De Belgische adel in tijden van rampspoed
Het neogotische kasteel van Loppem bij Brugge
NAAR ANDERE TIJDEN
Na de Wapenstilstand van 11 november 1918 ontwaakte Europa in een nieuwe wereld: keizer- en
koningrijken waren ten onder gegaan; in Rusland was de tsaarfamilie uitgemoord en kwamen, voor
het eerst in de geschiedenis, communisten aan de macht; door de democratisering en de
industrialisering van de oorlogvoering vielen er miljoenen slachtoffers te betreuren. Het geloof in de
mens en in God had door dat alles een heel zware knauw gekregen.
Voor de wederopbouw van de vernietigde steden was er grote behoefte aan mankracht. Velen verlieten
hun dorp, aangelokt door de zeer hoge stadslonen. Mede daardoor was er minder nood aan
landbouwgronden, zodat de pachtprijzen daalden. Met die pachten hadden de oude adellijke families
door de eeuwen heen in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Hun inkomsten daalden dan ook sterk
terwijl tegelijkertijd de lonen voor huis- en tuinpersoneel schrikbarend stegen. Velen zagen zich
genoodzaakt personeel af te danken en, erger nog, voortaan zelf in dienst te gaan bij de overheid, het
bankwezen of de industrie. Zulks was nog nooit eerder vertoond. De adel was al haar zekerheden kwijt
en de vanzelfsprekendheid der dingen maakte plaats voor vertwijfeling en benauwdheid om de
toekomst. Door de vervijfvoudiging van de erfenisrechten kwam nu ook het bezit zelf van hun kastelen
en landerijen in gevaar. De ongrondwettige wijze waarop bij de Putsch van Loppem het algemeen
enkelvoudig kiesrecht voor alle mannen was ingevoerd, had voor gevolg dat de adel (en de burgerij)
nu ook haar politiek overwicht verloor. Het algemeen aanvoelen was dan ook dat de rol van de adel in
België volledig was uitgespeeld. En de beurskrach van 1929 leidde tot een bruuske en globale
verarming van de voormalig leidende klasse.
Aanvankelijk trok de adel zich wat wrokkig terug, maar gaandeweg zag zij een oplossing en een
nieuwe bestaansreden in een maatschappelijk engagement. Ten minste als men niet volledig werd
opgeslorpt door materiële beslommeringen. Want, zo schrijft Hubert d’Ydewalle in 1935 in het
prestigieuze tijdschrift La Revue Générale over een anonieme vriend: “ofwel vindt hij werk en zal hij
behoorlijk kunnen leven, ofwel vindt hij geen beroepsbezigheid en vervoegt hij de rangen der
malcontenten die huilen om een rechtse revolutie.” Hubert d’Ydewalle, die overigens model kan staan
voor de evolutie die veel edelen doormaakten: van de grootste begeestering voor het autoritaire
gedachtegoed tot de diepste ontgoocheling.
TEGEN HET COMMUNISME
Wat D’Ydewalle nog het meest afstootte bij de communisten was de schaamteloze volksmisleiding
waaraan deze ideologie zich bezondigde om de plaats van de verdrevenen te kunnen inpalmen en ook
het gemak waarmee de nieuwe machthebbers zich vaak nog grotere privilegies toe eigenden.
Dat het communisme ook te lande stilaan vaste voet kreeg, meer bepaald in Wallonië, vervulde de adel
met een latente angst om de toekomst van het land, de monarchie en de Kerk. Toen in 1936 de Spaanse
Burgeroorlog uitbrak, aarzelde deze geen moment om zich aan de zijde van Franco te scharen. De
executies van geestelijken en adellijke grootgrondbezitters door de Republikeinen deden hen denken
aan de gebeurtenissen uit het Rusland van 1917 en in het Parlement riepen Charles-Albert
d’Aspremeont Lynden, Pierre Nothomb en baron René de Dorlodot op tot een kruistocht tegen de
antichrist. Gevolg gevende aan de oproep van burggraaf Charles Terlinden sloten enkelen zich aan bij
de Nationale Brigades om de Spaanse communisten te verdrijven: graaf Rodolphe Hemricourt de
Grunne, Eduard de Paul de Barchifontaine en graaf Maurice Greindl, die sneuvelde in Spanje.
Een excentriekeling dan weer was Paul Nothomb die zich -om zijn voornoemde vader te jennen- had
aangesloten bij de Communistische Partij en in 1936 naar Spanje toog als verslaggever van La Voix
du Peuple. Daar raakte hij bevriend met André Malraux en vervoegde diens gevechtsgroep. Na zijn
terugkeer omwille van een in de strijd opgelopen verwonding, genoot hij bij zijn geestesgenoten een
dubbel aureool: dat van aristocraat en van oorlogsheld. Maar als hij later tijdens de Bezetting wordt
opgepakt als gewapend partizaan, en in het kamp van Breendonk aan de tand wordt gevoeld, redt hij
weliswaar zijn leven, maar verliest hij zijn vrijheid en vooral zijn eer. Gekweld door wroeging slaagt
hij erin te ontsnappen en duikt hij onder bij het Geheim Leger. Daaraan dankt hij zijn rehabilitatie in
1945.
Hubert van Outryve d’Ydewalle
als verslaggever van de burgeroorlog in Spanje
Anderen waren actief in liefdadigheid- of propaganda-instellingen, of als oorlogsverslaggever in
Spanje zoals Hubert d’Ydewalle die er Josse Gits ontmoette, een politiek opposant van De Rode Vaan.
Niets liet toen vermoeden dat zij ooit broederlijk een cel zouden delen in Duits gevangenschap.
WAT MET DE JODEN?
Zoals de meeste van de Belgische edelen was D’Ydewalle diep gelovig, wat hem beschermde tegen
een gebeurlijk verregaand antisemitisme. Wel betreurde hij dat de Brusselse joden met hun lage lonen
de traditionele Vlaamse handschoennijverheid compleet hadden vernietigd. Zeker in die tijden van
diepe economische crisis. De Kerk uit die dagen ging evenmin vrijuit: in een nummer van Soirées,
betreurde Mgr. Piccard dat invloed van de joden in het openbare leven, de pers en de financiën, groter
was dan hun numerieke kracht. Daarom poneerde hij dat het een noodzaak was in te grijpen “aangezien
hun belangen niet altijd overeenstemmen met het algemeen welzijn”.
Als Hubert d’Ydewalle in 1935 in Krakau verblijft, schrijft hij zijn vader: “Deze avond bezoeken we
het joods kwartier waar vijftigduizend Israëlieten vervuilen in miserie in de meest pittoreske
smerigheid”. Doch, als hij het over de nieuw ingevoerde Nüremberg-wetten heeft, stelt hij: “Maar
goed, men kan desgevallend niet van de joden houden maar er toch op staan dat ze met
medemenselijkheid worden behandeld”. Die gedragslijn is representatief voor de houding van de adel
ten overstaan der joden. Slechts zelden ontmoet men bij hen echt antisemitisme. Mogelijk is zulks
mede het gevolg van het gegeven dat ook de adel een minderheidsgroep die zelf de genociden van de
Terreur en van de Oktoberrevolutie had moeten ondergaan. Volgens M.-P. d’Udekem maakte die in
1930 slechts 0.13% uit van de toenmalige Belgische bevolking.
Anti-joodse affiche
In tegenstelling tot Joris van Severen en zijn Verdinaso, die zich ongegeneerd bekenden tot fervente
tegenstanders van de joden, was het richtsnoer van Degrelle - althans aanvankelijk - heel gematigd:
toen Ernest Levy zich bij hem beklaagde over de denigrerende inhoud van een artikel in Rex in 1936,
verzekerde Degrelle: “ Wij willen een absolute vrijheid van godsdienstbeoefening en van geweten.
(…) Zo er zich wat dan ook nog aan onaangenaams in de toekomst voordoet, kan u mij hier steeds tot
uw dienst aantreffen.” Dat onderhoud met Degrelle had Levy te danken aan de tussenkomst van
D’Ydewalle, die later, tijdens de Bezetting, hulp zal bieden aan een joods gezin op de vlucht.
DE LOKZANG VAN SIRENES
Joris van Severen stichtte het Verdinaso in 1931na uit het KVNV te zijn gezet. Na eerst een fervent
Vlaams-nationalist te zijn geweest, evolueerde Van Severen tot een overtuigd voorvechter van de
Belgische eenheidsgedachte en tot een adept van een sterk en autoritair gezag van de koning. Mede
door de opeenvolgende schandalen en regeringscrisissen voelden velen in Vlaanderen zich
aangetrokken tot het vernieuwde Verdinaso van De Nieuwe Marsrichting. Van Severen oefende ook
enige aantrekkingkracht uit op de adel; stand waar mee hij een grote voeling had: zijn moeder was van
adel en in zijn ogen was de ideale vrouw de Gentse jonkvrouw Geneviève Rotsart de Hertaing, op wie
hij smoorverliefd was maar die op jonge leeftijd stierf. Ook streefde hij naar een andere bestuursvorm
waarin aristocratische orden –waaronder de adel- een grotere invloed zouden krijgen. Voor de adel
van het geld koesterde hij daarentegen een diepe minachting, mogelijks onder invloed van het Mein
Kampf van Hitler. Zijn charisma en verfijnde omgangsvormen konden ook tal van Franstalige edelen
bekoren, tot en met de prinselijke familie de Croÿ uit Rumillies. Het ging zelfs zo ver dat de oudste
dochter, prinses Madeleine hem verafgoodde.
Toen hij op 10 mei 1940 werd opgepakt als potentiële collaborateur en in Abbeville met een nekschot
werd afgemaakt door een dronken Franse soldaat, viel prinses Madeleine de Croÿ ten prooi aan een
bodemloze smart die uitmondde in krankzinnigheid.
Joris van Severen
Als blijkt dat zijn huidige krant, Le Vingtième Siècle, niet levensvatbaar is en dat zijn jeugdvriend
Leon Degrelle Le Pays Réel als spreekbuis van Rex wil oprichten; krant waarvan D’Ydewalle het
hoofdredacteurschap wordt aangeboden, staat hij voor een verscheurende keuze: “.Ik word oprecht in
verlegenheid gebracht. Enerzijds een maandwedde van 3500 à 4000 frank voor een interessant werk.
Anderzijds mogelijk onrechtstreeks meewerken aan een onderneming die misschien een politiek
avontuur zal blijken,” schreef hij zijn vader. Uiteindelijk aanvaardt hij de benoeming.
Rex krijgt vaak en ten onrechte (cfr. M. Conway) het etiket fascistisch opgekleefd. Deze beweging
vond haar oorsprong in de militante katholieke studentenwereld van Leuven en was tegen liberalisme
en communisme; ze was wel extreemrechts, autoritair en antidemocratisch. Door zijn jeugdige,
aanstekelijke energie en schoonheid, die schril afstaken tegen de bezadigde houding van de meeste
Belgische politici dwong Degrelle respect en bewondering af. Hij was ook dichter en hij had de gave
van het woord. Soms kon hij zeer poëtisch uit de hoek komen, bruusk afgewisseld met scheldtirades
en verdachtmakingen. Rex boekte vooral een groot succes in het zuiden van het land en bij de
Franstaligen in het noorden, waaronder de adel. Degrelle die niet kan worden verdacht van enige
ootmoed, mocht zich namelijk graag laten omringen door edelen, en niet van de minste zoals graaf
Xavier de Hemricourt de Grunne en graaf Guy de Liedekerke. Door hun voorbeeld voelden meerdere
edelen zich aangetrokken tot Rex: Léon de Borchgrave, Jean de Schietere de Lophem, Robert de
Vroylande en anderen.
.
Officieel had de Kerk na 1933 haar handen af getrokken van Rex, maar bleef de beweging wel genegen.
Ook nog toen de beweging een politieke partij werd. Maar dan beging Degrelle een kapitale blunder:
net vóór de verkiezingen van 1937 fulmineerde hij ten aanhoren van de vijftienduizend aanwezigen in
het Sportpaleis dat kardinaal Van Roey het nooit zou aandurven, hem Degrelle, te vooroordelen voor
zijn politieke ideeën. De Kerk, daardoor in grote verlegenheid gebracht, kon niet anders dan zich te
distantiëren middels een herderlijke brief die van op alle kansels werd voorgelezen en waarin
ondermeer werd gesteld dat Rex een gevaar was voor het land en de Kerk. De meeste gelovigen, en
derhalve ook de adel in haar geheel, zwichtte voor die grote morele druk met het gevolg dat Rex in één
klap 19 van haar 21 zetels verloor. Hubert d’Ydewalle, onderhevig aan zware ethische tweestrijd, nam
ontslag als hoofdredacteur van de krant en uit de partij. Ook al omdat hij inmiddels te weten was
gekomen dat de krant geld ontving van het fascistische Italië, en nog wel via zijn kameraad graaf
Xavier de Hemricourt de Grunne.
DE VERTWIJFELING VOORBIJ
Toen ook duidelijk werd dat Nazi-Duitsland een reëel gevaar inhield voor de neutraliteit van België,
schaarde de adel zich in haar geheel achter de koning. Leopold III was een jonge man met een groot
plichtsgevoel, doch fel gekant tegen de grote invloed der politieke partijen. Hij stond een sterker
centraal gezag voor dat desgevallend een aantal bevoegdheden zou kunnen delegeren aan sociale en
economische corporaties. (cfr. M. Conway).
Zowel de oude als recentere adel had dit gemeen dat zij zowel de koning als het land laten prevaleren
op al de rest. Zo komt het dat, na de Herderlijke Brief, slechts een minderheid bleef vasthouden aan
het lidmaatschap van Rex. De meesten zochten weer onderdak bij de Katholieken; partij waarin men
een corporatistisch samenlevingmodel –wat de koning wou- niet ongenegen was sinds het uitkomen
van de Pauselijke encycliek Quadragesima Anno in 1931.
Koning Leopold III
Een bijkomende reden om terug te keren naar de stal was het feit dat de adel een groot belang hecht
aan tradities, aan de westerse culturele verworvenheden en het katholiek geloof; religie die haaks stond
op de Naziedoctrine van het Duitsland dat de landsgrenzen belaagde.
ALS DE DODEN WORDEN GETELD…
Een kenmerk van de oude landadel is dat zij zich als individu vaak slechts als een schakel beschouwt
in de eeuwenoude ketting van het voor- en nageslacht en als een organisch onderdeel van haar klasse,
met als gevolg dat er niet al te veel belang wordt gehecht aan het eigen bestaan op zich: een eervolle
dood is niet het ergste dat iemand kan overkomen; karakteristiek die echter niet opgaat voor de zgn.
zeepbaronnen, de nieuwe geldadel: die gaf meestal niet thuis als er gevaar dreigde.
In het als standaardwerk geldende boek Pour le Roi et la Patrie, van M.-P. d’Udekem d’Acoz, vermeldt
de auteur een aantal statische gegevens: 904 leden van de adel vervoegden de Weerstand, onder wie
er 21 joodse vluchtelingen hebben geherbergd; Bovenop de 32 gesneuvelden tijdens de Achttiendaagse
Veldtocht en de 4 personen die door collaborateurs werden vermoord, gaven 130 aristocraten -in de
letterlijke betekenis- hun leven voor hun idealen, waarvan 9 voor het vuurpeloton.
De jonge Jacques de Favereau de Jeneret die tijdens zijn gevangenschap
door een SS’er werd afgemaakt, louter omdat hij baron was.
Leden van de adel werden in de concentratiekampen vaak speciaal geviseerd. Zo is er het tragische lot
van de twintigjarige Jacques de Favereau die werd opgepakt als lid van het maquis en op transport naar
het concentratiekamp van Neuengamme werd gezet. Vier maand later werd hij boudweg afgemaakt
toen bleek dat hij baron was. Hubert d’Ydewalle die, ondermeer wegens hulp aan een spion, in 1944
tot twee jaar en een half werkkamp was veroordeeld, hoedde er zich dan ook voor zich op zijn
riddertitel te laten voorstaan. Hij gaf zich integendeel uit voor een landbouwer uit Beernem. Zijn
voormalige collega, de communistische journalist Josse Gits, die eveneens in Kassel was opgesloten,
was zo kies die informatie niet prijs te geven aan derden. Hubert d’Ydewalle stierf aan ontberingen in
een gore beestenwagon, kort voor de val van het Derde Rijk.
EN ALS DE WONDEN ZIJN GELIKT
Toen na de oorlog bleek dat er zich 33 leden hadden verlaagd tot collaboratie, vervulde zulks de
Belgische adel met een diep schaamtegevoel. Al betrof het hier slechts een heel klein percentage. In
tegenstelling tot de meeste der andere Belgische collaborateurs was hun beweegreden niet zozeer een
afkeer van het communisme geweest of enige andere ideologische drijfveer, maar vooral een gebrek
aan normbesef, lage materialistische drijfveren (cfr. D’Udekem), om niet te zeggen een complete
sociale en mentale ontaarding. Heel uitzonderlijk lag ook een grote verwaandheid of behaagzucht,
gepaard met een beperkt verstandelijk vermogen, aan de basis.
Nadat de wonden waren gelikt stelde de Belgische Vereniging van Adel, bij monde van de toenmalige
voorzitter, Prins Louis de Merode, vast dat de afstand tussen de adel en het landsbestuur weerom groter
was geworden, maar dat zij zich sinds de Franse Revolutie steeds weer had aangepast aan de sociale
realiteit. Tevens bezwoer de voorzitter dat aangezien de nieuwe democratische verworvenheden van
de Belgen een vaststaand feit zijn, de adel dat moet onderkennen en aanvaarden. En zijn ultieme oproep
luidde: “Gedurende de twee meest verschrikkelijke oorlogen die de wereld ooit heeft ondergaan, heeft
de adel aangetoond dat zij nog steeds bereid was te sterven; welnu, moge zij thans het bewijs leveren
ook te kunnen leven.”
Paul de Pessemier ‘s Gravendries