsneden.Naar het noorden toe volgt de sleuf een deel van de flank van de cuesta Brugge-Gent. Om vervolgens schuin over de top verder door te lopen in noordoostelijke richting. Op deze flank werd een middeleeuws pottenbakkersatelier aangetroffen. 144 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 6.1 Voortraject Bureauonderzoek Ten noorden van de Vullaertstraat, tot aan de huidige Bruggestraat liep de leiding door enkele akkeren bospercelen. Ten noorden van de Bruggestraat werden eerst enkele akkerpercelen doorkruist waarna het tracé de Parochieweg kruiste. Op ongeveer 80 m van dit kruispunt boog het tracé af naar het oosten en liep over de zuidelijke flank van de cuesta van Oedelem om uiteindelijk over de cuesta richting de Sijselestraat te gaan. Op de Ferrariskaart bevonden zich enkele akkers ter hoogte van het tracé en ook verder naar de Sijselestraat werden enkel akkers en bosland doorsneden. Naast de cartografische bronnen werd ook gekeken naar bestaande archeologische data in de nabijheid van het onderzoeksgebied. Deze zijn terug te vinden in de CAI. Voor Oedelem en dan meer bepaald op de flanken van de cuesta zijn verschillende archeologische data gekend: Tabel 20: Data CAI-gegevens. CAI-nr Omschrijving 158397 Slagveld van de Slag bij Beverhoutsveld 1382 71915 Schip (ROM-vroeg ME) -betrouwbaarheid nihil 71912 Muntschat (ROMM) 71913 Muntschat (mog. zelfde als 71912) 202090, 202099 Mogelijk zandwinning (luchtfotografie) 202008, 202066, 202068, 202074, 202075, 202076, 202082, 202084, 202086, 202102, 202104, 202106, 202111, 202112, 202118, 209138, 209141, 209143 202070, 202078, 202087, 202107, 202119, 202071, 202079, 202088, 202108, 202257, 202072, 202080, 202100, 202109, 202259, 202073, 202081, 202101, 202110, 202260, Sporen (luchtfotografie) Grafheuvel (luchtfotografie) 202083, 202095 Mogelijk Celtic Field (luchtfotografie) 200252 Niet gevonden 202103, 202105 Pottenbakkerij (ME) (luchtfotografie) 152791 Grafheuvels 71920 Sporen (ROMM) 70790 Vondstconcentratie (STEEN, ROM, Vroeg ME) Wat betreft de archeologische data valt op dat in de directe omgeving van het deeltraject niet veel lithisch materiaal aangetroffen werd. De meeste lithische vondsten bevinden zich verder naar het oosten, op de top van de cuesta en niet zo zeer binnen de zone van Deeltraject 3. Deze zijn voornamelijk gemeld naar aanleiding van twee prospectiecampagnes in de jaren 1980. BAAC Vlaanderen Rapport 577 154549, 154551, 154553, 154554, 154555, 154556, 154557, 154558, 154559, 154560, 154617, 200250, 200251, 200253, 200254, 200255, 200258, 200580, 200261, 201028, 202077, 202091, 202115, 202116, 202117, 202261, 209142 In de omgeving van het tracé zijn op basis van de luchtfotografie verschillende grafcirkels gekend. Deeltraject 3 lijkt een grafheuvellandschap te doorsnijden. Een opgravingscampagne van de UGent 145 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. heeft een deel van deze grafheuvels onderzocht (CAI 152791). Het onderzoek, daterend uit de periode 2000-2003, werkte verder op een prospectief onderzoek dat reeds in 1993 was uitgevoerd. Vijf grafheuvels liggen er gegroepeerd op een kleine zandige opduiking. De variatie tussen de grafheuvels was groot, in grootte maar ook in uitvoering. De grafheuvels dateren uit de bronstijd, hoewel ook jongere monumenten zijn toegevoegd.65 Eveneens via luchtfotografie zijn mogelijke sporen uit de ijzertijd (Celtic Fields CAI 202083 en 202095) en middeleeuwen gevonden. De interpretatie van de Celtic Fields dient met enige voorzichtigheid behandeld te worden gezien deze nog niet zijn geverifieerd door verder onderzoek. Het zou echter niet verwonderen, mochten de Celtic Fields ook in deze regio geattesteerd worden. Dergelijke raatakkers zijn complexen van met walletjes omgeven velden en akkers uit de late prehistorie, waarvan sommige nog aan het oppervlak bewaard zijn gebleven. Recent onderzoek in Nederland heeft aangetoond dat deze doorheen eeuwen in gebruik zouden zijn gebleven.66 De opbouw, waarbij het schoonmaken van het te bewerken veld van onkruid en onzuiverheden als stenen ervoor zorgt dat deze, indien deels bewaard, nog door luchtfotografie op te merken zijn. De middeleeuwse sporen (CAI 202103 en 202105) zijn in 1993 aangesneden tijdens het onderzoek naar de grafheuvels. De sporen zijn, onder andere door de voorlopige determinatie van het aardewerk, geïnterpreteerd als sporen van een pottenbakkersatelier.67 De archeologische sporen uit de Romeinse periode bevinden zich in hoofdzaak ten oosten van het onderzoekstracé, met andere woorden in en rond het centrum van het huidige Oedelem. Verder werden ook losse vondstmeldingen gedaan van enkele sporen (CAI 71920) en zelfs een muntschat (CAI 71912 en mogelijk 71913). De luchtfotografische bronnen van verschillende mogelijke zandwinningskuilen staan hier mogelijk mee in verband. Naast de vele vondsten die betrekking hebben met de tegelproductie zijn ook indicaties voor aardewerkproductie. Het aardewerkensemble bevatte hoofzakelijk afvalmateriaal en misbaksels. Uit de prospectie kon niet afgeleid worden aan welk productiecentrum dit aardewerk toebehoorde maar men kon wel vaststellen dat de concentraties het resultaat waren van een grootschalige dumping in openliggende kleiputten.68 Ook bij een proefsleuvenonderzoek van Raakvlak uit 2010 werden kuilen en grachten met middeleeuws aardewerk aangetroffen op een afstand van ongeveer 1,2 km van het onderzoeksgebied. 65 HILLEWAERT et al. 2011; AMPE et al. 1995. ARNOLDUSSEN et al. 2016; ARNOLDUSSEN/DE VRIES 2014. 67 AMPE et al. 1995. 68 VANDERMOERE 1981, 26. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Voor de late middeleeuwen zijn in de ruime regio rond Oedelem veel meldingen gekend. Net als bij de steentijdvondsten gaat het om vondstmateriaal dat werd aangetroffen bij de prospectiecampagnes uit de jaren 80. Bij twee meldingen gaat het specifiek om materiaal dat verband houdt met een belangrijke tegelproductie die hier heeft plaatsgevonden tijdens de volmiddeleeuwse periode. De oudste bronnen gaan terug tot 1308. Volgens de bronnen was de productie verdeeld over twee centra: een aan de Tegelhoogte (ca 2,6 km ten ONO van de opgravingszone van Beernem 1) en een tweede ter hoogte van de huidige Danegemstraat (ca 500 m ten ZW van de Tegelhoogte). Rondom deze centra werden verschillende meldingen gedaan van steen- en pannenbakkerijen. Tenslotte is nog een derde productiecentrum gekend net ten noorden van het centrum van Oedelem op ca. 1,6 km van het onderzoekstracé (CAI 71940). 66 146 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 122: Aanduiding van de vele CAI-meldingen langs deeltraject 3. Archeologische en paleolandschappelijke boringen Beernem 1 Volgens de geologische kaart van België ligt het grootste deel van dit deeltracé in een zone met fluvioperiglaciale afzettingen uit het Weichseliaan. Alleen boringen 830 t/m 833 en 842 t/m 845 liggen in een zone met alluviaal/colluviaal/stuifzand (Holoceen) op fluvioperiglaciaal (Weichsel). Op de bodemkaart loopt het tracé afwisselend door de volgende drie eenheden: matig natte en matig droge lemig zandbodem met een verbrokkelde humus- en/of ijzer-B-horizont, en natte licht zandleemgronden zonder profielontwikkeling. Over de hele lengte van dit tracé zijn archeologisch interessante lagen aangetroffen, waaronder mogelijke oude akkerlagen. Daarnaast zijn meerdere vuurstenen afslagen aangetroffen, alsmede verschillende wandfragmenten van grijs aardewerk uit de periode 1100-1300 na Chr. Gezien de BAAC Vlaanderen Rapport 577 Beernem 1 werd onderzocht door middel van boringen LB32 en VB25. Deeltracé LB32 lag gunstig op een beekdalflank. Het betreft hier boorpunten 827 t/m 860. Het tracé doorsneed tien effectieve percelen. Op deze percelen bestond het bodemgebruik uit weiden en bosstroken. Het reliëf in het terrein was licht glooiend. Het terrein was goed bereikbaar. Slechts een beekje snijdt het tracé. 147 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. interessante bodemlagen en de vondsten die al gedaan zijn in dit tracé, wordt vervolgonderzoek aangeraden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Deeltracé VB25 ligt nabij een grafcirkel en een terrein met omwalling. Het betreft hier boorpunten 1248 t/m 1289 en 1577 t/m 1617. Het tracé doorsneed acht effectieve percelen. Op deze percelen bestond het bodemgebruik uit grasland en akkerland, waarop aardappels en mais werd verbouwd. Het reliëf in het terrein was glooiend. Het terrein was goed bereikbaar. Er waren wel enkele greppels en hekken aanwezig. Ter plekke van dit tracé zijn erg veel vondsten gedaan. Gezien de archeologische interessante lagen die zijn aangetroffen bij het booronderzoek, alsmede de zeer grote hoeveelheid vondsten wordt aangeraden een proefsleuvenonderzoek uit te voeren ter plekke van het gehele tracé. Beernem 2 Het tracé van Beernem 2 werd onderzocht door LB33 en VB24. Deeltracé LB33 bestaat uit een enkele raai van boorpunten ter plekke van de toekomstige gasleiding. Het betreft hier boorpunten 861 t/m 864. Het tracé doorsneed één perceel. Dit betrof een weide. Het reliëf in het terrein was licht glooiend en liep af in zuidelijke richting. Het terrein was goed bereikbaar. Volgens de geologische kaart van België ligt dit deeltracé in een zone met fluvioperiglaciale afzettingen uit het Weichsel. Op de bodemkaart liggen boringen 861 t/m 863 in een zone met natte lemig zandgronden zonder profielontwikkeling. Boring 864 ligt in een zone met matig natte lemig zandgronden met een verbrokkelde humus- en/of ijzer-B-horizont. Deeltracé VB24 ligt nabij een grafcirkel en een terrein met omwalling. Het betreft hier boorpunten 1237 t/m 1247 en 1565 t/m 1576. Het tracé doorsneed één perceel. Hierop bestond het bodemgebruik uit akkerland, waarop mais werd verbouwd. Het reliëf in het terrein was licht glooiend. Het terrein was goed bereikbaar. Tussen de weg en het perceel lag wel een sloot. Op de bodemkaart ligt het grootste deel van het tracé in een zone met matig natte lemig zandgronden met verbrokkelde humus- en/of ijzer-B-horizont. Alleen boringen 1241 t/m 1254 en 1570 t/m 1572 liggen in een zone met matig droge zandgronden met verbrokkelde humus- en/of ijzer-B-horizont. Ter plekke van dit tracé zijn verschillende begraven A-horizont aangetroffen, waarvan een groot deel is geïnterpreteerd als een esdek. Hierdoor kunnen aanwezige archeologische resten heel goed bewaard zijn gebleven. Tevens zijn er een stuk pijpaarde en een vuurstenen kling aangetroffen op het BAAC Vlaanderen Rapport 577 Volgens de geologische kaart van België ligt het grootste deel van dit deeltracé in een zone met fluvioperiglaciale uit het Weichsel. Alleen boringen 1243 t/m 1245 en 1572 t/m 1574 liggen in een zone met colluviale of alluviale of stuifzandafzettingen uit het Holoceen op fluvioperiglaciale afzettingen uit het Weichsel. 148 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. maaiveld. Er wordt daarom aangeraden ter plekke van dit tracé een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. De Bodemkaart Op basis van de bodemkaart kan gesteld worden dat het Fluxystracé verschillende bodemeenheden doorsnijdt. Het deel van Beernem 2 bestaat vooral uit matig droge lemige zandbodems of zandbodems met verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont (respecitievelijk Sch en Zch). Verder komt ook een kleine strook met matig natte lemige zandbodem met verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont (Sdh). Naar de zuidelijke beek toe komt vooral een natte lichte zandleembodem zonder profiel voor (Pep). In het noorden, net ten zuiden van de Bruggestraat komt ook een natte, lemige zandbodem zonder profiel voor (Sep). Figuur 123: Deeltraject 3 met tracé van de leiding en aanduiding van de proefsleuf en de werkputten op de bodemkaart. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Het gedeelte ten noorden van de Bruggestraat tot de Parochieweg bestaat eveneens uit een matig droge lemige zandbodem met verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont (Sch). Vanaf de Parochieweg gaat de bodem over in een matig droge zandbodem met verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont (Zch) naar een matig droge zandbodem met structuur B-horizont (Zcb). Meer naar de top van de helling komt een matig droge lemige zandbodem met sterk gevlekte en verbrokkelde textuur B-horizont voor (Scc). De top van de helling wordt gekenmerkt door een matige natte, lemige zandbodem met een sterk gevlekte en verbrokkelde textuur B horizont, waarbij klei zich op minder dan 75 cm onder het oppervlak bevindt (wSdc). Deze klei is dan ook de top van de cuesta. 149 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Proefsleuf (werkput 1) De proefsleuf van dit deeltraject startte aan de Beekstraat en liep verder tot de Bruggestraat als grens tussen Beernem 1 en Beernem 2. Aan de overzijde van de Bruggestraat liep het tracé verder richting de Bergstraat. Het prospectieteam werd geleid door Niels Janssens. Het prospectieteam bestond verder uit Sarah Schellens, Yves Perdaen, Annelies Claus en Christine Swaelens. Figuur 124: Overzichtsplan Deeltraject 2-Proefsleuven: met aanduiding van de 2 zones. Het eerste deel van het traject, Beernem 1, bevindt zich tussen de Bergstraat en de Bruggestraat, waar een tracé van ca 1,1 km door middel van proefsleuven werd onderzocht. De sleuf werd enkele keren onderbroken omwille van enkele perceelsgrachten, de Weg naar Sint-Kruis en de Parochieweg. Net als bij de andere deeltrajecten is de proefsleuf als werkput 1 gedocumenteerd. Binnen dit deeltraject werd één grote opgravingszone tussen de Zandgrachtstraat en de Parochieweg geadviseerd voor verder onderzoek (werkputten 2 tem 13). Vele van de sporen bevonden zich binnen deze opgravingszone. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Beernem 1 150 Figuur 125: Overzichtsplan - Proefsleuf ten noorden en zuiden van de weg naar Sint-Kruis. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 151 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. De sporen die buiten de opgravingszone vielen, zijn sporen 1001 tem 1015 en 1138 tem 1151. Deze sporen bevonden zich ten noorden van de Parochieweg. Het ging hierbij hoofdzakelijk om greppels met een onbepaalde datering. Op basis van de scherpte van de aflijning kon echter wel een middeleeuwse of jongere datering vermoed worden. Vermoedelijk ging het om perceelsgreppels. Naast de greppels werden ook nog een paar kuilen en verschillende recente vergravingen aangetroffen. Vooral het stuk onmiddellijk ten oosten van de Zandgrachtstraat leverde verschillende kuilen en lineaire sporen op, het merendeel van (sub)recente ouderdom. Slechts een handvol bodemverkleuringen is op basis van hun kleur, aflijning en oriëntatie weerhouden als potentieel archeologisch interessant. Geen enkel spoor leverde bij de aanleg vondsten op. Iets meer naar het oosten werd een kleiige opduiking aangesneden waarin geen sporen herkend werden. De aanleg van de werkput tussen de Weg naar Sint Kruis en de Zandgrachtstraat leverde geen duidelijke archeologische indicatoren op. In de ondergrond bevond zich een sterk verkitte ijzerhoudende bodem waarin enkel windvalstructuren zijn opgemerkt. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 126: Recente lineaire sporen en kuilen net ten oosten van de Zandgrachtstraat. 152 Figuur 127: Overzichtsplan - Proefsleuf in de zone van de Parochieweg. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 153 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Vanaf ca 250 meter ten WZW van de Weg naar Sint-Kruis nam de sporendensiteit sterk toe. Er werden verschillende kuilen, paalkuilen, greppels aangesneden. Er werd ook een zwarte laag aangetroffen waarin ook één pottenbakkersoven uitgegraven was. Aan de overzijde van de beek werd een tweede oven aangesneden. Naast de vele sporen gaf het groot aantal scherven ook een duidelijke aanwijzing dat hier een belangrijke archeologische zone aangesneden was. Bij het booronderzoek werden ook verschillende scherven opgeboord, waardoor er verondersteld werd dat er mogelijk een pottenbakkersatelier in de ondergrond zat. Dit vermoeden kon bevestigd worden door de sleuven. Figuur 128: Ovenstructuur aangetroffen tijdens de proefsleuven. De aanzet naar de opgevulde depressie is zichtbaar als een geleidelijk donkerder wordende bodem. Op ca 150 meter ten zuidwesten van de beek werden in de proefsleuf verschillende paalkuilen en kuilen aangetroffen. De kuilen bevatten ook veel middeleeuws aardewerk. De paalkuilen waren duidelijk ouder en vermoedelijk in de metaaltijden te dateren. Deze structuur werd volledig in de opgraving opgegraven. Iets meer naar het zuiden bevonden zich nog enkele bijgebouwtjes en een mogelijke waterput. Op basis van de sterke sporendensiteit, de grote hoeveelheid vondsten en het belang van de site werd een opgraving over een lengte van ca 270 lopende meter aanbevolen. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Net ten zuiden van werkput 11 werden nog enkele verspreidde paalkuilen en greppels aangetroffen. 154 Figuur 129: Overzichtsplan - Proefsleuf ten zuiden van de Parochieweg en ten noorden van de Bruggestraat. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 155 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 130: Overzichtsplan van de structuren in de proefsleuf aan de Bruggestraat binnen deeltraject 3- Beernem 1. BIJGEBOUW B3 (S1507, S1509, S1530, S1531) 69 Deze afweging werd gemaakt in samenspraak met het Agentschap Onroerend Erfgoed. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Ten zuiden van de Parochieweg en ten noorden van de Bruggestraat werden ook twee proefsleuven gegraven. De sporen in deze zone kregen spoornummers 1500 tem 1556. Hier werden enkele middeleeuwse perceelsgreppels aangetroffen, maar ook vier structuren die vermoedelijk bij de nederzetting binnen de opgravingszone, of de periferie hiervan, behoren. Onderstaande structuren zijn in de proefsleuf gedocumenteerd, maar werden niet geadviseerd voor een opgraving.69 156 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. In een kijkvenster in de meest oostelijk aangelegde proefsleuf zijn een viertal sporen aangetroffen die de restanten zijn van een mogelijk grotere structuur. Deze structuur loopt mogelijk door ten oosten van de putwand. De sporen tekenden zich in het vlak af als ronde sporen met een diameter van gemiddeld 30 cm. De noordelijke palenrij bestaat uit minimaal drie paalkuilen, de sporen 1509, 1530 en 1531. De zuidelijke palenrij is slechter bewaard met slechts één paalkuil, spoor 1507. De structuur meet ongeveer 5 m breed, de lengte is onbekend, maar minimaal 5,5 m. Het bijgebouw heeft geen vondsten opgeleverd die de structuur kunnen dateren. Figuur 132: Coupefoto van S1532. Ten noorden van deze plattegrond is een kuil, spoor 1532, gevonden waarin een enkele scherf is aangetroffen met een datering in de late ijzertijd-Romeinse periode. Het gaat om een randscherf van een tweeledig exemplaar met een ronde uitstaande lip met beginnende en onafgewerkte ribbelhals. De kuil zelf is ovaalvormig met een lengte van 67 cm op een breedte van 39 cm. De vulling van de kuil BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 131: Structuurplan van bijgebouw B3. 157 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. zelf is tweeledig, onderin een donkergekleurde gevlekte zandige laag met erboven een pakket met verbrande leembrokken. De bewaarde diepte van dit spoor was ca 25 cm. Figuur 133: Tekening van het randfragment uit spoor 1532. SPORENCLUSTER (S1511, S1512, S1513, S1514, S1515, S1516, S1517, S1533, S1534) In het volgende kijkvenster zijn een aantal paalkuilen aangetroffen met een zeer donkere vulling, af en toe gelaagd of met kern en insteek nog aan te duiden. Hier is echter geen structuur uit af te lijnen, gezien ook het beperkt zicht op het vlak, waardoor deze slechts als sporencluster wordt beschreven. De sporen zijn allen ronde sporen in het vlak, met een wisselende diameter, variërend tussen 20 en 50 cm. De bewaarde diepte varieerde ook sterk (tussen 10 en 30 cm onder het archeologisch vlak). Figuur 134: Coupefoto’s van S1512, S1514 en S1533. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Er is geen vondstmateriaal aangetroffen in één van deze paalkuilen. 158 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. BIJGEBOUW B4 (S1554, S1555, S1556) In de westelijke proefsleuf is een palenrij aangetroffen die mogelijk de helft vertegenwoordigt van een grotere structuur. De palenrij bestaat uit drie paalkuilen die op een onderlinge afstand van 1,8 m zijn ingepland. Het kan zijn dat deze palenrij nog langer was, aangezien net ten noorden van deze rij zich de putwand van de sleuf bevond. De structuur heeft geen daterende vondsten opgeleverd. Figuur 136: Structuurplan van bijgebouw B5. BIJGEBOUW B5 (S1518, S1519, S1520, S1521, S1522, S1523, S1524, S1525, S1526, S1539) In het uiterste noorden van deze zone met ontdubbelde proefsleuven is een gebouwplattegrond aangetroffen bestaande uit twee palenrijen van telkens 5 paalkuilen. De palen zijn met een interval van ongeveer 70 cm ingeplant en vormen zo de lengte van het gebouw, 4 m. De breedte meet 3 m. Gezien de afmetingen van het gebouw wordt het als bijgebouw geïnterpreteerd. De structuur, en twee van de paalkuilen, wordt oversneden door een recente drainage. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 135: Structuurplan van bijgebouw B4. 159 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. De sporen tekenden zich af als ovale vlekken met een gemiddelde lengte van 35 cm en een gemiddelde breedte van 32 cm. In coupe zijn de sporen bewaard tot een diepte van 36 cm. Dergelijke structuren komen veelvuldig voor in de vroege ijzertijd en worden veelal, door hun grootte, als bijgebouw aangeduid. Dergelijke plattegronden, met een datering gaande van de late bronstijd tot midden-ijzertijd, zijn reeds eerder aangetroffen in Kruishoutem Markt, Wachtebeke Stationsstraat, Sint-Niklaas Eekhoornstraat en Sint-Oedenrode (Nederland). 70 Er zijn geen vondsten die deze datering kunnen bevestigen. Figuur 138: Coupefoto’s van S1528, S1540 en S1542. 70 GIERTS/SCHELLENS 2017; VANDEN BORRE et al. 2014; BAKX & SMEETS 2014; VAN BODEGRAVEN 1991. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 137: Coupefoto’s van S1524, S1521 en S1525. 160 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 139: Structuurplan van bijgebouw B6. BIJGEBOUW B6 (S1528, S1540, S1541, S1542) Net ten noorden van de structuur B5 is het bijgebouw B6 aangetroffen. B6 is een vierpalige constructie met een lengte van 1,9 m en een breedte van 1,7 m. De sporen tekenden zich ongelijk in grootte af in het vlak, waarbij voornamelijk spoor 1542 uitzonderlijk lang leek. Mogelijk gaat het hier om een dubbele paal. Helaas kan de coupe dit niet bevestigen gezien deze dwars op het spoor is gezet en niet in de lengte. Op de coupefoto is echter nog een ronde vlek te zien binnen de spooraflijning (Figuur 138). Dus waarschijnlijk is de vierpalige constructie in die hoek versterkt geweest met een extra paal. Ook is het mogelijk dat hier een ladder of opstap is aangebracht. Ook deze structuur, met name spoor 1528, wordt oversneden door een drainage. Er zijn geen vondsten gedaan die de structuur kunnen dateren. Beernem 2 Met uitzondering van de sporen binnen de geselecteerde zones werden binnen de proefsleuf relatief weinig archeologisch relevante sporen aangetroffen. Het merendeel van de sporen waren greppelstructuren die op basis van de historische kaarten als postmiddeleeuws gedateerd konden worden. Daarnaast werden ook zeer veel recente sporen of sporen die verband houden met landbouwactiviteiten (ploegsporen en drainages) aangetroffen. Onderstaande structuren zijn in de proefsleuf gedocumenteerd, maar gaven geen aanleiding tot een opgraving.71 Het gros van de geregistreerde sporen leverde geen vondstmateriaal op, wat een datering sterk bemoeilijkt. 71 Deze afweging werd gemaakt in samenspraak met het Agentschap Onroerend Erfgoed. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Het tracé van Beernem 2 startte halfweg tussen de Beekstraat en de Beverhoutsveldstraat en liep zo over de Groenstraatbeek en Vullaertstraat tot aan de Bruggestraat. In totaal werd een tracé van ca 1 km onderzocht. Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek werden binnen het traject Beernem 2, drie verschillende archeologisch relevante zones aangeduid. Werkputten 2 en 3 bevonden zich tussen de Beekstraat en de Groenstraatbeek. Werkput 4 situeerde zich tussen de Hellepoelbeek en de Bruggestraat. 161 Figuur 140: Overzichtsplan - Proefsleuf ten zuiden en noorden van de Beverhoutstraat. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 162 Figuur 141: Overzichtsplan - Proefsleuf ten zuiden en noorden van de Vullaertstraat. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 163 Figuur 142: Overzichtsplan - Proefsleuf ten zuiden van de Bruggestraat. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 164 Figuur 143: Overzichtsplan van de structuren in de proefsleuf tussen de Vullaertstraat en de Hellepoelbeek binnen deeltraject 3- Beernem 2. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 165 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. BIJGEBOUW B1 (S1047, S1059, S1060, S1061, S1062, S1063) Het eerste bijgebouw (B1) wordt gevormd door sporen 1047, 1059, 1060, 1061, 1062 en 1063. De sporen staan iets asymmetrisch ten opzichte van elkaar. Bovendien wordt vermoed dat de structuur mogelijk nog verder loopt ten westen van de aangelegde proefsleuf. De breedte van de structuur meet 2,4 m, de lengte is dus onbekend. De sporen tekenden zich rond af met een vage begrenzing met een diameter tussen 26 en 31 cm. De sporen waren vrij donker, met een grote mate van bioturbatie. In coupe vertonen de sporen een insteek, een mogelijke kern, maar enkele ook een tweede fase, waarin werd heruitgegraven (spoor 1063). De bewaarde diepte van de sporen varieert tussen amper 3 cm (spoor 1060) tot 24 cm (spoor 1059). Er is geen vondstmateriaal gehaald uit de vulling van de paalkuilen, waardoor een datering van de structuur niet mogelijk is. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 144: Vlakfoto van B1. Figuur 145: Structuurplan van bijgebouw B1. 166 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 146: Coupefoto’s van S1063, S1060, S1059. BIJGEBOUW B2 (S1048, S1049, S1050, S1051) Het tweede bijgebouw (B2) bevindt zich op enkele meters buiten werkput 1, ten oosten van B1. De structuur word gevormd door sporen 1048, 1049, 1050 en 1051 in een vierkante paalzetting, met een zijde van 2 m. De sporen tekenden zich scherp af als ronde, donkere vlekken met vage begrenzing tegen de lichtgekleurde natuurlijke ondergrond. De sporen vertoonden sterke bioturbatie. De sporen hadden een gemiddelde diameter van 25 cm. De coupes getuigen van een bewaarde diepte van de sporen tussen 8 en 18 cm. Figuur 147: Vlakfoto van bijgebouw B2. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Ook hier zijn geen vondsten gedaan die de structuur kunnen dateren. 167 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 148: Coupefoto’s van S1051, S1048, S1049 en S1050. Figuur 149: Structuurplan van bijgebouw B2. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek werd de zone tussen de Beekstraat en de Berkstraat als een zone met een hoog archeologisch potentieel aangeduid. Op basis van luchtfoto’s uit het archief van J. Semey had men in de omgeving van het traject verschillende circulaire structuren, vermoedelijk grafcirkels, kunnen vaststellen. Tijdens het vooronderzoek werden dergelijke structuren niet aangetroffen. Tijdens de boringen werden op het gedeelte van Beernem 1 in verschillende van de boringen middeleeuwse aardewerkfragmenten aangetroffen. Het vermoeden bestond dat hier een pottenbakkersatelier aanwezig zou kunnen zijn. Dit vermoeden kon door middel van de proefsleuven bevestigd worden. Verder werden tijdens het proefsleuvenonderzoek verschillende (paal)kuilen aangetroffen die als nederzettingssporen werden geïnterpreteerd. De zones waarbinnen deze sporen werden aangetroffen, werden geselecteerd voor verder archeologisch onderzoek. Het betreft drie zones in het gedeelte van Beernem 2, namelijk werkputten 2, 3 en 4, en één zone in het gedeelte van Beernem 1, werkputten 2 tem 13. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Interpretatie van de resultaten en besluit 168 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Bij het proefsleuvenonderzoek moesten minimaal volgende onderzoeksvragen beantwoord worden: Zijn er sporen aanwezig? Zo ja, geef een beknopte omschrijving. Ja, er zijn sporen aanwezig. Het gaat hierbij om paalkuilen, kuilen, grachten en greppels. In het deel Beernem 1 werden ook pottenbakkersovens, lagen, kleikuilen en afvalkuilen aangetroffen. Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen? Er werden hoofdzakelijk antropogene sporen aangesneden. Natuurlijke sporen werden ook geregistreerd in het vlak. Hoe is de bewaringstoestand van de sporen? De sporen zijn globaal genomen goed bewaard. Er was op sommige plaatsen wel sprake van enige aftopping, maar dit had slechts een beperkte invloed op de bewaring van de sporen. Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren? Er zijn duidelijk meerdere structuren aanwezig. Te Beernem 1 werden twee pottenbakkersovens aangetroffen die in de volle middeleeuwen konden gedateerd worden. Iets verder bevonden zich verschillende paalkuilen die vermoedelijke tot een structuur uit de metaaltijden konden gerekend worden. In de proefsleuf van Beernem 2 werden ook enkele bijgebouwen aangesneden die vermoedelijk ook in de metaaltijden konden gedateerd worden. Behoren de sporen tot één of meerdere periodes? Op basis van het vondstmateriaal konden deze structuren in verschillende perioden gedateerd worden. Er kon een onderscheid gemaakt worden tussen de metaaltijden en middeleeuwen. Kan op basis van het sporenbestand in de proefsleuven een uitspraak worden gedaan over de aard en omvang van occupatie? In het deel van Beernem 1 werden zeer veel sporen aangetroffen die vermoedelijk toe te wijzen zijn aan een middeleeuws pottenbakkersatelier. Hier is een vrij grote opgraving noodzakelijk om deze site in zijn geheel te kunnen vatten. Iets verder waren enkele structuren uit de metaaltijden aangetroffen. Het is dus mogelijk dat beide sites elkaar deels oversnijden. In het deel van Beernem 2 werden enkele stucturen aangesneden die mogelijk een deel van een nederzetting vormen of enkele off-site fenomenen vormen. Hoewel vrij veel grachten en greppels aangesneden werden, konden weinig greppels als erfafbakening geïdentificeerd worden. De meeste van deze greppels waren toe te wijzen aan subrecente of recente perceelsafbakeningen. Enkel bij het pottenbakkersatelier werden enkele greppelsegmenten aangesneden die mogelijk wel tot het atelier behoorden. Verder onderzoek is hier noodzakelijk. Zijn er indicaties voor de aanwezigheid van funeraire contexten? Zo ja; Er werden geen funeraire contexten aangetroffen, ondanks het feit dat de proefsleuf door een gebied liep dat rijk is aan grafheuvels. Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen, geomorfologie, …)? Het gros van de proefsleuf liep door de zandstreek. Het tracé van Beernem 2 liep door een vrij vlak landschap. Enkel ter hoogte van werkput 4 was op een lichte zandige opduiking gelegen. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Zijn er indicaties (greppels, grachten, lineaire paalzettingen, …) die kunnen wijzen op een inrichting van een erf/nederzetting? 169 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Het tracè van Beernem 1 was gelegen op de overgang van een zandige ondergrond naar de flank van een cuestaheuvel. Centraal door de opgravingszone liep een beekvallei. De bodem centraal in de opgravingszone was afwisselend zandige klei tot zandige leem. Meer naar het oosten en westen ging de bodem terug over in zand. Kunnen archeologische vindplaatsen in tijd, ruimte en functie afgebakend worden (incl. de argumentatie)? De sites in Beernem 2 kunnen als randfenomenen van een nederzetting of off-site fenomenen omschreven worden. Het gaat waarschijnlijk om structuren die tussen de metaaltijden en de middeleeuwen kunnen gedateerd worden. Mogelijk kan de datering verscherpt worden bij het vervolgonderzoek. De site van Beernem 1 is een meerperiodensite. Op basis van het aangetroffen aardewerk en de typologie van de structuren kon een opdeling in een deel met sporen uit de metaaltijden en een deel met sporen uit de middeleeuwen gemaakt worden. De metaaltijdsporen behoren vermoedelijk toe aan een nederzetting of erf. De middeleeuwse sporen maken deel uit van een pottenbakkersatelier. Wat is de vastgestelde en verwachte bewaringstoestand van elke archeologische vindplaats? De bewaring van de sites is vrij goed tot goed te noemen. Er lijkt weinig tot geen recente verstoring aanwezig te zijn binnen de proefsleuven. Ook erosie of aftopping lijkt minimaal te zijn, waardoor een vrij goede bewaring verwacht kan worden. Wat is de waarde van elke vastgestelde archeologische vindplaats? In elk van de vastgestelde vindplaatsen werden verschillende paalkuilen en greppels waargenomen. Deze kunnen tot een deel van een nederzetting toebehoren. De vindplaatsen kunnen extra informatie verschaffen over het voormalige landgebruik in de metaaltijden en middeleeuwen. De waarde van Beernem 1 is van enorm wetenschappelijk belang. Dit is de eerste maal in de Vlaamse archeologie dat een middeleeuws pottenbakkersatelier opgegraven zal worden. Het lijkt er op dat de pottenbakkers hier een vrij uitgebreid atelier hebben gehad. De wetenschappelijk waarde van dit atelier is zeer hoog. Wat is de potentiële impact van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de waardevolle archeologische vindplaatsen? Voor waardevolle archeologische vindplaatsen die bedreigd worden door de geplande ruimtelijke ontwikkeling en die niet in situ bewaard kunnen blijven: Wat is de ruimtelijke afbakening (in drie dimensies) van de zones voor vervolgonderzoek? Beernem 1 : Werkputten 2 tot en met 13 bevinden zich tussen de Parochieweg (ca 40 m ten NO hiervan) en 250 m ten ZW en 100 m ten NW van de Zandgrachtstraat. Beernem 2: Werkput 2 bevindt zich ca. 320 m ten noorden van de E40 en 250 m ten zuiden van de Halve Maanstraat. Werkput 3 bevindt zich ca. 50 m ten zuiden van de Groenstraatbeek, 120 m ten zuiden van de Vullaertstraat en 200 m ten noorden van de Groenstraatbeek, 440 m ten noorden van de Beverhoutsveldstraat. Werkput 4 bevindt zich net ten zuiden van de Bruggestraat BAAC Vlaanderen Rapport 577 De geplande werken zullen een zeer zware impact hebben op het archeologisch bodemarchief. Ter hoogte van de feitelijke gasbuis zal de bodem tot op grote diepte verstoord worden. Op de werkpiste zal de teelaarde afgegraven worden, waardoor mogelijk ook reeds archeologisch relevante lagen of sporen zullen geraakt worden. 170 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht, zowel vanuit methodologie als aanpak voor het vervolgonderzoek? Een gedegen evaluatie van de in de proefsleuf aangetroffen sporen is noodzakelijk. Hierbij moet zeker voldoende ruim opgegraven worden om de aangesneden site te kunnen vatten. Er moet ook aandacht besteed worden aan de mogelijke structuren. Zeker bij het pottenbakkersatelier is zorgvuldig onderzoek noodzakelijk. Hierbij moet aandacht besteed worden aan de ovenstructuren zelf, de afvalcontexten, eventuele restanten van de structurele indeling van het atelier,… Ook dient overleg met periode- en materiaaldeskundigen plaats te vinden. • • • • • • • • • • • • • • • • • • • Wat is de aard en omvang van de sporen Welke datering hebben deze sporen? Welke activiteiten vonden op deze locatie plaats? Voor het onderzoek van het pottenbakkersatelier zijn volgende nieuwe onderzoeksvragen opgesteld: Onderzoeksvragen aardewerk Oedelem Wat is de omvang en datering van het pottenbakkersatelier? Kan er een fasering opgemerkt worden in de productie? Zoja, wat is de datering van deze fasen? Welk aardewerkvormen werden geproduceerd? Hoe werd het aardewerk vervaardigd? Welke versieringsmethoden werden gebruikt? Zijn er invloeden van buitenaf op te merken? Hoe werd het aardewerk gestapeld in de ovens? Zijn er aanwijzingen voor meerdere bakkingen van het aardewerk? Werd geglazuurd en niet geglazuurd aardewerk samen gebakken? Welke klei werd gebruikt voor de productie van het aardewerk? Hoe werd de klei verschraald? Werd het lokaal gewonnen zand gebruikt voor het verschralen van de pottenbakkersklei? Welke evolutie in randtypologie kan opgemerkt worden? Welke vormen en aardewerkgroepen kunnen aangetroffen worden in de verschillende productiefasen? Kunnen er uitspraken gedaan worden over de bakomstandigheden en de technische kwaliteiten van de gebruikte pottenbakkersklei? Kunnen er uitspraken gedaan worden over de omvang en de duurtijd van de productie in de verschillende fasen? Kan er een component gebruiksaardewerk herkend worden? Kunnen er uitspraken gedaan worden over de aard van de bewoning van de consumptiesite? Welke datering heeft het gebruiksaardewerk? Zijn er voor de beantwoording van deze vraagstellingen natuurwetenschappelijke onderzoeken nodig? Zo ja, welke type staalnames zijn hiervoor noodzakelijk en in welke hoeveelheid? Ja, natuurwetenschappelijk onderzoek kan een hulp zijn bij de datering van de sporen, maar ook bij de verdere analyse van de mogelijke structuren van afvalcontexten. Hierbij kan gedacht worden aan 14Cdateringen en macrorestenanalyses. Bij het aantreffen van crematies of begravingen is zeker een stelpost voor fysisch-antropologisch onderzoek noodzakelijk. Bij elk van deze onderzoeksmethoden zijn zeker voldoende stelposten noodzakelijk (ca 3-5). Voor het onderzoek van het pottenbakkersatelier zijn een aantal specifieke onderzoeksmethoden noodzakelijk. Hierbij kan gedacht worden aan archeomagnetische dateringen, antracologisch onderzoek, slijpplaatjesonderzoek, chemische analyse van het aardewerk en textuuranalyses van kleivoorraden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Welke vraagstellingen zijn voor vervolgonderzoek relevant? 171 Figuur 150: Advieskaart Deeltraject 3: Beernem 1 – Proefsleuf: Zones van de proefsleuf geselecteerd voor verder onderzoek op basis van de aanwezige sporen; Werkput 2 tem 12. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 172 Figuur 151: Advieskaart Deeltraject 3: Beernem 2 – Proefsleuf: Zones van de proefsleuf geselecteerd voor verder onderzoek op basis van de aanwezige sporen; Werkput 2, 3 en 4. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 173 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 6.2 Archeologische zones Beernem 1: werkputten 2 tot en met 13 Het vele aardewerk dat tijdens het boor- en vooronderzoek werd aangetroffen, was slechts een voorbode van wat er tijdens de opgraving zou worden aangetroffen. Het volledige oostelijke deel van dit onderzoeksgebied tussen de Pastorijstraat en de Zandgrachtstraat maakt deel uit van een middeleeuws pottenbakkersatelier. Echter, naast het pottenbakkersatelier werden ook bewoningssporen uit de metaaltijden en vroege middeleeuwen herkend. Het nadrukkelijkst aanwezig waren echter de sporen die deel uitmaakten van het pottenbakkersatelier. Deze zone werd onderzocht tussen 8 december 2014 en 6 maart 2015. Binnen de strook die onderzocht kon worden, werden 2181 spoornummers uitgeschreven, waarvan 1904 als antropogene en 277 als natuurlijke sporen werden geïnterpreteerd. Hierbij zijn 20 ovens geteld. Om de bespreking van het sporenbestand overzichtelijk te houden, is geopteerd voor een bespreking van de sporen per grote periode (metaaltijden, middeleeuwen) en daarna per spoorcategorie. Bij de algemene spoorbespreking zal vermeld worden tot welke fase de desbetreffende sporen horen. In de synthese hopen we een beeld te kunnen vormen van de chronologie en ruimtelijk ontwikkeling van het pottenbakkersatelier doorheen de vroege en volle middeleeuwen, maar ook de interne opdeling van het atelier en de relatie met het landschap. Bodem BAAC Vlaanderen Rapport 577 De bodemopbouw binnen het onderzoeksgebied was vrij gevarieerd. Centraal werd het terrein gedomineerd door de aanwezigheid van een opgevulde beekvallei waarrond en waarin de pottenbakkers zich gevestigd hadden. Aan beide zijden van deze beek bestond de bodem dan weer uit een meer ‘normale’ bodemopbouw. Figuur 152: Locatiekaart met aanduiding van de besproken profielen geplot op een uitsnede van de allesporenkaart. 174 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. In werkput 2 werd een profiel geregistreerd ten oosten van de beekvallei, ver buiten de invloed van de dempingslagen die rondom deze vallei aangesneden werden. In dit profiel kon een A/C-profiel waargenomen worden. De top van de moederbodem bevond zich op ca 12,70 m TAW. De bouwvoor bestond uit een licht zandige klei met een donkergrijsbruine kleur. Als inclusies konden kiezels, rolkeien, aardewerk en enkele houtskoolspikkels opgemerkt worden. Hieronder bevond zich direct de moederbodem die bestond uit kleiig zand tot zandige klei waarvan de zandige fractie bestond uit matig fijn tot matig grof zand. In de moederbodem konden drie verschillende pakketten onderscheiden worden (vullingen 2 tem 4, 1-C tem 3-C). Laag 1-C bestond uit bruinoranje matig kleiig zand met een matig fijne zandfractie. In deze laag werden een weinig oxidatievlekken, een matige hoeveelheid bioturbatie en enkele ijzerconcreties herkend. Laag 2-C bestond uit een sterk zandige klei met verschillende zandige laagjes die uit matig grof zand bestonden. In deze laag waren meer oxido-reductieverschijnselen op te merken. Laag 3-C bestond uit een matig zandige klei met ook verschillende zandige laagjes die uit een matig grof zand waren samengesteld. De kleur van deze laag was eveneens oranjebruin. Figuur 153: Profiel ten oosten van de beekvallei in werkput 2. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De bodem ten oosten van de beekvallei bestond dus algemeen genomen uit verschillende kleiig zandige tot zandig kleiige afzettingen. 175 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 154: Profieltekening van profiel 1 in werkput 2. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 155: Profielfoto van de bodemopbouw ten westen van de beekvallei in werkput 9. Figuur 156: Profieltekening van profiel 3 in werkput 9. 176 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Ten westen van de beekvallei werden ook twee profielen geregistreerd. Hiervan is vooral profiel 3 in werkput 9 het belangrijkste. Langs deze zijde van de beek kon een meer ontwikkelde, en beter bewaarde bodemopbouw waargenomen worden. De bouwvoor was op deze locatie vrij dik, tot ca 50 cm. Deze bestond uit donkergrijs licht kleiig zand waarin aardewerkfragmenten, rolkeien en enkele houtskoolspikkels vervat zaten. Onder de bouwvoor kon een restant oudere bouwvoor (Apb) herkend worden. Deze bestond uit donkergrijs, lichtbruingevlekt matig lemig zand. Onder de bouwvoor bevond zich een vrij humusrijke B-horizont. De dikte van deze horizont varieerde tussen 10 en 25 cm. Deze B-horizont had een lichtbruin, lichtgrijs gevlekte kleur en bestond uit matig lemig zand. De overgang tussen de B-horizont en de C-horizont bevond zich op ca 11,10 m TAW. Binnen deze C-horizont kon onderscheid gemaakt worden tussen verschillende sedimenten. Het gros van de lagen bestond uit matig lemig zand tot licht lemig zand. Als inclusies werden verschillende mangaanen ijzerconcreties opgemerkt. Verder kwamen ook vaak oxido-reductieverschijnselen voor. Lokaal kwamen in deze natuurlijke lagen ook glauconietrijke zandbanken voor. Onderin het profiel konden duidelijke vorstwiggen herkend worden als lichtgrijze verticale banden in een oranjegrijze bodem. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De bodem aan de westzijde van de beekvallei vertoonde een duidelijk beter bewaarde bodemopbouw dan in het oosten, vermoedelijk werd dit deel van het opgravingsgebied minder intensief beploegd en mogelijk dus langer als weiland gebruikt. Figuur 157: Vlakfoto met duidelijk zicht op de dagzomende dempingslagen van de beekvallei. 177 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Centraal binnen het opgravingsgebied werd de bodemopbouw gedomineerd door de aanwezigheid van de dempingslagen van de beekvallei. Deze dempingslagen werden zowel in het vlak als in de coupes en profielen waargenomen. Om een beter inzicht te verkrijgen in de bodemopbouw en opvullingsgeschiedenis van de beekvallei werden twee grote profielen gezet. Het ging hierbij om één profiel (profiel 1) parallel aan de beek, op de grens tussen werkputten 4 en 5 en één profiel haaks op de beekvallei (profiel 2) in het noorden van werkput 4. Het profiel haaks op de beekvallei (profiel 2) kon helaas niet volledig ingetekend worden wegens instortingsgevaar. Het profiel werd daarom vervolledigd op basis van de profielfoto’s. In profiel 2 (Figuur 158 en Figuur 159) konden duidelijke afhellende lagen ingetekend worden in de richting van de huidige beek. Deze dempingslagen waren tot diep in de natuurlijke ondergrond aanwezig (tot ca 1,5 m onder maaiveld). Het was duidelijk in de profielen dat de oorspronkelijke beekvallei veel breder was dan de beek die nu aanwezig is. Op basis van de bodemkundige waarnemingen kon een hypothese gesteld worden dat alle vermoedelijke oorspronkelijke kleiafzettingen afgegraven zijn geworden om vervolgens opgevuld te worden met verschillende lagen afval van het pottenbakkersatelier.72 Lokaal onder de dempingslagen waren hier en daar nog restanten van kleilagen aanwezig (vulling 14). Onder de dempingslagen bevonden zich nog zeer veel sporen, waaronder verschillende kuilen en greppels. Vermoedelijk ging het bij de meeste sporen om ontginningskuilen Het aardewerk uit de verschillende lagen van de opvulling van de beekvallei bestond overwegend uit vrij gemengd materiaal, waarbij zowel aardewerk uit productiefase 4 als productiefase 5 aanwezig was. Vermoedelijk zal tijdens productiefase 4 de aanzet tot het dempen van de beekvallei gemaakt zijn, waarbij de demping tijdens of in het begin van productiefase 5 voltooid zal zijn. In de dempingslagen uit productiefase 5 werden ook enkele ovens uitgegraven, wat toch aangeeft dat deze demping eerder in het begin van deze productiefase moet geplaatst worden. De ovens die in deze dempingslagen uitgegraven waren, konden met enige voorzichtigheid in het derde kwart van de 12e eeuw gedateerd worden. De afdekkende laag, spoor 5002, kon op basis van het aardewerk ook in het derde kwart van de 12e eeuw gedateerd worden. Deze laag dekte alle sporen in het centraal gedeelte van het opgravingsterrein af. Het materiaal uit deze afdekkende laag was zo mogelijk nog meer gemengd. Het omvatte materiaal uit alle productiefasen, maar productiefase 5 was het nadrukkelijkst aanwezig. Deze afdekkende laag werd aan beide zijden van de beek aangetroffen, zij het in het westen iets minder nadrukkelijk dan in het oosten. 72 Hypothese aangedragen door J. Mikkelsen (Raakvlak). BAAC Vlaanderen Rapport 577 De dempingslagen van de beekvallei bestonden uit verschillende lagen. De belangrijkste laag bestond uit laag 5002, de algemene nivelleringslaag die over een groot deel van werkputten 4, 5 en 6 kon waargenomen worden. Deze nivelleringslaag kwam overeen met vulling 1 in dit profiel. Hieronder bevonden zich verschillende lagen (vullingen 18 tem 23). Naar de beek toe werden de dempingslagen dikker. Er konden enkele grote lagen onderscheiden worden. Bij het afgraven kon wel duidelijk waargenomen worden dat vele van de dempingslagen uit donkergrijze tot grijszwarte lagen zandige klei of kleiig zand bestonden waarin veel aardewerkfragmenten, houtskool en zeer veel grind vervat zat. Voor een herkomst van het grind kan gedacht worden aan grind dat bij het zuiveren van de klei door middel van levigatie werd verwijderd uit de kleimatrix. Daarnaast is het ook niet ondenkbaar dat het grind van hogerop de cuesta door de beek afgezet is. Dit grind was alleszins een niet gewenst gegeven dat bijgevolg bij de demping van de beekvallei gebruikt werd als opvulling. 178 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. De natuurlijke ondergrond bestond vooral uit een sequentie van kleiig zand waartussen een bank glauconiethoudend zand vervat zat (vulling 16). Dieper ging het moedermateriaal over in een meer gereduceerde versie. Figuur 158: Haaks profiel op de dempingslagen van de beekvallei in werkput 4. Dit profiel kon wegens instortingsgevaar niet BAAC Vlaanderen Rapport 577 meer ingetekend worden. 179 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 159: Fotografische compositie en profieltekening op basis van de foto’s van profiel 2, haaks op de oude beekvallei. 180 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 160: Overzichtsplan van werkput 2-3-4-5 binnen deeltraject 3-Beernem 1. 181 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 161: Overzichtsplan van werkput 6-7-8-9 binnen deeltraject 3-Beernem 1. 182 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 162: Overzichtsplan van werkput 10-11-12-13 binnen deeltraject 3-Beernem 1. 183 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 163: Overzichtsplan van de structuren gedateerd in de metaaltijden binnen deeltraject 3 Beernem 1. 184 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Metaaltijden: Sporen en structuren (door Tina Dyselinck) De opgraving te Beernem 1 heeft een aanzienlijk aantal sporen opgeleverd die in de metaaltijden gedateerd kunnen worden. Uit deze sporen zijn een aantal structuren afgeleid. De structuren worden hieronder één voor één besproken. Figuur 165: Coupefoto’s van S1144, S1147 en S1146. BIJGEBOUW B1 (S1144, S1145, S1146, S1147) Deze vierpalige structuur werd reeds tijdens het proefsleuvenonderzoek aangetroffen en gedocumenteerd maar wordt hier beschreven doordat deze volledig in de zone van de opgraving ligt. De sporen waren in het vlak als duidelijk ronde vlekken zichtbaar, met een gemiddelde diameter van BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 164: Vlakfoto bijgebouw B1. 185 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. ongeveer 30 cm. In coupe bleken de sporen nog vrij goed bewaard, met een diepte tot 19 cm. De structuur mat 2,2 bij 1,8 m en had een NNO-ZZW oriëntatie. Er zijn geen vondsten gedaan die deze structuur kunnen dateren. Er is geen natuurwetenschappelijk onderzoek uitgevoerd. Figuur 166: Structuurplan van bijgebouw B1. BIJGEBOUW B2 (S1143, S1187, S1188, S1189) Eveneens aangetroffen tijdens het proefsleuvenonderzoek, maar deel uitmakend van de zone van Beernem 1, is de vierpalige structuur bijgebouw B2. Deze werd net iets ten noorden van bijgebouw B1 aangetroffen. De structuur mat 1,4 op 1,3 m en had een NNO-ZZW oriëntatie. De sporen tekenden zich als ronde vlekken af met een diameter van ongeveer 20 cm. De sporen waren over het algemeen beter bewaard dan die van B1, met een maximale diepte van 26 cm. Enkel spoor 1187 was slecht bewaard, tot amper 6 cm onder het archeologische vlak. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Er zijn geen vondsten gedaan die deze structuur kunnen dateren. Er is geen natuurwetenschappelijk onderzoek uitgevoerd. Figuur 167: Coupefoto’s van S1143, S1188 en S1187. 186 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 168: Structuurplan van bijgebouw B2. BIJGEBOUW B3 (S12002, S12001, S12003) Figuur 169: Structuurplan van bijgebouw B3. 73 De aanleg van het vlak verliep hier zeer problematisch door de beperkte vaardigheden van de kraanmachinist. BAAC Vlaanderen Rapport 577 In werkput 12 werd een mogelijke structuur aangetroffen waarvan enkel drie paalkuilen zijn gedocumenteerd. Mogelijk maken deze deel uit van een grotere structuur gezien net ten oosten van de structuur zich de grens van het plangebied bevond. De vierde, meest zuidwestelijke hoekpaal werd niet meer gedocumenteerd. Het vlak was er te diep aangelegd. Deze werd echter wel waargenomen bij de aanleg van het vlak.73 De huidige structuur mat 1,4 op 1,5 m. Door de weersomstandigheden was de documentatie van deze structuur gebrekkig en incompleet. 187 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 170: Vlakfoto van bijgebouw B3, de onderste twee paalkuilen zijn goed zichtbaar, de derde is aangegeven met een pijltje. Bemerk ook de wateroverlast die zorgde voor een problematische registratie. Centraal in werkput 11, ten noorden van de voorgaande structuren, werd een groter bijgebouw aangetroffen. De basisstructuur bestond uit twee parallelle rijen van vier palen. De structuur had een OW-oriëntatie en had een lengte van 4 m en een breedte van 2 m. De opbouw van de structuur was niet heel strak, maar werd gerekend tot het type ID, zoals geïdentificeerd door Schinkel.74 Deze werd beschreven als een structuur bestaande uit twee palenrijen, bestaande uit meer dan zes palen. De basisopbouw van de structuur bestond waarschijnlijk uit zes palen, sporen 11012, 11015, 11016, 11017, 11018 en 11020, waaraan in het oosten nog twee extra palen zijn toegevoegd, sporen 11013 en 11019. De palen waren in coupe nog goed bewaard onder het vlak, tot een diepte van 36 cm. Er werden geen vondsten gedaan bij het documenteren van deze structuur.75 Uit de vulling van spoor 11013 is een houtskoolfragment (V48) gedateerd tussen 1010 en 840 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid, 2787±30 BP, RICH-24062) wat een datering geeft in de late bronstijd. 74 75 SCHINKEL 1998. Het is mogelijk dat deze structuur in feite bestaat uit twee losstaande kleinere structuren, met overlap. BAAC Vlaanderen Rapport 577 BIJGEBOUW B4 (S11012, 11013, 11015, 11016, 11017, 11018, 11019, 11020) 188 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 172: Coupefoto’s van S11012, S11016 en S11015. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 171: Vlakfoto van bijgebouw B4. 189 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 174: Vlakfoto van bijgebouw B5. BIJGEBOUW B5 (S1138, 1139, 1140, 1178) Deze vierpalige structuur werd eveneens aangetroffen en opgegraven tijdens het proefsleuvenonderzoek. De structuur bevond zich ten noorden van B4 en had een OW-oriëntatie. De zijdes maten 1,5 en 1,6 m. De sporen waren goed zichtbaar in het vlak als kleine ronde vlekken met een diameter van 20 cm. In coupe waren de paalkuilen ook eerder aan de ondiepe kant, met een maxima van 14 cm onder het archeologisch vlak. Er zijn geen vondsten gedaan die deze structuur kunnen dateren. Er is geen natuurwetenschappelijk onderzoek uitgevoerd. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 173: Structuurplan van bijgebouw B4. 190 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 175: Coupefoto’s van S1138, S1139 en S1140. Figuur 176: Structuurplan van bijgebouw B5. Centraal in werkput 9 werd een gedeeltelijke structuur aangetroffen. Vermoedelijk ging het om een in oorsprong zespalige structuur, waarbij twee paalkuilen zich buiten het plangebied bevonden. De structuur had een NNO-ZZW oriëntatie en mat 3,7 op 2,9 m. De sporen waren in het vlak vaag afgetekend als sterk uitgeloogde sporen met een eerder langwerpige vorm. Ook in coupe bleken de sporen sterk uitgeloogd. De sporen waren tot maximaal 14 cm onder het vlak bewaard. Een fragment houtskool uit de vulling van spoor 9024 (M71) is gedateerd tussen 540 en 380 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid, 2361±29 BP, RICH-24073), wat de structuur in de midden ijzertijd plaatst. Dit is zeer uitzonderlijk gezien de nabijheid van het graf spoor 9028. Indien het graf onder een grafheuvel heeft gelegen, zou deze reeds geërodeerd moeten zijn om de oprichting van bijgebouw B5 toe te laten. Hierdoor wordt vermoed dat graf spoor 9028 een secundaire bijzetting zal zijn geweest, een begraving in de rand van een grafheuvel. BAAC Vlaanderen Rapport 577 BIJGEBOUW B6 (S9024, 9025, 9026, 9027) 191 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 177: Vlakfoto van bijgebouw B6. Net rechts op de foto de aanzet van het graf spoor 9028. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 178: Coupefoto’s van S9025, S9026 en S9027. Figuur 179: Structuurplan van bijgebouw B6. 192 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. HOOFGEBOUW H1 (S10096, 11002, 10093, 10090, 10097, 10094, 10092, 10095, 10082, 10083, 10091, 10088, 10067, 11001, 10075, 10073, 11003, 10062, 10059, 10080 (=11008), 11006, 10050, 10041, 10051, 10052, 10030, 10031, 10032, 10025, 10024, 10022, 10038, 10041, 10042/43, 10044, 10023, MOGELIJK 10047, 10053, 10072, 10079) Deze plattegrond werd reeds tijdens het proefsleuvenonderzoek gedeeltelijk aangesneden en was één van de redenen om uit te breiden naar een opgraving. Het drieschepige hoofdgebouw had een NWZO oriëntatie en had een lengte van 16 m en een breedte van 6,5 m. De dragende constructie bestond uit twee parallelle palenrijen, elk bestaande uit drie palen in de interne constructie. Deze dragende constructie werd in beide kopse kanten herhaald, waardoor in totaal twee palenrijen bestaande uit 5 palen de dakconstructie droegen. De overspanningen waren van west naar oost respectievelijk 1,8 m, 3,8 m, 4,7 m en 3,8 m. De overspanning van 4,7 m werd deels opgevangen door de aanwezigheid van de ingangspartijen. De wand, vooral vrij fors uitgebouwd in de westelijke helft, bestond uit langwerpige paalkuilen die in de lengte van het gebouw lagen. De westelijke kopse kant had nog buitenstaanders gepaard aan de wandpalen. De oostelijke kopse kant bestond slechts uit twee palenkoppels, in lijn met de dragende constructie. De wandpalen waren opmerkelijk smal en breed waardoor werd vermoed dat ofwel twee palen in eenzelfde kuil waren geplaatst of gebruik werd gemaakt van planken. In de coupes van de palen werd geen schuinstand opgemerkt. Slechts uitzonderlijk werd een kern en insteek aangeduid. De ingangspartij werd vermoed op de helft van het gebouw, waar tevens de forsheid van de structuur verminderde. Na het vooronderzoek werd de mogelijkheid geopperd dat het hier zou gaan om een midden bronstijd huisplattegrond. Dit vermoeden wordt hier niet gevolgd. De plattegrond lijkt zeer sterk op een plattegrond gevonden te Gent-Hogeweg, waar deze werd gedateerd in de vroege ijzertijd.76 Ook de plattegrond te Aalter-Kerkhof vertoont enige gelijkenissen.77 Drieschepige plattegronden zijn niet ongewoon in de vroege ijzertijd. Een dergelijke datering zou ook veel logischer zijn gezien het grafheuvellandschap waarbinnen de plattegrond zich bevond. Met de huidige kennis over de midden bronstijd zouden begravingen en bewoning in de midden bronstijd niet op een zelfde locatie voorkomen. Pas vanaf de vroege ijzertijd wordt bewoning tussen de grafheuvels geattesteerd, zoals onder andere te Waardamme en Sint-Gillis-Waas.78 Uit spoor 10049 zijn twee scherven gehaald, waaronder een randfragment dat hoort bij een schaal die in de vroege ijzertijd gedateerd kan worden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Een houtskoolfragment uit de vulling van spoor 10042 (M42) is gedateerd en geeft een datering weer tussen 760-410 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid, 2457±30 BP, RICH-24053), wat de structuur in de vroege tot midden ijzertijd plaatst. De datering van eveneens een stukje houtskool uit de vulling van spoor 10025 (vnr 34) bevestigt dit met een datering tussen 550 en 390 v. Chr. (93,4% waarschijnlijkheid, 2382±30 BP, RICH-24058). 76 DYSELINCK 2013. HOORNE/VANHEE 2006. 78 DEMEYERE/BOURGEOIS 2005; VAN BEEK/DE MULDER 2014. 77 193 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 181: Coupefoto’s van S10082, S10088 (dwarse coupe) en S10091. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 180: Vlakfoto van hoofdgebouw H1, gecoupeerd. 194 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 182: Structuurplan van hoofdgebouw H1. In werkput 11 werd een kleine waterkuil aangetroffen. Spoor 11024/25 tekende zich in het vlak af als een rond spoor, met twee vullingen. De diameter was 2,8 m. Na boring werd gedacht dat het spoor slechts een 50-tal cm diep was, maar gezien de grondwaterstand ondanks de bemaling nog steeds vrij hoog stond, is besloten de coupe met de kraan te zetten. De kuil was uiteindelijk 111 cm diep, gemeten vanaf het vlak. Er was geen beschoeiing merkbaar. De waterkuil werd gedateerd op een stukje houtskool uit vulling 4, de onderste vulling (vnr 106). De koolstofdatering heeft een resultaat tussen 1880-1660 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid, 3443±32 BP, RICH-24060). Dit is ouder dan verwacht. Een datering in de midden bronstijd A zou willen zeggen dat ofwel de waterput deel uitmaakt van het funerair landschap waarbinnen de regio zich bevindt op dat ogenblik. Ofwel bevond zich een midden bronstijd erf in de onmiddellijke omgeving. Waterputten worden in die periode niet in de nabijheid van het woonhuis verwacht, maar wel in de ruime omgeving. Het pollenbeeld laat zien dat het gebied nog vrij dicht bebost was op de drogere zones in deze periode. De vondst van pollen van eiken, linde en een enkele iep lijkt daar op te wijzen, waarbij linde wijst op BAAC Vlaanderen Rapport 577 WATERKUIL (S11024, 11025) 195 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. schaduwrijke stukken. Het bos was in die mate toch reeds open zodat hulst en eikvaren konden groeien. Op open plekken kan hazelaar aangetroffen worden. In de meer vochtige delen van het landschap zouden elzen en wilgen voorkomen, naast verschillende oeverplanten. Er zijn ook graanpollen aangetroffen waardoor wordt vermoed dat op enige afstand akkers aanwezig waren. Ook verschillende akkeronkruiden lijken hier op te wijzen. Figuur 183: Vlak- en coupefoto van S11024/25 (vlak 1). BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 184: Vlak- en coupefoto van S11024/25 (vlak 2). Figuur 185: Vlak- (boven) en coupetekeningen (onder) van waterkuil 11025. 196 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. BEGRAVINGEN (S9030, S9028) De opgraving heeft twee begravingen blootgelegd. Spoor 9028 tekende af als een afgeronde driehoek in het vlak met een lengte van 1,8 m en een breedte van 1,5 m. Gezien er in het vlak reeds enkele verbrande stukjes bot aanwezig waren, werd het spoor voorzichtig gecoupeerd en integraal bemonsterd. Het spoor bleek ondiep bewaard, tot 22 cm. Hierin werden zeer gefragmenteerd en zeer verspreid kleine stukjes verbrand bot, een klein beetje houtskool en een enkele scherf die mogelijk thuishoort in de midden bronstijd aangetroffen. Figuur 187: Vlak en coupetekeningen van begravingen 9028 (boven) en 9030 (onder). BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 186: Vlak- en coupefoto van S9028. 197 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Spoor 9030 had in het vlak een afgerond rechthoekige vorm met een lengte van 1,4 m en een breedte van 1,2 m. In coupe was de kuil iets onregelmatiger bewaard, met een maximale diepte van 14 cm. In deze kuil werd een beenderpakket aangetroffen waarbij de zeer zorgvuldig geselecteerde crematieresten vermoedelijk in een container (een lap stof, een houten recipiënt) waren bijgezet. Deze container is doorheen de tijd vergaan waardoor enkel het verbrand botpakket is aangetroffen. Uit dit graf zijn geen andere vondsten gehaald. Figuur 188: Vlak- en coupefoto van S9030. Beide begravingen zijn integraal bemonsterd en gewaardeerd op macroresten en de mogelijkheid tot koolstofdatering. Uit spoor 9030 (vnr 84) is gecremeerd bot geselecteerd voor datering wat een resultaat heeft opgeleverd tussen 1880-1680 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid, 3455±31 BP, RICH24054) (midden bronstijd A). Deze datering bevestigt het vermoeden dat het hier gaat om een graf horend bij het funerair landschap van Oedelem. Hierdoor kan ook geopperd worden dat boven dit graf een grafheuvel is opgeworpen, die de tand des tijds niet heeft doorstaan. Gezien dergelijke grafheuvels niet altijd een kringgreppel kregen, hoeft het niet te verwonderen dat deze niet is aangetroffen. Meestal zijn de begravingen namelijk minder diep aangelegd dan de kringgreppels rond de grafheuvel, waardoor een kringgreppel, indien deze aanwezig was zeker zou zijn teruggevonden. Uit spoor 9028 (vnr 114) is een houtskoolfragment gedateerd wat het graf plaatst tussen 2150 en 1940 v. Chr. (93,3% waarschijnlijkheid, 3675±36 BP, RICH-24079). Dit graf zou dus ouder zijn dan spoor 9030. Hier dient wel de opmerking worden gemaakt dat het heel goed mogelijk is dat oud hout is gebruikt voor de brandstapel. Dus het graf kan mogelijk jonger zijn. 79 DE MULDER et al. 2017a; DE MULDER et al. 2017b. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Van deze kuilen werd in het veld vermoed dat het ging om grafcontexten die in de midden bronstijd mogen geplaatst worden en horen bij het grafheuvellandschap dat reeds gekend was op de site Oedelem-Drie Koningen. De begravingen bestonden uit vrij grote grafkuilen waarin een crematie werd bijgezet. Bij het aantreffen van de mogelijke grafkuilen werd gericht gezocht naar restanten van een kringgreppel. Deze zijn echter niet met zekerheid aangetroffen. De mogelijke grafheuvel zou dan horen bij de grafheuvelgordel die reeds gekend is vanuit luchtfotografie en een verkennend onderzoek uit de jaren 90 van de vorige eeuw. Het is echter ook mogelijk dat het ging om vlakgraven, zoals die sporadisch wel worden aangetroffen, zoals onder andere te Wijnegem Blikstraat, meestal deel uitmakend van het begin van een urnenveld. Slechts in twee gevallen zijn vlakgraven geïsoleerd teruggevonden. Nooit, echter, tussen opgerichte grafheuvels.79 198 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Gezien de aanwezigheid van bijgebouw B6 nabij spoor 9028 wordt vermoed dat spoor 9028 een bijzetting is in de rand van de grafheuvel. Gezien spoor 9030 jonger is gedateerd dan spoor 9028, wordt ook deze begraving als een secundaire bijzetting gezien langs de rand van een grafheuvel. Deze secundaire bijzettingen zijn veelal iets dieper ingegraven, in de natuurlijke ondergrond, gezien het grafheuvellichaam aan de rand minder hoog is. De centrale begraving van deze grafheuvel is niet aangetroffen, wat niet verwonderlijk is gezien deze veelal niet diep zijn ingegraven, gezien de volledige grafheuvel er wordt opgericht. Figuur 189: Mogelijke elementen die deel uitmaken van een grafheuvel. Let op de begravingen aan de rand van de heuvel en hun relatieve diepte ten opzichte van het centraal graf (uit: Bourgeois 2013, Fig. 3.3, 29). 199 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. GREPPEL (S9003, S10014) Net ten oosten van het hoofdgebouw werd een sterk uitgeloogde greppel aangetroffen die voor een groot deel werd oversneden door boomuitgraafkuilen (zie 0). Deze oversnijding en de sterke uitloging deden in het veld reeds vermoeden dat de greppel mogelijk van aanzienlijke datum was. Om dit te staven werd de volledige inhoud van deze greppel handmatig uitgeschept. Er werden echter geen vondsten gedaan die de greppel konden dateren. De greppel had een NNO-ZZW oriëntatie en kon over een lengte van 37 m gevolgd worden. In werkput 10 was hij beter bewaard waardoor hij daar ook de grootste breedte kende, 1,11 m. In coupe was hij maximaal tot een diepte van 48 cm bewaard. Bij couperen bleek de greppel een V-vormig profiel te vertonen. Er waren geen lagen, vullingspakketten of sedimentatie te zien in de verschillende coupes. De vulling werd bemonsterd, maar gezien de steriel ogende vulling was er weinig hoop de greppel te kunnen dateren. De greppel werd aanvankelijk in de volle middeleeuwen gedateerd (10e-12e eeuw), gezien de 12e-eeuwse kuilen zijn verloop lijken te volgen. Mogelijk ging het dan om een erfafbakening uit de volle middeleeuwen die later werd vervangen door de erfafbakening waarvan de kuilen het archeologisch resultaat zijn. De bodemkundige verklaring van een dergelijk uitgeloogd spoor zou de matrix van de vulling van de greppel kunnen zijn. Deze zou dan uit een iets grovere korrel bestaan dan de omliggende natuurlijke ondergrond. Dit, in samenloop met de wat lossere vulling van de greppel, zou zorgen voor een sterker waterverloop en dus meer uitloging. Toch, met enige voorzichtigheid, gezien de sterk uitgeloogde vulling leek te wijzen op een oudere datering. Dit zou echter impliceren dat er reeds vroeg een erf of perceel werd ingericht, wat eerder uitzonderlijk was in vroegere periodes in deze streek. Echter, gezien de aanwezigheid van het grafheuvellandschap moet ook gedacht worden aan een inrichting van het landschap op een andere manier. Mogelijk maakt deze greppel deel uit van een rechthoekig “ritueel” monument, zoals ze eerder ook zijn aangetroffen te Oedelem-Wulfsberge, Waardamme, Gent-Hogeweg en andere.80 Ook kan het om een lineaire afbakening gaan binnen dit grafheuvellandschap, waarvan De Mulder en Van Beek ook spreken in hun publicatie over hergebruik van grafheuvellocaties.81 Gezien de oriëntatie ook haaks staat op de structuren kan een gelijke datering afgeleid worden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Een 14C-datering van houtskool uit de vulling van de greppel (vnr 15) heeft het oude uiterlijk van de greppel verklaard gezien de greppel ook wel degelijk tussen 1420 en 1230 v. Chr. gedateerd kan worden (95,4% waarschijnlijkheid, 3066±31 BP, RICH-24061). Hierdoor wordt de theorie van een deel van een greppel horend bij het funerair landschap van Oedelem waarschijnlijk. Dit vooral gecombineerd met de graven die zijn aangetroffen ten oosten ervan. 80 81 CHERRETTÉ/BOURGEOIS 2003; DEMEYERE/BOURGEOIS 2005; DYSELINCK 2013. VAN BEEK/DE MULDER 2014. 200 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 191: Coupefoto van S10014. Metaaltijden: Vondsten Beernem 1 heeft wat betreft vondsten uit de metaaltijden een kleine hoeveelheid vondstmateriaal opgeleverd. De vondsten zijn voornamelijk enkel ruim te dateren. Het aardewerk is reeds in de lopende tekst besproken. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 190: Vlakfoto van S10014, met de boomuitgraafkuilen ernaast en -op. 201 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Tabel 21: Vondsten uit sporen uit de metaaltijden aangetroffen te Beernem 1. vnr spoornr vondstcategorie aantal datering 35 1035 AW 2 BRONSL-ROMV 39 1546 AW 1 BRONSL-ROMV 54 1532 AW 3 IJZL-ROMV 766 9028 AW 1 BRONSL-ROMV 358 10003 AW 2 BRONSL-ROMV 710 10049 AW 2 IJZV 709, 712 10052 AW 2 BRONSL-ROMV 101 10081 AW 1 BRONSL-ROMV 715 10087 AW 1 BRONSL-ROMV 727 10100 NS 1 997, 998 11025 NS 2 AW 1 517 BRONSL-ROMV Metaaltijden: Natuurwetenschappelijk onderzoek Tabel 22: Data stalen geselecteerd voor natuurwetenschappelijk onderzoek. Monsternr spoornr Aard spoor waardering analyse 15 10014 greppel 14 14 34 10025 H1 14 14 42 10042 H1 14 14 48 11013 B3 14 14 71 9024 B1 14 14 75 9028 crematiegraf Macroresten/14C 14 82 9028 crematiegraf Macroresten/14C - 84 9030 crematiegraf Macroresten/14C/Fysisch antropologisch 14 106 11025 waterkuil 14 14 113 9030 crematiegraf Fysisch antropologisch - C C C C C /pollen C C C C C C C C /pollen BAAC Vlaanderen Rapport 577 C 202 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Uit de vulling van spoor 11013 is een houtskoolfragment (V48) gedateerd tussen 1010 en 840 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid, 2787±30 BP, RICH-24062) wat een datering geeft in de late bronstijd. Een fragment houtskool uit de vulling van spoor 9024 (M71) is gedateerd tussen 540 en 380 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid, 2361±29 BP, RICH-24073), wat de structuur in de midden ijzertijd plaatst. Een houtskoolfragment uit de vulling van spoor 10042 (M42) is gedateerd en geeft een datering weer tussen 760-410 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid, 2457±30 BP, RICH-24053), wat de structuur in de vroege tot midden ijzertijd plaatst. De datering van eveneens een stukje houtskool uit de vulling van spoor 10025 (vnr 34) bevestigt dit met een datering tussen 550 en 390 v. Chr. (93,4% waarschijnlijkheid, 2382±30 BP, RICH-24058). De waterkuil S11025 werd gedateerd op een stukje houtskool uit vulling 4, de onderste vulling (vnr 106). De koolstofdatering heeft een resultaat tussen 1880-1660 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid, 3443±32 BP, RICH-24060). Uit spoor 9030 (vnr 84) is gecremeerd bot geselecteerd voor datering wat een resultaat heeft opgeleverd tussen 1880-1680 v. Chr. (95,4% waarschijnlijkheid, 3455±31 BP, RICH-24054) (midden bronstijd A). Uit spoor 9028 (vnr 114) is een houtskoolfragment gedateerd wat het graf plaatst tussen 2150 en 1940 v. Chr. (93,3% waarschijnlijkheid, 3675±36 BP, RICH-24079). Figuur 192: Grafiek koolstofdatering S11013. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Een 14C-datering van houtskool uit de vulling van de greppel S10014 (vnr 15) heeft het oude uiterlijk van de greppel verklaard gezien de greppel ook wel degelijk tussen 1420 en 1230 v. Chr. gedateerd kan worden (95,4% waarschijnlijkheid, 3066±31 BP, RICH-24061). 203 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 193: Grafiek koolstofdatering S9024. Figuur 195: Grafiek koolstofdatering S11025. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 194: Grafiek koolstofdatering S10042 en S10025, beide van structuur H1. 204 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 196: Grafiek koolstofdatering S9030 en S9028, beide midden-bronstijd crematiegraven. Voor het fysische antropologisch onderzoek bleken beide graven te weinig botmateriaal te bevatten. Van de stalen ingeleverd voor waardering en analyse van macroresten en pollen bleken enkel de pollenstalen van S11025 geschikt voor analyse (vnr 64). De analyse van Van Asch geeft het volgende aan:82 Het percentage pollen van bomen en struiken van droge grond is hoog in dit staal (74 %). Hierbij zijn eik (Quercus) en hazelaar (Corylus) de belangrijkste soorten. Verder is pollen aanwezig van linde (Tilia). Ook zijn wat pollenkorrels dan wel sporen aanwezig van iep (Ulmus) en van soorten uit de ondergroei van bossen, zoals hulst (Ilex) en eikvaren (Polypodium). De bomen en struiken van vochtige gronden zijn vertegenwoordigd door pollen van els (Alnus) en een enkele pollenkorrel van wilg (Salix). Het pollenbeeld laat zien dat het gebied nog vrij dicht bebost was in deze periode. In de omgeving kwamen eikenloofbossen voor met daarin linde en een enkele iep. Het vrij grote aandeel van linde in deze bossen wijst erop dat delen van de bossen nog schaduwrijk waren. Delen van de bossen waren al wel zo open dat een ondergroei met hulst en eikvaren zich kon ontwikkelen. Op open plekken en aan bosranden kwam hazelaar voor. Deze bossen zullen zich op de wat hogere en drogere zandgronden bevonden hebben. In de lager gelegen, vochtigere delen van het landschap kwamen elzenstruwelen voor. Hier groeide ook een enkele wilg. Ook kwamen hier oeverplanten voor, zoals cypergrassen en varens. Het landschap was dus nog erg gesloten in de omgeving van deze waterkuil. Wel suggereert het aangetroffen pollen van graan dat er wat akkers in de omgeving aanwezig waren. Vermoedelijk waren hier en daar al wat openingen in de bossen gemaakt voor de aanleg van akkers. Het aangetroffen kruidenpollen kan afkomstig zijn van soorten die als onkruid op deze akkers groeiden. Aangezien het aangetroffen kruidenpollen echter niet tot op soort te determineren is, kan dit niet met zekerheid gezegd worden. Het aandeel pollen van graslandplanten is zo laag dat het niet zeker is of er echt gesproken kan worden van het voorkomen van graslanden in de omgeving. Het pollen van grassen en 82 VAN ASCH 2017. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Verder is wat pollen aangetroffen van graan (Cerealia) en van grassen (Poaceae). Het aandeel kruidenpollen is zeer laag. In het staal zijn enkele pollenkorrels aanwezig van anjerachtigen (Caryophyllaceae), kruisbloemigen (Hornungia-type), zuring (Rumex acetosa/acetosella-type) en de tredbestendige plant smalle weegbree (Plantago lanceolata). De graslandplanten zijn naast pollen van grassen vertegenwoordigd door enkele pollenkorrels van walstro (Galium-type), boterbloem (Ranunculus acris-type) en blauwe knoop of duifkruid (Succisa/Scabiosa). Tot slot zijn enkele pollenkorrels dan wel sporen aangetroffen van cypergrassen (Cyperaceae) en varens (Dryopteris-type). 205 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. andere graslandplanten kan ook afkomstig zijn van een grasvegetatie nabij de waterkuil. Ook smalle weegbree kan goed lokaal op de betreden grond nabij de waterkuil gegroeid hebben. Deze soort kan ook aanwezig zijn geweest op de betreden grond van de akkers. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 197: In de omgeving van de onderzochte waterkuil kwamen eikenloofbossen voor in de metaaltijden (foto J.A.A. Bos). 206 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Middeleeuwen: Sporen en structuren (door Olivier Van Remoorter) In het onderstaande hoofdstuk worden de sporen en structuren die aan het pottenbakkersatelier toebehoren beschreven. Gezien de grote hoeveelheid aardewerk die tijdens de opgraving aangetroffen werd, is besloten om een volledig apart hoofdstuk aan de materiaalstudie te wijden (7). Bij de bespreking van de sporen zal worden stilgestaan bij de aard, functie en datering van de sporen of structuren. Eerst volgt een algemene bespreking van de bodemopbouw in de pottenbakkerszone, gevolgd door een bespreking van de sporen en structuren. Hierna volgt een synthese en bespreking van de fasering van het pottenbakkersatelier. Voor de studie van het sporen en vondstenbestand werd ook gebruik gemaakt van de handleiding die door Historic England werd opgesteld met betrekking tot de studie van pottenbakkersateliers.83 Deze handleiding gaf een eerste houvast om de studie van de sporen en structuren tot een goed eind te kunnen brengen. Op basis van de materiaalstudie werd duidelijk dat er een fasering in de productie waargenomen kon worden. Het materiaal uit de pottenbakkersovens dateerde tussen de laat-Karolingische periode (late 9e eeuw) en het derde kwart van de 12e eeuw. Op basis van de analyse van het aardewerk en in samenspraak met de wetenschappelijke begeleiding84 kon volgende fasering binnen het aardewerk onderscheiden worden. Tabel 23: Overzicht van de productiefasen. Fase Datering 1 Laat-Karolingisch (late 9e eeuw) 2 vroege 10e eeuw 3 midden-late 10e eeuw 11e eeuw 4 Midden 11e eeuw 1e kwart 12e eeuw 5 2e kwart 12e eeuw 3e kwart 12e eeuw Ovenstructuren Vier van de pottenbakkersovens lagen buiten de verstoringszone, daarom werden deze structuren enkel in het vlak geregistreerd. Het aardewerk dat zich aan de oppervlakte bevond, werd wel ingezameld om een datering van deze oven mogelijk te kunnen maken. De overige ovens werden volledig opgegraven zoals beschreven in het volgende subhoofdstuk. Voor de nummering van de verschillende ovenstructuren werd gekozen om te nummeren volgens het spoornummer van de ovenruimte. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste details betreffende elke oven opgenomen. 83 84 WHITE 2015. Dr. K. De Groote (Agentschap Onroerend Erfgoed), B. Hillewaert (Raakvlak) en prof. dr. W. De Clercq (UGent). BAAC Vlaanderen Rapport 577 In totaal werden 21 ovenstructuren vrij gelegd. Hiervan zijn 20 als pottenbakkersoven te omschrijven, één oven kon als een mogelijke oven voor tegelproductie geïdentificeerd worden. 207 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Structuurnr Wp Vl Vorm Structuur 1 Spoornr ovenruimte 3110 Sleutelgat # stookkuilen 1 Spoornr Stookkuil S3124 3 1 Structuur 2 4265 4 1 Sleutelgat 1 S4256 Structuur 3 4274 4 1 1 5001 5 1 Structuur 5 5003 5 1 Structuur 6 5 0 Structuur 7 5004 (=5027) 5016 Langwerpig sleutelgat Langwerpig sleutelgat Langwerpig sleutelgat Sleutelgat Structuur 4 5 2 Sleutelgat 2 Structuur 8 5018 5 2 Sleutelgat Structuur 9 5019 5 2 Sleutelgat Structuur 10 5025 5 2 Ovaal Buiten onderzoeks gebied Buiten onderzoeks gebied Verstoord Structuur 11 5101 5 1 Sleutelgat 2 Structuur 12 5102 5 2 Sleutelgat 2 Structuur 13 5103 5 1 Sleutelgat 1 5116, 5123 Afgedekt door 5121 5221 Structuur 14 5120 5 1 Sleutelgat Verstoord / Structuur 15 6001 6 1 Sleutelgat 1 Structuur 16 6006 6 1 Sleutelgat 2 Structuur 17 6009 6 1 Sleutelgat Structuur 18 6010 6 1 Structuur 19 6095 6 1 Structuur 20 9105 9 Structuur 21 9121 9 Opm. Scherven wand # fasen 3 Productie -fase 3 1 4 1 4 1 5024 1 5 2 5008, 5006 5028 4 5 3 5 5023, 5085 / 5 4 Niet opgegraven 1? 4 Niet opgegraven 1? 4 / 1 4 Niet opgegraven ? 4 1 4 1 4 1? 4 6002 1 3 5 5 1 6007, 6008 6009 2 3 Sleutelgat 1 6011 1? 3 Verstoord / 3 1 1 Sleutelgat deels bewaard Sleutelgat 1 9104 3 2 1 Ovaal Buiten onderzoeks gebied? / 1 5 2 / Niet opgegraven Tegeloven? Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, zijn twee types ovens aanwezig (zie ook Figuur 198). Typologisch gaat het om zogenaamde liggende ovens, waarbij de stookkuil en stookruimte op een zelfde of licht hellend niveau zitten. Het grote verschilpunt is het aantal stookkuilen. De meeste ovens zijn ovens van het type met één enkele stookkuil. Deze ovens worden als type 1 omschreven. Daarnaast komen ook ovens met twee stookkuilen voor. Deze ovens worden als type 2 omschreven. Deze typologie en nummering werd ook gebruikt in het overzichtswerk van ovenvondsten in GrootBrittannië van J. Musty uit 1974.85 85 MUSTY 1974. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Tabel 24: Overzicht van de ovenstructuren. 208 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. De ovens zelf lagen vooral geclusterd rond een beekvallei. Ovenstructuren 1 tot en met 14 bevonden zich ten oosten van de beek, ovenstructuren 15 tot en met 20 bevonden zich ten westen van de beek. De ovens zelf lagen ook grotendeels parallel aan de beekvallei. Vooral de lineaire plaatsing van ovenstructuren 15,16, 18, 19 en 20 viel bij de verwerking op. Deze vijf ovenstructuren liggen allen op één lijn. Ovenstructuren 15, 16 en 20 hebben eenzelfde NO-ZW orientatie, ovenstructuren 18 en 19 hebben dan weer eenzelfde NW-ZO orientatie. Figuur 198: Schematische voorstelling van de oventypes. Binnen de ovens van type 1 komen twee soorten voor. Het gaat hierbij om de eenvoudige, sleutelgatvormige ovens en de eerder langgerekt ovale ovens. De kleinere ovens hebben meestal een lengte van 2 meter en een breedte van 1 tot 1,5 meter. Een uitzondering is ovenstructuur 20, deze heeft een lengte van 1,2 meter en een breedte van 0,9 meter. Deze oven is de kleinste pottenbakkersoven die aangesneden werd. Vermoedelijk is de ouderdom of de beperktere productie de reden van deze eerder beperkte omvang. Ovenstructuur 4 is voorlopig de enige oven van de langgerekte ovale soort met een lengte van 5,2 meter en een breedte van 2 meter. Tot het type 2 behoren zes ovens, met name ovenstructuren 5 tem 7, 11, 12 en 16. Het gaat in alle gevallen om langgerekt ovale ovens met een lengte die tussen 3,5 en 6 meter ligt. De breedte ligt tussen 1,5 en 2,2 meter. Van vier ovenstructuren kon niet bepaald worden om welk type het ging. Ofwel lagen ze slechts deels binnen de opgravingszone, ofwel waren de ovenstructuren deels verstoord. Het ging hierbij om ovenstructuren 8, 9, 10 en 14. BAAC Vlaanderen Rapport 577 In totaal behoren tien van de 20 ovens tot het type 1. Het gaat hierbij om ovenstructuren 1 tem 4, 13, 15 en 17 tem 20. Bij ovenstructuur 2 is het evenwel niet zeker dat het gaat om een oven met slechts één stookkuil, aangezien deze oven deels buiten het onderzoeksgebied ligt. 209 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 199: Uitsnede uit de allesporenkaart met aanduiding van alle ovenstructuren. 210 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Methodologie veldonderzoek Vooraleer over te gaan naar de bespreking van de verschillende ovenstructuren wordt kort even stilgestaan bij de gehanteerde methodologie voor het onderzoek van de ovenstructuren. Bij de meeste ovenstructuren werd de kwadrantenmethode gehanteerd voor het onderzoek. De ovenstructuren werden opgedeeld in 6 tot 8 kwadranten, waardoor de ovenstructuur gecoupeerd werd ter hoogte van de stookkuil, de ovenmond en het ovenlichaam zelf. Bij de grotere exemplaren werd nog een extra coupe op het ovenlichaam zelf geplaatst. Als er twee stookkuilen voorkwamen, werd een extra coupe op de tweede stookkuil geplaats in plaats van twee op het ovenlichaam. De kwadranten kregen een nummer toegekend (bv: kwadrant 1,2 etc.) en de coupes werden aangeduid door middel van letters (coupe A-B, C-D, etc. ).Binnen de kwadranten werd de structuur per laag verdiept en bemonsterd. De oven werden verdiept tot op de eerste ovenvloer. Ieder vlak werd gefotografeerd en beschreven. De grondvlakken werden door middel van fotogrammetrie geregistreerd en later gedigitaliseerd. De coupes werden gefotografeerd en ingetekend op schaal 1:10 om zo voldoende ruimte voor soms kleine details op te kunnen nemen. Vervolgens werden de bankjes binnen de oven verwijderd, beginnend bij de bankjes van de dwarscoupe zodat er het volledige lengteprofiel zichtbaar werd. Dit lengteprofiel werd vervolgens gefotografeerd en aangevuld op de coupetekening. Wanneer het lengteprofiel geregistreerd was, werd deze ook verwijderd.86 Het volledig vrijgelegde grondplan werd nogmaals fotografisch geregistreerd en, indien mogelijk met de RTS, ingemeten of manueel ingetekend en achteraf gedigitaliseerd of aan de hand van fotogrammetrie op het grondplan aangevuld. Wanneer het grondplan van de oven volledig geregistreerd was, werden de kwadranten opnieuw uitgezet en werd er door de structuur gecoupeerd tot op de moederbodem. De coupetekeningen worden verder aangevuld waardoor de volledige stratigrafische opbouw van de oven kon geregistreerd worden. Bij 86 Bij het verwijderen van de coupes binnen de oven wordt het vondstenmateriaal per laag ingezameld. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 200: Onderzoek van ovenstructuur 15 door middel van kwadranten. 211 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. enkele ovenstructuren was een afwijking van deze werkwijze noodzakelijk omwille van de aanwezigheid van een nieuwe ovenstructuur onder de eerste oven. Het spreekt voor zich dat eerst de stratigrafisch jongste oven volledig onderzocht werd, om vervolgens de oudere structuren te onderzoeken. Wegens deze arbeidsintensieve onderzoeksmethode gekoppeld aan het grote aantal ovens en de tijdsdruk zijn niet alle ovens volgens bovenstaande manier opgegraven. Naar het einde van de opgraving werd er meteen door de volledige ovenstructuur (inclusief vloer) gecoupeerd. Dit gebeurde uiteraard zeer voorzichtig om toch geen belangrijke informatie te verliezen. Ook hier werd er in kwadranten gewerkt zoals aangegeven in het algemene plan van aanpak voor de ovenstructuren. Op deze manier konden alle noodzakelijke profielen verkregen worden binnen een korter tijdskader. Deze manier van couperen leverde daarnaast ook mooie beelden van de volledige stratigrafische sequenties van deze ovens. Figuur 201: Sfeerfoto tijdens de archeomagnetische staalnames bij ovenstructuur 15. De coupetekeningen die bij de beschrijving toegevoegd werden, werden vereenvoudigd ingekleurd. Hierbij werd enkel een globaal onderscheid gemaakt tussen de vullingen van het ovenlichaam (lichtgrijs) en de stookkuil (donkergrijs). De wand/vloer werd lichtoranjeroze ingekleurd. De gebakken binnenzijde kreeg eveneens een grijsbruine kleur. Voor de opmaaklaag van de oven werd gekozen voor een lichtgeelbeige tint. De afdekkende laag 5002 werd gearceerd weergegeven. Indien de structuur in een ophogingslaag uitgegraven was, werd deze grijs ingekleurd. Sporen die de structuur verstoren werden gekruist gearceerd weergegeven. Sporen die door de ovenstructuren verstoord of oversneden werden, werden blanco gelaten. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Van verschillende ovenstructuren werden stalen genomen, hetzij houtskoolstalen, stalen voor archeomagnetische dateringen, stalen van verbrande leem,… met het oog op verder onderzoek. Van verschillende ovens werden houtskoolstalen geanalyseerd om zo het houtgebruik te kunnen nagaan. Twee ovens werden door middel van archeomagnetisme gedateerd. Deze staalnames en dateringen werden uitgevoerd door het geofysisch Centrum te Dourbes, een afdeling van het KMI. Op twee momenten werden stalen van ovenstructuren 7 en 15 genomen voor verdere datering. 212 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 202: Uitsnede uit de allesporenkaart met aanduiding van de productiefase van de verschillende ovenstructuren. 213 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. OVENSTRUCTUUR 1 (S3110) Ovenstructuur 1 bevond zich in het noordwesten van werkput 3, op circa 3 meter van de noordelijke putwand. Het ging om een sleutelgatvormige oven (spoor 3110) met een lengte van 2,9 meter en een breedte van 1,8 m. De stookkuil (spoor 3124/4259) was min of meer rechthoekig met een lengte van 2 m en een breedte van 1,9 m. De oven zelf was WNW-OZO georiënteerd met een stookmond in de westelijke zijde. Het ging met andere woorden om een oven van type 1. Figuur 203: Ovenstructuur 1 tijdens het onderzoek. De gecoupeerde vulling van de ovenstructuur werd door middel van De oven zelf kende drie verschillende fasen. Alle ovenwanden werden opgebouwd uit gebakken leem, er werden geen sporen van bouwkeramiek aangetroffen voor het vervaardigen van de ovenwanden. De oven werd door middel van profielbankjes en vervolgens coupes doorheen de vloeren onderzocht. De oudste fase bestond uit een circa 20 cm dik pakket leem. De binnenzijde was door de verhitting donkergrijs verkleurd en hard gebakken. De dikte van deze laag varieerde tussen 2 à 3 cm. Hieronder bevond zich een circa 7 cm dikke laag oranjerode verbrande/verhitte leem. Aan de buitenzijde bevond zich een lichtgele band die als de niet verhitte leembasis van de oven kon geïnterpreteerd worden. Dit vormde dan ook de grens van de uitgraafkuil van de oven. Een bijzonderheid van deze oudste fase was dat de ovenwand deels uit scherven was opgetrokken. Het ging om fragmenten van kogelpotten die in de wand verwerkt waren, vermoedelijk voor betere isolatie van de wand. Dit kon enkel in de wanden van fase 1 waargenomen worden. De bodem was BAAC Vlaanderen Rapport 577 profielbankjes bestudeerd. 214 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. helaas voor deze fase niet zo diep uitgegraven als deze van fase 2, waardoor geen gegevens meer bewaard waren of er ook scherven in de bodem verwerkt waren. Figuur 205: Zicht op de zogenaamde schervenwand opgetrokken uit kogelpotfragmenten uit de eerste fase van deze oven. Na het opgeven van de eerste fase werd een volledig nieuw ovenlichaam aangelegd. De nieuw uitgegraven oven werd dwars door de eerste fase heen gegraven, waardoor de bodem van de eerste ovenfase vernield werd. Enkel de wanden werden behouden. Van deze tweede ovenfase werd de volledige vloer en een deel van de opgaande wand bewaard. In de coupe had de vloer een licht schuin oplopende bakruimte ten opzichte van de stookkuil. De ovenwand bestond ook weer uit leem die door BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 204: Coupe doorheen het ovenlichaam. de drie verschillende fasen zijn hierbij goed zichtbaar. 215 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. de bakking/verhitting donkergrijs aan de binnenzijde en oranjerood aan de buitenzijde gekleurd was. Op de bodem van de ovenvloer waren de indrukken van kogelpotranden zichtbaar. Dit was een onrechtstreekse bron over de stapelwijze binnen de ovens. De eerste laag kogelpotten werd met de rand naar beneden op de vloer geplaatst, waardoor een stabiel platform bekomen werd. Hierop werd dan de rest van de ovenlading gestapeld. De derde en laatste fase bestond uit een extra leemlaag die op de wand gesmeerd was. Ook deze laag kende een zelfde kleur van een grijze binnenkant met een oranjerode buitenkant. Na de opgave van deze oven werd het ovenlichaam en de stookkuil gedempt met pottenbakkersafval. In de coupe konden drie lagen onderscheiden worden in de oven, de stookkuil bestond drie verschillende lagen. De onderste laag (vulling 4) in de stookkuil en oven zelf bestond uit een laag donkergrijsbruin zandleem met veel houtskool, vooral op de bodem. Daarnaast bevonden zich ook vrij veel scherven en een weinig brokjes verbrande leem in deze laag. Hierboven bevonden zich verschillende lagen donkergrijze (vulling 3) en donkeroranjerode met donkergrijs gevlekte lagen (vulling 2), waarbij vooral in vulling 3 zeer veel aardewerk zat. Centraal ter hoogte van de stookmond bestonden de dempingslagen uit een donkergrijze met grijsbruin en geelbruin gevlekte zandleem met vrij veel brokken verbrande leem, houtskool en enkele scherven. De vullingen werden afgedekt door een centrale nazak, die vermoedelijk dezelfde was als laag 5002. De vulling van de stookkuil bestond naast vulling 4 nog uit twee extra lagen, namelijk vulling 6 en 7. Het ging om donkergrijsgeel (vulling 6) tot donkergrijsbruingeel (vulling 7) gevlekte lagen met vrij veel aardewerkfragmenten en opvallend genoeg ook veel keitjes. Daarnaast bevatten beide lagen ook brokken verbrande leem en fragmenten houtskool. Het verzamelde aardewerk bestond hoofdzakelijk uit grijs aardewerk. Zowel handgevormd als gedraaid aardewerk kwamen samen voor in de dempingslagen van deze oven. De schervenwand bestond eveneens uit handgevormd als gedraaid grijs aardewerk. Qua vormen kwamen enkel de kogelpot en de bakpan voor. Een meer uitgebreide bespreking van het aardewerk is opgenomen in hoofdstuk 7. Op basis van het aardewerk kon deze structuur in productiefase 3 gedateerd worden. 87 VAN DER LAAN 2017, rapport antracologisch onderzoek, zie bijlagen. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Het houtskool uit deze stookkuil werd door middel van antracologisch onderzoek onderzocht.87 Het ingestuurde monster (M118) bevat houtskool van twee verschillende houtsoorten. Het gaat om een combinatie van eik (Quercus) en beuk (Fagus sylvatica). In België zijn drie soorten eiken inheems: de zomereik (Quercus robur), de wintereik (Quercus petraea) en de bastaardeik (Quercus x rosacea). Deze soorten kunnen op basis van de anatomie van het hout niet van elkaar worden onderscheiden. Ongeveer één derde van de gedetermineerde fragmenten bestaat uit verkoold beukenhout. Op basis van het aantal fragmenten is het eikenhoutskool dominant aanwezig ten opzichte van het verkoolde beukenhout (respectievelijk 66 en 34 fragmenten). Wanneer de verhouding van de twee soorten wordt beoordeeld op basis van het gewicht is echter het beukenhout dominant ten opzichte van de eik (respectievelijk 16 en 10 g). Wat verder opvalt, is dat het verkoolde eikenhout uitsluitend bestaat uit stamhoutfragmenten, terwijl het beukenhout voor een deel bestaat uit hout met een kleinere diameter (jong stam- en takhout). 216 Figuur 206: Coupetekeningen van ovenstructuur 1. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 217 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. OVENSTRUCTUUR 2 (S4256) Ovenstructuur 2 bevond zich in het uiterste noordoosten van werkput 4, voor het grootste gedeelte buiten het onderzoeksgebied. De stookmond en een stookkuil bevonden zich binnen het onderzoeksgebied, maar het was niet met zekerheid vast te stellen of het ging om een oven van type 1 of 2. De oven had een WNW-OZO oriëntatie. Om zoveel mogelijk informatie te verzamelen werden een coupe haaks op en door de ovenmond en één parallel aan de putwand geregistreerd. De stookmond was nog quasi volledig intact. Het ging om een 30 cm diepe, circa 80 cm hoog bewaarde mond. De vulling van de oven bestond uit een donkergrijs tot zwart kleiig zand met verbrande leembrokjes en aardewerk. De onderzijde van de structuur bevond zich op 11,42 m TAW. Figuur 207: Zicht op de stookmond van ovenstructuur 2. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Op basis van het aardewerk kan deze structuur in productiefase 4 gedateerd worden. 218 Figuur 208: Coupetekeningen van ovenstructuur 2. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 219 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. OVENSTRUCTUUR 3 (S4274) Ovenstructuur 3 bevond zich centraal in het noorden van werkput 4. Het ging om een redelijk zwaar afgetopte oven met een lengte van 3,7 m en een breedte van circa 0,9 m. De structuur had een NNOZZW oriëntatie. Het ging om een oven van type 1 met een stookkuil aan het noordelijke uiteinde. In het zuiden werd de structuur door een recentere kuil doorsneden/vergraven. De oven zelf oversneed kuilen 4371 en 4372. De structuur werd door middel van profielbankjes doorheen de complete structuur onderzocht. In de coupe bleek dat deze oven slechts één gebruiksfase kende. De vloer bestond uit een grijze tot lichtgrijsbruine bovenzijde met een oranjerode laag hieronder. De dikte van deze vloer en wanden was circa 7 cm. De maximaal bewaarde diepte was circa 20 cm onder vlak 1. De vulling van de oven bestond uit één laag. Het ging hierbij om een donkergrijze tot donkergrijszwarte zandige kleivulling met veel aardewerkfragmenten, brokjes verbrande leem en houtskoolfragmenten. De vulling van de stookkuil bestond uit een donkergrijszwart, lichtbruingrijs gevlekte zandige klei met matig veel houtskool, veel aardewerk en redelijk veel bioturbatie. Figuur 209: Vlakfoto van ovenstructuur 3. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Op basis van het aardewerk kon deze structuur in productiefase 4 gedateerd worden. 220 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 210: Coupetekeningen van ovenstructuur 3. 221 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. OVENSTRUCTUUR 4 (S5001) Deze ovenstructuur was de eerste oven die tijdens de proefsleuf aangesneden werd. Het ging om een oven met een WNW-OZO oriëntatie. Qua vorm had deze oven een langwerpige sleutelgatvorm met een stookkuil in het westen. De oostelijke zijde werd verstoord door een recentere kuil. De oven meet 4,6 m op circa 2m. De stookkuil kon in het vlak niet opgetekend worden aangezien deze in de zwarte ophogings/nivelleringslaag 5002 uitgegraven was. In de coupe kon de stookkuil wel enigszins waargenomen worden. Qua type ging het om een oven van type 1. Figuur 211: Vlakfoto van de gecoupeerde ovenstructuur 4. De ovenwanden bestonden uit een zachte, verbrande leemwand die slechts ter hoogte van de stookmond hard gebakken was. Ook de ovenvloer bestond uit een zachte, oranjerode leemlaag. De oven zelf kende maar één bakfase. De vrij zachte ovenwanden en vloeren waren mogelijk een indicatie dat de oven zelf niet lang in gebruik is gebleven. Ook het vrij grote aantal recentere kuilen die door de oven waren gegraven, wijzen er op dat de ovenlocatie al snel een locatie voor (afval)kuilen was geworden. In de coupe bestond de oven uit een sterk hellende vloer met een maximale diepte van circa 60 cm. De stookkuil had een maximale diepte van circa 1 m. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De oven werd onderzocht door middel van de kwadrantenmethode, waarbij een tussenvlak werd aangelegd halverwege de structuur. 222 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 213: Detail van de complete kogelpot. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 212: Detailfoto van het mogelijke tussenschot in het ovenlichaam van ovenstructuur 4. 223 Figuur 214: Coupetekeningen van ovenstructuur 4. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 224 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Centraal, net achter de stookkuil bevond zich echter een soort onderverdeling die de ovenmond van de rest van de oven scheidde. Het ging om een circa 50 cm hoge en 30 cm dikke wand. De exacte functie van deze wand was niet geheel duidelijk. Een hypothese is dat het gaat om een soort van schot tussen de stookruimte en bakruimte om de potten te beschermen tegen de vlammen. Dit zou ook kunnen verklaren waarom de ovenwanden achter deze wand veel minder hard gebakken waren. Het is niet ondenkbaar dat dit tussenschot een experimenteel onderdeel was om de oven te gebruiken voor de productie van lokaal roodbeschilderd aardewerk. Bij verschillende van de scherven was een intentionele overbakking waargenomen. Mogelijk beschermde de wand de gestapelde potten tegen de vlammen maar liet deze wel toe de oven tot hogere temperaturen te stoken. Het houtskool uit de stookmond werd door middel van antracologie onderzocht. Het houtskool dat is verzameld uit M94 bevat uitsluitend beuk (NR = 100 à 78 g). Hierbij gaat het om stamhout en er zijn geen fragmenten met een kleinere diameter waargenomen. Zowel centraal als op het oostelijke uiteinde werd de oven verstoord door jongere kuilen. De centrale kuil leverde een complete kogelpot op. De kogelpot was oorspronkelijk als grijs exemplaar bedoeld, maar was door een laatste luchttoevoer oxiderend gekleurd. Op basis van het aardewerk kon deze oven in productiefase 5 gedateerd worden. In de vulling van deze oven werden zowel gedraaid grijs aardewerk, vroegrood aardewerk als lokaal roodbeschilderd aardewerk aangetroffen. De aanwezigheid van vuurklokken toonde aan dat de oven vermoedelijk in het derde kwart van de 12e eeuw kon gedateerd worden. OVENSTRUCTUUR 5 (S5003) Deze N-Z-georiënteerde ovenstructuur bevond zich in het westen van werkput 5, op 5,9 m van de westelijke put wand. Met een bakruimte met afmeting van 5,7 m bij 1,9 m was het de grootste van de aangetroffen ovenstructuren. De wanden werden opgebouwd uit leem en waren tot circa 50 cm onder vlak 1 bewaard. Hij behoorde toe aan het type 2, een oven met twee stookkuilen. Van deze twee stookkuilen kon slechts één duidelijk in het vlak herkend worden. Het ging om de meest zuidelijke stookkuil, spoor 5006. Deze kuil had een ronde tot afgerond rechthoekige vorm en een diameter van circa 2 m en een bewaarde diepte van 65 cm onder maaiveld. In het oosten oversneed deze oven een oudere oven, spoor 5004/5027. Van de eerste gebruiksfase waren het vloerniveau en een groot deel van de wanden en het stookkanaal bewaard. De oven was voor het grootste gedeelte ingegraven in de moederbodem. De bodem bestond uit een circa 12 cm dikke laag die aan de binnenzijde door het bakproces hard gebakken was en een licht tot donkergrijze kleur had. Hieronder bevond zich een laag oranjerode verbrande/verhitte leem. Ook de wanden waren opgetrokken in leem maar hier had men lokaal een laag scherven aangebracht, vermoedelijk ter isolatie van de wand. Deze schervenwand was echter niet zo uitgebreid als bij ovenstructuur 1. Opvallend was dat men voor de schervenwand vooral gebruik maakte van bakpannen. In mindere mate kwamen ook fragmenten van kogelpotten voor. Dit materiaal werd uitvoeriger besproken bij de materiaalstudie. In coupe had het ovenlichaam een eerder komvormige doorsnede, waarbij de bodem naadloos overging in de ovenwand. BAAC Vlaanderen Rapport 577 In totaal werd de oven verdeeld in 8 kwadranten en vier coupes, waarvan één lengteprofiel (AB) en drie dwarscoupes (CD, EF, GH). In deze coupes werden vier grote fasen waargenomen. Bij alle fasen bestonden de ovenwanden en vloeren uit gebakken leem. Enkel bij de stookmonden van de vierde fase werden enkele tegelfragmenten herkend als versteviging voor de ovenmond. 225 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 215: Foto van ovenstructuur 5 tijdens het onderzoek. Vooraan is de zuidelijke stookkuil duidelijk zichtbaar. rechts is BAAC Vlaanderen Rapport 577 ovenstructuur 6 zichtbaar als oudere oven. Figuur 216: Detailfoto van de oudste fase van deze ovenstructuur met zicht op de gedeeltelijke schervenwand. 226 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. De tweede gebruiksfase volgde vrijwel onmiddellijk op de eerste. Hiervan is slechts het vloerniveau van de oven aangetroffen. Naar de stookkanalen toe, leek de vloer over te lopen in het bestaande niveau van de eerste gebruiksfase. Vermoedelijk was het gros van de oveninfrastructuur nog in voldoende goede staat om te hergebruiken. Lokaal tussen de vloeren van fase 1 en fase 2 bevond zich een restant van het dempingspakket van de eerste fase. Dit materiaal werd als oudste fase van de productie beschouwd. Ook in de opmaaklaag van deze eerste fase bevonden zich scherven. Zowel aan de noordelijke als zuidelijke ovenmond werden de aanzet van een stookkuil waargenomen (vullingen 14 en 10?). Na de opgave van de tweede fase leek er een soort van egalisatielaag (laag 47) te zijn opgebracht, waarin zich ook verschillende scherven bevonden. Hierboven werd een nieuwe vloer en wand aangelegd. De vloer van fase 3 bestond eveneens uit een bovenaan grijs gebakken laag leem met daaronder een laag oranjerode verbrande/verhitte leem. Centraal lag de bodem iets hoger dat op de uiteinden, een fenomeen dat ook bij de andere ovens met twee stookkuilen geattesteerd werd. Vermoedelijk werd dit gedaan om zo een optimale luchtcirculatie te verkrijgen. Boven dit derde vloerniveau bevond zich een dik dempingspakket dat bestond uit een donkergrijsbruine laag licht kleiig zand met zeer veel aardewerkfragmenten. De laatste fase bestond uit het hoogst waargenomen vloerniveau (laag 5), op circa 20-25 cm onder vlak 1. De laatste fase was duidelijk binnen in de oudere structuur opgetrokken. Ook hier konden twee schijnbaar aparte ovenstructuren aan beide stookmonden waargenomen worden. Vermoedelijk ging het ook hier weer om een soort van afscherming van de bakruimtes van de stookkuilen. Gezien de productie van lokaal roodbeschilderd aardewerk en vroegrood aardewerk in deze laatste fase, was het behoeden van de potten voor direct contact met de vlammen mogelijk een van de drijfveren voor het oprichten van een dergelijk vuurscherm. De dempingslagen van deze laatste fasen bestonden uit een donkerroodbruin gevlekte laag zandleem met veel brokken verbrande leem, houtskoolbrokken, aardewerk. De structuur zelf werd volledig afgedekt met aan afdekkend laag die over een groot deel van de site kon waargenomen worden. Vermoedelijk ging het om een nivelleringlaag bij de opgave van het pottenbakkersatelier. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Tussen fase 3 en fase 4 werd de zuidelijke ovenmond deels heringericht. Er werden alleszins een tweetal gebakken vloertjes aangesneden die slechts fragmentarisch bewaard waren. Het was niet duidelijk of het om een volledig nieuwe oven ging. Qua formaat (slechts 60 cm tot 1 meter diep en enkele centimeters dik) en type leek het om een veel te kleine oven te gaan om in deze fase gebruikt geweest te zijn voor pottenbakkersactiviteiten. De exacte functie is momenteel nog onduidelijk. De aanwezigheid van plastische pottenbakkersklei in de opvullingslagen van de zuidelijke structuur lijkt er op te wijzen dat dit ovendeel ook als afvalkuil of zuiveringskuil werd gebruikt. In profiel AB was wel duidelijk dat de zuidelijke stookkuil grotendeels door de jongere structuur vergraven was. De onderzijde van de stookkuil die hoorde tot fasen 1 tot en met 3 was nog wel zichtbaar als een donkergrijze tot lichtgrijze band met brokken verbrande leem, houtskool, keitjes en aardewerk. Een tweede mogelijke hypothese is dat het ging om afschermingen van de bakruimten zoals aangetroffen in ovenstructuur 4. 227 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 217: Coupefoto doorheen alle ovenfasen in kwadrant 2. Het aardewerk dat in de verschillende fasen aangetroffen werd, is uitvoerig besproken in Hoofdstuk 7. Globaal bestond het materiaal uit drie aardewerkgroepen, namelijk gedraaid grijs, vroegrood en lokaal roodbeschilderd aardewerk. Het gedraaid grijs aardewerk was hierbij de dominante aardewerkgroep. De belangrijkste aardewerkvorm was de kogelpot die in alle fasen voorkwam. Daarnaast kwamen ook de tuitpot en bakpan voor. De vuurklok kwam enkel voor in fase 4. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Op basis van het aardewerk kon deze oven in productiefase 5 gedateerd worden, waarbij de laatste, vierde, bakfase van deze oven duidelijk in het derde kwart van de 12e eeuw kon gedateerd worden gezien de aanwezigheid van de vuurklok. 228 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 218: Coupetekeningen van ovenstructuur 5. 229 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. OVENSTRUCTUUR 6 (S5004/5027) Zoals hierboven reeds vermeld, werd ovenstructuur 6 aangetroffen onder ovenstructuur 5. De oven had een NNO-ZZW oriëntatie en bevond zich centraal in werkput 5. Het ovenlichaam had een lengte van 4,7 m en een breedte van 1,5 m. Aan beide uiteinden van de ovens werden stookkuilen herkend. Beide kuilen hadden een afgerond rechthoekige vorm met een diameter van circa 2 m. Deze stookkuilen kregen spoornummers 5008 (zuidelijke stookkuil) en 5028 (noordelijke stookkuil). De onderzijde van de oven bevond zich op ca 11,18 m TAW. Figuur 219: Dwarse coupe op de noordelijke stookmond van ovenstructuur 6. In de coupes konden drie vullingen van het ovenlichaam opgemerkt worden die ook in de noordelijke stookkuil aanwezig waren. De onderste laag (vulling 3) bestond uit een donkergrijszwarte laag met veel aardewerk, houtskool en enkele brokjes verbrande leem. De bovenste laag (vulling 1) bestond uit een dempingspakket van lichtgele zandleem met donkergrijze vlekken, verbrande leembrokjes, aardewerk en houtskoolspikkels. Vulling 2 bestond uit een mengeling van vullingen 1 en 3. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Aangezien deze oven voor een groot gedeelte door ovenstructuur 5 vergraven was, werden slechts enkele coupes geregistreerd. Een onderzoek van deze structuur door middel van verschillende profielbankjes was niet geheel mogelijk. Op het ovenlichaam werd één volledige doorsnede bekomen. Van beide stookmonden was enkel de noordelijke stookmond voor de helft bewaard gebleven, de andere helft en de zuidelijke stookmond waren bij de aanleg van structuur 5 vernield. Daarnaast kon wel een volledige lengtecoupe op het ovenlichaam en stookkuilen gerealiseerd worden. Op basis van de coupes konden twee bakfasen onderscheiden worden. De structuur oversneed ook verschillende andere, oudere sporen. 230 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 220: Coupetekeningen van ovenstructuur 6. 231 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Het ovenlichaam zelf had in de eerste fase een min of meer trogvormige opbouw met een vlakke vloer. De dikte van de vloer was ca 5 cm en bestond uit een donkergrijze, hard gebakken bovenlaag en een oranjerode, onderlaag. Na de opgave van de eerste fase werd centraal de ovenvloer extra opgehoogd met een nieuwe leemlaag. De ovenwanden van de eerste fase werden in de tweede fase hergebruikt. In de coupe op de stookmond kon ook duidelijk gezien worden dat de oorspronkelijke koepel hergebruikt was. Ook hier werd een extra leemlaag tegen de wand gesmeerd om deze later te kunnen hergebruiken. Van deze stookmond was ook nog de aanzet tot de koepel over de stookmond bewaard. De noordelijke stookkuil bestond vooral uit een donkergrijze tot zwarte vulling waarin naast houtskool ook veel scherven en enkele fragmenten verbrande leem zaten. De stookkuil werd door een jongere kuil (spoor 5043) oversneden. De zuidelijke stookkuil had een sterk gelijkaardige vulling. Het aardewerk uit deze oven leverde vooral gedraaid grijs aardewerk op, hoewel ook enkele fragmenten vroegrood en lokaal roodbeschilderd aardewerk aangetroffen werden. Op basis van het aardewerk kon deze oven in productiefase 5 gedateerd worden. OVENSTRUCTUUR 7 (S5016) Ovenstructuur 7 bevond zich in het uiterste zuidoosten van werkput 5. Hoewel deze oven in het niet te verstoren gedeelte van het tracé lag, werd door het Agentschap Onroerend Erfgoed en de opdrachtgever toestemming gegeven om deze oven volledig te onderzoeken. De oven had een lengte van 4,1 m en een breedte van 2,2 m. De structuur had een NW-ZO oriëntatie. De structuur behoorde toe aan het type 2, een oven met twee stookkuilen. Het ging om sporen 5023/5071 (westelijke stookkuil) en spoor 5085 (oostelijke stookkuil). Het ovenlichaam werd door middel van zes kwadranten onderzocht. De stookkuilen en de ovenwanden werden door middel van verschillende coupes onderzocht. Het ging om een van de best bewaarde ovenstructuren die opgegraven is geworden. De oven had in het grondplan een langgerekt ovale vorm. De westelijke stookmond was nog zeer goed bewaard en had de koepel nog over de stookmond. De oostelijke stookmond had deze niet meer. Bij het onderzoek van deze structuur werden zes kwadranten uitgezet op de oven. Bij het couperen zorgden de hoge grondwaterstand en de ovenwand voor wateroverlast. Desondanks konden toch de profielbankjes voldoende geregistreerd worden. Er konden een drietal lagen herkend worden in de dempingspakketten van deze oven. Het ging vooral om lagen met donkergrijs kleiig zand met vrij veel aardewerkfragmenten. Hiertussen bevonden zich vaak pakketten met verbrande leembrokken. Bij het uithalen van de bankjes werd in vulling 3 een complete, misbakken grijze kogelpot aangetroffen. Uit de verschillende coupes op de ovenwanden en ovenmonden bleek dat deze oven vijf bakfasen heeft gekend. De oudste fase bestond uit een lemen vloer en wand van circa 12 cm dik. Onderaan deze vloer bevond zich een laag lichtgeel gevlekte leem met onderaan een donkergrijs bandje. Deze leemlaag werd als de niet verbrande opmaaklaag van de eerste ovenfase geïdentificeerd. Qua vorm had de oven een licht trogvormige doorsnede, hoewel de overgang van de bodem naar de wand vrij geleidelijk aan verliep, er was geen plotse overgang of knik aanwezig. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De westelijke stookkuil lag volledig binnen het opgravingsgebied, de oostelijke slechts voor een klein deel. De westelijke stookkuil had een min of meer vierkante vorm. In de coupe hadden beide stookkuilen een licht oplopende bodem en steile wanden. De structuur was tot diep in de moederbodem (ca 80 cm) ingegraven. De onderkant van de oven bevond zich op 11,11 m TAW. 232 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Alle overige fasen werden aan de binnenzijde van de eerste oven aangebracht, waarbij ofwel de bodem ofwel de wand van een nieuwe leemlaag voorzien werden. Opvallend genoeg werden tussen sommige vloerniveaus ook scherven gevonden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 221: Complete, misbakken kogelpot uit ovenstructuur 7. Ook de stookmonden werden bij enkele van deze fasen voorzien van een nieuwe leemlaag. In de westelijke stookmond konden drie fasen onderscheiden worden, waarbij in de coupe duidelijk kon 233 Figuur 222: Detail van de oostelijke stookmond met drie duidelijk zichtbare fasen in deze ovenmond. Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. opgemerkt worden dat de nieuwe ovenmond in de oudere gezet was. De oostelijke ovenmond kende wel vijf fasen. Het was tijdens het veldwerk ook duidelijk dat de jongere ovenmonden steeds apart aangebracht waren, vooral ter hoogte van de westelijke stookmond was dit duidelijk zichtbaar. De aanzet van de ovenmond naar de ovenwand was zorgvuldig tegen elkaar gewerkt. Vooral aan de noordelijke zijde van de westelijke stookmond waren nog talrijke vingerindrukken zichtbaar. Van deze laatste fase was de koepel over het stookkanaal nog steeds bewaard. Bij het couperen was de koepel jammer genoeg ingezakt door de vrieskou en daaropvolgende dooi. De stookopeningen hadden beiden een min of meer ovale vorm en waren, door de herhaaldelijke heraanleg, vrij smal. De westelijke stookmond had in de laatste fase een breedte van ca 50 cm, de oostelijke had een opening van circa 48 cm. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 223: Vingerindrukken ingebakken in de leemwand ter hoogte van de laatste ingezette ovenmondfase. Figuur 224: Lengtecoupe op ovenstructuur 7. 234 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 225: Dwarse coupe op het ovenlichaam met zicht op de vijf verschillende ovenfasen. Van deze oven werden ook stalen genomen door pro. J. Hus van het KMI met het oog op archeomagnetische dateringen. Voor de archeomagnetische datering werd een beroep gedaan op de standaarddiagrammen van de deklinatie D(t) en de inklinatie I(t) opgesteld voor West Europa. De standaarddiagrammen, het dichtst bij de onderzochte plaats gelegen, zijn deze van Frankrijk en herleid tot één enkele centrale plaats Parijs. Alvorens de gevonden resultaten te vergelijken met de referentiekurven, werden de gemiddelde waarden Dm=17,7° en Im=58,34° voor oven S5016 of OEDa02 herleid tot Parijs volgens de methode van Shuey et al. (1970). Deze methode bestaat erin de virtuele geomagnetische pool te berekenenen en de overeenstemmende waarden te Parijs, aannemende dat het geomagnetische veld hoofdzakelijk een dipoolveld is. Door recurrentie van de richting van het aardmagnetisch veld worden meestal verschillende oplossingen gevonden voor de laatste 3000 jaren. De mogelijke ouderdomsintervallen met een waarschijnlijkheid van 95% zijn in dit geval :[-950 ; -943] en [1075 ; 1222] A.D. voor oven S5016. Het tweede interval heeft onze voorkeur rekening houdend met de archeologische context en potscherven gevonden in de oven.88 Mogelijk zorgden de verschillende baksfasen van deze oven voor een bredere datering. Uit stookkuil 5023/5071 werd een houtskoolstaal genomen voor antracologisch onderzoek. Het monster uit ovenstructuur 7 (M 86) bevat ook een combinatie van eik (NR = 33 à 23 g) en beuk (NR = 13 à 3 g), maar in dit monster is elzenhoutskool (Alnus) qua aantallen dominant aanwezig (NR = 48 à 8 g). Daarnaast is er ook verkoold essenhout (Fraxinus excelsior) in het monster aangetroffen (NR = 7 à 12 g). Blijkbaar werd voor het stoken van deze oven een iets bredere selectie hout aangewend. 88 Overgenomen uit het dateringsrapport opgesteld door het KMI. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De vullingen van de stookkuilen en het ovenlichaam leverden heel wat aardewerk op, waaronder een volledige kogelpot. Het aardewerk zelf bestond hoofdzakelijk uit gedraaid grijs aardewerk, maar ook verschillende fragmenten lokaal roodbeschilderd aardewerk kwamen voor. Op basis van het materiaal kon deze oven in productiefase 4 gedateerd worden. 235 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 226: Coupetekening van ovenstructuur 7. 236 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. OVENSTRUCTUUR 8 (S5018) Ovenstructuur 8 bevond zich in het uiterste zuiden van werkput 5 en lag slechts voor een deel binnen het opgravingsterrein. Er was slechts een klein deel van de ovenwand en vulling aangesneden in werkput 5. Bijgevolg konden niet veel waarnemingen plaatsvinden bij deze oven. Op basis van de vorm van de ovenwanden kon vermoed worden dat er minstens één stookmond in de oostelijke zijde aanwezig was. Deze stookmond werd oversneden door kuil 5020. De vermoedelijke stookkuil werd door ovenstructuur 7 oversneden. Over het exacte aantal stookkuilen konden ook geen gegevens verzameld worden, maar minstens één stookkuil kon wel vastgesteld worden. Deze stookkuil werd bij het couperen van de ovenwand van ovenstructuur 7 ook deels mee gecoupeerd. De coupe toonde aan dat de stookkuil ca 85 cm onder vlak 1 zat. Op basis van de stratigrafische gegevens en het ingezamelde aardewerk kon deze oven binnen productiefase 4 gedateerd worden. Figuur 227: Vlakfoto van ovenstructuur 8. De aanzet van de stookmond is duidelijk te herkennen. In de voorgrond wordt de stookmond door spoor 5020 oversneden. Ovenstructuur 9 bevond zich net als ovenstructuur 8 in het uiterste zuiden van werkput 5 in het deel dat enkel voor grondstockage zou gebruikt worden. De oven werd enkel als een deel van de ovenwand en een deel vulling herkend. Over het type en oriëntatie konden geen gegevens verzameld worden. De structuur werd door ovenstructuur 8 oversneden. Ook deze oven kon in productiefase 4 gedateerd worden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 OVENSTRUCTUUR 9 (S5019) 237 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. OVENSTRUCTUUR 10 (S5025/5100) Ovenstructuur 10 was een sterk verstoorde oven die zich centraal in werkput 5 bevond. Deze oven werd door ovenstructuur 4 en enkele andere sporen oversneden. Het ging om een klein ovenrestant van ca 1,4 m op 0,8 m. De bewaarde diepte was slechts 16 cm onder het vlak. Centraal werd de oven verstoord door kuil 5026. Het ging om een oven van type 1, met een stookkuil in het zuiden. De oven zelf was vermoedelijk NNOZZW georiënteerd. De vulling van de oven bestond uit een donkergrijs tot zwart kleiig zand dat vooral veel houtskool bevatte. Daarnaast werden ook enkele scherven ingezameld. Het gros van het aardewerk bestond uit gedraaid grijs aardewerk dat in productiefase 4 moet gedateerd worden. Opvallend genoeg bevonden er zich ook enkele laat-Karolingische scherven tussen het aardewerk. Vermoedelijk zijn deze als residuele scherven in de demping van de oven terecht gekomen. Figuur 229: Coupetekening van ovenstructuur 10. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 228: Vlakfoto van ovenstructuur 10. 238 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. OVENSTRUCTUUR 11 (S5101) Ovenstructuur 11 lag in het uiterste zuidwesten van werkput 5. Aangezien deze ovenstructuur zich binnen de zone voor grondstockage bevond, werd besloten deze oven niet op te graven. Bijgevolg werd de oven enkel in het grondvlak opgemeten en beschreven. Bij de aanleg van het vlak konden ook enkele scherven ingezameld worden om een datering mogelijk te maken. Het ging om een oven van het type 2 met twee stookkuilen. De oven had een WNW-OZO orientatie. De westelijke stookkuil kreeg spoornummer 5116, de oostelijke stookkuil kreeg spoornummer 5123. De oven had een lengte van 3,7m en een breedte van 1,4 m. De stookkuilenwaren beiden vrij onregelmatig gevormd maar waren min of meer langgerekt rechthoekig te noemen. De oven was uitgegraven in de dempingslagen van de beekvallei. De vulling van de oven bestond uit een donkergrijs tot zwart kleiig zand waar ook verschillende brokken lichtgele plastische klei in zaten. Als inclusies konden aardewerk en houtskool herkend worden. De vullingen van de stookkuilen bestonden ook uit donkergrijs gevlekt kleiig zand met eveneens aardewerk, houtskool en kleibrokken als inclusies. Er bevonden zich wel opmerkelijk minder kleibrokken in de stookkuilen dan in het ovenlichaam. Bij de westelijke stookmond kon ook nog een deel van de niet verbrande leem opgemerkt worden. Vermoedelijk zal deze oven ook nog zeer goed en vrij diep bewaard zijn. Figuur 230: Vlakfoto van de zone met links oven 5103 (structuur 13), centraal oven 5102 (structuur 12) en rechts oven 5101 (structuur 11). BAAC Vlaanderen Rapport 577 Het aardewerk uit de vulling van de oven bestond uit gedraaid grijs aardewerk dat in productiefase 4 kon geplaatst worden. 239 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. OVENSTRUCTUUR 12 (S5102) Ovenstructuur 12 bevond zich net ten noorden van ovenstructuur 11, in het zuidwesten van werkput 5. Het ging om een NW-ZO georiënteerde oven met dubbele stookkuil. De oven had een lengte van ca 2,7 m en een breedte van ca 2 m. De oven leek afgedekt te worden door een pakket donkergrijszwart zand met veel lichtgele plastische kleibrokken. Deze laag dekte zowel de twee stookkuilen als een deel van het ovenlichaam af. In het vlak oversneed de ovenstructuur twee oudere ovenstructuren, namelijk ovenstructuur 13 en 14. In het vlak werden de oven en de dempingslaag van de stookkuilen door twee kuilen oversneden, namelijk sporen 5122 en 5124. Deze oven werd omwille van de complexiteit en de tijdsdruk onderzocht door middel van geschrankt uitgezette kwadranten. Op deze manier konden de structuren op een snellere manier onderzocht worden. Alle coupes werden hierom direct door de hele structuur gezet. In de coupes bleek dat de oven slechts één gebruiksfase kende. De vloer bestond uit een ca 13 cm dikke laag verbrande leem die bovenaan donkergrijs verbrand was. De opvulling van de ovens was opvallend sterk gelaagd. Dergelijke gelaagdheid werd enkel bij deze ovenstructuur waargenomen. De bovenste lagen bestonden uit een laag met veel kleibrokken gevat in een donkergrijszwarte kleiig zandige matrix. Hierin bevonden zich ook veel aardewerkfragmenten, keien, houtskool en verbrande leem. De dikte van dit pakket was ongeveer 40 tot 50 cm dik. Hieronder bevonden zich een ca 10 cm dikke laag met lichtgeel gekleurde zandleem en brokken verbrande leem. Deze lagen strekten zich zowel in het ovenlichaam als in de stookkuilen uit. Onderaan, bovenop de vloer bevond zich een circa 10 cm dik homogeen pakket. Het ging om een donkergrijszwarte laag kleiig zand met veel houtskool, verbrande leem en aardewerkfragmenten. Op basis van het aardewerk kon deze ovenstructuur in productiefase 3 gedateerd worden. Het ging voornamelijk om grijs aardewerk, zowel handgevormd als gedraaid aardewerk. Een bijzondere vondst was een deel van een speelschijf. Op basis van het aardewerk kon deze oven in vooral in productiefase 3 geplaatst worden. Stratigrafisch gezien moet de oven echter in productiefase 4 geplaatst worden. Een deel van het materiaal is echter wel in deze productiefase te plaatsen. Vermoedelijk werd voor de demping van deze oven gebruik gemaakt van een ouder stort met pottenbakkersafval uit productiefase 3. Een andere mogelijkheid is dat deze oven net in de overgang tussen beide productiefasen moet gesitueerd worden, met andere woorden in de tweede helft van de 11e eeuw. Van deze ovenstructuur werd eveneens een monster ingestuurd voor antracologisch onderzoek. Het monster uit ovenstructuur 12 (M 121) bevat zeer weinig houtskool. Hieruit zijn 3 fragmenten bestudeerd (à 1 g), maar ook deze waren te klein voor determinatie. BAAC Vlaanderen Rapport 577 In de noordoostelijke hoek van kwadrant 6 kon duidelijk gezien worden dat de oven een oudere oven oversneed. Dit was de enige plaats waar twee ovenvloeren konden waargenomen worden. Vermoedelijk werd oven 5120 (ovenstructuur 14) grotendeels vernield bij de aanleg van oven 5102 (ovenstructuur 12). Hoewel dit niet in de coupes kon waargenomen worden oversneed oven 5102 (ovenstructuur 12) ook oven 5103 (ovenstructuur 13). In kwadrant 2 werd een coupe gemaakt op beide ovenstructuren ter hoogte van spoor 5122. Helaas bleek deze kuil vrij diep te gaan, waardoor de oversnijding tussen beide ovens enkel in het vlak kon geregistreerd worden. 240 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 231: Coupetekeningen van ovenstructuur 12. 241 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. OVENSTRUCTUUR 13 (S5103) Ovenstructuur 13 was de meest noordelijk gelegen oven van de cluster in het zuidwesten van werkput 5. Het ging om een NO-ZW georiënteerde oven met een stookkuil in het noordoosten. Het ging dus om een oven van type 1. Het ging om een oven met sleutelgatvorm. De oven had een lengte van 1,9 m en een breedte van 1,5 m. De stookkuil (spoor 5221) kon slechts voor de helft blootgelegd worden. Het ging om een kuil met een langwerpig rechthoekige vorm met een lengte van circa 2,5 m. Deze structuur werd deels onderzocht in de kwadranten van ovenstructuur 12. Maar na het vrijleggen van de stookkuil kon ook een volledige lengtecoupe en een gedeeltelijke coupe op de ovenmond bekomen worden in de noordwestelijke helft van het spoor. In de coupe had deze oven een bewaarde diepte van ca 70 cm onder vlak 1. Het was ook duidelijk dat deze oven slechts één gebruiksfase heeft gekend. De vloer en wanden bestonden uit een laag oranjerode verbrande leem met een donkergrijze gebakken bovenzijde. De dikte van deze wand/vloer was circa 7 cm. De dempingslagen van deze oven waren vrij homogeen. Het ging vooral om donkergrijze tot donkergrijsbruine lagen met vrij veel houtskool, aardewerk, een matige hoeveelheid verbrande leem en leem en kleibrokjes. Af en toe kwamen ook keien voor. Centraal, ter hoogte van de overgang van de stookmond naar de stookkuil bestonden de dempingslagen uit vrij grote pakketten lichtgele leem en een laag met brokken verbrande leem. Deze laatste waren waarschijnlijk de resten van de ovenkoepel. In de stookmond kon ook een duidelijk fragment van de oorspronkelijke koepel herkend worden dat vlak naast de wand gevallen was waardoor het even leek alsof het om een tweede fase ging. Figuur 232: Lengtecoupe op ovenstructuur 13. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Het aardewerk uit deze oven bestond voornamelijk uit handgevormd of bijgedraaid grijs aardewerk. Qua aardewerkvormen kwamen vooral kogelpotten voor, maar ook enkele bakpannen konden herkend worden. Ook kogelpotfragmenten met opgetrokken, driehoekige en doorboorde rand kwamen voor. Opvallend genoeg werd ook één fragment Rijnlands roodbeschilderd aardewerk tussen het pottenbakkersafval aangetroffen. Op basis van de vormelijke kenmerken kon deze oven in productiefase 3 gedateerd worden. 242 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 233: Coupetekeningen van ovenstructuur 13. 243 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. OVENSTRUCTUUR 14 (S5120) Ovenstructuur 14 bevond zich centraal in de ovencluster in het zuidwesten van werkput 5. Deze oven was helaas quasi volledig vernield door de aanleg van ovenstructuur 12. Enkel in het vlak en in de coupe van kwadrant 6 op ovenstructuur 12 kon deze oven nog waargenomen worden. Het ging hierbij om een verbrande leemwand van circa 7 cm dik. Aangezien deze oven zo sterk verstoord was, kon hier geen verdere informatie betreffende afmetingen of stookkuilen gehaald worden. Figuur 234: Coupefoto van ovenstructuren 5102 en 5120. Ovenstructuur 14 is rechtsonder te herkennen als een ovenwand. OVENSTRUCTUUR 15 (S6001) In de coupe ging het om een eenvoudige oven met licht oplopende vloer. De maximaal bewaarde diepte van het ovenlichaam was ca 40 cm onder vlak 1. De vloer bestond uit een circa 5 cm dikke laag oranjerode verbrande leem met aan de binnenzijde een circa 2 cm dikke laag donkergrijs tot donkergrijsbruin verbrand leem. Aan het zuidelijke uiteinde van de oven werd een restant van de oorspronkelijke vulling van de uitgraafkuil van de oven herkend. Het ging om een lichtgele leem met donkergrijze vlekken. Dit was een onverbrand restant van de ovenwand. Het ovenlichaam had in coupe een min of meer komvormige doorsnede, de ovenmond was iets meer hoekig van opbouw. De stookkuil had een vrij onregelmatige opbouw, met een excentrische vorm. De zuidoostelijke helft was dieper uitgegraven dan de noordwestelijke. Ook de noordelijke grens van de kuil was licht getrapt uitgegraven. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Ovenstructuur 15 was de eerste ovenstructuur die aan de westzijde van de beekvallei aangesneden werd. Deze oven bevond zich op circa 10 meter ten westen van de beek en op ca 11 meter ten zuiden van de noordelijke putwand. Het ging om een sleutelgatvormige oven (spoor 6001) met een lengte van 1,9 m en een breedte van ca 1 m. In het noordoosten bevond zich de bijhorende afgerond rechthoekige stookkuil (spoor 6002). Deze kuil had een lengte van 1,9 m en een breedte van ca 1,4 m. De ovenstructuur was NNO-ZZW georiënteerd. Het ovenlichaam zelf werd deels verstoord door kuil 6003. 244 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. De vulling van het ovenlichaam en stookkuil bestond uit één groot pakket donkergrijs tot zwarte zandige klei met zeer veel houtskoolfragmenten en aardewerk. Vooral in de vulling van het ovenlichaam werden zeer veel grote fragmenten aardewerk gevonden. Centraal in het ovenlichaam bevond zich een tweede vulling die bestond uit een donkergrijze zandige klei met veel brokken verbrande leem en aardewerkfragmenten. In de coupe bleek verder ook dat de vulling van de stookkuil uit twee lagen bestond. Onder de donkergrijszwarte laag bevond zich donkergrijze, lichtgeelbruin gevlekte vulling. Als inclusies kwamen ook enkele brokjes verbrande leem, houtskool en aardewerk voor. Figuur 235: Vlakfoto van ovenstructuur 15. Aan beide zijden van de ovenmond werden opmerkelijk genoeg ook telkens één paalkuil herkend. Het ging hierbij om sporen 6004 en 6005. Beide paalkuilen hadden een ovale vorm en een donkergrijszwarte vulling met enkele lichtgele kleibrokjes. Paalkuil 6004 werd pas herkend toen de vulling van de stookkuil volledig verwijderd was, paalkuil 6005 werd herkend in het profielbankje ter hoogte van de stookmond. Vermoedelijke werden beide paalkuilen gebruikt voor het bevestigen van windschermen ter hoogte van de ovenmond. Verdere paalkuilen die hiermee in verband konden gebracht worden, werden niet aangetroffen. Het aardewerk uit deze ovenstructuur bestond uitsluitend uit grijsbakkend aardewerk. Het ging hierbij zowel om handgevormd, bijgedraaid als gedraaid grijs aardewerk. Een uitzonderlijke scherf was een fragment dat afkomstig was uit het Vorgebirge. Het pottenbakkersafval bestond hoofdzakelijk uit kogelpotten, maar ook bakpannen en tuitpotten kwamen voor. Een opvallende vorm die verder ook aanwezig was, waren de kogelpotten met driehoekig, opgetrokken en doorboorde oren. Het aardewerk liet toe deze structuur in productiefase 3 te dateren. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Tegen de achterzijde van de oven werden drie potten schijnbaar in situ aangetroffen. Het ging om drie kogelpotten die met de rand naar beneden geplaatst waren. De potten waren gezet op een oranjerode verhitte kleilaag die bovenaan een beetje gesinterd was. Mogelijk ging het om een lokale versteviging van de oven, aangezien deze kleilaag enkel achterin de oven aangetroffen werd. Potten 1 en 3 waren nog vrij goed bewaard, pot 2 was echter zwaar gefragmenteerd. Opvallend genoeg was pot 3 gevuld met geel zand. 245 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 236: Detail van het kopse uiteinde van de oven met zicht op de drie potten die zich nog in situ bevonden. Uit stookkuil 6002 werd eveneens een monster ingestuurd met het oog op antracologisch onderzoek. Het monster uit ovenstructuur 15 (M 28) omvat alleen zeer kleine fragmenten, maar hiervan konden toch nog 40 stuks worden gedetermineerd (à 3 g). Het gaat in alle gevallen om eik. 89 Overgenomen uit het dateringsrapport opgesteld door het KMI. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Van deze oven werden ook stalen genomen door prof. J. Hus van het KMI met het oog op archeomagnetische dateringen. Voor de archeomagnetische datering werd een beroep gedaan op de standaarddiagrammen van de deklinatie D(t) en de inklinatie I(t) opgesteld voor West Europa. De standaarddiagrammen, het dichts bij de onderzochte plaats gelegen, zijn deze van Frankrijk en herleid tot één enkele centrale plaats Parijs. Alvorens de gevonden resultaten te vergelijken met de referentiekurven, werden de gemiddelde waarden Dm=26,1° en Im=57,6° voor oven S6001 of OEDa01 herleid tot Parijs volgens de methode van Shuey et al. (1970). Deze methode bestaat erin de virtuele geomagnetische pool te berekenenen en de overeenstemmende waarden te Parijs, aannemende dat het geomagnetische veld hoofdzakelijk een dipoolveld is. Door recurrentie van de richting van het aardmagnetisch veld worden meestal verschillende oplossingen gevonden voor de laatste 3000 jaren. De mogelijke ouderdomsintervallen met een waarschijnlijkheid van 95% zijn in dit geval :[-950 ; -888] en [1080 ; 1101] A.D. voor S6001. Het tweede interval heeft onze voorkeur rekening houdend met de archeologische context en potscherven gevonden in de oven.89 De datering van productiefase 3, die tot het begin van de 11e eeuw werd gedateerd, moet hierdoor mogelijk bijgesteld worden tot eind 11e eeuw. 246 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. OVENSTRUCTUUR 16 (S6006) Ovenstructuur 16 bevond zich in het zuidwesten van werkput 6, net ten noorden van de zuidelijke grens van het tracé. Deze oven werd net als ovenstructuur 17 en 18 net onder het maaiveld aangesneden in een nivelleringspakket naar de beekvallei toe (cfr. Laag 5002). Het ging om een langwerpige oven met twee stookkuilen met een NNO-ZZW oriëntatie. Het ovenlichaam had een lengte van 4,8 m en een breedte van 1,6 m. Zowel in het noorden als in het zuiden werden stookkuilen waargenomen. Het ging om twee afgerond rechthoekige kuilen met in het noorden spoor 6007 en in het zuiden spoor 6008. Beide kuilen tekenden zich slechts matig af ten opzichte van de nivelleringslaag waarin deze waren uitgegraven. In het westen oversneed de wand van de oven ovenstructuur 17. De ovenstructuur werd onderzocht door middel van 12 kwadranten en zes coupes (één lengte- en vijf dwarscoupes). Omwille van de tijdsdruk werd deze oven in één keer volledig door de structuur heen gecoupeerd, zodanig dat de volledige opvullings- en gebruiksgeschiedenis in de coupe zichtbaar werd. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 237: Coupetekeningen van ovenstructuur 15. 247 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Hoewel waarschijnlijk een deel van de ovenstructuur door de recentere ploegactiviteiten vernield werd, toonden de coupes op deze structuur desalniettemin een complexe gebruiksgeschiedenis aan. In totaal konden niet minder dan zes gebruiksfasen herkend worden. De oudste ovenfase bestond uit een laag lichtbruin verbrande leem bovenop een laag oranjerode verbrande leem. Hierboven werd direct een tweede en derde leemlaag aangebracht. Tussen deze twee vloeren werd in de noordelijke stookmond een extra fase opgemerkt. In de zuidelijke stookmond werd een extra fase bovenop de derde vloer opgemerkt. Tussen de vijfde en zesde fase bevond zich een dik dempingspakket dat bestond uit donkergrijszwart kleiig zand dat veel houtskool en aardewerk bevatte. Hierboven bevond zich een laag verhitte klei met daarboven een laag donkergrijs verbrande leem. Deze laatste fase werd afgedekt door een pakket donkergrijszwart kleiig zand met veel verbrande leembrokken, houtskool, aardewerk en kiezels. Centraal bevond zich een donkergrijze, lichtgeel gevlekte laag die eveneens verbrande leem, houtskool en aardewerk bevatte. Tussen enkele van de oudste vloerfasen bevonden zich ook lokaal in de stookmonden pakketten lichtgele tot lichtgeelwitte plastische klei. De stookkuilen kenden ook beiden een vrij gelijkaardige vulling, met verschillende donkergrijszwarte pakketten. Opvallend was wel dat de noordelijke stookkuil veel dieper (ca 1,2 m) uitgegraven was dan de zuidelijke (ca 65 cm). Uit de coupes kon wel worden opgemaakt dat elke laag in de stookkuilen ongeveer overeenkwam met dezelfde ovenfasen. Mogelijk moet de oorzaak gezocht worden bij het zich beter willen beschermen tegen de wind of het feit dat deze stookkuil vaker leeggeschept is geworden. Van ovenstructuur 16 werden twee monsters antracologisch onderzocht (M137 en M140). Uit elk van de monsters konden 40 fragmenten worden gedetermineerd. Opvallend is dat het ene monster (M137) houtskool van iep (Ulmus) en berk (Betula) bevat (respectievelijk NR = 23 à 7 g en 17 à 5 g), terwijl het andere monster (M140) enkele fragmenten berk bevat (NR = 9 à 1 g), maar voornamelijk els (NR = 26 à 2 g) en eik (NR = 5 à 1 g). Uit het gewicht is al wel af te leiden dat het hierbij om zeer kleine fragmenten gaat. In kwadranten 10 en 11 was duidelijk te zien in de putwandprofielen dat ovenstructuur 16 de stookkuil van ovenstructuur 17 oversneed. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Het aardewerk uit deze oven bestond hoofdzakelijk uit gedraaid grijs aardewerk, met enkele fragmenten vroegrood en lokaal roodbeschilderd aardewerk. Qua vormen kwamen de bakpan, de tuitpot, de vuurklok en de kogelpot als dominante vorm voor. Op basis van het aardewerk kon deze oven in productiefase 5 gedateerd worden. Gezien het voorkomen van de vuurklok tussen het aardewerk kan mogelijk een datering in het derde kwart van de 12e eeuw gegeven worden. 248 Figuur 238: Coupetekeningen van ovenstructuur 16. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 249 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 239: Coupefoto van kwadrant 3, met zicht op de opeenvolgende vloerniveaus en opvullingslagen van het ovenlichaam. OVENSTRUCTUUR 17 (S6009) In de coupe kon worden uitgemaakt dat de structuur tot ca 75 cm onder het vlak bewaard was. Zoals al in het vlak waargenomen bestond de oven uit twee fasen. De oudste fase bestond uit een duidelijke verbrande leemvloer met een dikte van ca 5 cm. Hieronder bevond zich een ca 5 tot lokaal 10 cm dik pakket lichtgele leem dat als de onverbrande basis van de oven kon worden geïnterpreteerd. Lokaal kwamen ook donkergrijze lensjes in de leem voor. Na de opgave van de eerste fase werd tegen de noordwestelijke zijde van de oven een dik pakket (ca 25 cm) gele leem gesmeerd. Op deze manier werd de bakruimte van de oven deels verkleind, maar ook het niveau van de vloer werd op deze manier sterk opgehoogd, waardoor een sterk hellende vloer ontstond. De vloer zelf was bovenaan donkergrijs verbrande met daaronder een oranjerode verbrande laag. Ter hoogte van de stookmond was de vloer nog slechts enkele centimeter dik en lag direct op de vloer van de eerste fase. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Ovenstructuur 17 bevond zich in het zuidwesten van werkput 6, ten westen van ovenstructuur 16. Het ging om een sleutelgatvormige oven die zich net onder de bouwvoor bevond. Aangezien deze oven deels door de nivelleringslaag 5002 afgedekt werd, kon de aflijning van de stookkuil niet direct gemaakt worden. Bij het couperen van de stookkuil kon de aflijning wel waargenomen worden eens de afdekkende laag verwijderd was. De oven had een WNW-OZO oriëntatie met een enkele stookkuil in het zuidoosten. Het ovenlichaam had een lengte van 2,m en een breedte van 1,7,m. De stookkuil had een afgerond rechthoekige vorm met een lengte van ca 2 m en een breedte van ca 2,5 m. Deze ovenstructuur werd door middel van de kwadrantenmethode onderzocht, waarbij gebruik gemaakt werd van verspringende kwadranten om zo alle belangrijke coupes te kunnen registreren. Gezien de tijdsdruk op dit moment werd beslist om de coupes door de hele structuur te zetten. In het vlak was al duidelijk dat deze oven twee fasen had, wat ook in de coupes kon bevestigd worden. 250 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 240: Coupe op het uiteinde van het ovenlichaam van ovenstructuur 17. De twee ovenvloeren zijn hier duidelijk zichtbaar. In de dwarscoupe op het ovenlichaam kon duidelijk uitgemaakt worden dat de eerste fase een eerder trogvormige doorsnede had. De tweede fase was eerder komvormig. De opvulling van de oven en stookkuil bestond uit verschillende lagen. De onderste laag van de stookkuil die zich ook tot aan de aanzet van de ovenmond uitstrekte, bestond uit een pakket donkergrijs tot zwarte laag kleiig zand met zeer veel houtskool en veel aardewerkfragmenten. Opvallend genoeg werd bovenop de vloer van fase 2 een pakket lichtgeelwitte leem gestort. De vulling van de rest van het ovenlichaam bestond uit een pakket donkergrijsbruin kleiig zand met vrij veel aardewerk, houtskool en verbrande leem. Hierboven, vooral centraal ter hoogte van de ovenmond en stookkuil bevond zich een pakket met lichtgele en donkergrijs gevlekte leem met veel brokken verbrande leem. Vermoedelijk was dit het restant van de ovenkoepel. Als laatste vulling werd een nazak met een donkergrijs kleiig zand herkend dat deel was van de nivelleringslaag 5002. Het aardewerk uit deze oven bestond uit handgevormd en gedraaid grijs aardewerk. De dominante aardewerkvorm was de kogelpot, maar ook de bakpan en tuitpot kwamen voor. Er werden ook enkele fragmenten vroegrood herkend, maar hierbij ging het waarschijnlijk om fragmenten uit de nazak. Het aardewerk plaatste deze oven in productiefase 3. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De stookkuil was zoals al vermeld pas zichtbaar nadat de vermoedelijke nivelleringslaag verwijderd was. In de coupe was de stookkuil tot ca 90 cm onder het vlak bewaard. De kuil had een vlakke bodem met in het uiterste zuiden een licht verdiept gedeelte. De achterzijde en de noordelijke zijde hadden een getrapte uitgraving. De uiterste achterwand van de stookkuil werd oversneden door de ovenwand van ovenstructuur 16, waardoor de exacte lengte van de ovenstructuur niet kon bepaald worden. 251 Figuur 241: Coupetekeningen van ovenstructuur 17. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. 252 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. OVENSTRUCTUUR 18 (S6010) Ovenstructuur 18 was ook een oven die in de niet te verstoren zone lag. De oven lag in het uiterste zuiden van werkput 6. Het ging om een oven van het type 1. De bakruimte was binnen het opgravingsterrein aanwezig, maar de stookkuil bevond zich hier voor het grootste gedeelte buiten. Een klein deel van de stookkuil kon nog net herkend worden binnen de afgegraven zone. De bakruimte had een lengte van 2,2 m en een breedte van 1,3 m. De ovenwanden bestonden uit gebakken leem. De vulling van de oven bestond uit een donkergrijsbruin gevlekt lemig zand met brokjes verbrande leem, houtskool en aardewerk. Op basis van het aardewerk kon deze oven in productiefase 3 gedateerd worden. Figuur 242: Vlakfoto van ovenstructuur 18. Ovenstructuur 19 bevond zich centraal in werkput 6. In het vlak leek deze oven reeds zeer zwaar verstoord door jongere sporen, zoals een gracht die dwars over de oven liep en enkele kuilen die rondom de oven waren ingegraven. In het vlak was bijgevolg enkel een halfronde ovenwand zichtbaar. De structuur had een diameter van 1,2 m en een bewaarde lengte van ca 0,6 m. Derhalve werd de structuur haaks op deze ovenwand en haaks op gracht 6072 gecoupeerd om zo de relatie tussen beide structuren te kunnen bestuderen. Op basis van de coupe kon een WNW-OZO oriëntatie van de oven afgeleid worden. In de coupe bleek echter dat de ovenstructuur nog vrij volledig onder de jongere sporen bewaard was. Het ovenlichaam was tot ca 80 cm onder vlak 1 bewaard. In de coupe konden drie fasen herkend worden. De verschillende vloerfasen werden allen bovenop elkaar geplaatst. De oudste fase werd grotendeels bij de aanleg van de tweede fase vergraven, enkel een deel van de bodem was bewaard gebleven. In de tweede fase werd een nieuwe vloer aangelegd BAAC Vlaanderen Rapport 577 OVENSTRUCTUUR 19 (S6095) 253 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. met een licht hellende vloer. De aanzet naar de koepel was nog deels bewaard. Ook de aanzet van de koepel over de stookmond was bewaard gebleven. De derde en laatste fase bestond uit een extra leemlaag die vooral ter hoogte van de stookmond aangebracht was. Figuur 244: Coupetekening van ovenstructuur 19. De vulling van het ovenlichaam bestond uit verschillende lagen. Bovenop de vloer bevond zich een lichtgrijsbruin gevlekte laag zand met donkergrijze en lichtgeelbruine vlekken. Hierboven bevond zich een homogeen donkergrijszwart pakket kleiig zand met houtskool en aardewerk. Deze laag liep ook door in de stookkuil. De vulling van de stookmond bestond vooral uit verschillende lagen grijsbruin gevlekt kleiig zand met verschillende brokken verbrande leem. De stookkuil kon door de tijdsdruk niet meer onderzocht worden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 243: Coupefoto van ovenstructuur 19. 254 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. In de vulling van deze oven werden verschillende scherven aangetroffen die op basis van hun vormelijke kenmerken in de laat-Karolingische periode gedateerd werden. Het ging om kogelpotten met extern geschraapte halzen. Deze oven kon bijgevolg dus in productiefase 1 gedateerd worden. OVENSTRUCTUUR 20 (S9105) Ovenstructuur 20 bevond zich in het uiterste westen van werkput 9, op ca 7 m van de noordelijke putwand en op ca 9 m van de beek tussen werkput 9 en werkput 5. De oven had een sleutelgatvorm en had slechts één stookkuil (spoor 9104). De lengte van het ovenlichaam was ca 1,3 m en de breedte was ca 1,1 m. De stookkuil was min of meer ovaal met een lengte van ca 1,4 m en een breedte van ca 1,3 m. De oven had een NNO-ZZW oriëntatie. Deze oven werd onderzocht door middel van alternerend verspringende profielbankjes om zo alle benodigde coupes te verkrijgen. In totaal werden vier kwadranten volledig opgetekend om zo één lengtecoupe en drie dwarscoupes te bekomen. De oudste fase van deze oven bestond uit een circa 55 cm diep bewaard ovenlichaam met een ca 7 cm dikke ovenvloer. In de dwarscoupe op het ovenlichaam had de oudste fase een min of meer trogvormige doorsnede. Bovenop deze oudste vloerfase werden twee nieuwe vloerniveaus aangelegd. Bij beide vloeren werden telkens een laag niet verbrande leem herkend waarboven de verbrande lemen vloer zat. Een bijzonderheid was de aanwezig van een grote plak versinterde leem die op het uiteinde van de ovenmond van fase 2 ingewerkt zat. De stookkuil zelf was licht afhellend naar de ovenmond toe uitgegraven. Aan de noordelijke zijde was deze licht getrapt. In het dwarsprofiel op de stookkuil had deze een komvormige doorsnede. De stookkuil was eerder ondiep uitgegraven, met een gemiddelde diepte van 30 cm onder het vlak. De vulling van de oven en stookkuil bestond uit een homogene laag donkergrijs tot zwarte kleiig zand met vrij veel houtskool, aardewerk en enkele brokjes verbrande leem. In het ovenlichaam zelf lag bovenop deze eerste laag een vrij dik pakket donkergrijze zandleem met vrij veel brokken verbrande BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 245: Vlakfoto van ovenstructuur 20. 255 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. leem, maar ook enkele brokjes gele, plastische klei. De bovenste laag bestond uit donkergrijze met lichtgrijs gevlekte zandleem met vrij veel brokjes gele, plastische klei. Als inclusies konden aardewerk, verbrande leembrokjes en keitjes opgemerkt worden. Het materiaal uit deze oven bestond op enkele jongere, intrusieve scherven hoofdzakelijk uit handgevormd grijs aardewerk, enkele scherven konden ook als vroeg, gedraaid grijs geïdentificeerd worden. Het aardewerk, dat nog sterke invloeden uit de laat-Karolingische periode vertoonde, werd in productiefase 2, of de vroege 10e eeuw, gedateerd. Figuur 246: Coupetekeningen van ovenstructuur 20. OVENSTRUCTUUR 21 (9121) Dit spoor viel in het vlak vooral op door zijn vulling die vooral uit verbrande leem leek te bestaan. Tegen de putwand kon een groot pakket tegelfragmenten opgemerkt worden dat ook deel uitmaakte van de opvulling van dit spoor. Aangezien aardewerk of misbaksels ontbraken en wegens de tijdsdruk werd dit spoor dan ook machinaal gecoupeerd. In de coupe bleek dit spoor slechts 20 cm diep bewaard te zijn. Zowel in de lengtecoupe als de dwarscoupes konden sterk verbrande wanden en bodem waargenomen worden. De bodem zelf bestond uit een fijn donkergrijs laagje verbrande leem. De wanden bestonden uit een ca 8 cm dik pakket lichtbruine verbrande leem. De moederbodem onder het vloerniveau was ook oranjebruin gekleurd door de verhitting van de oven. De dempingslagen van de oven bestonden uit een laag met donkergrijs tot zwart kleiig zand met veel houtskoolfragmenten en veel verbrande leembrokken. In deze laag werd ook aardewerk aangetroffen. Hierboven bevond zich een pakket dat uitsluitend uit verbrande leembrokken bestond. Tegen de putwand kon een laatste dempingspakket herkend worden dat bestond uit plavuizen en verbrande leembrokken. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Ovenstructuur 21 lag in het uiterste oosten van werkput 9 tegen de noordelijke putwand en liep vermoedelijk nog buiten het onderzoeksgebied verder. In het vlak had dit spoor een min of meer ovale vorm met een minimale lengte van ca 4,1 m en een breedte van ca 2,8 m. 256 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Een stookkuil kon niet worden waargenomen bij deze structuur, vermoedelijk bevond deze zich in het noordoosten, buiten de opgravingszone. Op basis van de vorm, de grootte en de dempingspakketten werd voor deze ovenstructuur vermoed dat het om een tegeloven of een oven voor de productie van bouwkeramisch materiaal ging. Het aardewerk dat in de vulling van dit spoor werd aangetroffen kon in productiefase 5 gedateerd worden. Figuur 248: Lengtecoupe op ovenstructuur 21. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 247: Detailfoto van de opvulling van ovenstructuur 21. De vele tegelfragmenten vallen duidelijk op. 257 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Conclusies natuurwetenschappelijk onderzoek ovens Het antracologisch onderzoek van de ovens te Oedelem werd uitgevoerd op zes ovenstructuren, van productiefasen 3, 4 en 5 werden respectievelijk twee ovenstructuren bekeken op houtsoorten. Voor productiefase 3 werden ovenstructuren 1 en 15 bekeken. Ovenstructuur 1 werd gestookt met eik en beukenhout, waarbij het eikenhout vooral van grotere stamfragmenten afkomstig was, terwijl het beukenhout eerder van jong stamhout en van takken afkomstig was. Ovenstructuur 15 werd op basis van de kleine houtskoolfragmenten enkel met eik gestookt. Op basis van deze gegevens lijkt het er op dat voornamelijk eik en beuk als belangrijkste stookmaterialen werd gebruikt. Ook het houtgebruik in periode 4 werd onderzocht door middel van antracologisch onderzoek. In totaal werden twee ovenstructuren (7 en 12) onderzocht. Helaas was het houtskoolstaal uit ovenstructuur 12 niet geschikt voor verdere analyse. Het houtskool uit ovenstructuur 7 bevat een combinatie van eik (NR = 33 à 23 g) en beuk (NR = 13 à 3 g), maar in dit monster is elzenhoutskool (Alnus) qua aantallen dominant aanwezig (NR = 48 à 8 g). Daarnaast is ook verkoold essenhout (Fraxinus excelsior) in het monster aangetroffen (NR = 7 à 12 g). De meer verschillende soorten hout geven aan dat de keuze voor brandhout meer divers is geworden door mogelijk een dreigende houtschaarste. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Deze houtschaarste toont zich ook in het antracologisch onderzoek voor productiefase 5. In ovenstructuur 4 werd uitsluitend beuk als brandhout aangetroffen. Het ging hierbij uitsluitend om stamhout. In ovenstructuur 16 werden dan weer iep en berk in de westelijke stookkuil aangetroffen, in de opvulling van de oven zelf werd eveneens een kleine hoeveelheid berk en eik, maar vooral els aangetroffen. Opvallend is ook dat naast stamhout ook vaak vrij jong stamhout of takken gebruikt werden om de ovens te stoken. Het gebruik van takken of jong stamhout past ook weer in het beeld van het gebruik van houtkanten. In de middeleeuwse stad Gent werd bij een onderzoek van een 10e tot 12e-eeuwse afvallaag het steeds schaarser worden van kwalitatief hout (eik en beuk) naar het meer frequent gebruik van es en els opgemerkt; maar ook de opkomst van haagbeuk als belangrijke houtsoort in de 12e eeuw.90 Es en els werden ook tussen het brandhout herkend, haagbeuk helaas niet. De gegevens van het antracologisch onderzoek bevestigen dus ook de algemene tendenzen van de zware ontbossing in de loop van de 12e eeuw. 90 DEFORCE 2016, 8-10. 258 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 249: Sfeerbeeld tijdens de staalname voor het archeomagnetisch onderzoek van ovenstructuur 7. Naast het antracologisch onderzoek werden ook twee archeomagnetische dateringen uitgevoerd. Hiervoor werden stalen genomen van ovenstructuren 7 en 15. De stalen van ovenstructuur 7 gaven een datering tussen 1075 en 1222, deze van ovenstructuur 15 gaven een datering tussen 1080 en 1101 (zie ook beschrijving desbetreffende ovenstructuren). Greppelstructuren De oostelijke grens van het pottenbakkersatelier werd vermoedelijk gevormd door een NW-ZO lopende greppel die centraal in het onderzoeksgebied een grote onderbreking vertoonde. Het noordelijke deel van de greppel werd gevormd door spoornummers 2047/3076 en in het zuiden door spoor 3058. In het vlak had de greppel een lineair verloop met een breedte tussen ca 65 cm tot 1 m. De vulling bestond uit een donkerbruin tot donkergrijze vulling met kleiig zand. In de vulling bevonden zich een weinig houtskool, verbrande leem, aardewerk en keitjes. Ook een kleine mate van bioturbatie werd vastgesteld. In de coupe had de greppel een min of meer komvormige doorsnede met een maximaal bewaarde diepte van 34 cm in werkput2 en 30 cm in werkput 3. Aan de westelijke zijde ontbrak een tegenhanger, vermoedelijk werd daar de afbakening op een andere manier verzorgd, mogelijk door een houthakkant of bomenrij. De kuilenrij in werkputten 9 en 10 was hiervan mogelijk het restant (zie ook infra voor de bespreking van deze kuilenrij). BAAC Vlaanderen Rapport 577 Aan beide zijden van de beek kwamen verschillende grachtstructuren voor die een duidelijke afbakenende functie hadden. De grachten vormden samen verschillende rechthoekige enclosures waarbinnen vermoedelijk bepaalde activiteiten plaatsvonden. Een andere functie voor de grachten kon ook het vervoeren van water naar een bepaalde activiteitenzone geweest zijn. Hieronder worden de belangrijkste greppelstructuren besproken. Daarnaast zijn ook enkele losse greppelfragmenten geregistreerd, maar deze konden niet tot een bepaalde structuur teruggeleid worden. 259 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 250: Uitsnede uit de allesporenkaart met aanduiding van de verschillende enclosures en de vermoedelijke grenzen hiervan in stippellijn aangeduid. 260 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. De greppelstructuren vormen grote, rechthoekige blokken of enclosures, waarbinnen vaak vele sporen voorkwamen. De breedtes van deze enclosures variëren nogal (tussen 14 en 24 meter), maar de lengtes liggen meestal rond 30 m. De greppels hebben allen een NW-ZO of NO-ZW oriëntatie. Vermoedelijk grensden de greppels de kern van het pottenbakkersatelier af. Op basis van de grondplannen konden minstens vijf verschillende enclosures herkend worden (enclosures A tot en met E). Centraal doorheen werkputten 3 en 4 liep de quasi volledige enclosure A. Deze enclosure werd gevormd door greppels 3038/3037/3105, 3052, 3022/4026 en 4349. De dieptes van de greppels varieerde tussen 12 en 50 cm, afhankelijk van de locatie. In de coupe hadden de greppels een min of meer komvormige doorsnede. De afgebakende ruimte leverde zeer veel paalkuilen en kuilen op. In de westelijke helft van deze afgebakende ruimte werden ook enkele ovenstructuren aangesneden. Vermoedelijk vonden op deze locatie verschillende activiteiten plaats (draaien/drogen van aardewerk en pottenbakken). Figuur 251: Coupe op greppel 5107 (Enclosure B) die de aanzet van de opvullingslagen van de beekvallei doorsnijdt. De tweede enclosure (enclosure B) bevond zich net ten zuiden van enclosure A. Enkel de westelijke aanzet van de omgreppeling kon met zekerheid vastgesteld worden. Het ging hierbij om sporen 5045/5107. Deze greppel bevond zich in de aanzet naar de dempingspakketten van de beekvallei. In werkput 4 werd een parallel aan deze eerste gracht lopend grachtsegment aangetroffen, namelijk spoor 4043. Vermoedelijk ging het om de tegenhanger van greppel 5107. Hierbij is greppel 4043 vermoedelijk een greppeltje voor de verdere interne onderverdeling. Greppel 5045/5107 had in het vlak een breedte van 0,7 m en een donkergrijszwarte vulling met veel aardewerk, verbrande leem, houtskool en keitjes. In de coupe had deze greppel een eerder komvormige doorsnede met een diepte van 40 cm onder vlak 1. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Op het oostelijke uiteinde van greppel 3038 werd een dump van pottenbakkersafval aangetroffen (spoor 3041). Deze dump werd als aparte afvalkuil behandeld (zie ook infra). Deze kuil oversneed het uiteinde van greppel 3038. 261 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. De zuidelijke en oostelijke grenzen van deze enclosure konden niet worden vastgesteld in de opgravingszone. De oostelijke grens liep wellicht parallel met de oostelijke grens van enclosure A. Als een ruwe schatting gemaakt werd van de aflijning van deze enclosure op basis van de aflijning aan de overzijde van de beek kon een enclosure van ca 30 m op 24 m gereconstrueerd worden. Binnen deze zone werden vooral in het westelijke deel zeer veel pottenbakkersovens aangesneden. Vermoedelijk was deze zone dus een deel van het pottenbakkersatelier waarbinnen verschillende ovens gesitueerd waren in productiefasen 4 en 5. Ten noorden van Enclosure A bevonden zich enkele NNO-ZZW georienteerde greppels. Het ging hierbij om greppels 3141 en 3144. Met enige voorzichtigheid kon ook hier de aanzet van een volgende enclosure (Enclosure C) in herkend worden. De lengte van deze structuur tot aan de vermoedelijke grens van de beekvallei was ca 22 m, de breedte kon niet nagegaan worden. Greppel 3141 had in het vlak een breedte van 2,6 cm en een bewaarde diepte van ca 64 cm. In de coupe konden twee vullingen waargenomen worden. De bovenste vulling bestond uit een homogeen donkergrijs licht kleiig zand met houtskool- en verbrande leemspikkels en aardewerkfragmenten. De onderste vulling bestond uit een heterogeen donkergrijsgroen gevlekt licht kleiig zand met enkele houtskoolspikkels als inclusies. De gracht zelf had een licht excentrische, komvormige doorsnede. Bij het afwerken van de greppel werd een oudere waterput aangesneden (spoor 3200, zie infra). Op basis van het aardewerk kon deze gracht tussen productiefase 4 en 5 gedateerd worden. Waterput 3200 kon in productiefase 4 gedateerd worden. Greppel 3144 had in het vlak een breedte van ca 0,6 m en een bewaarde diepte van 5 cm. Deze greppel had een donkergrijs gevlekte vulling waarin zich enkele houtskoolspikkels en aardewerkfragmenten bevonden. Aan de binnenzijde van deze vermoedelijke enclosure bevonden zich voor zover kon waargenomen worden verschillende kuilen, maar ook enkele ovenstructuren. Een exacte functie voor de enclosure kon ook hier niet achterhaald worden. Aan de overzijde (ten westen) van de beek konden ook twee grote enclosures herkend worden (enclosures D en E). Beide enclosures strekten zich uit tot buiten de opgravingszone. Deze enclosures hebben een licht andere orientatie dan deze aan de oostelijke zijde van de beek. De enclosures hebben een meer NW-ZO oriëntatie. Net ten noordwesten van enclosure D bevond zich enclosure E. Deze structuur werd gevormd door greppels 7044/9040, 8014/9051, 8037 en 8072 en had een lengte van ca 27m en een breedte van ca 19m. In de zuidwestelijke hoek bevonden zich nog enkele onderverdelingen. Op deze manier werden twee kleinere rechthoekige afbakeningen gevormd van beiden ca 10 op 5 m. Deze greppels hadden een varierende breedte en een bewaarde diepte van 20 tot 35 cm. De vulling van de greppels bestond uit een lichtgrijsbruin zand met als inclusies houtskoolspikkels, aardewerk en waren soms vrij sterk gebioturbeerd. De zones binnen de enclosures leverde zeer veel sporen op, hoofdzakelijk kuilen, waaronder een groot aantal zandwinningskuilen. Structuren konden niet herkend worden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Enclosure D strekte zich uit in werkputten 6,7 en 9. Het vormde zo een vierkant van minstens 26 m lang en 26 m breed. Deze enclosure werd gevormd door sporen 7027,9125, 6072. De vullingen van de verschillende greppelfragmenten bestond uit een donkergrijs tot donkergrijsbruin gevlekt kleiig zand met als inclusies houtskool, verbrande leem, aardewerk en lokaal ook bioturbatie. In de coupe hadden de greppels een komvormige doorsnede met een bewaarde diepte tussen 30 en 50 cm. 262 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 252: Uitsnede uit de allesporenkaart met aanduiding van de afvalkuilen. 263 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Kuilen Aan beide zijden van de beek werden zeer veel kuilen aangetroffen. Hieronder worden per categorie enkele van de vele kuilen besproken. Het is onmogelijk om alle kuilen te bespreken. Daarom werd een selectie gemaakt binnen de diverse types kuilen om zo een beeld te scheppen van de variatie binnen deze spoorcategorie. Afvalkuilen Enkele kuilen konden op basis van de specifieke opvulling als afvalkuil omschreven worden (Figuur 252). Het ging om kuilen waarin slechts één of twee vullingen in konden herkend worden. Van deze twee vullingen bestond één vulling steeds uit een dump van pottenbakkersafval, vaak vermengd met houtskool of verbrande leem. Het ging hierbij vermoedelijk om een gedeelte van een ovenlading die als misbaksels gedumpt werden. In enkele gevallen werden kuilen herkend die slechts een secundair gebruik als afvalkuil hebben gekend. Het ging hierbij vooral om voormalige kleikuilen. De afvalkuilen werden aan beide zijden van de beek aangetroffen. Er was niet echt sprake van een systematische organisatie van deze kuilen. Het was ook niet ondenkbaar dat de pottenbakkers sporadisch gebruik maakten van openliggende kuilen om een deel van het afval kwijt te geraken. Het gros van het afval zal waarschijnlijk op grote storthopen gestort geweest zijn. In totaal konden 24 afvalkuilen herkend worden op basis van de hierboven gehanteerde criteria. Het ging hierbij om sporen 3030, 3041, 3067, 4015, 4016, 4027, 4028, 4039, 4050, 4082, 4115, 4121, 4168, 4176, 5013, 5159, 6070, 7054, 7099, 9060, 9114, 9120, 9121 en 9134. Figuur 253: Coupefoto van afvalkuil 3041. Deze afvalkuil bevond zich op het uiteinde van greppel 3038. Spoor 3041 was een afvalkuil die zich op het uiteinde van greppel 3038 bevond (enclosure A). Het ging om een min of mee ovale kuil van 1,80 m op ca 0,6 m met een grijs gevlekte kleiig zandige vulling. Zowel aan het oppervlakte als in de coupe was zeer veel aardewerk zichtbaar. In de coupe werd duidelijk dat het om een aardewerkdump ging. In de coupe had de kuil een min of meer komvormige doorsnede met een maximaal bewaarde diepte van 40 cm onder vlak 1. In de noordwestelijke hoek oversneed de kuil greppel 3038 die hier duidelijk omhoog kwam. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Hieronder worden enkele typevoorbeelden besproken. Het gaat hierbij om sporen 3041, 4015, 7054 en 9134. Spoor 3041 was een aardewerkdump op het uiteinde van een greppel, sporen 4015, 7054 en 9134 waren verschillende hergebruikte kleikuilen die met afval gevuld waren. 264 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Het aardewerk uit deze kuil bestond uit gedraaid grijs, vroegrood en lokaal roodbeschilderd aardewerk dat in productiefase 5 kon gedateerd worden. Spoor 4015 was een grote afvalkuil die in het kader van de aardewerkstudie meer diepgaand uitgewerkt werd. Het ging om een grote afgerond rechthoekige kuil met een lengte van ca1,9 m en een breedte van ca 1,6 m. In de coupe bleek dat deze afvalkuil eigenlijk een secundair hergebruikte kleikuil was. De kuil had een bakvormige doorsnede, met een maximale diepte van 64 cm onder vlak 1. Onderin bevond zich nog een restant gele, plastische klei. Het ging om een circa 10 cm dik pakket. Deze plastische klei werd ook in het vlak waargenomen aan de randen van de kuil. Centraal bevond zich een pakket donkergrijze tot zwart kleiig zand waarin zeer veel scherven zaten, naast veel houtskool en verbrande leemfragmenten. In totaal werden 3380 scherven verzameld uit de vulling van deze afvalkuil. Het aardewerk bestond quasi volledig uit gedraaid grijs aardewerk, hoewel ook enkele fragmenten vroegrood aardewerk voorkwamen. De kuil kon op basis van het aardewerk in productiefase 5 gedateerd worden. Sporen 7099, 9114 waren eveneens hergebruikte kleikuilen. Figuur 254: Kwadrantcoupe op spoor 4015. Onderin is een kleiband te zien. Dit gaf aan dat dit spoor oorspronkelijk een kleikuil was die als afvalkuil hergebruikt is geworden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Spoor 7054 was een kleine afvalkuil in het noordwesten van werkput 7. Het ging om een ovale kuil met een lengte van 0,6 m en een breedte van 0,5 m. De bovenste vulling bestond uit een grijsbruin zand. In de coupe had dit spoor een min of meer bakvormige doorsnede, met vooral centraal een zeer grote schervenlaag. Onderin de kuil bevond zich ook een kleilaagje met lichtgele plastische klei. De kuil was tot een diepte van ca 50 cm onder vlak 1 bewaard. De vulling bestond uit een lichtgrijs tot grijsbruin zand waarin zeer veel grote fragmenten aardewerk zaten. Een uitzonderlijke vondst was een quasi complete tuitpot in grijs aardewerk. In de schervenlaag bevond zich uitsluitend gedraaid grijsbakkend aardewerk dat op basis van de vormelijke elementen in productiefase 4 kon gedateerd worden. 265 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 256: Detailfoto van het vrijgelegde aardewerk in spoor 7054. Centraal bevond zich een complete tuitpot. Spoor 9134 was een ronde afvalkuil met een diameter van 1,6 m. In het vlak had deze kuil een grijsgeel gevlekte kleiig zandige vulling. In de coupe ging het om een min of meer bakvormige kuil met een maximaal bewaarde diepte van 50 cm onder vlak 1. Ook deze kuil was vermoedelijk een oude kleikuil. Onderin de kuil bevond zich een klein lichtgeel plastisch kleilaagje. Dit kleilaagje bevond zich enkel in de zuidoostelijke hoek van deze kuil. Boven dit kleilaagje bevond zich een groot pakket donkergrijs tot BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 255: Coupefoto van spoor 7054. 266 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. zwart kleiig zand met zeer veel aardewerkfragmenten en veel houtskoolfragmenten. De kuil werd afgedekt door een grijsbruin zandig pakket waarin ook nog enkele kleibrokjes zaten. De kuil kon op basis van het aardewerk in productiefase 4 gedateerd worden. Figuur 257: Kwadrantcoupes op spoor 9134. Het afvalpakket is onderin duidelijk zichtbaar, net als het kleilaagje. Extractiekuilen Onder de categorie extractiekuilen vielen een groot aantal sporen die op basis van de vormelijke eigenschappen van de uitgraafkuil als zandwinningskuil konden omschreven worden. Het ging om schijnbaar gewone kuilen die onderin, vanaf een zekere diepte, naar buiten toe uitwaaierden. Het uitwaaieren begon op een niveau dat het natuurlijke zand glauconiethoudend begon te worden. Het leek er dus op dat men enkel het glauconiethoudend zand ontgon, dat zich net onder de B-horizont bevond.91 De grootte van de kuilen varieerde sterk. De diepte van de kuilen lag meestal tussen 80 cm en 100 cm. De zeer heterogene vulling doet ook vermoeden dat de kuilen onmiddellijk na de extractie werden gedempt. Waarschijnlijk om verder inkalven tegen te gaan. Bij enkele van de kuilen bestond een laatste dempingspakket uit pottenbakkersafval. Vermoedelijk werd dit gedaan ter stabilisatie van het terrein. De meeste oostelijke cluster (cluster 1) was de minst omvangrijke van de drie. Het ging om een cluster die zich centraal in werkput 7 situeerde, aan weerszijde van greppel 7032. Het ging om een cluster van ca 30 kuilen. Het gros van deze sporen kon enkel als kuil geïnterpreteerd worden wegens het ontbreken van de uitwaaiering onderin de kuilen. Op basis van de vulling waren deze vaak wel gelijkaardig aan de duidelijke zandwinningskuilen. Vermoedelijk zijn de meeste sporen binnen deze cluster wel ontginningskuilen, maar wegens het ontbreken van de uitwaaiering kon dit niet met zekerheid gesteld worden. De kuilen hadden meestal een zeer heterogene vulling, met een donkergrijze tot grijsbruine gevlekte vulling. In sommige van de lagen van deze kuilen bevond zich ook pottenbakkersafval. De bewaarde diepte van de verschillende kuilen varieerde tussen 0,6 en 1 m. De meeste kuilen hadden slechts één of enkele dempingslagen. Omdat het onmogelijk is alle sporen apart te bespreken worden hieronder enkele van de meer bijzondere kuilen besproken. 91 Mondelinge informatie aangeleverd door J. Mikkelsen (RaakVlak). BAAC Vlaanderen Rapport 577 In het uiterste westen van het terrein werden een groot aantal extractiekuilen aangetroffen die elkaar deels oversneden en in één lijn lagen. Deze zandwinningskuilen bevonden zich uitsluitend in het westelijke gedeelte van het opgravingsterrein. Het ging hierbij om drie clusters. 267 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Kuilen 7011 en 7018 waren twee vergelijkbare kuilen op korte afstand (ca 2,5 m) van elkaar. Het ging hierbij om twee kuilen met een bewaarde diepte van ca 1,40 m onder vlak 1. Beide kuilen zijn door middel van kwadranten onderzocht. In het vlak hadden deze sporen een min of meer ovale tot ronde vorm met een diameter van ca 1,8 m. In de coupe hadden deze kuilen beiden een min of meer zandlopervormige doorsnede. De vulling van deze kuilen bestond hoofdzakelijk uit een donkergrijs tot zwart kleiig zand dat wat aardewerkfragmenten, houtskoolspikkels en grind bevatte. Onderin de kuilen werd een lichtgrijs tot geelbruin gevlekt pakket zand aangetroffen. De kuilen hadden een opvallende zandlopervorm, waarbij de trechter langzaamaan versmalde en vanaf ca 30 à 40 cm onder het vlak verbrede de kuil terug. Op dit niveau werden ook enkele natuurlijke zandlagen aangesneden. Dieper in de bodem werd kleiig zand aangetroffen. Het aardewerk uit beide kuilen bestond uit een zeer gemengd ensemble. Het oudste materiaal bestond uit enkele scherven laat-Karolingisch aardewerk. De meeste scherven konden echter in productiefase 5 gedateerd worden. Figuur 258: Coupefoto van spoor 7085. Een laatste opvallende kuil was spoor 7055. In het vlak ging het om een grote, vermoedelijk afgerond rechthoekige kuil. Door de aanwezigheid van de lijnbemaling kon niet de volledige kuil blootgelegd worden. De lengte van de kuil was ca 3,3 m, de minimaal waargenomen breedte was 1,6 m. Omwille van eerder gegraven coupes kon dit spoor enkel in de NW-ZO richting gecoupeerd worden. De kuil was tot een diepte van 1,40 m onder de bouwvoor bewaard en was vrij sterk gelaagd. In totaal konden 13 lagen vastgesteld worden. Lagen 7 tot en met 13 bestonden uit lichtgrijze tot bruine met geelbruin gevlekte lagen zand met meestal enkele houtskoolspikkels of mangaanspikkels als inclusies. De onderste laag bestond uit een geelbruingroen gevlekt zand met verschillende spoellaagjes. De bovenste dempingslagen bestonden uit een stortpakket aardewerk en een pakket plastische gele klei. Vermoedelijk werd de nazak van deze kuil gedempt met een afvalpakket. Het aardewerk uit deze kuil kon in productiefase 4 gedateerd worden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Spoor 7085 was een van de grotere zandwinningskuilen in deze cluster. Het ging in het vlak om een afgerond rechthoekige kuil met een lengte van 1,8 m en een breedte van 1,1 m. In de coupe had de kuil een vrij rechte uitgraving die vooral onderaan sterk uitwaaierde. De opvullingslagen bestonden uit een donkergrijs pakket met verbrande leembrokjes, aardewerk en houtskool als laatste dempingslaag. Hieronder bevonden zich enkele sterk heterogene grijsbruin en bruingeel gevlekte zandige lagen. In het zuidwesten bevond zich ook een laag met lichtgele klei. De kuil was tot een diepte van 0,9 m onder vlak 1 uitgegraven. Deze kuil kon ook in productiefase 5 gedateerd worden. 268 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 259: Uitsnede uit de allesporenkaart met aanduiding van de twee kuilenclusters. 269 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 261: Vlakfoto met zicht op een deel van de cluster extractiekuilen in werkput 8 (cluster 2). Links is waterput 8101 als grote grijze vlek in het vlak zichtbaar. De grootste cluster (cluster 2) bevond zich centraal in werkput 8 en 9 en bevond zich deels binnen, maar ook net buiten enclosure E. Binnen deze cluster werden meer dan 50 kuilen aangesneden. De meeste hiervan zijn inderdaad als zandwinningskuil te omschrijven, anderen konden op basis van de vulling als vermoedelijke zandwinningskuil omschreven worden, maar waar de uitwaaiering onderin niet kon waargenomen worden in de coupe. Binnen de cluster buiten enclosure E was wel enkele systematiek in de ontginning op te merken. Verschillende van de kuilen lagen op sterk vergelijkbare afstand van elkaar. De kuilen lagen ongeveer op 2 à 3 m van elkaar (midden van de kuil tot midden van de kuil gemeten). Een systematische BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 260: Coupefoto van spoor 7055. 270 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. ontginning door middel van verschillende achter elkaar liggende kuilenrijen was niet herkenbaar, maar de meest uiterste kuilen (sporen 8118, 8133, 8135, 8056, 8053) lagen wel min of meer in één lijn met een zelfde oriëntatie van de kuilen. Een tegenhanger van deze kuilenrij kon niet herkend worden. De kuilen in deze cluster hadden een zelfde opbouw als de kuilen in cluster 1. Ook hier kon vaak een sterk heterogene opvulling van de kuilen waargenomen worden. De kuilen hadden vaak ook een uitwaaierende onderzijde. In Figuur 262 zijn enkele typevoorbeelden van de zandwinningskuilen afgebeeld. Figuur 262: Coupefoto’s van enkele van de vele extractiekuilen, in klokwijzerzin van rechtsboven: sporen 8040/8041, 8124, De enige extractiekuil van deze cluster die enigszins meer in detail besproken zal worden, is spoor 8075, aangezien een monster van deze kuil ook macrobotanisch onderzocht werd. Deze kuil had een langwerpig rechthoekige vorm in het vlak met een lengte van ca 1,2 m en een breedte van ca 0,7 m. In het westen werd de kuil oversneden door greppel 8072, die deel uitmaakte van enclosure E. Ook deze kuil had de typische opbouw van de extractiekuilen, met een uitwaaierende onderzijde. De kuil zelf was tot ca 90 cm onder het vlak bewaard. In de coupe konden zes vullingslagen herkend worden. Het ging om donkergrijze tot grijsgeel gevlekte zandige lagen waartussen twee houtskoolrijke lagen (vullingen 3 en 5) aanwezig waren. Uit de bovenste houtskoollaag (vulling 3) werd een macrorestenmonster genomen. Dit monster (M60) werd verder geanalyseerd. Alle resten in het bulkstaal uit de extractiekuil (M60) waren verkoold. In dit staal zijn verkoolde graankorrels aangetroffen, waaronder van gerst (Hordeum vulgare). Ook zijn resten aangetroffen van soorten die vaak als onkruid op de akkers voorkomen, zoals uitstaande of spiesmelde (Atriplex patula/prostrata), melganzenvoet (Chenopodium album), beklierde duizendknoop, schapenzuring, gewone spurrie, vogelmuur (Stellaria media) en ringelwikke (Vicia hirsuta). Ook zijn resten aangetroffen van soorten die voorkomen in graslanden en op omgewerkte en betreden grond, zoals dravik (Bromus sp.), gewoon BAAC Vlaanderen Rapport 577 8034-8033-8031/32 en 8201/8058/59. Bemerk de typische uitwaaierende vorm en de zeer heterogene vulling. 271 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. varkensgras en krulzuring-type. Verder zijn verkoolde resten aangetroffen van de oeverplanten scherpe zegge-type (Carex acuta/nigra-type) en waterpeper (Persicaria hydropiper). Tot slot zijn enkele resten aangetroffen van dophei (Erica tetralix). Deze resultaten laten zien dat in elk geval de graansoort gerst deel uitmaakte van het dieet. Deze graansoort behoort tot één van de eerst verbouwde gewassen. Dit was tot aan de middeleeuwen het voornaamste verbouwde gewas in Europa. Van alle granen is gerst daarbij het meest resistent tegen zout en droogte. Het is geschikt voor de bereiding van pap en koeken. In tegenstelling tot wat traditioneel meestal verondersteld wordt, kan gerst ook gebruikt worden voor het bakken van brood. Het kaf, dat stevig rond de graankorrel zit, kan mee gemalen worden en in een latere fase eventueel uit de bloem gezeefd worden. Gerst kon ook worden gebruikt om bier mee te brouwen. Vooral in de middeleeuwen werd erg veel bier gedronken. Voor het gewone volk was bier de gebruikelijke drank. Omdat bier bij de bereiding gekookt en gefilterd werd, was het veiliger dan water, dat in de steden vaak vervuild was. Voor de bierbereiding moet het graan ontkiemen (mouten). Er zijn hier echter geen sporen van ontkieming aangetroffen op de graankorrels. Er zijn dan ook geen directe aanwijzingen dat gerst hier werd gebruikt om bier mee te brouwen. De hier aangetroffen wilde planten zullen waarschijnlijk van de akkers afkomstig zijn, omdat die planten een grotere kans hebben om verkoold te raken, als afval of nadat deze samen met het graan geoogst zijn. Een uitzondering hierop vormen de aangetroffen resten van dophei. Deze zijn vermoedelijk afkomstig van turf dat als brandstof werd gebruikt. De overige soorten zullen waarschijnlijk wel op de akkers gegroeid hebben. Dit ligt voor de hand voor de echte akkeronkruiden. Hierbij zijn uitstaande of spiesmelde, melganzenvoet en beklierde duizendknoop soorten die voorkomen op voedselrijke of stikstofrijke grond. Het voorkomen van deze soorten kan erop wijzen dat men de akkers bemestte. Ook de soorten van betreden en ruderale grond kunnen goed op de akkers gegroeid hebben. Opvallend zijn de verkoolde resten van de oeverplanten scherpe zegge-type en waterpeper. Deze zouden erop kunnen wijzen dat men gebruik maakte van bemesting van slootbagger. Dit werd in het verleden wel gedaan. Als gevolg hiervan kwamen de zaden en vruchten van oeverplanten op de akkers terecht en een deel van deze planten ging vervolgens deel BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 263: Coupefoto van spoor 8075/76. 272 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. BAAC Vlaanderen Rapport 577 uit maken van de akkeronkruiden.92 Het is mogelijk dat een deel van deze slootbagger of verkoolde resten mogelijk als demping voor de ontginningskuil gebruikt werden. 92 Overgenomen uit het rapport van de botanische analyse, uitgevoerd door ADC Archeoprojecten, VAN ASCH 2017. 273 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 264: Derde kuilencluster in het uiterste westen van het pottenbakkersatelier. 274 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 265: Coupefoto van spoor 10018, waarbij deze kuil rechts spoor 10099 oversneed. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Een laatste cluster (cluster 3, zie Figuur 264) bevond zich in het westen van de opgravingszone, in werkputten 9 en 10. Het ging om een lineaire reeks extractiekuilen die als de vermoedelijke westelijke grens van het pottenbakkersatelier konden geïdentificeerd worden. De kuilen oversneden een vermoedelijke bronstijdgreppel (zie supra). Het lineair patroon gevormd door deze grote kuilen leek te wijzen op het uitgraven van een hakhoutberm. Vermoedelijk was de westelijke grens van het pottenbakkersatelier voorzien van een dergelijke hakhoutberm. Deze hakhoutbermen hadden verschillende functies, waaronder het binnen houden van vee, het buiten houden van wilde dieren, het voorzien in de houtbehoefte, het visueel maken van het erf. Gezien de dichtheid waarmee de kuilen werden aangetroffen, kon aangenomen worden dat het niet ging om een rij bomen, maar eerder om een dichte heg van struiken. Op een bepaald ogenblik (vermoedelijk tussen het tweede en derde kwart van de 12e eeuw op basis van het aardewerk uit de dempingslagen) werd de berm verwijderd/uitgegraven. Toen moesten de struiken een reeds aanzienlijk wortelgestel gehad hebben, gezien de grootte van de uitgraafkuilen. De aanplantkuilen waren niet meer herkenbaar, enkel de uitgraafkuilen werden aangetroffen. De kuilen hadden een klokvormig profiel, waardoor vermoed werd dat het uittrekken van de wortels veel grond losgewrikt had onderin de kuilen. De vullingen van de kuilen bestond dan ook uit een afwisseling van wat meer organische pakketten en pakketten zo goed als natuurlijke grond, waarbij het onderscheid met de natuurlijke bodem moeilijk was te maken. De meer organische lagen hadden een lichtgrijs tot grijsgele kleur. Ook wees de vulling op een sterk waterverzadigde grond gezien onderin tal van inspoelingslaagjes te zien waren. Een aantal van de kuilen was bovenin gevuld met aardewerkrijke pakketten, afkomstig van de pottenbakkerssite dat in productiefase 5 gedateerd werd. In de coupes op de kuilen was duidelijk op te merken dat de zuidelijke kuilen het eerst waren gegraven en gedicht waarna de volgende kuil gegraven werd. Op deze manier werd duidelijk dat het uithalen van de houthakkant vanuit zuidelijke richting gebeurde. 275 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 266: Lengtecoupe op sporen 10015 en 10018, waarbij zichtbaar is dat de oudere kuilen zich in het zuiden (rechts) Het uithalen van de wortels van de struiken kan wijzen op twee zaken: ofwel was het noodzakelijk om de hakhoutberm te verwijderen in het kader van een schaalvergroting, waarbij ook de wortels moesten worden verwijderd om akkerbouw mogelijk te maken. Ofwel had men nood aan het hout, waarbij ook de wortels zijn gebruikt als brandstof. Gezien het steeds schaarser worden van hout in de loop van de volle middeleeuwen en zeker in de 12e eeuw93 lijkt het eerder de tweede optie te zijn geweest. In de middeleeuwse stad Gent werd bij een onderzoek van een 10e tot 12e-eeuwse afvallaag het steeds schaarser worden van kwalitatief hout (eik en beuk) naar het meer frequent gebruik van es en els opgemerkt; maar ook de opkomst van haagbeuk als belangrijke houtsoort in de 12 e eeuw. De houtschaarste noopte tot beter bosbeheer, wat volgens de auteur leidde tot het frequenter voorkomen van hakhoutbermen vanaf deze periode.94 De aangetroffen hakhoutberm past mooi in dit plaatje van houtschaarste en de reactie hierop. Het hakhoutbeheer leidt tot de creatie van zogenaamde stoven, of verzamelingen van cirkelvormige, meerstammige bomen die gemakkelijk opnieuw scheuten hebben. De groei van de wortels bij een dergelijk bosbeheer neemt ook sterk toe naarmate het hakhoutbeheer toegepast werd. Het is dus niet ondenkbaar dat de uitgehaalde stronken een vrij uitgebreid wortelstelsel zullen gehad hebben. 93 94 DEFORCE 2016. DEFORCE 2016, 8-10. BAAC Vlaanderen Rapport 577 bevonden en oversneden werden door jongere kuilen in noordelijke (links) richting. 276 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 267: Evolutie van een hakhoutstoof en de groei van de wortelstelsels. 95 Opvallend bij deze rij kuilen was de opening die gevormd werd tussen kuilen 10015 en 10012. Hier vertoont een ruimte van 4 meter geen enkele uitgraafkuil. Ten noorden en zuiden van deze sporen was wel een continue rij van uitgraafkuilen aanwezig. Vermoedelijk was hier een opening in de hakhoutkant aanwezig. Deze opening lag ook in lijn met de meest zuidelijke enclosure die op basis van de luchtfoto’s kon waargenomen worden. Het is een opvallend feit. Een hypothese die hierbij kon gesteld worden, is dat hier mogelijk de meest zuidelijke grens van het pottenbakkersatelier (op basis van de enclosures) aangesneden werd. zichtbaar. 95 BASTIAENS 2010, 121. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 268: Zicht op de opening tussen kuilen 10015 (links) en 10012 (rechts). Onder de kuilen is het ouder greppeltje S10014 277 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 269: Uitsnede uit de allesporenkaart met aanduiding van de kleikuilen. 278 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Kleikuilen Dertien kuilen konden op basis van hun typische vulling als kleikuilen omschreven worden. Het ging hierbij om kuilen waarin nog plastische pottenbakkersklei gestockeerd was. De meeste kuilen hadden in het vlak een vierkante of rechthoekige vorm, maar ook meer onregelmatig gevormde kuilen kwamen voor. De bewaarde diepte van de kuilen varieerde sterk. Een aantal kuilen was slechts tot een diepte van 10 cm diep bewaard, andere kuilen waren dan weer tot een diepte van 60 cm onder vlak 1 bewaard. De kuilen zelf hadden in coupe allen eenzelfde vorm. Het ging om quasi recht naar beneden uitgegraven kuilen met een vlakke bodem. De vulling bestond uit gele, plastische klei die soms vermengd was met donkergrijze vlekken kleiig zand. Bij enkele kuilen kon ook een vermoedelijke nazak waargenomen worden. Deze bestond vooral uit donkergrijs tot grijszwart of grijsbruin kleiig zand met aardewerk, houtskool en soms ook keitjes als inclusies. De functie van deze kuilen bestond er waarschijnlijk in de klei te laten rusten/rijpen, op te slaan voor verdere verwerking.96 Het was op basis van de opgraving niet geheel duidelijk welke functie de kuilen hadden. Gezien de eerder zuivere aard van de klei, zonder al te veel organische of mineralogische resten lijkt een opslagfunctie in afwachting van verdere verwerking of toevoeging van verschraling het meest waarschijnlijke. Figuur 270: Coupefoto van kleikuil 9110. 96 WHITE 2015, 31-32. BAAC Vlaanderen Rapport 577 In kleikuil 5017 werd centraal in de gele, plastische klei was een groot stuk natuursteen geplaatst. Mogelijk werd deze natuursteen gebruikt als basis voor een pottenbakkersdraaischijf. Dit is echter zuiver hypothetisch. Kleikuil 5017 was deels door de ovenwand van ovenstructuur 7 en door stookkuil 5023 gegraven. 279 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 271: Detailfoto van de grote natuursteen gelegen in kleikuil 5017. Overige kuilen Naast de afval-, extractie- en kleikuilen kwamen ook verschillende kuilen zonder duidelijk toewijsbare functie voor. Meestal ging het om eerder ondiepe kuilen, zonder echte afvalvulling. In quasi alle kuilen werden wel enkele aardewerkfragmenten aangetroffen, waardoor er wel verondersteld kon worden dat de kuilen tijdens het functioneren van het pottenbakkersatelier gegraven werden. Afvalkuilen met consumptieafval of mestkuilen werden niet aangetroffen tijdens het onderzoek. Vermoedelijk bevonden deze zich buiten het werkareaal van de pottenbakkers in een mogelijke woonzone. Waterputten en waterkuilen (Christine Swaelens) Sporen die duidden op watervoorziening werden ook aangetroffen. Het ging in totaal om drie waterkuilen (sporen 2046, 2055 en 3101) en drie waterputten (sporen 3200, 6200 en 8101) die op basis van het vondstmateriaal in de middeleeuwen konden gedateerd worden. Waterkuil 2046 bevond zich in het zuidwesten van werkput 2, op ca 5 m ten noordoosten van waterkuil 3101. Het spoor had in het vlak een ronde vorm met een diameter van ca 2,5 m. In de coupe had dit spoor een trechtervormige doorsnede met een bewaarde diepte van 1,4 m onder vlak 2. De onderzijde van deze waterput bevond zich op 10,04 m TAW. In de coupe konden vier vullingen waargenomen worden. Het ging om twee lagen die als sterk versmeten moederbodemmateriaal konden omschreven worden, vermengd met grijs kleiig zand. Het moederbodemmateriaal bestond enerzijds uit grijsgroen, Tertiair zand, anderzijds uit geelbruin kleiig zand. Als inclusies konden enkele ijzerconcreties, mangaanspikkels en enkele houtskoolspikkels opgemerkt worden. Vermoedelijk zijn deze lagen ontstaan tijdens het gebruik van de waterkuil door het inkalven van de wanden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Waterkuilen 280 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 272: Coupefoto van spoor 2046. In het noordelijk deel van werkput 2 werd waterkuil 2055 aangesneden. Het ging om een grote ovale kuil met een lengte van ca 3,8 m en een breedte van ca 3,2 m. In de coupe had dit spoor een eerder brede, trechtervormige doorsnede, met aan de zuidwestelijke zijde een eerder getrapte uitgraving. De bewaarde diepte was 1 m onder vlak 1. Er werden geen actieve lagen herkend, enkel dempingslagen. Deze dempingslagen bestonden uit grijs licht kleiig zand met enkele ijzerconcreties, houtskoolspikkels en een kleine mate van bioturbatie. In de bovenste dempingslaag bevonden zich ook enkele spikkels verbrande leem. Er werden verschillende scherven in de verschillende lagen aangetroffen. Het ging om een sterk gemengde context. Het oudste materiaal kon in de laat-Karolingische periode gedateerd worden en was duidelijk residueel. Het gros van het aardewerk kon in productiefase 5 gedateerd worden. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De dempingslagen bestonden uit licht bruingrijs tot geelgrijs gevlekt licht kleiig zand waarin enkele houtskoolspikkels en ijzerconcreties als inclusies konden worden opgemerkt. De waterkuil werd afgedekt door laag 3065. Enkel in de bovenste dempingslaag werden enkele aardewerkfragmenten aangetroffen. Helaas betrof het enkel weinig diagnostische fragmenten grijs aardewerk die slechts een ruime datering tussen productiefase 3 en 5 toelieten. 281 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 273: Uitsnede uit de allesporenkaart met aanduiding van de waterputten/-kuilen. 282 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 274: Coupefoto van spoor 2055. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Een laatste waterkuil was spoor 3101. Deze kuil werd aangesneden in het uiterste zuidoosten van werkput 3. Deze kuil bevond zich onder laag 3061. Deze waterkuil werd slechts zichtbaar bij het aanleggen van een profiel, waarbij de grijsgele vulling sterk contrasteerde met de groengrijze moederbodem. In het vlak ging het om een min of meer ronde kuil met een diameter van ca 2,7 m. Bij het couperen van deze kuil bleek al snel dat de bodem op deze locatie sterk waterverzadigd was. Bijgevolg kon de coupe enkel fotografisch geregistreerd worden. Op de foto was te zien dat ook deze kuil trechtervormig uitgegraven was en schijnbaar geen actieve lagen bevatte. De dempingslagen bestonden uit zeer heterogene lagen lichtgrijsbruin kleiig zand waartussen ook grote brokken lichtgeelbruine moederbodem zaten. Deze lagen gaven een beeld van een zeer snelle demping. Er kon geen vondstmateriaal gerecupereerd worden, waardoor een datering moeilijk wordt. Vermoedelijk moet deze waterkuil ook in de volle middeleeuwen gedateerd worden op basis van de vormelijke gelijkenissen met de andere waterkuilen in de onmiddellijke nabijheid. Figuur 275: Coupefoto van spoor 3101, net voor het instorten van het profiel. 283 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Waterputten Waterput : S3200 Type Waterput met een vierkante houten losse bekisting uit horizontale elementen (B3) of waterput met een vierkante houten framebekisting met horizontale elementen (B5). Onderzoek Figuur 276 : Spoorfoto van S3200 op vlak 3. 97 Op de foto’s is consequent vlak 5 aangeduid, maar het betreft in werkelijkheid vlak 3. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De waterput bevindt zich in het noorden van werkput 2 en is machinaal gecoupeerd met een noordwest-zuidoost oriëntatie. Op het aanlegvlak is, ter hoogte van spoor S3200, één groot vlak opgemeten. Een tweede vlak is aangelegd waarbij S3200 zich aftekent als een rond spoor met een diameter van ongeveer 280 cm. De waterhoudende structuur is een eerste maal aangesneden tot op een diepte van 140 cm. Deze coupe is gedocumenteerd waarna een tweede vlak is aangelegd. Bij het opschaven van het tweede vlak is besloten de coupe naar achter te zetten, zodat het centrum van het spoor gedocumenteerd kon worden. Hierdoor is een discrepantie ontstaan in de tekeningen van beide coupes. Vanuit vlak 2 is een tweede maal verdiept tot op 120 cm diepte. Ook deze coupe is geadministreerd. Op dit niveau is een derde vlak aangelegd97 en is de bekisting zichtbaar, maar slechts als grondverkleuring. Er is een derde coupe gezet van ongeveer 100 cm, maar door het insijpelend grondwater en bijhorend instortingsgevaar is gekozen voor verdiepen en snelle registratie, waarbij slechts de dieptes van de beschoeiing en de kernvulling zijn beschreven. 284 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Constructie Figuur 277: Vermoedelijke aanduiding van de grondverkleuring in vlak 3 ten gevolgen van de aanwezigheid van hoekpalen. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Op een diepte van 100 cm tekent zich de aflijning van een bekisting af. Op deze diepte is enkel sprake van grondverkleuring. Aan de aflijning van de kernvulling is op te merken dat de houten beschoeiing bovenaan is afgebroken (tot onderaan laag 3 en 7 en S3141). Naarmate het hout dieper onder de grondwatertafel ligt, verloopt het rottingsproces van de bekisting langzamer (laag 5), waardoor een humeuze donkergrijze aflijning van het hout duidelijker zichtbaar blijft. Slechts één van de onderste planken is bewaard gebleven op een diepte van ongeveer 80 cm vanaf vlak 3. De aflijning van de bekisting ondersteunt dit gegeven. Maar of hier sprake is van frame- of een losse bekisting is niet te achterhalen. Op de foto (Figuur 278) van de coupe op vlak 2 is er in beide hoeken grondverkleuring op te merken die vermoedelijk wijzen op de aanwezigheid van hoekpalen. Op basis van de vermoedelijke grondverkleuringen ter hoogte van de zuidelijke hoeken zou de waterput toegewezen aan een waterput met vierkante houten framebekisting met horizontale elementen (B5). 285 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 278 : Foto van de coupe van S3200 op vlak 2. Figuur 279 : Digitale tekening van de coupes van S3200. 286 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. In de coupe vanaf vlak 2 (Figuur 278) vertoont de aanlegkuil geen bijzondere afwijkingen. Op de digitale tekening is laag 7 afgelijnd als de onderste laag net boven de bekisting, m.a.w. als bewijs voor de uitbraak van de bekisting op die hoogte. De foto daarentegen geeft een verschillend beeld, nl die van een doorlopende bekisting tot aan vlak 2 waarbij de westelijke zijde van de bekisting verstoord is door een jonger spoor, S3141, waarbij laag 3 vermoedelijk de nazak is. Doordat de coupe van vlak 1 naar vlak 2 achteruit is verschoven, zijn de bovenste vullingen in het centrum van de waterput niet opgetekend. Figuur 280: coupefoto van de onderste lagen van deze waterput, bemerkt de ingestorte bovenzijde en het opkomende water waardoor dit deel van de coupe niet meer kon worden ingetekend. Verdwijnen Door de afwezigheid van aanwijzingen is het onmogelijk te achterhalen waarom deze waterput in onbruik is geraakt. Monstername Uit de kernvulling van de waterput werd een pollenbak genomen (M144). De waardering van deze pollenbak bleek echter negatief, waardoor er geen verdere analyse meer werd gedaan. BAAC Vlaanderen Rapport 577 De kernvulling bestaat uit verschillende lagen. Laag 3, laag 4 en laag 6 zijn allen gelaagd en tonen aan dat de waterput zich langzaamaan heeft gevuld. De onderste lagen konden helaas niet opgetekend worden door instortingsgevaar (Figuur 280). Op de foto van de coupe konden op ongeveer 70 cm onder vlak 3 een overgang naar een meer humeus pakket waargenomen worden. Deze laag was ook sterk gelaagd. Uit deze lagen werd ook een pollenstaal genomen, dat helaas onvoldoende pollen bevatte voor een analyse. Datering op basis van vondsten Op basis van het aardewerk kan deze waterput in productiefase 4 gedateerd worden. 287 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Waterput : S6200 Type Waterput met een vierkante houten losse bekisting uit horizontale elementen (B3) of waterput met een vierkante houten framebekisting met horizontale elementen (B5). Onderzoek De waterput bevindt zich in het zuiden van werkput 6 en is machinaal aangesneden met een zuidoostnoordwest oriëntatie, zonder bronbemaling. Op het aanlegvlak (Figuur 281)tekent het spoor zich onregelmatig af met een lengte van ca 500 cm en een breedte van ca 400 cm en is deels in het zuidwesten verstoord door de ovenstructuur S6007. Na het opschaven en administreren van het aanlegvlak, is een eerste coupe gezet tot op ca 100 cm diepte (Figuur 282). De coupe is gedocumenteerd98 waarna een tweede keer is verdiept tot ongeveer 150 cm onder het opgravingsvlak. Na het optekenen en fotograferen van het vervolg van de coupe, is een derde vlak aangelegd waarbij de hoekpalen van de bekisting zichtbaar worden (Figuur 284). Het derde vlak is opgeschaafd en opgemeten waarna de noordzijde van de bekisting is vrijgelegd. Na het documenteren van de bekisting is de noordzijde ontmanteld en is de kernvulling gedocumenteerd (Figuur 286). De coupe van het eerste en tweede vlak vertoont een veel bredere noordwestelijke insteek, wat de aanvoer van het materiaal uit het noordwesten doet vermoeden. De bekisting is tot zeker 150 cm onder het aanlegvlak afgebroken. Maar tijdens de ingebruiksfase van de waterput zijn waarschijnlijk herstellingen doorgevoerd. Op Figuur 282 en Figuur 284 alsook op de digitale tekening van de coupe (Figuur 283) is een duidelijke blauwgrijze band te zien. Deze laag (laag 8) kan enkele verklaringen hebben. Een eerste is dat deze laag 8 mogelijkerwijs in verband kan gebracht worden met redutieverschijnselen rondom de kern van de waterput. In de vlakfoto is deze laag mooi rond de kern gelegen. Een tweede optie is dat deze laag vermoedelijk in verband te brengen is met herstellingswerken aan de houten beschoeiing. Deze laag loopt niet tot vlak 1 en is bijgevolg van vóór de afbraak van de waterput. Ook in de volgende coupe (Figuur 285) tegen de bekisting is het jonger spoor duidelijk op te merken aan beide zijdes van de bekisting. Deze is veel donkerder van kleur dan de oorspronkelijke aanlegtrechter (laag 13 en 15). Aangezien de waterput aan verschillende zijdes niet meer in oorspronkelijke staat is, is het niet mogelijk te achterhalen waar eventuele herstellingswerken zijn uitgevoerd. Aan de oostelijke zijde (Figuur 285) ligt een houten paal naast de bekisting, die op het eerste zicht niets met de constructie van de beschoeiing heeft te maken. Maar of dit een herstelling is, valt niet met zekerheid te zeggen. Een laatste optie is dat deze laag gewoon het gevolg is van de demping van de insteek met verschillend materiaal. Het kan zijn dat de beschoeiing tijdens de opbouw met een andere kleur grond aangedicht is geworden. Helaas kan door de bemoeilijkte registratie van de onderzijde van de waterput hier geen uitsluitsel over gegeven worden. 98 Op 100 cm diepte bevond zich een tweede vlak waarbij dat tweede vlak niet over het hele spoor is aangelegd. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Constructie 288 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 281: vlakfoto van vlak 2 van deze waterput. De verstoringen links zijn vooral te wijten aan ovenstructuur 16 die boven Figuur 282 : Foto van de coupe op vlak 1 en 2 van S6200. BAAC Vlaanderen Rapport 577 deze waterput lag en centraal een eerste deel van een coupe waarbij de waterput pas als dusdanig herkend werd. 289 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 283 : Digitale tekening van de coupe van S6200. De onderkant van de coupe kon enkel fotografisch geregistreerd worden. Door de afwezigheid van bronbemaling bleef het opkomend grondwater het onderzoek van de waterput bemoeilijken. Wegens veiligheidsmaatregelen en een snelle evacuatie is de kernvulling van de waterput noch getekend, noch deftig gefotografeerd. Aan de hand van de foto’s kan afgeleid worden dat de kernvulling vermoedelijk één dempingspakket betreft. Daarboven, laag 7 is veel lichter van kleur en bestaat uit een gevlekt, humeus en kleiig dempingspakket. De nazak (laag 1 t.e.m.3) is een humeus, donkerder vulling met vele keien, houtskool, ijzerconcretie en verbrande leem. Bovenaan is meer bioturbatie op te merken. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 284: Derde vlak op waterput 6200, centraal zijn twee van de houten hoekpalen zichtbaar. 290 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 285 : Detailfoto van de oostelijke (links) en westelijke (rechts) insteek met zicht op jonger spoor. De houten bekisting bestaat uit ingeheide hoekpalen, telkens in paar voorkomend, zonder sporen van hechtingsplaatsen voor eventuele dwarsbalken. Hierdoor kan vermoedelijk de binnenstructuur als dragende constructie uitgesloten worden. De nog bewaarde hoekpalen hebben een lengte van 62 cm (Hkp 21) tot ca 170 cm (Hkp 16 en plank 23). De andere planken hebben een lengte tussen de 130/140 cm (Hkp 10, 15 en 17) en 155 cm (Hkp 20 en 22). De breedte van de hoekpalen ligt gemiddeld op 16 cm en dikte op 12 cm. De hoekpalen staan steeds per twee gegroepeerd met elk een eigen functie. Elke hoekpaal zorgt voor het opvangen van de druk van één welbepaalde zijde. Aan de hand van de foto’s vallen volgende elementen op : ten eerste bevindt zich in elke hoek slechts 1 paal (mogelijk de oorspronkelijke paal) en is een tweede ernaast aangebracht, mogelijk als extra verstevigend element. Theoretisch volstaat het dat bij de opbouw van dergelijke bekistingen, de aanwezigheid van slechts 1 hoekpaal noodzakelijk is. Het is niet te achterhalen indien van in het begin één of twee hoekpalen zijn aangewend bij de opstelling van de beschoeiing. Ten tweede kan afgeleid worden aan twee zijden, mogelijk aan een BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 286: Detailfoto van de binnenvulling van de kern, zicht op de westelijke zijkant. 291 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. derde zijde, dat de horizontale elementen breder lopen dan de locatie van de hoekpalen, waardoor geen perfecte hoek wordt gevormd. . Figuur 288 : Uitstekende planken aan noordwestelijke zijde (links) en de zuidoostelijke zijde (rechts). Op de foto (Figuur 288) is het duidelijk op te merken dat de noordelijke zijde verder loopt in westelijke richting. Rekening houdend met het inéén schuiven van een aantal planken en het vergevorderd rottingsproces van het hout, is de enige intacte plank aan de noordzijde, de onderste (plank 5). Hetzelfde is te zien in de zuidoostelijke hoek, waarbij de zuidelijke planken verder reiken in oostelijke richting. Voor de andere hoeken is het al wat moeilijker dit te achterhalen door de staat waarin het hout en de bekisting zich bevindt. In de noordoostelijke hoek is een mogelijke aanwijzing de nog vrij rechte, scherpe aflijning van de horizontale elementen aan oostelijke kant. Alsof ze tegen andere planken BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 287 : Digitale representatie van bovenaanzicht van de houten beschoeiing van S6200. 292 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. leunden en niet verder gingen. De vrij rechte kanten van de noordelijke planken doen dit vermoeden in tegenstelling tot de meer grillige westelijke uiteinden (Figuur 289). Figuur 289 : Foto van de noordelijke zijde van de bekisting van S6200. Op verschillende planken, nl plank 4, 5, 8, 9, 19 en plank 26 zijn gaten aangetroffen. De plaats van de gaten komen niet overeen met een eventueel daarachterliggende hoekpaal. Heel waarschijnlijk wijst dit op hergebruikt hout dat is aangewend voor de bouw van deze structuur. Aan de noordzijde is de lengte van de horizontale planken gemiddeld 130 cm, de breedte gaat van 14 tot 41 cm en de dikte ligt tussen de 4 en 10 cm. De lengtes van de planken aan de oostzijde verschillen niet van die aan de noordzijde, maar de breedte daarentegen bedraagt slechts ca 20 cm en de dikte ongeveer 7 cm. Aan de westzijde is de onderste plank (plank 9) zo’n 20 cm korter dan de bovenste plank (plank 8) die een lengte heeft van 130 cm. De onderste plank is op zijn beurt aanzienlijker breder (28 cm) dan de bovenste plank met zo’n 10 cm. De dikte komt overeen, nl. 5 cm. De lengte van de planken aan de zuidzijde tenslotte, gaat van 70 cm tot 116 cm, de breedte van 17 naar 33 cm en de dikte van 4 tot 7 cm. Bij het aanleggen van een tweede vlak en het couperen van de structuur zelf werden enkele scherven vroegmiddeleeuws aardewerk aangetroffen. Het ging om handgevormde kogelpotten met extern geschraapte rand en schouder. Enkele stukken hadden een traag nagedraaide rand die apart op de handgevormde schouder was geplaatst. Het aardewerk kon in de Karolingische periode gedateerd worden, wat mooi overeenkwam met de dendrochronologische dateringen. De waterput was dus voor of tijdens productiefase 1 te dateren. Monstername Het hout van deze waterput werd door middel van dendrochronologie gedateerd. In het dendrochronologische onderzoek naar 30 houten planken uit deze waterput zijn drie planken dendrochronologisch onderzocht. De vroegste datering van een kapjaar – en daarmee de constructie van de waterput – is ná 700 ± 8 na Chr. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Datering op basis van vondsten 293 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Voor de constructie van de waterput zijn onder andere bomen gebruikt die van een lokale herkomst uit Vlaanderen zijn. Het gebruikte hout is in alle gevallen eik. Waterput : S8101 Onderzoek Een laatste waterput was waterput 8101. Deze waterput werd in het zuidelijk deel van werkput 8 aangetroffen. Het ging om een grote, halfronde structuur met een diameter van 12 m. Figuur 290: Vlakfoto van spoor 8101. In het totaal werden twee boorraaien gezet om zo de kern van de waterput te bepalen. Alle boringen werden zorgvuldig gedocumenteerd en in kaart gebracht. De boorraai ter hoogte van de putwand (boringen 1 em 12) bevonden zich min of meer centraal in de waterput. Op basis van deze boringen kon het profiel van de waterput gereconstrueerd worden (zie Figuur 291). De boringen op de eigenlijke kern van de waterput werden integraal bemonsterd voor macroanalyse. De stalen werden genomen met een edelmanboor met een boorkop Ø12 cm. Deze monsters bevatten helaas geen macroresten. Op basis van de boringen kon een waterput met een min of meer excentrische kern vastgesteld worden. De aanlegtrechter was waarschijnlijk lichter hellend aan de oostelijke zijde en de kern bevond zich meer naar het westen toe. Op basis van de boringen kon een diepte van ca 3,80 m onder vlak 2 verondersteld worden. Bij de boring op de kern werd ook onderin een harde zijkant waargenomen, vermoedelijk ging het hierbij om de houten bekisting. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Gezien de waterput slechts gedeeltelijk in het vlak viel en de verstoringsdiepte binnen dit deel van het terrein reeds was bereikt, werd geopteerd de waterput te onderzoeken door middel van boringen. De boringen gebeurden met een edelmanboor van Ø 7 cm. 294 BAAC Vlaanderen Rapport 577 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 291: Reconstructie waterput 8101 op basis van de boringen tegen de putwand. 295 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 292: Overzicht van de boringen op waterput S8101. In blauw de vermoedelijke locatie van de kern van de waterput Constructie Aangezien deze waterput enkel door middel van boringen onderzocht werd kan hier geen uitsluitel over gegeven worden. Er werden in totaal vier macrorestenmonsters ingestuurd (M93 (boring 7), M109, M110 en M111 (extra boringen op de kern, niet aangeduid op het plan). Enkel M93 bevatte voldoede resten op om een analyse te verantwoorden. In het staal uit waterput S8101 (M93) zijn zowel resten aangetroffen van cultuurgewassen als van wilde planten. Alle resten in dit staal zijn onverkoold. De cultuurgewassen zijn vertegenwoordigd door enkele zaden van lijnzaad (Linum usitatissimum). Daarnaast zijn resten aangetroffen van gewone braam (Rubus fruticosus) en gewone vlier (Sambucus nigra). Verder zijn resten aangetroffen van soorten die vaak als onkruid in akkers en moestuinen voorkomen, zoals hennepnetel (Galeopsis bifida/speciosa/tetrahit), gele ganzenbloem (Glebionis segetum), beklierde duizendknoop (Persicaria lapathifolia), schapenzuring (Rumex acetosella), eenjarige hardbloem (Scleranthus annuus), zwarte nachtschade (Solanum nigrum) en gewone spurrie (Spergula arvensis). Ook zijn resten aangetroffen van soorten van ruderale en betreden grond, zoals stinkende kamille (Anthemis cotula), grote weegbree (Plantago major), gewoon varkensgras (Polygonum aviculare), krulzuring (Rumex crispus). De graslandplanten zijn vertegenwoordigd door een enkel vruchtje van gewone brunel (Prunella vulgaris). Verder zijn resten aangetroffen van wilg (Salix) en van verschillende oeverplanten, zoals grote waterweegbree (Alisma plantago-aquatica), zompzegge (Carex curta), gewone of slanke waterbies (Eleocharis palustris/uniglumis), mannagras (Glyceria fluitans) en bronkruid (Montia sp.). Verder zijn resten gevonden van de waterplant waterranonkel (Ranunculus subgenus Batrachium). Zoals hierboven al beschreven werd, zijn in het staal naast resten van cultuur- en voedselgewassen ook resten aangetroffen van verschillende planten die vaak als onkruid op de akkers groeien. Deze resten kunnen afkomstig zijn van de akkers en als afval in de waterput zijn beland. In dat geval kunnen BAAC Vlaanderen Rapport 577 Monstername 296 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. de resten iets zeggen over de akkerbouw in het gebied. Zo zijn gele ganzenbloem, eenjarige hardbloem, schapenzuring en gewone spurrie soorten die vaak voorkomen in akkers op zandgronden. Verder zijn beklierde duizendknoop en zwarte nachtschade soorten van voedselrijke grond. Het voorkomen van deze soorten zou erop kunnen wijzen dat men gebruik maakte van bemesting van de akkers. Het is ook goed mogelijk dat deze soorten lokaal op de voedselrijke grond bij de waterput groeiden. Op basis van de aangetroffen resten is dit onderscheid niet te maken. Op de betreden en omgewerkte grond kwamen soorten voor als stinkende kamille, grote weegbree, gewoon varkensgras en krulzuring. Ook gewone brunel groeide hier. Wilg en verschillende oeverplanten, zoals grote waterweegbree, zompzegge, gewone of slanke waterbies, mannagras en bronkruid, zullen op vochtige gronden nabij de waterput gegroeid hebben. Deze soorten kunnen goed aan de oevers van sloten en greppels gestaan hebben. Waterranonkel groeide vermoedelijk in sloten en/of greppels. Het is ook mogelijk dat deze soort in de waterput zelf groeide. In dat geval zal de waterput niet meer in gebruik zijn geweest.99 Datering op basis van vondsten Bij het documenteren van de boringen werden verschillende fragmenten aardewerk gerecupereerd. Het aangetroffen aardewerk kon in productiefase 5 gedateerd worden. Enkele fragmenten van oren van kannen kunnen mogelijk als intrusief materiaal in de nazak geplaatst worden. Deze fragmenten kunnen gedateerd worden vanaf het vierde kwart van de 12e eeuw. Gezien de grootte van deze waterput kon deze ook op de luchtfoto’s als cropmark herkend worden. Overige structuren pottenbakkersatelier In dit hoofdstuk worden de overige structuren van het pottenbakkersatelier besproken. Het ging hierbij om mogelijke structuren die te maken hadden met de organisatie van het pottenbakkersatelier. Structuren Ook de terreinomstandigheden tijdens de opgraving waren bij momenten verre van ideaal. Gezien de kleiige ondergrond in het oostelijk deel van het opgravingsterrein veranderde het vlak na een kleine regenbui direct in een modderpoel. Ook de constante vries/dooicycli tijdens deze maanden zorgden niet alleen voor een moeilijk te couperen ondergrond, maar na het dooien bestond de bovenste laag uit een gehomogeniseerde bruine modderlaag. Hierdoor werden een aantal sporen niet gecoupeerd, wegens het niet meer terugvinden van de sporen in de modder. Op basis van de coupetekeningen en -foto’s werd een hele tijd besteed aan het zoeken naar structuren. Het feit dat slechts een beperkte doorsnede doorheen het pottenbakkersatelier werd gemaakt, vergemakkelijkte het herkennen van de structuren niet. Ook de hoeveelheid sporen maakte een structuur herkennen helaas niet mogelijk. 99 Deze resultaten werden overgenomen uit het rapport van het botanisch en palynologisch onderzoek uitgevoerd door ADC archeoprojecten, VAN ASCH 2017. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Hoewel er veel paalkuilen aangetroffen werden tijdens het veldwerk konden helaas geen gebouwplattegronden herkend worden. Er konden evenwel nog verschillende palenrijen geïdentificeerd worden, maar tegenhangers waren niet aangetroffen. Vermoedelijk zullen nog wel enkele gebouwen of structuren binnen het opgravingsgebied aanwezig zijn, maar deze werden door de wirwar aan sporen of door verdwenen paalkuilen niet herkend. 297 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Windschermen Naast duidelijke structuren werd ook aandacht besteed aan de aanwezigheid van paalkuilen die in combinatie met de pottenbakkersovens werden aangetroffen. Bij deze paalkuilen kon de aanwezigheid van mogelijke windschermen verondersteld worden. Bij ovenstructuren 5 (spoor 5003) en 15 (sporen 6001/6002) werden paalkuilen in de directe omgeving van de stookmond vastgesteld. Bij de overige structuren konden dergelijke structuren niet waargenomen worden. Hierbij kunnen twee redenen aangehaald worden. Enkele van de ovens waren uitgegraven in de dempingslagen van de beekvallei, waardoor de paalkuilen mogelijk niet herkend zijn geworden. Een andere mogelijkheid was dat, gezien de slechts beperkte bewaring of gedeeltelijk binnen de opgravingszone gelegen ovenstructuren de windschermen niet aangesneden waren in de opgravingszone. Bij ovenstructuur 5 werden bij beide stookkuilen grotere als kleinere paalkuilen aangesneden. Onder de zuidelijke stookkuil (spoor 5005) werden een viertal kleine paalkuiltjes aangetroffen (sporen 5010, 5029, 5032, 5037, 5038, 5057, 5085 en 5156. Helaas konden door de wateroverlast niet alle paalkuilen onderzocht worden. De paalkuilen die wel onderzocht konden worden hadden allen een vergelijkbare diepte (ca 20 cm onder vlak 2). De meeste paaltjes waren vrij klein, met een diameter tussen 20 en 30 cm. In de coupe hadden de meeste van de kuilen een bak of komvormige uitgraving. Spoor 5058 was hierop een uitzondering. Dit spoor was een uitgetrokken ingeheide paal. De vullingen van de paalkuilen bestond uit een donkergrijs tot donkergrijs geel gevlekt kleiig zand. In het geval van spoor 5058 was de punt van de paalkuil gevuld met plastische gele klei. Paalkuilen 5029 en 5156 bevonden zich aan weerszijden van de zuidelijke stookmond. Vermoedelijk waren deze paalkuilen de restanten van de oorspronkelijke afsluiting van de ovenmond. In de coupe was duidelijk dat paalkuil 5029 door ovenstructuur 6 gezet was, wat stratigrafisch wel kon kloppen met een contemporain gebruik bij ovenstructuur 5. De paalkuilen lagen op ca 1 m van elkaar verwijderd. Deze afstand werd ook bij de paalkuilen aan de stookmond van ovenstructuur 15 opgemerkt (zie infra). Bij ovenstructuur 15 bevonden zich aan weerszijden van de stookmond twee paalkuilen, sporen 6004 en 6005. Het ging om twee kleine paalkuilen met een donkergrijszwarte vulling. Spoor 6004 werd pas herkend toen de vulling van de stookkuil verwijderd was. Spoor 6005 werd bij het couperen van de ovenmond herkend. Beide paalkuilen hadden een min of meer ovale vorm met een diameter van ongeveer 22 cm. De paalkuilen bevonden zich op de rand van de stookkuil, ongeveer 1 m van elkaar verwijderd. Vermoedelijk zijn deze paalkuilen het restant van een windscherm dat de stookgang van een overvloedige luchtstroom moest beschermen. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Bij de noordelijke stookkuil kon een min of meer O-W georiënteerde palenrij herkend worden. Het ging om een cluster van 11 paalkuilen van zowel iets grotere als iets kleinere paalkuiltjes. Het ging hierbij om sporen 5170 tot en met 5175, 5216, 5217, 5218 en 5219. De bewaarde diepte van de paalkuilen lag meestal rond 18 cm, maar uitschieters naar 6 en 44 cm waren ook aanwezig. De vulling van de kuilen bestond uit grijs tot grijsbruin kleiig zand. 298 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 293: Uitsnede uit de allesporenkaart van ovenstructuur 4 met in rood de aanduiding van de twee palenclusters die BAAC Vlaanderen Rapport 577 mogelijk deel uitmaken van windschermen. Figuur 294: Uitsnede uit de allesporenkaart met zicht op ovenstructuur 15. De twee paalkuilen aan weerszijde van de stookmond zijn hierbij duidelijk zichtbaar. 299 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Locaties voor draaischijven Op twee locaties werden net onder de bouwvoor sporen aangetroffen die mogelijk kunnen wijzen op de aanwezigheid van pottenbakkersdraaischijven of pottenbakkerswielen. In het uiterste zuiden van werkput 5 werd net onder de bouwvoor een concentratie gebroken daktegels aangetroffen (spoor 5015). Bij het opschonen van het spoor viel op dat de tegels in een min of meer cirkelvorm gestapeld waren met centraal een opening. Op basis van vergelijkingmateriaal uit het Rijnland (onder andere Raeren en Siegburg) kan verondersteld worden dat deze structuur mogelijk een restant van de fundering van een pottenbakkerswiel was. De vondst uit Raeren bestond uit een ingegraven structuur, met centraal een verstevigde paalkuil, voor de centrale draai-as.100 Mogelijk bestond de structuur uit Oedelem uit een zelfde opbouw, maar door de recente ploegwerken was dit niet meer op te tekenen. Er moet hierbij wel opgemerkt worden dat de draailocaties in het Rijnaland vaak veel dieper uitgegraven zijn. De identificatie als locatie van draaischijf is hierbij dus niet met zekerheid te maken. Desondanks werd de structuur als een mogelijke draailocatie weerhouden Het ging zoals hierboven reeds vermeld om een structuur opgetrokken in gebroken, oxiderend gebakken tegels, gevat in een lichtoranjebruine leemlaag. De structuur werd afgedekt door een laag geelgrijze leem, vermengd met verbrande leembrokken en brokken gele plastische klei. De structuur zelf was uitgegraven in laag 5002. De laag tegels was slechts twee lagen hoog bewaard. Vermoedelijk werd deze structuur bij het opgeven van deze draaischijf of het opgeven van het pottenbakkersatelier grotendeels ontmanteld. Het aardewerk dat uit dit spoor kwam dateerde alleszins in productiefase 5, wat overeenkomt met de stratigrafische ligging. 100 Raeren 2017. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Figuur 295: Vlakfoto van spoor 5015. 300 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Figuur 296: Vlakfoto van een draaischijflocatie in Raeren.101 De centrale constructie lijkt sterk op de plavuizenconstructie aangetroffen te Oedelem. Middeleeuwen: Vondsten Het onderzoek in deze zone leverde een enorme hoeveelheid materiaal op. In totaal werden 1449 vondstnummers uitgeschreven. Gezien de vondstenlijst zeer uitgebreid is, wordt hierbij verwezen naar de digitale bijlage. Het gros hiervan betreffen aardewerkvondsten uit de diverse sporen van het pottenbakkersatelier. Er werden ook enkele fragmenten bot (voornamelijk slechtbewaarde tandfragmenten), natuursteen en enkele weinige metaalvondsten gevonden. Het aardewerk betreft buiten een kleine hoeveelheid consumptiemateriaal hoofdzakelijk pottenbakkersafval, dat geen gebruikssporen bevat. Het ingezamelde natuursteen bestaat uit twee groepen. Enerzijds gaat het om fragmenten van natuurlijk voorkomende rolkeien, anderzijds gaat het om geïmporteerde fragmenten natuursteen, waarvan vooral de maalsteenfragmenten uit het Rijnland/Eifel opvallen. De metaalvondsten zijn doorgaans ook vrij slecht geconserveerd. Een deel van deze vondsten werd met de metaaldetector aangetroffen in laag 5002. De overige vondsten werden in de sporen aangetroffen. Hierbij zijn vooral fragmenten van nagels aanwezig. Bij de metaaldetectievondsten zijn onder andere een klein fragment lood en een 16e-18e-eeuwse knoop in een koperlegering aanwezig. Metaalvondsten die een direct verband hebben met het pottenbakkersambacht werden niet aangetroffen. 101 Raeren 2017. BAAC Vlaanderen Rapport 577 Het botmateriaal is over het algemeen zeer slecht bewaard. De enige ingezamelde stukken zijn fragmenten van tanden, waarbij de tanden van runderen het meest voorkomen. Daarnaast zijn ook enkele fragmenten van schaap/geit waargenomen. 301 Archeologisch onderzoek Alveringem-Maldegem: Fluxys- Aanleg van een aardgasvervoersinfrasructuur. Gezien het regionaal belang van het pottenbakkersatelier is in samenspraak met de wetenschappelijke begeleiding overeengekomen om het materiaal van dit atelier op een gedegen basisniveau uit te werken om zo een aanzet te geven voor de verdere aardewerkstudie van dit materiaal in de toekomst. Aangezien deze materiaalstudie zeer uitgebreid werd, werd besloten deze in een apart hoofdstuk onder te brengen. De uitwerking van dit vondstmateriaal is in hoofdstuk 7 opgenomen. Middeleeuwen: Natuurwetenschap