Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat 25 - 1070 Brussel - T.: +32 (0)2 558 18 11 - F.: +32 (0)2 558 18 05 - info@inbo.be - www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen
voor vissen in Vlaanderen
Wetenschappelijk rapport - NARA 2009
Anik Schneiders, Ilse Simoens, Claude Belpaire
INBO.R.2009.22
Auteurs:
Anik Schneiders, Ilse Simoens, Claude Belpaire
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) is het Vlaams onderzoeks- en kenniscentrum voor natuur en het
duurzame beheer en gebruik ervan. Het INBO verricht onderzoek en levert kennis aan al wie het beleid voorbereidt,
uitvoert of erin geïnteresseerd is.
Vestiging:
INBO Brussel
Kliniekstraat 25, 1070 Brussel
www.inbo.be
e-mail:
anik.schneiders@inbo.be
Wijze van citeren:
Schneiders A.; Simoens I., Belpaire C. (2009). Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen. Rapporten
van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2009 (22). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.
D/2009/3241/294
INBO.R.2009.22
ISSN: 1782-9054
Verantwoordelijke uitgever:
Jurgen Tack
Foto cover:
Vilda Photo
© 2009, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
NARA 2009
Wetenschappelijk rapport
Aquatisch luik – deel 3
!
"# $%
! &
&'
(
INBO.R.2009.22
%
Dit rapport maakt deel uit van een reeks wetenschappelijke rapporten opgesteld in het kader
van de natuurverkenning 2030 (www.inbo.be). In de natuurverkenning worden de
toekomstverkenningen of de scenario’s voor de waterkwaliteitsverbetering uit de
stroomgebiedbeheerplannen doorgerekend naar potentiële herstelkansen voor vissen. De
doelstelling van dit deelrapport is het
voor twee
visgroepen (een groep ‘tolerant voor verontreiniging’ en een groep ‘gevoelig voor
verontreiniging’) om die effecten van waterkwaliteitsveranderingen te kunnen bepalen. Voor
elke visgroep wordt bepaald bij welke randvoorwaarden reproductie en/of migratie mogelijk
is.
Hiervoor worden 3 bronnen verkend: het wetgevend kader, een literatuurstudie en een
analyse van de beschikbare veldgegevens. Voor dit laatste punt is voor het eerst een
koppeling gemaakt tussen de verspreidingsgegevens in de visdatabank (Vis
InformatieSysteem: http://vis.milieuinfo.be/) en de fysisch chemische gegevens van de
Vlaamse Milieumaatschappij (http://www.vmm.be/water). Die koppeling laat toe om de
randvoorwaarden voor waterkwaliteit waarbinnen bepaalde soorten of soortengroepen
worden aangetroffen in Vlaanderen te berekenen. De analyse toont aan dat er een
beduidend verschil is in waterkwaliteit tussen rivieren waar gevoelige soorten voorkomen ten
opzichte van de rivieren waar enkel tolerante soorten aangetroffen worden of rivieren zonder
vis.
Aangevuld met Europese en Vlaamse normen voor (vis)waterkwaliteit en met
literatuurgegevens zijn hieruit waterkwaliteitscriteria gedistilleerd. De normen voor
viswaterkwaliteit zijn sturend voor het vastleggen van de optima voor reproductieplaatsen.
De veldgegevens bepalen de suboptima voor reproductie en de kwaliteitsgrenzen waarbinnen
migratie mogelijk is.
Omdat de waterkwaliteitscriteria in eerste instantie gebruikt worden om gemodelleerde
waterkwaliteitsgegevens door te rekenen naar potentiële effecten op visherstel, zijn
grenswaarden uitgewerkt voor 7 waterkwaliteitsvariabelen waarvoor ook gemodelleerde
waarden beschikbaar waren. Op basis van de 7 criteria kan voor elk riviertraject een
eindscore berekend worden. Deze eindscore geeft een globaal beeld van de
zuurstofhuishouding, de organische belasting en de nutriëntenhuishouding van een
riviertraject in relatie tot herstelkansen voor een bepaalde visgroep. De eindscore is een
ruwe maat voor de gemiddelde reproductie of migratiekansen van een visgroep tolerant of
gevoelig voor verontreiniging. Ze is berekend voor de drie
" uit
de stroomgebiedbeheerplannen.
De scenario’s zijn uitgewerkt voor 5200 km waterlopen behorende tot het stroomgebied van
de Schelde (Peeters et al. 2009). Deze scenario’s werden in dit rapport doorgerekend naar
effecten op de waterkwaliteit. De 7 gemodelleerde waterkwaliteitsvariabelen werden – op
basis van de waterkwaliteitscriteria doorgerekend naar een eindscore die overeenkomt met
de
)
&
%
&
%
.
Deze rekenmethode geeft meer inzicht in de doeltreffendheid van deze scenario’s voor
visherstel. Zo blijkt dat er vooral na het uitvoeren van het volledige maatregelenprogramma
tegen 2027 (E27) een duidelijke verbetering optreedt van de waterkwaliteit waarbij
gevoelige soorten opnieuw hoge reproductiekansen krijgen. De maatregelen tegen 2015
zorgen er vooral voor dat soorten opnieuw doorheen het netwerk kunnen migreren en dat
stilaan meer trajecten met lage tot gematigde reproductiekansen ontstaan. Een vergelijking
van het Europa scenario en het referentiescenario, toont aan dat het Europa scenario in
verhouding weinig meerwaarde biedt. Het is dan ook aan te raden om voor dit scenario een
aantal alternatieven op te stellen en door te rekenen.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
1
0
Context natuurverkenning 2030 ................................................................. 1
0.1
0.2
0.3
Toekomstverkenning milieu en natuur......................................................... 1
Scenario’s................................................................................................ 1
Scenarioberekeningen en onderlinge samenhang.......................................... 3
1
Inleiding en doelstelling............................................................................. 6
2
Wetgevend kader ..................................................................................... 7
2.1
2.2
2.3
Vlaremnormen ......................................................................................... 7
Normen ‘goede ecologische toestand’.......................................................... 9
Bijkomende normen Habitatrichtlijn ...........................................................12
3
Literatuur ...............................................................................................13
3.1
3.2
Tolerantiescores voor de visindex ..............................................................13
Soortspecifieke kennis .............................................................................15
4
Relatie waterkwaliteit en visfauna op basis van veldgegevens .......................18
4.1
4.2
4.2.1
4.3
4.3.1
4.4
4.5
Koppeling vis en waterkwaliteitsgegevens .................................................18
Waterkwaliteit per vissoort .......................................................................18
Vergelijking met gevoeligheidsklassen........................................................19
Waterkwaliteit per tolerantiegroep .............................................................24
Vergelijking met normen ..........................................................................30
Waterkwaliteit per Huetzone .....................................................................31
Waterkwaliteit bij aanwezigheid juvenielen .................................................34
5
Vaststellen criteria voor de vismodellering ..................................................36
5.1
Berekenen van de eindscores voor waterkwaliteit ........................................39
6
Resultaten scenario’s waterkwaliteit...........................................................42
6.1
6.2
Habitatgeschiktheid per waterkwaliteitsvariabele .........................................42
Habitatgeschiktheidskaarten per visgroep...................................................47
7
Besluiten ................................................................................................51
Lijst van figuren en tabellen .......................................................................................68
Bijlage 1: soortenvereisten op basis van literatuurgegevens ...........................................71
Bijlage 2: vgl waterkwaliteit aan /afwezigheid van soorten.............................................91
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
2
*
+
% ,*-*
*./
%
De Milieuverkenning 2030 (MIRA 2009) en de Natuurverkenning 2030 (NARA 2009)
beschrijven de toekomst van het leefmilieu en van de natuur in Vlaanderen. Het doel is de
beleidsmakers en het geïnteresseerde publiek inzicht te geven in te verwachten evoluties van
het leefmilieu en van de natuur in Vlaanderen, bij bepaalde beleidskeuzes en binnen een
gegeven sociaal economische context.
Dit wetenschappelijk rapport maakt deel uit van een reeks rapporten die de
wetenschappelijke onderbouwing van MIRA 2009 en NARA 2009 bevatten.
*.,
"
De Natuurverkenning 2030 beschrijft de mogelijke evolutie van de natuur in Vlaanderen
tijdens de periode 2005–2030 aan de hand van drie landgebruikscenario’s:
•
In het scenario referentie (*R) wordt het beleid uit de periode 2000 2007 ongewijzigd
voortgezet en worden de voorziene plannen uitgevoerd.
•
Het scenario scheiden (*S) verdeelt de open ruimte tussen de gebruiksvormen ervan, en
groepeert die gebruiksvormen ruimtelijk in homogene clusters (terrestrische
verkenning). Ontsnippering van waterlopen gebeurt prioritair in functie van soorten van
Europees belang (aquatische verkenning).
•
In het scenario verweven (*V) maakt de zorg voor natuur integraal deel uit van alle
landgebruiksvormen, en worden de gebruiksvormen van de open ruimte ruimtelijk door
elkaar verweven (terrestrische verkenning). Ontsnippering van waterlopen richt zich op
de grotere verbindingen in het waterlopennetwerk (aquatische verkenning).
Elk landgebruikscenario bestaat uit een pakket beleidsmaatregelen waarvan het gezamenlijk
effect wordt berekend. Bij de samenstelling van de pakketten wordt gestreefd naar een
vergelijkbare kostprijs per scenario. Langetermijndoelstellingen van het natuur , bos en
waterbeleid vormen een toetsingskader om de verwachte effecten te beoordelen.
De drie landgebruikscenario’s in de Natuurverkenning 2030 zijn elk geënt op twee
milieuscenario’s uit de Milieuverkenning 2030:
•
In het scenario referentie (R*) wordt het beleid uit de periode 2000 2007 ongewijzigd
voortgezet en worden de voorziene plannen uitgevoerd.
•
In het scenario Europa (E*) worden bijkomende inspanningen genomen om tegen 2020
2030 de Europese milieudoelstellingen te halen. De aquatische verkenning bevat twee
varianten van het Europa scenario, aansluitend op de scenario’s in de ontwerp
stroomgebiedbeheerplannen. In het scenario Europa 2027 (E27*) wordt een maximale
set van aanvullende maatregelen uitgevoerd om tegen 2027 de Europese doelstelling te
halen. In het scenario Europa 2015 (E15*) worden enkel tegen 2015 de meest haalbare
aanvullende maatregelen uitgevoerd.
De landgebruiks en de milieuscenario’s worden uitgetekend binnen éénzelfde sociaal
economische verkenning. In de terrestrische verkenning worden ook klimaatverkenningen
verwerkt, afgeleid uit internationale klimaatscenario’s.
Het voornaamste zichtjaar is 2030. Voor het klimaat worden ook 2050 en 2100 als zichtjaren
gehanteerd. De aquatische scenario’s focussen op 2015 en 2027, aansluitend op de Europese
Kaderrichtlijn water.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
1
Voor de zes terrestrische scenario’s (figuur A) en de negen aquatische scenario’s (figuur B)
worden de verwachte ontwikkelingen doorgerekend door middel van rekenkundige modellen.
Milieukwaliteit
referentie (R*)
Sociaal economische
verkenning
Klimaatverkenning
Milieukwaliteit
Europa (E*)
Landgebruik
referentie (*R)
RR
Landgebruik
scheiden (*S)
RS
Landgebruik
verweven (*V)
RV
Landgebruik
referentie (*R)
ER
Landgebruik
scheiden (*S)
ES
Landgebruik
verweven (*V)
EV
Figuur A: Een sociaal economische verkenning, twee milieuscenario’s (gekoppeld aan twee
klimaatverkenningen) en drie landgebruikscenario’s worden gecombineerd in zes scenario’s.
Waterkwaliteit
referentie 2015
(R15*)
Waterkwaliteit
Europa 2015
(E15*)
Sociaal
economische
verkenning:
bevolkingsgroei
Waterkwaliteit
Europa 2027
(E27*)
Rivierontsnippering
referentie (*R)
R15R
Rivierontsnippering
scheiden (*S)
R15S
Rivierontsnippering
verweven (*V)
R15V
Rivierontsnippering
referentie (*R)
E15R
Rivierontsnippering
scheiden (*S)
E15S
Rivierontsnippering
verweven (*V)
E15V
Rivierontsnippering
referentie (*R)
E27R
Rivierontsnippering
scheiden (*S)
E27S
Rivierontsnippering
verweven (*V)
E27V
Figuur B: Een sociaal economische verkenning, drie milieuscenario’s en drie
rivierontsnipperingsscenario’s worden gecombineerd tot negen scenario’s.
De berekeningen gebeuren in de meeste gevallen gebiedsdekkend op niveau Vlaanderen,
tenzij de beschikbare gegevens en/of modellen dit niet toelaten.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
2
*.-
&
%
%
%
De scenario’s werden met gepaste rekenkundige modellen doorgerekend volgens het
stroomschema in figuur C.
De sociaal economische verkenning en de klimaatverkenningen vormen een onafhankelijke
input.
1. Willems P., Deckers P., De Maeyer Ph., De Sutter R., Vanneuville W., Brouwers
J., Peeters B. (2009) Klimaatverandering en waterhuishouding.
Wetenschappelijk rapport, MIRA 2009, NARA 2009, VMM, INBO.R.2009.49,
www.milieurapport.be, www.nara.be
2. Demarée G., Baguis P., Debontridder L., Deckmyn A., Pinnock S., Roulin E.,
Willems P., Ntegeka V., Kattenberg A., Bakker A., Bessembinder J., Lenderink G.,
Beersma J. (2009) Eindverslag studieopdracht “Berekening van klimaatscenario’s
voor Vlaanderen” uitgevoerd door KMI, KNMI, KUL. Instituut voor Natuur en
Bosonderzoek (INBO), Brussel, INBO.R.2009.48, www.nara.be
De milieuscenario’s leiden tot verkenningen inzake zowel atmosferische deposities als
waterkwaliteit.
3. Schneiders A., Simoens I., Belpaire C. (2009) Waterkwaliteitscriteria opstellen
voor vissen in Vlaanderen. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009.
INBO.R.2009.22, www.nara.be
4. Peeters B., D'Heygere, T., Huysmans T. & Ronse, Y. (2009). Kwaliteit van het
oppervlaktewater: Toekomstverkenning Stroomgebiedbeheerplan /
Milieuverkenning 2030: Modellering waterkwaliteitsscenario’s. Wetenschappelijk
rapport, MIRA 2009. 83p.
5. Wuyts K., Staelens J., De Schrijver A., Verheyen K., Overloop S., Vancraeynest
L., Hens M. & Wils C. (2009) Overschrijding kritische lasten. Wetenschappelijk
rapport, NARA 2009, NARA 2009, VMM, INBO.R.2009.55, www.milieurapport.be,
www.nara.be
De landgebruikscenario’s en de milieuscenario’s leiden tot verkenningen inzake landgebruik.
De gelijkschakeling van de kosten komt aan bod in een afzonderlijk rapport.
6. Van Reeth W. (2009) Kosten en beleidsprestaties. Wetenschappelijk rapport,
NARA 2009. INBO.R.2009.19, www.nara.be.
7. Hens M., Van Reeth W. & Dumortier M. (2009) Scenario’s. Wetenschappelijk
rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.18, www.nara.be.
8. Gobin A., Uljee I., Van Esch L., Engelen G., de Kok J., van der Kwast H., Hens
M., Van Daele T., Peymen J., Van Reeth W., Overloop S., Maes F. (2009)
Landgebruik in Vlaanderen. Wetenschappelijk rapport, MIRA 2009, NARA 2009,
VMM, INBO.R.2009.20, www.milieurapport.be, www.nara.be.
9. Overloop S., Gavilan J., Carels K., Van Gijseghem D., Hens M., Bossuyt M.,
Helming J. (2009) Landbouw. Wetenschappelijk rapport, MIRA 2009 & NARA
2009, VMM, INBO.R.2009.30, www.milieurapport.be, www.nara.be.
De verkenningen inzake landgebruik worden doorgerekend naar verkenningen inzake
biotopen en habitats. Deze worden met de verkenningen inzake atmosferische deposities
geconfronteerd, hetgeen resulteert in verkenningen inzake de druk van atmosferische
vermestende en verzurende deposities op biotopen.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
3
10. Van Daele T. (2009) Biotopen. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009.
INBO.R.2009.23, www.nara.be.
In een gevalstudie voor de Kleine Nete worden de verkenningen inzake landgebruik ook
geconfronteerd met de klimaatverkenningen om via hydrologische modellering tot een
verfijnde verkenning van de habitats te komen.
11. Dam J. , Salvadore, E., Van Daele T. & Batelaan, O. (2009) Case Kleine Nete:
hydrologie. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.28,
www.nara.be.
12. Van Daele T. (2009) Case Kleine Nete: moerasvegetaties. Wetenschappelijk
rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.25, www.nara.be.
De verkenningen inzake biotopen en habitats en de klimaatverkenningen vormen de input
voor verkenningen inzake terrestrische soorten.
13. De Bruyn L. & Bauwens D. (2009) Terrestrische soorten. Wetenschappelijk
rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.26, www.nara.be.
Aan de landgebruikscenario’s worden ook scenario’s inzake rivierontsnippering gekoppeld. Zij
worden vertaald naar verkenningen inzake rivierontsnippering. Samen met de scenario’s
inzake waterkwaliteit en een typering van het rivierennetwerk, vormen zij de basis voor
verkenningen inzake aquatische soorten.
14. Schneiders A., Van Daele T. & Wils C. (2009) Huetzonering van het
rivierennetwerk in Vlaanderen. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009.
INBO.R.2009.24, www.nara.be.
15. Stevens M. & Schneiders A. (2009) Scenario’s voor het oplossen van
migratieknelpunten voor vissen. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009.
INBO.R.2009.21, www.nara.be.
16. Schneiders A. (2009) Vismodellering. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009.
INBO.R.2009.27, www.nara.be.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
4
driving
forces (D)
klimaat
demografie, economie, energieprijzen
(hoofdstuk 2)
(hoofdstuk 1)
pressure (P)
state (S)
response (R)
landgebruik
impact (I)
biotopen
(hoofdstuk 3)
atmosferische
deposities
waterkwaliteit
(hoofdstuk 4)
rivierontsnippering
(hoofdstuk 5)
(hoofdstuk 4)
(hoofdstuk 5)
hydrologie
(hoofdstuk 6)
biotopen met
overschrijding kritische
last (hoofdstuk 5)
dagvlinders
broedvogels
moerasvegetatie
terrestrische
soorten
(hoofdstuk 2)
(hoofdstuk 6)
(hoofdstuk 7)
vissen
(hoofdstuk 8)
berekeningen in de Natuurverkenning 2030
berekeningen die deel uitmaken van de Milieuverkenning 2030
Figuur C: Stroomschema en samenhang van de scenarioberekeningen.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
5
/
%
%
De aquatische scenario’s dienen enerzijds de structuur van de natuurverkenning 2030 te
volgen zoals hierboven geschetst. Anderzijds dienen ze aan te sluiten bij de scenarioanalysen
uitgevoerd ten behoeve van de (deel)bekkenbeheerplannen ((D)BBP) en de
stroomgebiedbeheerplannen (SGBP). De doelen worden hier bepaald door de Europese
Kaderrichtlijn Water (EKW). De relevante zichtjaren zijn 2015 (behalen doelen EKW) en 2027
(behalen doelen waarvoor uitstel toegestaan wordt). Het referentiejaar is 2006.
De bekken en stroomgebiedbeheerplannen bevatten enkel ruimtelijke scenario’s voor
ontsnippering en waterkwaliteit (zie figuur B, paragraaf 0.2). Op deze combinatie reageren
vooral vispopulaties. Zij zijn immers uitsluitend gebonden aan het watermilieu, leggen
relatief grote afstanden af en zijn gevoelig voor versnippering. Tegelijk reageren ze ook sterk
op de gemodelleerde waterkwaliteitsvariabelen die een maat zijn voor de veranderingen in
zuurstofhuishouding, organische belasting en nutriëntenhuishouding. Vandaar dat – voor
deze aquatische natuurverkenning – de focus ligt op het potentiële herstel van vissen in
waterlopen.
Bij elk van de drie waterkwaliteitsscenario’s wordt – per riviertraject voor een hele reeks
variabelen de toekomstige waterkwaliteit berekend. Om die waterkwaliteitsgegevens te
kunnen doorrekenen naar potentiële herstelkansen voor vissen, moeten er eerst criteria
uitgewerkt worden die aangeven tussen welke waterkwaliteitsgrenzen herstel verwacht
wordt.
De
is dan ook:
%
•
het
voor diverse visgroepen. Vissen worden
onderverdeeld in een groep ‘tolerant voor verontreiniging’ en een groep ‘gevoelig voor
verontreiniging’. Voor elke groep wordt bepaald bij welke randvoorwaarden reproductie
en/of migratie mogelijk is;
•
het omrekenen van de resultaten van de drie
uit de
stroomgebiedbeheerplannen (SGBP) naar herstelkansen voor vissen volgens de
vooropgestelde randvoorwaarden.
De
worden opgesteld vertrekkende vanuit 3 bronnen:
•
het wetgevend kader,
•
een literatuurstudie
•
een analyse van de visdatabank (Vis InformatieSysteem: http://vis.milieuinfo.be/).
Het
0
$
kortweg . . . genoemd 1 is een interactieve databank
waarin gegevens over vissen, visbestanden, vispolluenten, visindexen en herbepotingen in
Vlaanderen ter beschikking gesteld worden. De verspreidingsgegevens uit het V.I.S. worden
gekoppeld aan de fysisch chemische gegevens van de Vlaamse Milieumaatschappij
(http://www.vmm.be/water). Op die manier wordt getracht inzicht te krijgen in de
randvoorwaarden voor waterkwaliteit waarbinnen bepaalde visgroepen in Vlaanderen
effectief voorkomen.
De drie
" uit de SGBP zijn uitgewerkt voor 5200 km waterlopen
behorende tot het Scheldebekken (Peeters et al. 2009). Deze modelresultaten worden via de
opgestelde waterkwaliteitcriteria omgerekend naar geschiktheden voor reproductie en
migratie van bepaalde visgroepen.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
6
,
%
De eerste stap in het zoekwerk naar geschikte waterkwaliteitscriteria is het overlopen van de
normen zoals voorzien in de wetgeving. Zeker bij het doorlichten van concrete
beleidsscenario’s – zoals de scenario’s in de SGBP – is het belangrijk om de grenzen die voor
vissen gehanteerd worden in de modellering te toetsen aan het beschikbare wetgevende
kader.
Reeds geruime tijd wordt er vanuit Europa aangestuurd op een internationale aanpak van
het waterbeheer en de bijhorende normenkaders. De eerste Europese wetgeving startte met
de richtlijn oppervlaktewater in 1975 (75/440/EEG) en formuleerde een reeks
kwaliteitsdoelen voor specifieke gebruiksfuncties waaronder viswater (78/659/EEG),
zwemwater (76/160/EEG), schelpdierwater (79/923/EEG) en drinkwaterproductie
(80/778/EEG). Deze kwaliteitsgrenzen zijn – samen met de normen voor basiskwaliteit –
terug tevinden in de VLAREM wetgeving (VLAREM II, bijlage 2.3.1) die in Vlaanderen anno
2009 nog steeds rechtsgeldig is.
In de jaren ‘90 werd het Europese waterbeleid grondig herzien wat resulteerde in de
Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG). Waterbeheer wordt niet meer gestuurd vanuit
menselijke gebruiksfuncties maar vanuit natuurlijke geografische en hydrologische
eenheden: de waterlichamen. Voor elk waterlichaam worden ecologische kwaliteitsdoelen
geformuleerd. De term ‘goede ecologische toestand’ en ‘goede chemische toestand’ vormen
de basis voor een nieuw normenkader dat nu in de verschillende Europese lidstaten in
opmaak is. Waterlichamen worden op ecologische gronden ingedeeld in een beperkt aantal
typen waarvoor telkens een referentiekader en een normenkader wordt uitgewerkt.
Normenkaders voor nutriënten en zuurstofhuishouding dienen nauw aan te sluiten bij de
ecologische doelen en worden dan ook mee opgenomen in de omschrijving van de ‘goede
ecologische toestand’.
Daarnaast wordt er gestreefd naar een Europese integratie van normenkaders voor
gevaarlijke stoffen. Die worden vastgelegd in de omschrijving van de ‘goede chemische
toestand’.
Terwijl de ‘goede ecologische toestand’ de ecologische basis vormt van het Europese
waterbeleid, vormt de ‘goede staat van instandhouding’ voor specifieke soorten en habitats
de basis van het Europese natuurbeleid. Voor het herstel van ‘een goede staat van
instandhouding’ van specifieke soorten of habitats kunnen dan ook strengere normen
voorgesteld worden.
Volgende normenkaders worden kort besproken in chronologische volgorde:
•
De Vlarem wetgeving die op dit ogenblik nog rechtsgeldig is en waarin specifieke normen
voor 2 visgroepen zijn uitgewerkt.
•
De Kaderrichtlijn Water en de ‘toekomstige’ normenstelsels die hiervoor ontwikkeld zijn.
Deze normen dienen ervoor te zorgen dat zowel de visgemeenschappen als de
invertebraten en macrofyten en fytoplanktongemeenschappen zich voldoende kunnen
herstellen.
•
De mogelijke verstrenging in het kader van de Habitatrichtlijn.
Deze wetgevende kaders liggen mee aan de basis van de normenkaders die ingezet zullen
worden voor de vismodellering (Schneiders 2009).
,./
Naast een omschrijving van de basiskwaliteit die in alle oppervlaktewateren bereikt dient te
worden, zijn er in VLAREM II (hoofdstuk 2.3) verscherpte normen opgegeven voor waters die
een specifieke functie hebben. Eén van die functies is viswater (zie Tabel 1:). In Europese
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
7
context zijn twee typen van viswaters onderscheiden: viswaters voor karperachtigen en
viswaters voor zalmachtigen. Dit komt overeen met een indeling van stilstaand tot
traagstromend water voor de vestiging van karperachtigen met soorten als snoek, baars en
rietvoorn en van snelstromend water voor de vestiging van stroomminnende soorten als
zalm, forel, maar ook barbeel en kopvoorn. Het Vlaamse Gewest heeft enkel viswaters voor
karperachtigen aangeduid. Maar het normenkader geeft op zich een goed kader voor
kwaliteitsdoelen die toelaten dat beide visgroepen zich kunnen vestigen en reproduceren.
Ten opzichte van basiskwaliteit worden strengere normen voorgesteld voor zuurstof en voor
enkele stikstofvariabelen. Omdat ammoniak zeer toxisch is (Camargo et al. 2005, EPA
1999), worden hiervoor zeer strenge normen voorgesteld. Ook aan afgeleide variabelen zoals
ammonium die een indicatie kunnen geven voor de aanwezigheid van ammoniak worden
verstrengde normen opgelegd. Om alle normenkaders met betrekking tot stikstofvariabelen
met elkaar te kunnen vergelijken zijn ze steeds omgerekend naar dezelfde eenheid (mg N/l).
Om extreme meetresultaten en/of meetfouten uit te sluiten is er beleidsmatig voor gekozen
om de absolute norm voor basiskwaliteit om te zetten in een 90 percentielnorm. Wanneer op
basis van alle meetgegevens van één meetpunt in één jaar de 90 percentielwaarde voor een
specifieke variabele berekend wordt, dan mag die waarde de norm niet overschrijden.
Een imperatieve norm voor viswater mag nooit overschreden worden, een richtwaarde is een
waarde die dient nagestreefd te worden op langere termijn.
Tabel 1:
Overzicht van normen voor basiskwaliteit en viswaters volgens Vlarem II
Basiskwaliteit
Viswater: zalmachtigen
Viswater: karperachtigen
BZV
A
<= 6 mg/l
R
R
CZV
A
< 30 mg/l
Ammonium
G
< 1 mg N/l
A
Ammoniak
A
< 5 mg N/l
R
<=0.04 mg/l NH4
R
<=0.2 mg/l NH4
<=0.03 mg/l NH4 N
R
<=0.16 mg/l NH4 N
I
<=1 mg/l NH4
I
<=1 mg/l NH4
I
<=0.78 mg/l NH4 N
I
<=0.78 mg/l NH4 N
<=0.005 mg/l NH3
R
<=0.005 mg/l NH3
R
<=0.0041 mg/ NH3 N
I
<=0.0041 mg/ NH3 N
N
<=0.025 mg/l NH3
I
<=0.025 mg/l NH3
I
<=0.021 mg/l NH3 N
I
<=0.021 mg/l NH3 N
R
<=0.01 mg/l NO2
R
<=0.01 mg/l NO2
R
A: >=7 mg/l
R
A: >=5 mg/l
R
50%:>=9 mg/l
R
50%: >=8 mg/l
R
A
< 6 mg N/l
Nitraat+nitriet
A
<=10 mg N/l
Nitriet
Totaal fosfor
G
<= 0.3 mg P/l
A
<1 mg P/l
Orthofosfaat
beek
A
< 0.3 mg P/l
Orthofosfaat
stilstaand water
A
< 0.05 mg P/l
O2
A
>=5 mg/l
Cl
A
< 200 mg/l
BI
A
>6
www.inbo.be
<=6 mg/l
R
< 0.02 mg N/l R
KjN
<=3 mg/l
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
8
,., 2
3%
%
"
Sinds 22 december 2000 is de 4
5
(
(KRW) van kracht (EU
richtlijn 2000/60/EG). Als uiteindelijk doel stelt deze richtlijn dat tegen 2015 een goede
oppervlaktewater en grondwatertoestand moeten worden bereikt. Voor het
oppervlaktewater betekent dit dat zowel de ecologische als de chemische toestand ten
minste 'goed' moeten zijn. De ecologische toestand wordt bepaald door een aantal
biologische elementen zoals de waterflora (macrofyten en fytobenthos), de macro
invertebraten en de visfauna.
Onder de %
%
wordt verstaan dat: ‘
.‘
het beschrijven van referentieomstandigheden. De 6
wordt beschouwd als “referentie benaderend”.
%
’, wordt vastgelegd d.m.v.
%
De referentietoestand van vissen in een natuurlijk waterlichaam moet volgens de KRW
voldoen aan de 3 volgende criteria:
•
de samenstelling en abundantie van de vissoorten komt geheel of vrij geheel overeen
met de onverstoorde staat;
•
de type specifieke, voor verstoring gevoelige, vissoorten zijn aanwezig;
•
de leeftijdsopbouw vertoont slechts weinig tekenen van verstoring.
De milieukwaliteitsnormen voor nutriënten en zuurstofhuishouding dienen zo opgesteld te
worden dat ze toelaten om tegen 2015 de goede ecologische toestand in alle
oppervlaktewateren te bereiken voor alle organismegroepen. Mits motivatie kan uitstel
gevraagd worden. Nadien is er eventueel nog een mogelijkheid om ‘verlaagde’ doelen aan te
vragen.
Niet alle normen dienen even streng te zijn voor alle organismegroepen. Zo zal zuurstof voor
de fauna elementen (macro invertebraten en vissen) een strengere norm opleveren dan
voor de flora elementen (macrofyten en fytobenthos). Voor fosfor geldt net het omgekeerde.
Fosfor stuurt mede de primaire productie en de biomassa ontwikkeling van macrofyten en
fytobenthos. Voor hen geldt dan ook een strengere fosfornorm dan voor macro invertebraten
en vissen. Wanneer alle organismegroepen samen bekeken worden, zal voor elke variabele
de meest strenge randvoorwaarde weerhouden worden.
Deze normenlijst wordt meegenomen om na te gaan of de goede ecologische toestand al dan
niet bereikt wordt. Een overzicht van de ontwerpnormen is terug te vinden in Tabel 2:. De
normen die uitgewerkt zullen worden om de kans op herstel voor bepaalde visgroepen te
berekenen kunnen in een aantal gevallen dus minder streng zijn.
Voor een aantal normen is de ecologische onderbouwing terug te vinden in Schneiders,
2007. Dat rapport is als achtergrondnota bij het ontwerpbesluit milieukwaliteitsnormen
gevoegd (CIW, 2008).
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
9
Tabel 2: Milieukwaliteitsnormen voorgesteld voor de verschillende types van “natuurlijke” stromende waters (polderlopen zijn niet opgenomen).
bron : Voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende
vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning en van het Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende
algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, tot aanpassing van de milieukwaliteitsnormen voor typespecifieke fysisch chemische en
biologische variabelen in oppervlaktewateren, voor gevaarlijke stoffen in oppervlaktewateren en in waterbodems
Variabele
Kleine
beek
Kempen
Grote
beek
Grote
beek
Kempen
Kleine
rivier
Grote
rivier
Eenheid
Toetswijze
Kleine beek
Temperatuur
°C
Maximum
25°
Impact thermische lozing
°C
Maximum
+ 3°
mg/l
Minimum
6
Opgeloste zuurstof (verzadiging) %
Maximum
120
Biochemisch Zuurstofverbruik
(BZV520)
mg/l
90 percentiel
6
Chemisch Zuurstofverbruik
(CZV)
mg/l
90 percentiel
30
Elektrische geleidbaarheid
WS/cm
90 percentiel
600
1000
Chloride (Cl )
mg/l
90 percentiel
120
200
2
mg/l
Gemiddelde
90
150
Minimum –
Maximum
6,5 – 8,5
%
7
0
%
Opgeloste zuurstof
(concentratie)
7
%
Sulfaat (SO4 )
6
pH
www.inbo.be
%
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
5,5 – 8,5
6,5 – 8,5
10
5,5 – 8,5
6,5 – 8,5
Zoet
Zeer grote macrotidaal
laagland
rivier
estuarium
Tabel 2: vervolg
Variabele
Eenheid
Toetswijze
Kleine beek
Kjeldahlstikstof
mg N/l
90 percentiel
6
Nitraat
mg N/l
90 percentiel
10
Totaal stikstof
mg N/l
Zomerhalfjaar
4
gemiddelde
Totaal fosfor
mg P/l
Zomerhalfjaar
0,14
gemiddelde
Orthofosfaat
mg P/l
Gemiddelde
0,1
Vaste stoffen in suspensie
mg/l
90 percentiel
50
2
Kleine
beek
Kempen
Grote
beek
Grote
beek
Kempen
Kleine
rivier
Grote
rivier
Zoet
Zeer grote macrotidaal
laagland
rivier
estuarium
)
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
5,65
2,5
0,07
0,1
11
0,07
0,12
0,14
0,12
0,14
(NL/INBO) (NL/INBO)
,.-
(
# &
(
Sinds 1992 is de Europese Habitatrichtlijn van kracht. Deze heeft tot doel de ‘gunstige staat
van instandhouding’ veilig te stellen van soorten en habitats in Europa. Dat wil zeggen dat
populaties (c.q. habitats) voldoende omvang moeten hebben, zich moeten kunnen
voortplanten en niet te versnipperd mogen zijn. Achteruitgang in aantallen of omvang moet
worden voorkomen.
De soortbescherming voor oppervlaktewateren is volgens de Habitatrichtlijn vooral gericht op
vissen. Ze kent drie categorieën die uitgewerkt zijn in de bijlagen II, IV en V. Bijlage II bevat
soorten van Europees belang, waarvoor Speciale Beschermingszones aangewezen zijn
(Natura 2000). Voor de visfauna behoren de kleine modderkruiper, de rivierdonderpad, de
rivierprik, de beekprik, de grote modderkruiper, de fint, de zeeprik, de bittervoorn en de
Atlantische zalm tot deze groep. Bijlage IV bevat bedreigde soorten waarvoor geen gebieden
aangewezen zijn, maar waarvoor wel een verbod geldt op het verstoren of vernietigen van
de soorten en hun leefgebied. Voor de visfauna behoort de steur tot deze soortengroep. Voor
alle bijlage V vissoorten (fint, barbeel, rivierprik, Atlantische zalm, elft, vlagzalm) moet het
in de natuur verzamelen en verhandelen gereguleerd worden. Het gaat hier over soorten die
soms als schadelijk aangezien worden of gegeerd zijn als voedselbron. Naast de
soortbescherming is er ook een habitatbescherming die vooral gericht is op de bescherming
van een aantal watervegetaties.
De Kaderrichtlijn Water voorziet ook dat er voor ‘Speciale beschermingszones’ o.a.
opgericht in het kader van de Habitat en Vogelrichtlijn andere (meestal strengere) normen
kunnen opgelegd worden die bovenop de normen voor de ‘goede ecologische toestand’
komen.
Een eerste aanzet voor de afstemming tussen de doelstellingen integraal waterbeleid en
Natura2000 is terug te vinden in Van Looy et al. (2008). Hierin worden de ecologische
vereisten voor beschermde habitattypen en soorten van de habitatrichtlijn vergeleken met
de normenkaders opgesteld voor de Kaderrichtlijn Water en worden enkele strengere normen
voorgesteld. Het voorstel voor vissen is weergegeven in Tabel 3:.
Tabel 3: Aanvullende waterkwaliteitscriteria voor de vissen van de habitatrichtlijn volgens
Van Looy et al. 2008.
Type
Reofielen
Soort
Rivierdonderpad
Beekprik
Anadrome
Limnofielen
BZV < 4,3
Rivierprik
Zuurstofgehalte Temperatuur
(mg O2/l)
(°C)
>8
< 21 (<26,5 limiet)
8 10
< 18,5
>8
< 21
Zeeprik
>8
< 21
Zalm
>8
< 21
Fint
>7
Grote
modderkruiper
>2
Kleine
modderkruiper
Bittervoorn
www.inbo.be
Organische
belasting (mg O2/l)
BZV < 2
geen zware
organische
belasting
< 24
14 15 (± 3)
>8
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
12
Het voorkomen van vissoorten wordt in sterke mate bepaald door omgevingsfactoren. Vooral
de water en de structuurkwaliteit van een waterloop bepaalt of een soort er al dan niet
voorkomt. Elke soort is immers gekenmerkt door welbepaalde optimale omgevingscondities
waarbinnen die soort kan gedijen. Sommige soorten hebben voor bepaalde
kwaliteitsvariabelen een vrij brede marge waarbinnen ze kunnen overleven, deze soorten zijn
bijgevolg vrij tolerant voor die variabele. Andere, intolerante soorten daarentegen, kunnen
slechts overleven binnen een zeer specifieke optimale toestand van een bepaalde variabele.
Er is een zeer grote variatie aan kwaliteitsvariabelen die van levensbelang zijn voor
vissoorten. Doorgaans worden zij ingedeeld in habitatvariabelen en
waterkwaliteitsvariabelen. Habitatvariabelen zijn bijvoorbeeld de aanwezigheid van
natuurlijke oevers, aanwezigheid van grintbedden, meandering, het voorkomen van een
stroomkuilenpatroon (pool/riffle patroon), de afwezigheid van migratiebarrières,…
Waterkwaliteitsgebonden variabelen omvatten een brede waaier aan fysisch chemische
variabelen zoals zuurstofgehalte, pH, conductiviteit,… maar ook gehaltes aan toxische stoffen
zoals organochloorpesticiden, toxische metalen, PCB’s,… De eerste groep maakt volgens de
Kaderrichtlijn Water deel uit van de ecologische beoordeling; de tweede van de chemische
beoordeling.
Literatuurgegevens kunnen ons een beter inzicht geven in het bereik waarbinnen bepaalde
visgroepen kunnen overleven en/of zich kunnen reproduceren. Een literatuurstudie vormt
dan ook de tweede stap in het zoekwerk naar geschikte waterkwaliteitscriteria. Deze
literatuurstudie bestaat enerzijds uit de analyse van studies die bijdragen tot de indeling in
visgroepen met een bepaalde tolerantie voor verontreiniging. Daarnaast bestaat ze ook uit
het verzamelen van soortinformatie over overleving en reproductiekansen in relatie tot
waterkwaliteitsvariabelen. Op die manier trachten we meer inzicht te krijgen in de
kwaliteitsrange waarbinnen een bepaalde visgroep uiteindelijk voorkomt en kan gecheckt
worden of de ranges in de visdatabank voor Vlaanderen hiermee overeenkomen. De
voorkeur gaat uit naar kennis en gegevens met betrekking tot zuurstof en
nutriëntenhuishouding, aangezien dit ook de focus is van het scenario onderzoek.
Voor de vismodellering zullen uiteindelijk voor de waterkwaliteitsanalyse slechts twee
visgroepen weerhouden worden: een visgroep gevoelig voor verontreiniging en een visgroep
tolerant voor verontreiniging. De literatuurstudie bepaalt mede tot welke groep elke vissoort
behoort.
-./
+
De visindex is een scoresysteem voor visgemeenschappen gekoppeld aan een specifiek
watertype (een type meer, rivier of getijderivier). Het scoresysteem wordt ten behoeve van
de Europese Kaderrichtlijn Water in alle Europese lidstaten ontwikkeld en geïntercalibreerd.
In het scoresysteem wordt ook rekening gehouden met de gevoeligheid van de vissoorten
ten aanzien van water en habitatkwaliteit.
Bij het ontwikkelen van de visindex (IBI of Index voor Biotische Integriteit) voor Vlaamse
oppervlaktewateren, zijn er in 2000 door Belpaire et al. gevoeligheidsscores voor
waterkwaliteit en habitatkwaliteit van vissoorten voorgesteld (zie Tabel 4:). Zowel voor
waterkwaliteit als voor habitatkwaliteit werden scores toegekend van 1 (zeer tolerant) tot 5
(zeer gevoelig). De scores werden toegekend op basis van informatie uit de literatuur (OVB,
1988b; Reitsma, 1992; Oberdorff & Hughes, 1992; Oberdorff & Porcher, 1994).
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
13
Tabel 4: Tolerantiescores gebruikt voor het berekenen van de visindex (naar Belpaire et al.,
2000) (WK = tolerantie naar waterkwaliteit, HK : tolerantie naar habitatkwaliteit, de scores
variëren tussen 1, 3 of 5 en verwijzen naar hoge (= 5), gemiddelde (= 3) of lage
gevoeligheid(= 1) voor water – of habitatkwaliteit.
Gemiddelde
tolerantiescore
Soort
Gemiddelde
tolerantiescore
Soort
WK
HK
1
1
5
5
!
1
1
!
1
1
!
Europese paling
1
3
"
modderkruiper
bermpje
3
3
$
regenboogforel
brasem
gestippelde alver
alver
Amerikaanse
dwergmeerval
#
riviergrondel
#
barbeel
3
5
%
#
kolblei
1
1
%
winde
serpeling
kwabaal
grote
baars
&
elrits
&
WK
HK
3
3
3
5
3
5
3
3
1
5
5
5
1
1
3
5
'
kroeskaper
1
3
%
dikkopelrits
1
1
'
giebel
1
1
%
blauwbandgrondel
1
1
3
5
%
stekelbaars
1
1
'
kleine
modderkruiper
5
1
5
3
'
(
rivierdonderpad1
5
5
1
1
1
3
)
3
3
3
5
)
rietvoorn
3
3
1
1
)+
3
3
1
1
) ,
snoekbaars
1
1
5
5
-
3
5
1
1
.
hondsvis
1
1
sneep
'
karper
'
*
snoek
&
driedoornige
pos
beekprik
!
zonnebaars
!
tiendoornige
bittervoorn
blankvoorn
beekforel
kopvoorn
zeelt
De index is ondertussen verfijnd voor verschillende typen van oppervlaktewateren. Voor
rivieren werden de scoresystemen van de Europese lidstaten via een Europese werkgroep
/
.
,
1
2'
'
(
,
www.inbo.be
Cottus
0
1
2)
et al. 455631 7
8
(*
291 0
3
Cottus rhenanus
Cottus perifretum
Cottus gobio
2"
3
1
1*
31
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
14
FAME op elkaar afgestemd. Breine et al. pasten in 2001 de waterkwaliteit en habitatscores
uit tabel 4 aan en integreerden beide scores in één tolerantiescore per soort (Tabel 5:). Ook
hier weer worden de soorten opgedeeld in verschillende tolerantieklassen gaande van een
klasse met soorten die zeer gevoelig zijn voor milieuverstoringen (klasse 5) tot de klasse van
de zeer tolerante soorten (klasse 1). Hiertoe werden volgende werken gebruikt: Van
Aelbroeck (1910); Huet (1962); Varley (1967); Verneaux (1981); Phillipart & Vranken
(1983); Grandmottet (1983); Nijssen & de Groot (1987); OVB (1988); Bruylants
.,
(1989); Coussement (1990a); Williot (1991); Reitsma (1992); Ercken (1994); Vanden
Auweele (1995); Mann (1996); De Nie (1996); OVB Bericht (1997); Muus
. (1997);
Vandelannoote
. (1998); Berribi
. (1998). Voor de estuariene en mariene soorten is
de gevoeligheid t.o.v. verstoring nog niet van alle soorten bekend.
Tabel 5: Aangepaste tolerantieklasse voor vissoorten aangetroffen in Vlaanderen en
gebruikt voor het berekenen van de visindex (naar Breine et al., 2001) (Estuariene soorten
werden hier niet mee opgenomen).
Visgroep gevoelig
5
Visgroep tolerant
4
3
2
1
Atlantische zalm
Barbeel
Zeelt
Alver
Blankvoorn
Beekforel
Bittervoorn
Bermpje
Baars
Brasem
Elrits
Kopvoorn
Grote modderkruiper
Bot
Snoekbaars
Gestippelde alver
Kwabaal
Kleine modderkruiper
Europese meerval
Vlagzalm
Rietvoorn
Riviergrondel
Kolblei
Fint
Serpeling
Vetje
Kroeskarper
Rivierdonderpad
Sneep
Amerikaanse hondsvis
Rivierprik
Snoek
Beekprik
Paling
Pos
Spiering
Smelt
Winde
Tiendoornige stekelbaars
Karper
Driedoornige stekelbaars
Op basis van deze tolerantiescores werden de vissoorten ingedeeld in gevoelige en tolerante
soorten. Soorten die door Breine et al. (2001) een score 4 of 5 kregen, werden als gevoelig
beschouwd. Soorten die een score 1, 2 of 3 kregen werden als tolerant beschouwd.
Na de analyse van de V.I.S. databank (zie deel 4) wordt bekeken of deze indeling
overeenkomt met de veldgegevens in Vlaanderen en wordt definitief beslist tot een indeling
in twee visgroepen waarvoor waterkwaliteitscriteria worden uitgewerkt. Vooral de soorten uit
de grensklassen (score 3 of 4) worden nader bekeken.
-.,
0
Er werd een samenvatting gemaakt van de literatuur rond de waterkwaliteits en
habitatkwaliteitseisen van de diverse vissoorten. Hiervoor werden drie overzichtswerken
gebruikt die al eerder literatuur rond optimale eisen samengevat hebben:
•
Door de toenmalige Organisatie ter Verbetering van de Visserij (Nederland) werden in de
jaren 1992 1997 een reeks documenten opgesteld ter beschrijving van de
habitatgeschiktheidsmodellen voor een groot aantal vissoorten (zie tabel 6 voor de
referenties). De copyright van deze documenten berust nu bij Sportvisserij Nederland. In
deze documenten worden op basis van literatuuronderzoek de specifieke milieueisen
(met name stroomsnelheid, substraat, temperatuur, zuurstofgehalte, diepte, beschutting
en waterkwaliteit) van die soorten beschreven.
•
Bovendien werden in Nederland in 2006 2007 een reeks van kennisdocumenten over een
groot aantal Nederlandse vissoorten opgesteld (zie tabel 6 voor de referenties). De
bedoeling van deze kennisdocumenten was het toegankelijker maken van de beschikbare
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
15
kennis van de betreffende vissoorten, om op die manier bij te dragen tot een beter
visstand , water en natuurbeheer. Per vissoort werd er een hoofdstuk gewijd aan de
habitat en milieueisen (minimum watertemperatuur, maximum watertemperatuur,
gemiddelde watertemperatuur, zuurstofgehalte, zuurgraad, saliniteit, stroomsnelheid,
bodemsubstraat, waterkwaliteit) gebruikmakend van literatuur.
Tabel 6: Referenties van de beschikbare documenten voor de diverse vissoorten.
Soort
Habitatgeschiktheidsmodel
Alver
Klein Geltink, 1997
Atlantische zalm
Barbeel
De Laak, 2007
Bakker, 1992
Beekforel
Beekprik
Semmekrot, 1993
Aarts, 1993
Bittervoorn
Schouten, 1992
Blankvoorn
van Breukelen, 1992
Brasem
van Breukelen, 1992
Driedoornige stekelbaars
Van Iterson, 1994
Gestippelde alver
Beekman & Van Emmerik, 2005
Schouten, 1992
Haring
Van Beek, 2003
Brevé, 2006
Karper
Van Breukelen, 1992
Kleine modderkruiper
Schouten, 1992
Kolblei
De Wilt & Van Emmerik, 2007
Schoone & van Breugel, 2006
Kopvoorn
Klein Geltink, 1994
Paling
Schouten, 1992
Pos
Rietvoorn
Wijmans, 2007
De Laak, 2007
Bermpje
Grote modderkruiper
Kennisdocument
Klein Breteler, 2005
van Emmerik, 2004
Schouten, 1992
Rivierdonderpad
Semmekrot, 1993
Peters, 2005
Riviergrondel
Schouten, 1993
Beers, 2005
Schol
van Emmerik, 2007
Sneep
Beekman, 2005
Snoek
Bakker, 1992
De Laak & van Emmerik, 2006
Snoekbaars
Bakker & Schouten, 1992
Aarts, 2007
Tiendoornige stekelbaars
Vetje
Vlagzalm
Klein Geltink, 1997
De Laak, 2007
In Van Looy et al. (2008) werden er voor de beschermde vissoorten van de habitatrichtlijn
extra habitatcriteria opgesteld. De gegevens van deze drie bronnen werden in Bijlage 1 in
tabellen samengebracht om een overzicht te geven van de beschikbare informatie per
vissoort.
De tabel toont dat voor verscheidene vissoorten geen concrete waarden voorhanden zijn
betreffende de habitat en milieueisen, maar eerder een beschrijving (zuurstofrijk water
vereist, gevoelig voor zuurstofgebrek, gevoelig voor industriële vervuiling, tolerant voor
zuurstofarmoede, sterk stromend, ...). Indien wel meetwaarden voorhanden zijn, zoals vaak
voor zuurstof, is de range waarbinnen een soort wordt aangetroffen naargelang de bron zeer
uiteenlopend. Bovendien wijken de gepubliceerde waarden vaak sterk af van de voorgestelde
normen (zie deel 2).
De literatuurstudie bevestigt wel in grote lijnen de rangschikking voorgesteld in tabel 4 en 5.
De literatuurgegevens van soorten als beekprik, rivierprik, rivierdonderpad, barbeel,
gestippelde alver, ... duiden op een grote gevoeligheid ten aanzien van verontreiniging. Voor
soorten als blankvoorn, karper, grote modderkruiper, paling ... geven de literatuurgegevens
aan dat ze alle tolerant zijn ten aanzien van verontreiniging. Voor een aantal soorten zoals
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
16
bermpje, bittervoorn en riviergrondel worden zeer uiteenlopende waarden gepubliceerd. Het
is op basis van de literatuurgegevens niet duidelijk tot welke groep ze behoren. Voor
rietvoorn duiden de literatuurgegevens eerder op een grote tolerantie. In tabel 4 krijgt
rietvoorn score 3 voor waterkwaliteit; in tabel 5 is dit uitgemiddeld tot 4. Winde behoort
volgens de literatuurgegevens eerder tot een overgangsgroep. Dit komt overeen met de
score in tabel 4. Tenslotte geven een aantal literatuurreferenties aan dat de gevoeligheid
verschilt naargelang de levensfase. Hierbij wordt de reproductieperiode (dooierzakstadium)
meestal als gevoeligere periode beschreven. Het is belangrijk dat bij de modellering vooral
de meest “kritische” periode gemodelleerd wordt. Enkel wanneer deze periode overbrugbaar
is kan de levenscyclus voltooid worden en is er sprake van herstel.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
17
8 9
0
&
% %
Als derde invalshoek worden de visgegevens van Vlaanderen gebruikt. De visdatabank wordt
hiervoor gekoppeld aan de databank met de waterkwaliteitsgegevens.
De verkenning van die dataset voor Vlaanderen geeft informatie over de “brede” tolerantie
van elke soort ten aanzien van verontreiniging. Het geeft de volledige spreiding van de
waterkwaliteitsgegevens waarbinnen een soort of een groep van soorten “aanwezig” is
tijdens de afvissingen. De soort kan hierbij zowel aangetroffen zijn in een migratietraject,
een opgroei als in een reproductiezone. Dat onderscheid kan niet gemaakt worden.
Deze informatie levert een goede aanvulling op de normentabellen. Een norm is een zeer
scherpe grens (geschikt – niet geschikt), terwijl vissen vaak toch binnen een bepaalde
spreiding van waterkwaliteitsgegevens kunnen voorkomen.
Deze spreiding zal samen met de literatuurgegevens en de normentabellen de uiteindelijke
milieugeschiktheidswaarden bepalen die gehanteerd worden in de scenarioanalysen.
Voor de scenarioanalysen wordt een model uitgewerkt dat nagaat hoe bepaalde visgroepen
reageren op waterkwaliteitscenario’s. Dit model wordt uitgewerkt voor twee visgroepen: een
visgroep die
% % en een visgroep die %
%
% %. Voor elk van beide groepen moeten randvoorwaarden voor reproductie en
migratie opgesteld worden.
8./ 5
%
1
% %
In Vlaanderen is enerzijds een uitgebreid meetnet beschikbaar voor fysisch chemische
waterkwaliteit (http://www.vmm.be/water/) en anderzijds een meetnet voor vissen
(http://vis.milieuinfo.be/). Beide meetnetten werden aan elkaar gekoppeld.
In een eerste stap is elk vismeetpunt gekoppeld aan het meest nabij gelegen fysisch
chemisch meetpunt. In het Geografisch Informatiesysteem (Arcgis 9.2) werden beide
meetpuntreeksen eerst gekoppeld aan de waterlopenkaart (Vlaamse Hydrografische Atlas
VHA). Vervolgens werden punten geselecteerd die dezelfde trajectcode (VHAS code) hadden
en/of maximaal 2 km van elkaar verwijderd waren. Enkel op de kanalen zijn enkele
meetplaatsen met een grotere afstand aan elkaar gekoppeld. Op die wijze konden een 700
tal punten gekoppeld worden. 70% van de gekoppelde punten zijn minder dan 500 m van
elkaar verwijderd.
Na de ruimtelijke koppeling van de meetlocaties, volgt de datakoppeling. Waar mogelijk
werden de visgegevens van één visinventarisatie gekoppeld aan een fysisch chemische
meetreeks van hetzelfde jaar. Per meetplaats en per fysisch chemische variabele werd het
jaargemiddelde, mediaan en de 10 en 90 percentiel berekend. Op die manier werden 750
visinventarisaties gekoppeld aan waterkwaliteitsgegevens gemeten in de nabijheid in
hetzelfde jaar.
8.,
Per vissoort werd nagegaan bij welke spreiding van de waterkwaliteitsgegevens de soort
voorkomt. Soorten in de databank met minder dan 5 waarnemingen werden niet in de
analysen meegenomen. Plaatsen waar geen enkele vissoort werd aangetroffen worden apart
gegroepeerd en mee opgenomen in de berekeningen.
Per meetlocatie en per waterkwaliteitsvariabele zijn verscheidene jaarwaarden berekend
(mediaanwaarde, 10 of 90 percentielwaarde). Vervolgens zijn per vissoort de meetlocaties
geselecteerd waar de soort voorkwam en is de spreiding van de jaarwaarden bepaald in de
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
18
vorm van een boxplot (met de mediaanwaarde, de 25 75 percentielwaarden en de 10 90
percentielwaarden). Een aantal van die spreidingsgegevens is weergegeven in figuur 1.
In Tabel 7: zijn de vissoorten per waterkwaliteitsvariabele, op basis van de mediaanwaarden,
gerangschikt van ‘goed’ naar ‘slecht’. De som van alle rankings geeft per vissoort een
eindranking die systematisch in figuur 1 gebruikt is. Een aantal soorten zoals beekprik,
rivierdonderpad scoren voor alle meetvariabelen zeer goed. Dat willen zeggen dat ze hoge
zuurstofconcentraties vereisen, lage ammoniumconcentraties, een lage organische
belasting, ... Ze behoren eenduidig tot de groep van vissoorten ‘gevoelig voor
verontreiniging’. Een aantal soorten zoals vetje, giebel, brasem en karper scoren steeds
slecht en behoren eenduidig tot de ‘tolerante groep’. De variatie per waterkwaliteitsvariabele
per vissoort blijft vrij groot. Dit hangt enerzijds samen met de grote variatie in
steekproefgrootte. Deze varieert van 7 voor gestippelde alver tot 507 voor blankvoorn.
Bovendien zijn de waterkwaliteitsgegevens niet verzameld op het moment van de afvissing
en ook niet op exact dezelfde locatie als de afvissing. De waterkwaliteitscijfers geven enkel
een globaal beeld van de waterkwaliteit in hetzelfde jaar in hetzelfde riviertraject. Ook dit
kan fouten met zich meebrengen en voor een te grote spreiding zorgen. Een aantal soorten
kan immers een tijdelijk slechte waterkwaliteit overbruggen door te vluchten naar een
andere locatie. Ten slotte wordt een soort gevangen tijdens diverse fasen van de
levenscyclus, die vaak ook verschillende milieueisen stellen. Een vissoort kan zowel
gevangen zijn tijdens de migratie als tijdens vestiging of reproductie. Ook dit zorgt mee voor
een grote spreiding van de gegevens.
4.2.1 Vergelijking met gevoeligheidsklassen
Voor de meeste soorten komt de rangschikking in Tabel 7: overeen met de indeling in
visgroepen in Tabel 5: die grotendeels gebaseerd zijn op literatuurgegevens. Voor enkele
soorten is die overeenkomst er niet en is beslist om de soort van groep te veranderen.
Vooral de soorten waarvoor de literatuurgegevens niet helemaal in overeenstemming waren
met de rangschikking in tabel 5 worden nader bekeken.
Zo wordt rietvoorn volgens tabel 5 tot de gevoelige groep gerekend (visindexscore voor
tolerantie = 4), terwijl de kwaliteitsrange in tabel 7 en figuur 1 aangeeft dat de soort tolerant
is (tabel 8: ranking 27 op 35 soorten). Ook de literatuurgegevens duiden eerder op een
tolerante soort. Bittervoorn is eveneens een soort van de gevoelige groep die volgens de
analyse eerder tot de overgangsgroep behoort (ranking 20 op 35 soorten). De
literatuurgegevens zijn tegenstrijdig. Het is mogelijk dat deze soort vooral als “migrator”
gevangen wordt en “migratie” vereist minder hoge kwaliteitseisen stelt dan reproductie. De
soort is voor de voortplanting vooral aan oude meanders en vijvers gekoppeld en het is goed
mogelijk dat dergelijke plaatsen ondervertegenwoordigd zijn in de dataset. Ook winde
behoort zowel volgens de ranking (tabel 8: ranking 22 op 35 soorten) als volgens de
literatuurgegevens eerder tot de overgangsgroep. Deze verschuivingen kunnen gedeeltelijk
ook samenhangen met de visuitzettingen, die ervoor zorgen dat sommige soorten in
suboptimale habitats aangetroffen worden.
De vissoorten die volgens tabel 5 tot de overgangsgroep behoren (visindexscore voor
tolerantie = 3) behoren ook vaak tot de middengroep in tabel 7 en figuur 1.
Voor de vismodellering worden slechts 2 klassen onderscheiden “gevoelig” en “tolerant” voor
verontreiniging. De middengroep wordt als “tolerant” beschouwd. Slechts enkele vissoorten
van de middengroep zijn verschoven naar de groep “gevoelig” voor verontreiniging.
Vooraleer een soort van deze overgangsgroep te verschuiven naar de groep “gevoelig voor
verontreiniging” is voor een aantal kwaliteitsvariabelen individueel gecontroleerd wat het
verschil in spreiding was tussen locaties waar de soort wel of niet aanwezig was. Enkele
voorbeelden daarvan zijn terug te vinden in bijlage 2. Riviertrajecten met aanwezigheid van
vissoorten als bermpje, riviergrondel en kleine modderkruiper zijn gekenmerkt door hogere
zuurstofconcentraties, een lagere organische belasting en een lagere ammoniumconcentratie
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
19
dan riviertrajecten waar deze soorten afwezig zijn. Het omgekeerde geldt voor vissoorten als
zeelt, vetje en ook rietvoorn, bittervoorn en winde. Tabel 8: geeft de aangepaste indeling in
2 visgroepen.
ranking
som
CZV_90
CZV_med
BZV_90
BZV_med
Ptot_med
PO4_med
NO3_med
NH4_med
O2verz_10
O2_10%
Ptot_90%
PO4_90%
NH4_90%
SOORT
Aantal
(steekproefgrootte)
Tabel 7: Rangschikking van vissoorten per kwaliteitsvariabele van goed naar slecht en
globale rangschikking op basis van alle variabelen.
Beekprik
34
1
1
1
3
4
1
2
1
1
1
1
1
1
19
1
Rivierdonderpad
47
2
2
2
2
3
2
9
2
2
2
2
2
2
34
2
Kleine modderkruiper
29
5
8
3
13
14
4
4
5
3
4
3
9
4
79
3
Beekforel
62
4
5
14
1
2
3
35
6
5
3
12
4
11
105
4
Zonnebaars
165
15
4
6
11
11
16
7
4
6
6
7
7
6
106
5
Barbeel
13
3
13
4
6
6
5
24
20
13
9
5
3
3
114
6
Kopvoorn
Amerikaanse
Hondsvis
65
8
10
8
8
7
13
16
12
12
8
6
5
5
118
7
41
11
3
17
7
9
17
6
3
4
5
4
12
22
120
8
7
6
11
5
4
5
6
34
14
7
7
10
6
7
122
9
200
9
7
9
10
10
12
18
8
8
10
11
8
9
129
10
21
10
12
11
5
1
11
11
10
20
22
20
10
8
151
11
Gestippelde alver
Bermpje
Alver
Bruine Amer.
Dwergmeerval
42
30
6
7
12
12
22
5
7
10
15
8
16
14
164
12
125
7
18
10
15
15
7
8
21
15
16
19
14
10
175
13
17
16
9
12
9
8
14
32
9
14
18
9
23
20
193
14
333
13
22
22
14
13
15
27
13
16
13
14
11
12
205
15
Snoek
115
12
14
20
17
20
10
22
11
11
12
15
20
30
214
16
Paling
419
18
17
16
18
17
19
17
22
19
14
13
17
17
224
17
Baars
439
19
24
23
20
18
18
20
16
18
17
18
15
16
242
18
Bot
12
14
23
13
26
24
9
1
30
17
11
17
35
33
253
19
Bittervoorn
96
20
16
15
23
22
23
33
17
23
20
16
13
13
254
20
9
17
28
25
24
27
8
10
18
9
19
25
24
26
260
21
Winde
118
21
15
18
19
16
20
26
15
24
30
24
19
19
266
22
Blankvoorn
Driedoornige
Stekelbaars
507
22
26
26
22
21
21
23
24
21
21
21
18
18
284
23
452
25
19
21
16
19
26
31
23
26
24
28
21
23
302
24
85
23
21
19
30
25
24
15
33
25
23
22
27
15
302
25
Zeelt
143
24
33
33
25
26
25
30
19
22
26
26
22
21
332
26
Rietvoorn
Tiendoornige
Stekelbaars
260
28
29
29
28
29
28
13
27
27
29
29
28
25
349
27
219
33
31
32
21
23
29
19
25
28
25
32
26
31
355
28
Blauwbandgrondel
201
32
32
31
29
28
33
12
26
32
28
33
25
24
365
29
Kolblei
134
26
25
27
33
32
27
29
31
30
27
23
31
28
369
30
Karper
147
27
20
24
32
34
32
25
28
29
33
30
30
27
371
31
Brasem
124
29
27
28
34
33
30
21
34
31
32
27
32
32
390
32
Giebel
275
31
30
30
31
31
31
28
29
33
31
31
29
29
394
33
Vetje
65
34
35
35
27
30
34
14
32
34
34
34
33
34
410
34
(geen vissen)
30
35
34
34
35
35
35
3
35
35
35
35
34
35
420
35
Pos
Serpeling
Riviergrondel
Kroeskarper
Snoekbaars
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
20
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
21
Figuur 1: Spreiding van zuurstofconcentraties in locaties waar een bepaalde vissoort werd
aangetroffen
www.inbo.be
beekprik
rivierdonderpad
kleineModderkruiper
beekforel
zonnebaars
barbeel
kopvoorn
Amerikaanse Hondsvis
gestippelde alver
bermpje
alver
bruineAmer.Dwergmeerval
pos
serpeling
riviergrondel
snoek
paling
baars
bot
bittervoorn
kroeskarper
winde
blankvoorn
driedoornige stekelbaars
snoekbaars
zeelt
rietvoorn
tiendoornige stekelbaars
blauwbandgrondel
kolblei
karper
brasem
giebel
vetje
(geen vissen)
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
22
Figuur 1 vervolg: Spreiding ammonium en BZV concentraties in locaties waar een bepaalde
vissoort werd aangetroffen
www.inbo.be
beekprik
rivierdonderpad
kleineModderkruiper
beekforel
zonnebaars
barbeel
kopvoorn
Amerikaanse Hondsvis
gestippelde alver
bermpje
alver
bruineAmer.Dwergmeerval
pos
serpeling
riviergrondel
snoek
paling
baars
bot
bittervoorn
kroeskarper
winde
blankvoorn
driedoornige stekelbaars
snoekbaars
zeelt
rietvoorn
tiendoornige stekelbaars
blauwbandgrondel
kolblei
karper
brasem
giebel
vetje
(geen vissen)
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
23
Figuur 1 vervolg: Spreiding CZV concentraties in locaties waar een bepaalde vissoort werd
aangetroffen. De soorten zijn gerangschikt volgens Tabel 7:.
www.inbo.be
beekprik
rivierdonderpad
kleineModderkruiper
beekforel
zonnebaars
barbeel
kopvoorn
AmerikaanseHondsvis
gestippelde alver
bermpje
alver
bruineAmer.Dwergmeer
val
pos
serpeling
riviergrondel
snoek
paling
baars
bot
bittervoorn
kroeskarper
winde
blankvoorn
driedoornigeStekelbaars
snoekbaars
zeelt
rietvoorn
tiendoornigeStekelbaars
blauwbandgrondel
kolblei
karper
brasem
giebel
vetje
(geen vissen)
Tabel 8: Indeling in 2 tolerantieklassen op basis van de gegevens gebruikt voor de visindex
(tabel 5), gecorrigeerd door analysen van de visdatabank (zie figuur 1 en 2)
Visgroep gevoelig voor
verontreiniging
Visgroep tolerant voor
verontreiniging
Atlantische zalm
Alver
Barbeel
Amerikaanse hondsvis
Beekforel
Baars
Beekprik
Bittervoorn*
Bermpje**
Blankvoorn
Elrits
Bot
Fint
Brasem
Gestippelde alver
Driedoornige stekelbaars
Kleine modderkruiper**
Europese meerval
Kopvoorn
Grote modderkruiper
Kwabaal
Karper
Rivierdonderpad
Kolblei
Riviergrondel**
Kroeskarper
Rivierprik
Paling
Serpeling
Pos
Sneep
Rietvoorn*
Snoek
Smelt
Spiering
Snoekbaars
Vlagzalm
:
01 1)1
Tiendoornige stekelbaars
::
;
01 1)1
Vetje
Winde*
Zeelt
8.-
%
Naast de analyse per vissoort, is een analyse uitgevoerd per visgroep. De vissen zijn op
basis van de tolerantiescores ingedeeld in 2 groepen: tolerant en gevoelig of intolerant
(Tabel 8:). Vervolgens zijn de meetplaatsen ingedeeld in 3 groepen: meetplaatsen waar
geen vis gevangen werd (30 locaties); meetplaatsen met uitsluitend soorten die tolerant zijn
(262 locaties) en meetplaatsen met minstens 1 soort die gevoelig is voor verontreiniging
(465 locaties).
Per meetplaatsengroep werd voor diverse waterkwaliteitsvariabelen de spreiding
weergegeven in de vorm van een boxplot met de mediaanwaarde, de 25 75
percentielwaarden en de 10 90 percentielwaarden (zie Figuur 2:). In Tabel 9: wordt
aangegeven voor welke variabelen er een significant verschil is tussen de verschillende
groepen. Vooral tussen meetplaatsen ‘tolerant’ en ‘gevoelig’ is het verschil voor de meeste
variabelen significant.
De oorzaken van afwezigheid kunnen zeer divers zijn: slechte zuurstofhuishouding,
aanwezigheid toxische stoffen, onbereikbaar door versnippering, slechte habitatkwaliteit,
kleine steekproefgrootte, ... Dit verklaart deels ook de minder beduidende verschillen tussen
de meetplaatsen zonder vis of met enkel tolerante soorten. De verschillen tussen de drie
groepen zijn ook groter bij de vergelijking van extreme waarden (de verdeling van de
jaarlijkse 10 of 90 percentielen) dan bij de vergelijking van mediaanwaarden.
De globale analyse toont aan dat locaties waar gevoelige soorten voorkomen in Vlaanderen
inderdaad een beduidend betere waterkwaliteit vertonen dan de locaties waar enkel tolerante
soorten voorkomen en dat de veldgegevens kunnen bijdragen tot het opstellen van
waterkwaliteitscriteria voor visgroepen.
De meetvariabelen zuurstof, ammonium, CZV, BZV en fosfor zijn meetvariabelen die:
•
•
•
significant verschillen tussen de ‘tolerante’ en de ‘gevoelige’ groep,
waarvoor anderzijds scenariogegevens beschikbaar zijn en,
waarvoor normen zijn opgesteld.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
24
Voor deze variabelen zullen dan ook milieugeschiktheidsklassen uitgewerkt worden.
10
mediaan O2 (mg/l)
10 percentiel O2 (mg/l)
8
6
4
8
6
4
2
0
2
Geen vis
tolerant
gevoelig
Geen vis
tolerant
gevoelig
Geen vis
tolerant
gevoelig
Geen vis
tolerant
gevoelig
20
mediaan NH4 N (mg/l)
90 percentiel NH4 N (mg/l)
6
15
10
4
2
5
0
0
Geen vis
tolerant
gevoelig
70
60
150
mediaan CZV (mgO2/l)
90 percentiel CZV (mg O2/l)
200
100
50
40
30
20
50
10
0
0
Geen vis
tolerant
gevoelig
Figuur 2: Vergelijking van de spreiding in zuurstof, ammonium en CZV voor 3
meetplaatsgroepen:’geen vis’ = meetplaatsen zonder vis; ‘tolerant’ =meetplaatsen met enkel tolerante
vissoorten; ‘gevoelig’ = meetplaatsen met minstens 1 vissoort gevoelig voor verontreiniging. boxplot =
mediaanwaarde + 25 75% (box) + 10 90%.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
25
80
mediaan BZV (mg O2/l)
90 percentiel BZV (mg O2/l)
10
60
40
8
6
4
20
2
0
0
Geen vis
tolerant
gevoelig
Geen vis
tolerant
gevoelig
Geen vis
tolerant
gevoelig
Geen vis
tolerant
gevoelig
1.2
4
1.1
0.9
mediaan oPO4 P(mg/l)
90 percentiel oPO4 P(mg/l)
1.0
3
2
1
0.8
0.7
0.6
0.5
0.4
0.3
0.2
0.1
0
0.0
Geen vis
tolerant
gevoelig
6.5
1.8
6.0
1.6
1.4
5.0
4.5
mediaan totaal P(mg/l)
90 percentiel totaal P (mg/l)
5.5
4.0
3.5
3.0
2.5
2.0
1.5
1.2
1.0
0.8
0.6
0.4
1.0
0.2
0.5
0.0
Geen vis
tolerant
gevoelig
0.0
Figuur 2 vervolg: Vergelijking van de spreiding in BZV, orthofosfaat en totaal fosfor voor 3
meetplaatsgroepen:’geen vis’ = meetplaatsen zonder vis; ‘tolerant’ =meetplaatsen met enkel tolerante
vissoorten; ‘gevoelig’ = meetplaatsen met minstens 1 vissoort gevoelig voor verontreiniging. boxplot =
mediaanwaarde + 25 75% (box) + 10 90%.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
26
8
15
mediaan NO3 N(mg/l)
90 percentiel NO3 N(mg/l)
20
10
0
0
Geen vis
tolerant
gevoelig
25
Geen vis
tolerant
gevoelig
Geen vis
tolerant
gevoelig
Geen vis
tolerant
gevoelig
14
mediaan (NO3 N + NO2 N + NH4 N)(mg/l)
90 percentiel (NO3 N + NO2 N + NH4 N)(mg/l)
4
2
5
20
15
10
5
12
10
8
6
4
2
0
0
Geen vis
tolerant
gevoelig
16
30
14
25
12
mediaan totaal N(mg/l)
90 percentiel totaal N(mg/l)
6
20
15
10
10
8
6
4
5
2
0
0
Geen vis
tolerant
gevoelig
Figuur 2 vervolg: Vergelijking van de spreiding in totaal anorganische stikstof en totaal stikstof voor 3
meetplaatsgroepen:’geen vis’ = meetplaatsen zonder vis; ‘tolerant’ =meetplaatsen met enkel tolerante
vissoorten; ‘gevoelig’ = meetplaatsen met minstens 1 vissoort gevoelig voor verontreiniging. boxplot =
mediaanwaarde + 25 75% (box) + 10 90%.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
27
Tabel 9: Resultaten van de significantietest (Kruskal Wallis Mediaantest) van de drie
groepen (meetplaatsen waar geen vis gevangen werd; meetplaatsen met uitsluitend soorten
die tolerant zijn en meetplaatsen met minstens 1 soort die gevoelig is voor verontreiniging)
tov de betreffende waterkwaliteitsvariabelen.
<
Aantal
vgl geen vis –
tolerant
vgl geen vis –
intolerant
10 percentiel O2
746
**
****
****
mediaan O2
746
*
****
****
10 percentiel O2 (%)
750
**
****
****
Mediaan O2 (%)
750
*
****
****
90 percentiel NH4 N
656
***
****
****
mediaan NH4 N
656
**
****
****
90 percentiel NO3 N
657
NS
NS
****
mediaan NO3 N
657
*
*
NS
90 percentiel Nsom
652
NS
****
****
mediaan Nsom
652
NS
***
****
90 percentiel Ntotaal
483
NS
****
****
mediaan Ntotaal
483
NS
****
****
90 percentiel oPO4 P
612
NS
****
****
mediaan oPO4 P
612
NS
****
****
90 percentiel P totaal
601
**
****
****
mediaan P totaal
601
NS
****
****
Mediaan Nsom/Ptot
607
NS
****
****
90 percentiel BZV
436
***
****
****
mediaan BZV
436
NS
****
****
90 percentiel CZV
545
***
****
****
mediaan CZV
545
NS
****
****
90 percentiel Cl
635
NS
****
****
Mediaan Cl
635
NS
***
****
90 perc conductiviteit
747
NS
****
****
Med conductiviteit
747
NS
***
****
10 percentiel pH
749
NS
NS
****
mediaan pH
749
NS
NS
****
: = 51/ ::= 515> :::= 515/ :::: = 5155/
8
8$?(8 @ 8$4(8 @ 89A(8 2
www.inbo.be
<
8(
vgl tolerant
intolerant
3
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
28
Tabel 10: Aantal (grootte steekproef), gemiddelde, mediaan, 10 25 75 90 percentielen, en
standaard afwijking voor 3 meetplaatsgroepen: meetplaatsen waar geen vis gevangen werd;
meetplaatsen met uitsluitend soorten die tolerant zijn en meetplaatsen met minstens 1
soort. xxx = waarde vergeleken met de normen uit tabel 1 en 2.
Visgroep
Variabele aantal
Geen vis
O2 10%
29
Tolerant
259
Intolerant
458
Geen vis
O2 med
29
Tolerant
259
Intolerant
458
Geen vis
O2 verz 10%
29
Tolerant
261
Intolerant
460
Geen vis
O2 verz med
29
Tolerant
261
Intolerant
460
Geen vis
NH4 N 90%
30
Tolerant
209
Intolerant
417
Geen vis
NH4 N med
30
Tolerant
209
Intolerant
417
Geen vis
NO3 N 90%
30
Tolerant
210
Intolerant
417
Geen vis
NO3 N med
30
Tolerant
210
Intolerant
417
Geen vis
Nsom 90%
30
Tolerant
207
Intolerant
415
Geen vis
Nsom med
30
Tolerant
207
Intolerant
415
Geen vis
Ntot 90%
29
Tolerant
150
Intolerant
304
Geen vis
Ntot med
29
Tolerant
150
Intolerant
304
Geen vis
PO4 P 90%
30
Tolerant
202
Intolerant
380
Geen vis
PO4 P med
30
Tolerant
202
Intolerant
380
8
8$?(8 @ 8$4(8 @ 89A(8 2
www.inbo.be
Gem
2.8
4.1
5.6
5.7
6.6
7.8
28.3
40.1
54.8
53.4
61.5
72.3
10.7
6.2
2.4
3.4
2.4
1.0
7.7
8.5
6.3
2.8
4.1
3.9
14.0
12.2
7.8
7.3
7.2
5.1
19.0
14.9
9.5
9.1
9.1
6.3
2.0
1.3
0.8
0.6
0.5
0.2
Mediaan
1.9
3.8
5.6
5.4
6.8
8.1
20.1
37.6
55.5
49.3
63.2
73.0
9.5
4.7
1.5
2.9
1.7
0.5
6.1
6.4
5.6
2.2
3.6
3.6
12.6
10.7
7.3
6.5
6.5
4.8
15.0
13.4
8.9
8.4
8.5
6.0
1.2
0.9
0.3
0.4
0.4
0.2
8(
3
10%
0.7
1.2
3.1
3.1
3.8
5.6
7.0
11.6
30.8
30.8
35.6
53.0
2.2
0.5
0.3
0.5
0.2
0.1
1.5
3.2
1.8
0.4
0.8
0.9
4.6
4.7
2.8
3.1
2.7
1.6
8.6
5.4
3.7
4.4
4.0
2.7
0.3
0.2
0.1
0.1
0.1
0.0
<
25%
1.2
2.3
4.2
4.5
5.2
6.8
12.2
22.0
42.9
41.5
49.0
63.2
4.0
1.3
0.6
1.2
0.5
0.2
4.3
4.6
3.7
1.1
1.8
1.8
8.9
6.8
4.8
5.3
4.5
2.8
11.7
9.0
6.1
6.9
6.1
3.8
0.5
0.3
0.1
0.2
0.2
0.1
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
75%
3.6
5.7
6.7
7.0
8.1
9.0
41.0
56.4
66.0
66.5
73.1
82.0
13.4
8.1
3.1
5.1
3.3
1.2
10.9
10.6
7.8
3.7
5.0
5.2
17.7
14.1
9.5
9.2
9.0
6.7
21.0
16.5
11.7
10.7
11.5
8.1
2.8
1.7
0.6
0.8
0.7
0.3
90%
6.1
7.2
8.0
8.3
9.2
9.8
61.7
69.1
77.0
74.8
86.1
90.0
17.8
13.9
5.1
6.0
5.7
2.4
14.4
15.9
11.3
6.3
6.6
7.1
20.9
22.4
13.1
12.6
11.7
9.0
35.1
28.8
16.2
15.8
14.5
10.2
5.3
2.8
1.0
1.4
1.0
0.4
Std.Dev.
2.1
2.3
1.9
1.8
2.0
1.7
20.6
23.0
19.0
16.7
19.1
15.4
10.1
6.8
3.3
2.4
2.6
1.2
5.0
6.2
4.2
2.2
3.4
2.7
9.5
7.9
4.9
3.6
4.3
2.8
14.1
9.5
4.8
4.0
4.5
3.1
2.2
1.3
5.6
0.5
0.4
0.2
29
Tabel 10: vervolg
Visgroep
Geen vis
Tolerant
Intolerant
Geen vis
Tolerant
Intolerant
Geen vis
Tolerant
Intolerant
Geen vis
Tolerant
Intolerant
Geen vis
Tolerant
Intolerant
Geen vis
Tolerant
Intolerant
Geen vis
Tolerant
Intolerant
Geen vis
Tolerant
Intolerant
Geen vis
Tolerant
Intolerant
Geen vis
Tolerant
Intolerant
Geen vis
Tolerant
Intolerant
Geen vis
Tolerant
Intolerant
Geen vis
Tolerant
Intolerant
Variabele
P totaal 90%
P totaal med
N/P (anor) med
BZV 90%
BZV med
CZV 90%
CZV med
Cl 90%
Cl med
Conduct 90%
Conduct med
pH 10%
pH med
aantal
29
184
388
29
184
388
30
199
378
28
124
284
28
124
284
29
165
351
29
165
351
30
207
398
30
207
398
29
259
459
29
259
459
29
261
459
29
261
459
Gem
3.6
2.1
1.4
0.9
0.9
0.4
17.9
88.5
52.0
31.2
13.9
5.6
5.5
4.3
2.3
139.5
79.5
51.7
37.1
37.9
23.5
137.9
449.0
107.0
70.2
286.9
68.7
1080.9
1739.7
817.4
770.7
1298.7
650.7
7.3
7.4
7.1
7.6
7.7
7.5
Mediaan
2.5
1.7
0.9
0.8
0.8
0.4
14.3
16.3
26.6
17.3
7.5
4.5
4.8
3.0
1.5
91.6
58.4
42.9
32.0
34.5
21.5
108.6
96.4
64.8
65.3
64.0
44.1
976.3
987.0
674.5
784.0
803.0
564.5
7.4
7.5
7.2
7.6
7.7
7.6
10%
0.7
0.5
0.3
0.2
0.2
0.2
7.8
8.0
12.1
4.4
3.0
1.5
1.5
1.3
1.0
45.5
28.2
23.7
19.0
16.7
10.0
60.4
49.0
32.0
43.3
36.4
26.8
680.4
487.0
362.8
390.0
445.0
299.0
6.8
6.8
6.4
7.1
7.3
6.8
25%
1.7
1.0
0.6
0.4
0.4
0.3
11.9
11.9
18.0
9.5
5.0
2.5
2.4
2.5
1.5
59.4
43.7
32.1
27.0
26.0
16.0
70.8
64.8
44.5
48.0
45.0
33.4
850.4
732.8
449.7
680.0
613.0
382.0
7.0
7.2
6.7
7.5
7.5
7.2
75%
4.1
2.6
1.3
1.3
1.1
0.5
20.0
31.6
43.5
29.2
13.7
7.1
7.5
5.0
2.5
127.0
85.9
61.8
43.0
44.0
30.1
165.3
183.0
96.4
80.0
105.5
63.7
1285.2
1300.0
936.4
859.0
1036.0
791.0
7.6
7.6
7.6
7.8
7.8
7.8
90%
8.4
3.9
2.0
1.7
1.4
0.7
34.3
73.6
84.9
80.1
33.3
9.6
9.7
8.4
4.4
300.1
149.0
85.8
62.5
54.0
38.0
293.6
595.2
185.0
105.8
316.5
116.5
1960.0
2300.0
1246.9
994.0
1614.0
1010.0
7.6
7.8
7.8
8.0
8.0
8.0
Std.Dev.
3.6
2.4
5.6
0.7
0.9
0.2
11.6
551.4
111.7
39.9
20.5
5.5
4.3
3.5
1.8
197.2
93.1
37.2
16.9
27.0
11.6
97.8
1638.0
157.4
30.0
1341.5
94.7
427.1
3688.0
868.0
209.3
3030.1
542.2
0.3
0.4
0.6
0.3
0.3
0.5
4.3.1 Vergelijking met normen
De spreiding van de waterkwaliteit waarbij vissen gevoelig voor verontreiniging voorkomen
(aangetroffen worden bij afvissing) komt voor veel variabelen overeen met normen die
ontwikkeld zijn voor Vlarem II (tabel 1) of de aangepaste versie opgesteld voor de EKW
(tabel 2). Afhankelijk van de meetvariabele komt een norm overeen met een gemiddelde,
een maximale of minimale waarde die niet overschreden mag worden. In de praktijk wordt
een maximale norm gecontroleerd door de 90 percentielwaarde van de veldmetingen; een
minimale norm door de 10 percentielwaarde (zie VLAREM II, bijlage 2.3.1).
BZV (Biochemisch Zuurstofverbruik) en CZV (Chemisch Zuurstofverbruik) zijn beide een
maat voor de organische belasting van het oppervlaktewater. BZV is een maat voor de
hoeveelheid zuurstof die nodig is om in het water aanwezig organisch materiaal door
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
30
microörganismen tot CO2 en H2O te laten afbreken. CZV bepaalt hoeveel zuurstof nodig is
voor de oxidatie van de volledige hoeveelheid organisch materiaal tot koolstofdioxide in het
water. Hoe hoger BZV en CZV hoe lager de zuurstofconcentratie in het oppervlaktewater.
Zuurstof, BZV en CZV zijn bijgevolg sterk aan elkaar gekoppeld.
De norm voor zuurstof (90%) van 5 à 6 mg O2/l komt overeen met de waarden waarbij
gevoelige soorten worden gevangen (cfr: mediaanwaarden van 90% O2 of 90% van de
mediaanwaarden O2). Ook de normen van BZV (basiskwaliteit van 6 mg O2/l) en CZV
(basiskwaliteit van 30 mg O2/l) komen overeen met de meetplaatsen waar gevoelige soorten
voorkomen (resp. 4.4 en 5.6 mg O2/l voor BZV en 38 of 42 mg O2/l voor CZV).
De normen voor viswaterkwaliteit zijn strenger voor zuurstof. Voor een goede reproductie
zijn hogere zuurstofconcentraties vereist: minima van 7 en mediaan van 9 mg O2/l
(zalmachtigen) en mediaan van 8 mg O2/l (karperachtigen). Vermits op het terrein niet
aangegeven is waar al dan niet reproductie plaatsvindt, konden deze specifieke waarden niet
getoetst worden met veldgegevens. De literatuurgegevens geven wel aan dat de
kwaliteitsvereisten voor reproductieplaatsen wel vaak hoger liggen dan voor migratie of
voedings of opgroeiplaatsen.
Ammonium (NH4 N in mg/l) is zowel gekoppeld aan de nutriëntenhuishouding
(stikstofbalans) als aan de zuurstofhuishouding. De hoeveelheid zuurstof bepaalt in sterke
mate of stikstof aanwezig is als ammoniumstikstof of nitraatstikstof. Zoals reeds beschreven
in paragraaf 2.1 is ammonium een belangrijke meetvariabele voor vissen. Het meten van
ammonium is immers een maat voor de mogelijke aanwezigheid van het zeer toxische
ammoniak (NH3) (EPA, 1999). De basiskwaliteitsnorm voor ammonium (gem. 1 mg NH4 N/l
en 90 percentielwaarde van 5 mg NH4 N/l) is veel minder streng dan de gemeten waarden
waarbij gevoelige soorten voorkomen (0.5 voor mediaanwaarde van medianen, 1.5 voor
mediaan van de 90% waarden en 2.4 voor de 90% van de mediaanwaarde). In tegenstelling
tot de andere normen lijkt de norm voor ammoniumstikstof dus niet streng genoeg en is een
scherpere grenswaarde vereist om de gevoelige vissoorten terug te kunnen herstellen. In het
nieuwe voorstel voor de KRW is geen enkele norm voor ammonium voorzien (zie tTabel 2:).
Een verstrenging van 5 mg N/l (basiskwaliteit) naar 1 mg N/l (viswaterkwaliteit) is volgens
de meetgegevens logisch. Slechts één vissoort, namelijk vetje, toont een 90
percentielwaarde die de 5 mg N/l net overschrijdt.
Voor fosfor tenslotte zijn de normen dan weer strenger dan de gemeten spreiding. Een
strenge norm voor fosfor is immers niet zozeer vereist voor de ‘consumenten’ of de
verbruikers van het ecosysteem zoals vissen en macro invertebraten maar wel voor de
‘producenten’ waaronder de macrofyten en fytobenthos. Fosfor bepaalt namelijk mede de
primaire productie en de biomassa van de waterflora en is gerelateerd aan de problematiek
van algenbloei (Schneiders, 2007). Bij de vismodellering kunnen dus minder strenge
randvoorwaarden opgenomen worden voor fosfor dan deze die voorgesteld worden voor de
KRW (zie tabel 2).
8.8
#
6
Van bron tot monding worden in een waterlopennetwerk verscheidene
levensgemeenschappen verwacht. Reeds in 1949 stelde M. Huet voor om op basis van een
aantal abiotische kenmerken de waterlopen van bron naar monding op te delen in vier
viszones: brasemzone, barbeelzone, forelzone en vlagzalmzone. Substraat, stroomsnelheid
en temperatuur werden als belangrijkste discriminerende variabelen aangeduid. De
brasemzone bevat vissen typisch voor traagstromend tot stilstaand water zoals brasem,
blankvoorn, rietvoorn en snoek. Deze zone komt in Vlaanderen het meeste voor. Ingrepen in
de waterloop zoals verbreden, uitdiepen, plaatsen van sluizen en stuwen hebben een deel
van de dynamiek uit de rivieren gehaald waardoor deze soorten nog bevoordeeld worden.
Stroomminnende soorten van de barbeel , forel en vlagzalmzone zijn zeldzamer en het
habitat voor die soorten is moeilijker te herstellen. Bij het uitwerken van
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
31
herstelmogelijkheden is het dan ook belangrijk dat de herstelkansen voor beide visgroepen
afzonderlijk kunnen doorgerekend worden (Schneiders et al. 2009).
Tabel 11: Indeling in visgroepen voor modellering
Gevoelig
tolerant
Stroomminnend
Traagstromend
Atlantische zalm, Barbeel,
Beekforel, Beekprik,
Bermpje*, Elrits, Gestippelde
alver, Kopvoorn,
Kwabaal, Rivierdonderpad
Riviergrondel*, Rivierprik
Serpeling, Sneep, Spiering,
Vlagzalm
Alver, Winde*
Snoek, Kleine modderkruiper*, Fint
Amerikaanse hondsvis, Baars,
Bittervoorn*, Blankvoorn, Bot,
Brasem, Driedoornige stekelbaars,
Europese meerval, Giebel,
Grote modderkruiper, Karper,
Kolblei, Kroeskarper, Paling, Pos
Rietvoorn*, Smelt, Snoekbaars,
Tiendoornige stekelbaars, Vetje,
Zeelt
** soorten die verschoven zijn
In de natuurverkenning worden de scenario’s doorgerekend voor vier visgroepen (zie Tabel
11:). De visgroepen worden onderverdeeld in een groep gevoelig of tolerant voor
verontreiniging. Beide groepen worden op basis van stroomsnelheid verder onderverdeeld in
twee subgroepen: een visgroep voor stilstaand tot traagstromend water en een
stroomminnende visgroep. De eerste komt volgens de Huetindeling overeen met de
brasemzone. De tweede met de barbeel forel vlagzones.
De meeste stroomminnende soorten zijn eerder gevoelig voor verontreiniging, terwijl de
meeste soorten van traagstromend tot stilstaand water tolerant zijn. Vandaar dat ook de
normen voor viswaters ingedeeld zijn in normen voor zalmachtigen (of vissoorten van
snelstromend water) en normen voor karperachtigen (vissoorten van stilstaand tot
traagstromend water) en dat de normen voor zalmachtigen strenger zijn dan deze voor
karperachtigen.
Ter controle wordt nagegaan of de indeling traagstromend versus stroomminnend een groot
effect heeft op de waterkwaliteitsvereisten. Tabel 12: geeft een overzicht van de spreiding
van de kwaliteitsvariabelen voor drie van de vier visgroepen. De tolerante groep werd niet
verder opgesplitst aangezien de steekproef voor ‘stroomminnend en tolerant’ te klein was.
De verschillen zijn echter gering en niet beduidend. Daarom werd ervoor geopteerd om de
grenzen voor tolerant en gevoelig constant te houden en voor de waterkwaliteitsvereisten
niet verder op te splitsen in grenzen voor stroomminnende soorten en soorten van
traagstromend water. Dit laat ook een objectievere vergelijking tussen de vier visgroepen
toe.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
32
Tabel 12: Mediaan, 25 en 75 percentiel, gemiddelde (gem) en aantal (N) voor 5 groepen (meetplaatsen waar geen vis gevangen werd (geen vis);
meetplaatsen met uitsluitend soorten die tolerant zijn (SOM_tol), meetplaatsen met minstens 1 soort die gevoelig is voor verontreiniging (SOM_intol),
meetplaatsen met minstens 1 soort behorende tot het barbeeltype die gevoelig is voor verontreiniging, meetplaatsen met uitsluitend soorten behorende
tot het brasemtype en waar minstens 1 soort gevoelig is voor verontreiniging) van de volgende variabelen: 10% O2, mediaan O2, mediaan NH4 N, ,
90% NH4 N, mediaan Nsom, 90% Nsom, mediaan oPO4 P, 90% oPO4 P, mediaan P totaal, 90% P totaal, 90% N totaal, mediaan BZV, 90%
BZV,mediaan CZV, 90%CZV.
waarde
Type
Mediaan
Mediaan
Mediaan
Mediaan
Mediaan
25perc
25perc
25 perc
25perc
25perc
75perc
75perc
75 perc
75perc
75perc
Gem
Gem
Gem.
Gem
Gem
N
N
N
N
N
Baint
Brint
SOM_Intol
SOM_tol
Geenvis
Baint
Brint
SOM_intol
SOM_tol
Geenvis
Baint
Brint
SOM_Intol
SOM_tol
Geenvis
Baint
Brint
SOM_intol
SOM_tol
Geenvis
Baint (369)
Brint (96)
SOMIntol (465)
SOMtol (262)
Geenvis (30)
B
www.inbo.be
O2
10%
5.77
5.10
5,60
3.81
1.88
4.35
3.87
4,22
2.27
1.21
6.90
6.36
6,75
5.68
3.64
5.68
5.13
5,57
4.06
2.77
363
95
458
259
29
O2
med
8.05
8.17
8,06
6.76
5.41
6.83
6.58
6,83
5.20
4.49
9.03
8.80
9,01
8.08
7.05
7.88
7.67
7,84
6.62
5.71
363
95
458
259
29
B
NH4
90%
1.54
1.00
1,49
4.68
9.53
0.68
0.32
0,56
1.30
4.03
3.41
2.65
3,13
8.14
13.23
2.34
2.40
2,35
6.20
10.67
332
85
417
209
30
NH4 med
0.50
0.33
0,50
1.65
2.91
0.20
0.20
0,20
0.49
1.28
1.24
0.99
1,19
3.25
5.06
0.99
0.88
0,97
2.38
3.36
332
85
417
209
30
Nsom med
4.88
4.30
4,81
6.51
6.54
3.03
2.51
2,84
4.48
5.39
6.76
6.13
6,72
9.04
8.80
5.18
4.62
5,06
7.24
7.31
330
85
415
207
30
Nsom
90%
7.25
7.25
7,25
10.65
12.56
4.82
4.16
4,79
6.81
8.94
9.36
10.25
9,52
14.11
17.43
7.60
8.74
7,83
12.20
13.96
330
85
415
207
30
oPO4
med
0.16
0.13
0,16
0.36
0.41
0.08
0.07
0,08
0.16
0.22
0.29
0.29
0,29
0.70
0.77
0.21
0.19
0,21
0.46
0.57
301
79
380
202
30
oPO4
90%
0.32
0.30
0,31
0.87
1.19
0.15
0.14
0,15
0.35
0.49
0.57
0.56
0,57
1.70
2.70
0.84
0.43
0,75
1.25
2.02
301
79
380
202
30
B
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
33
Pt med
0.38
0.25
0,36
0.75
0.78
0.25
0.24
0,25
0.39
0.42
0.57
0.41
0,54
1.12
1.30
0.43
0.34
0,41
0.85
0.95
311
77
388
184
29
Pt
90%
0.90
0.78
0,89
1.67
2.55
0.58
0.48
0,55
0.97
1.68
1.36
1.25
1,33
2.63
4.11
1.42
1.22
1,38
2.10
3.57
311
77
388
184
29
Ntot
med
6.21
4.65
5.96
8.54
8.44
4.13
3.42
3.83
6.08
6.94
8.32
6.62
8.1
11.5
10.70
6.45
5.52
6.3
9.1
9.10
249
55
354
150
29
BZV
med
1.75
1.50
1,50
3.03
4.83
1.50
1.25
1,50
2.50
2.44
2.62
2.50
2,50
5.04
7.51
2.35
1.92
2,28
4.27
5.53
236
48
284
124
28
BZV 90
4,5
4,6
4.5
7,5
17,3
2,5
2,0
2.5
5,0
9,5
7,1
6,55
7.1
13,6
29.2
5,7
5,3
5.6
13,9
31.2
236
48
284
124
28
CZV
med
21.7
21.0
21,5
34.5
32.0
16.5
13.5
16,0
26.0
27.0
28.6
33.7
30,1
44.0
43.0
23.5
23.8
23,5
37.9
37.1
284
67
351
165
29
CZV 90
42,2
47,0
42.9
58,4
91,6
33.0
25,3
32.1
43,7
59,4
60,0
65,3
61.8
85,9
127,0
50,0
58,9
51.7
79,5
139,5
284
67
351
165
29
8.:
&(
6%
(
De analyse die hiervoor is uitgevoerd geeft enkel een totaalbeeld van de waterkwaliteit in het
jaar dat er een bepaalde soort gevangen werd. Er kan geen onderscheid gemaakt worden of
die soort daar verbleef en reproduceert, voedsel zocht of enkel migreerde naar een andere
locatie.
Tijdens de veldinventarisatie is op een aantal plaatsen van elke vis vaak de grootte gemeten
en de leeftijd geschat. Op basis daarvan kan bepaald worden of juvenielen al dan niet
aanwezig zijn. De aanwezigheid van juvenielen op een locatie is een beter signaal voor de
aanwezigheid van een reproductiehabitat dan louter de aan of afwezigheid van de soort.
De visdata werden opgesplitst op de aanwezigheid van juvenielen om na te gaan of dit
strengere waterkwaliteitscriteria oplevert in vergelijking tot enkel aanwezigheid van adulten.
Onderstaande tabel toont per tolerantiegroep op hoeveel locaties juvenielen (met of zonder
adulten) of enkel adulten gevangen werden en geeft een overzicht van de spreiding van een
aantal kwaliteitsvariabelen.
Tabel 13: Aantal locaties waar tolerante en intolerante soorten aangetroffen worden.
Visgroepen
Aantal locaties
Tolerante soorten, enkel adulte individuen
38
Gevoelige soorten, enkel adulte individuen
83
Tolerante soorten, juveniele en/of adulte individuen
43
Gevoelige soorten, juveniele en/of adulte individuen
143
Er zijn slechts geringe verschillen tussen enerzijds de berekeningen op basis van aan
/afwezigheid van de soort (tabel 10) en de verfijning naar adulten en juvenielen (tabel 14).
Meestal vertonen de juvenielen een iets kleinere spreiding en strictere grenzen dan de
adulten. In tegenstelling tot de verschillen tussen “tolerant” en “gevoelig” zijn de verschillen
tussen “adulten” en “juvenielen” echter niet beduidend.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
34
Tabel 14: Mediaan, 25 en 75 percentiel, gemiddelde (gem) en aantal (N) voor 5 groepen (meetplaatsen waar juveniele gevangen werden, al dan niet
vergezeld van adulte exemplaren met minstens een soort die gevoelig is voor verontreiniging (juv_intol) , meetplaatsen waar juveniele gevangen
werden, als dan niet vergezeld van adulte exemplaren met uitsluitend tolerante soorten juv_tol, locaties waar enkel adulte exemplaren gevangen
werden met minstens een soort die gevoelig is voor verontreiniging adult_intol, locaties waar enkel adulte exemplaren gevangen werden met uitsluitend
tolerante soorten (adult_tol)) van de volgende variabelen: 10% O2, mediaan O2, mediaan NH4 N, , 90% NH4 N, mediaan Nsom, 90% Nsom, mediaan
oPO4 P, 90% oPO4 P, mediaan P totaal, 90% P totaal, 90% N totaal, mediaan BZV, 90% BZV,mediaan CZV, 90%CZV10% O2, mediaan O2, mediaan
NH4, , 90% NH4, mediaan Nsom, 90% Nsom, mediaan oPO4, 90% oPO4, mediaan Ptot, 90% Ptot, 90% Ntot, mediaan BZV, mediaan CZV.
waarde
Mediaan
Mediaan
Mediaan
Mediaan
25 perc
25 perc
25 perc
25 perc
75 perc
75 perc
75 perc
75 perc
Gem
Gem
Gem
Gem
N
N
N
N
www.inbo.be
Type
adult_tol
adult_intol
juv_tol
juv_intol
adult_tol
adult_intol
juv_tol
juv_intol
adult_tol
adult_intol
juv_tol
juv_intol
adult_tol
adult_intol
juv_tol
juv_intol
adult_tol
adult_intol
juv_tol
juv_intol
O2
10%
3,0
5,3
3,7
5,9
1,7
3,8
2,5
5,0
5,7
6,5
5,5
6,6
3,6
5,2
4,1
5,9
38
83
43
184
O2 med
6,1
7,3
6,6
8,1
5,4
6,8
4,9
7,3
7,5
8,4
8,0
8,8
6,3
7,4
6,5
8,0
38
83
43
184
NH4
NH4 med 90%
2,80
7,45
0,74
1,89
1,60
4,36
0,50
1,49
1,65
4,40
0,47
1,39
0,62
1,55
0,20
0,61
4,70
10,80
1,75
4,09
2,78
9,64
1,26
3,15
3,52
8,85
1,36
2,94
2,32
6,75
0,96
2,21
33
33
72
72
35
35
170
170
Nsom
med
7,06
5,25
7,08
4,38
5,31
4,00
4,56
2,26
9,34
6,38
10,62
6,44
7,77
5,38
7,75
4,55
31
71
35
170
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
Nsom
90%
11,44
7,65
12,67
6,24
8,46
6,47
8,68
3,75
15,80
9,10
16,18
8,79
13,31
7,92
13,70
6,64
31
71
35
170
Ntot
Ntot med 90%
9,03
15,48
6,43
9,18
8,54
13,40
5,82
8,30
7,36
10,33
5,32
8,27
6,06
10,26
3,27
4,62
11,88
19,83
7,62
10,90
12,31
17,24
7,76
10,76
9,52
16,91
6,67
9,95
9,26
15,35
5,68
8,33
25
25
59
59
27
27
136
136
35
oPO4
med
0.47
0.14
0,24
0,12
0.27
0.08
0,13
0,07
0.73
0.27
0,56
0,23
0.57
0.22
0,43
0,18
30
61
35
158
oPO4
90%
1,18
0,27
0,76
0,25
0,60
0,18
0,35
0,14
2,05
0,54
1,47
0,47
1,39
2,24
1,46
0,39
30
61
35
158
Pt med
0,88
0,42
0,67
0,27
0,58
0,25
0,45
0,25
1,28
0,64
0,91
0,47
0,99
0,47
1,05
0,39
30
70
28
163
Pt 90%
2,36
1,06
1,64
0,83
1,63
0,62
0,91
0,53
3,58
1,47
2,29
1,20
2,52
2,66
2,74
0,93
30
70
28
163
BZV med CZV med
3,1
34,5
2,1
24,0
3,4
32,5
1,5
22,5
2,5
29,1
1,8
19,0
2,5
29,0
1,0
17,0
6,8
41,6
2,8
27,0
4,3
37,3
2,5
30,4
4,6
36,9
2,8
24,9
4,3
43,9
2,0
23,4
22
31
61
67
20
23
130
128
:
%
De Kaderrichtlijn Water vereist dat er maatregelenprogramma’s opgesteld worden in functie
van het herstel van vissen, macro invertebraten, macrofyten en fytobenthos. Wanneer
maatregelenprogramma’s voor rivierherstel gepland worden, is het dan ook belangrijk om
reeds vóór het uitvoeren te controleren of die organismegroepen opnieuw zullen kunnen
terugkeren. Hiervoor kan een modellenreeks opgesteld worden waarbij de
maatregelenprogramma’s eerst worden doorgerekend naar effecten op de waterkwaliteit en
vervolgens naar potentieel herstel van de diverse organismegroepen.
In de stroomgebiedbeheerplannen worden de maatregelenprogramma’s gebundeld in
waterkwaliteitsscenario’s, die dan vervolgens worden doorgerekend naar effecten op
waterkwaliteit (Peeters et al. 2009). De essentiële vraag is of die verbeterde waterkwaliteit
voldoende is om de verschillende organismegroepen te laten terugkeren, te laten overleven
en reproduceren. In een volgende fase kan dieper ingegaan worden op de mogelijke effecten
op gemeenschapsniveau en het bijhorende scoresysteem van de visindex.
In de vorige hoofdstukken is nagegaan welke waterkwaliteitsgrenzen gehanteerd worden in
juridische context, welke randvoorwaarden beschreven zijn in de literatuur en wat de
waterkwaliteitsgrenzen zijn waarbij – binnen Vlaanderen bepaalde vissoorten of visgroepen
aangetroffen worden. In dit hoofdstuk wordt deze kennis vertaald naar waterkwaliteitscriteria
voor de terugkeer van bepaalde visgroepen.
De doelstelling is het opstellen van een beoordelingssysteem dat bruikbaar is voor
waterbeheerders. Om in de vismodellering het onderscheid te kunnen maken tussen de
terugkeer van gevoelige soorten of enkel tolerante soorten is er op basis van de voorgaande
analysen een waterkwaliteitsgeschiktheidstabel opgesteld. Per waterkwaliteitsvariabele en
per tolerantiegroep worden grenswaarden vastgelegd. Hierbij wordt een onderscheid
gemaakt tussen de grenswaarden voor reproductie en overleving enerzijds en voor migratie
anderzijds. Er wordt aangegeven binnen welke grenzen de waterkwaliteit optimaal is of
suboptimaal voor reproductie en overleving, binnen welke grenzen enkel migratie mogelijk is
en vanaf welke grens de waterkwaliteit een barrière vormt voor een bepaalde visgroep. Het
resultaat is een overzichtelijke tabel die waterbeheerders de mogelijkheid geeft om op een
eenvoudige manier de resterende problemen met betrekking tot de waterkwaliteit op te
sporen. Wanneer wordt opnieuw migratie verwacht, wanneer reproductie van de diverse
visgroepen?
Het juridische kader is zoveel mogelijk gecombineerd met de berekende randvoorwaarden op
basis van de veldgegevens. De optimale waterkwaliteitscriteria voor reproductie worden in
eerste instantie gehaald uit de Europese normen voor viswaterkwaliteit die ook opgenomen
zijn in de Vlaremwetgeving (zie paragraaf 2.1). Deze worden – waar nodig aangevuld met
de normen voor basiskwaliteit en met de ontwerpnormen voor de goede ecologische
toestand conform de Kaderrichtlijn Water (zie paragraaf 2.2).
De tweede klasse (suboptimum voor reproductie en overleving) wordt grotendeels afgeleid
uit de veldgegevens. De veldgegevens geven de range aan waarbinnen de visgroepen
worden aangetroffen. De verdeling van de mediaanwaarden per waterkwaliteitsvariabele per
visgroep geven aan bij welke waterkwaliteit die visgroep vaak voorkomt. Vermits dit de
range is waarbij ook regelmatig juvenielen worden aangetroffen is de kans groot dat deze
waterkwaliteit niet enkel groei en overleving toelaat maar gedeeltelijk ook reproductie. De
mediaanwaarden per visgroep worden aangevuld met de mediaanwaarden voor juvenielen
en de mediaanwaarden per Huetzone. Indien het waterkwaliteitscriterium een
mediaanwaarde is, wordt naar de mediaan van de medianen gekeken. Voor een maximum
wordt gekeken naar de 90 percentiel van de medianen en voor een minimum naar de 10
percentiel van de medianen.
In een aantal gevallen kan de volgorde omgekeerd worden. Wanneer bv de Europese norm
minder streng is dan de gemeten waarden, kunnen de criteria voor beide klassen gewisseld
worden. Zo is er voor een gemiddelde ammoniumconcentratie enkel een norm voor
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
36
basiskwaliteit opgesteld (geen voor viswaterkwaliteit en geen voor goede ecologische
toestand). De grenswaarde van de norm ligt boven de gemeten mediaanwaarden voor
gevoelige vissoorten. In dit geval wordt de gemeten veldwaarde als optimum naar voren
geschoven en de norm voor basiskwaliteit wordt het suboptimum.
De derde klasse is de kwaliteit die migratie moet toelaten. Vissen kunnen bij een bepaalde
waterkwaliteit vaak wel nog migreren binnen het rivierennetwerk maar zich niet meer
reproduceren. Aangenomen wordt dat de verdeling van de 25 75 percentielwaarden
(afhankelijk van de variabele) een maat is voor de waterkwaliteit die migratie toelaat.
Tabel 15: Vlarem en CIW normen van de geselecteerde waterkwaliteitsvariabelen en de
overeenkomstige berekende percentielwaarden (10 25 50 75 90 percentielen) per visgroep.
Norm
Variabele
Oorsprong
Gem
Min
Basis
Vlarem
CIW*
Max/ 90%
Basis
reproductiecriteria:
Verdeling 50
percentielwaarden
Min/ Max/
Med
10% 90%
Basis
migratiecriteria:
verdeling 25/75
percentielwaarden
Min/ Max/
Med
10% 90%
5
Karper
8
5
Zalm
Alle
types**
9
7
6
tol
O2 (mg/l)
intol
6.8
3.8
5.2
Juv
6.6
3.7
4.9
2.5
Br
8.2
5.1
6.6
3.9
Ba
Juv
Basis
Vlarem
1
Karper
0.78 (0.16)°
Zalm
0.78 (0.03)°
intol
"
4.4
4.2
8.1
5.9
7.3
5.0
4.7
3.3
1.6
4.4
2.8
9.6
Br
0.3
1
1
2.7
<
2
6.8
6.8
1.7
Juv
<
5.7
5.6
Juv
Ba
C
:'
8.1
8.1
5
tol
NH4 N
(mg/l)
2.3
"
<
" &<
8.1
0.5
1.5
1.3
3.4
0.5
1.5
1.2
3.1
0.5
1.5
1.2
3.2
&
3
20
0
D
/EE/
#
,
,
0
0
0
/
/EE>
F
(
31
::
2# 3
2 , 3 G
2% 31
::: G
www.inbo.be
;
2# ;3 ;
2"!,3 ,
;
2
3
2# 3 ;
2 3 G
2%,3
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
;
2# ;3
37
tabel 15 vervolg:
norm
Variabele
Oorsprong
Gem
Vlarem
CIW*
oPO4 P
(mg/l)
Min
Max/
90%
Beek
0.3
Stilstaand
0.05
Bk, Bg, Pz
0.1
BkK, BgK
0.07
Rk, Rzg
0.12
Rg, MLz, Pb
0.14
tol
intol
0.36
0.87
0.70
0.24
0.76
0.56
1.47
Br
0.13
0.30
0.29
0.56
Juv
Vlarem
P totaal
(mg P/l)
0.3
Alle
types**
Tol
intol
0.29
0.57
0.29
0.57
0.12
0.25
0.23
0.47
2.6
0.14***
0.8
1.7
1.1
0.7
1.6
0.9
2.3
Br
0.3
0.8
0.4
1.3
Ba
0.4
0.9
0.6
1.4
0.4
0.9
0.5
1.3
0.3
0.8
0.5
1.2
Basis
30
CIW*
Alle
types**
30
tol
Som
34.5
Juv
32.5
37.3
Br
21.0
33.7
Juv
Vlarem
CIW*
Basis
6
Zalm
3
Karper
6
Alle
types**
6
tol
intol
44.0
21.7
28.6
21.5
30.1
22.5
30.4
3.0
5.0
Juv
3.4
4.3
Br
1.5
2.5
Ba
1.8
2.6
1.5
2.5
1.5
2.5
Juv
www.inbo.be
0.32
0.31
1
Ba
BZV
(mgO2/l)
0.16
0.16
Vlarem
intol
1.70
Juv
Juv
CZV
(mgO2/l)
Basis
migratiecriteria:
verdeling 25/75
percentielwaarden
Min/
Max/
Med
10%
90%
Juv
Ba
CIW*
Basis
reproductiecriteria:
Verdeling 50
percentielwaarden
Min/
Max/
Med
10%
90%
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
38
Tabel 16: Habitatgrenswaarden en migratiegrenswaarden voor de betreffende
waterkwaliteitsvariabelen voor de tolerante vissoorten en de intolerante vissoorten die voor
het model gebruikt worden.
criterium
Intolerant
Tolerant
Variabele
Mediaan
min
max Mediaan
min
max
O2 (mg/l)
Rep: HG 1
9
7
8
5
Rep: HG 0.5
8.2
5.9
6.7
3.8
Migratie
6.8
4.2
5
2.5
NH4 N (mg/l)
Rep: HG 1
0.5
0.78
1.0
4.4
Rep: HG 0.5
1.0
1.5
1.6
5.0
Migratie
1.2
3.1
3.3
8.1
oPO4 P (mg/l)
Rep: HG 1
0.12
0.24
Rep: HG 0.5
0.16
0.3
Migratie
0.3
0.7
CZV (mg O2/l)
Rep: HG 1
30
30
Rep: HG 0.5
43
58
Migratie
61
86
BZV (mg O2/l)
Rep: HG 1
3
6
Rep: HG 0.5
4.5
7.5
Migratie
7
13.7
9
"
/
/<
B9
51>
51> <
1
Slechts 25% van de aanwezigheden vindt nog plaats bij die waterkwaliteit. Er wordt
verondersteld dat die kwaliteit geen reproductie meer kan garanderen maar nog wel migratie
toelaat. Ook hier worden de 25 75 percentielwaarden per visgroep aangevuld met de 25 75
percentielen voor de juvenielen en de 25 75 percentielen per Huetzone. Al de gegevens voor
het opstellen van al deze waterkwaliteitsklassen zijn weergegeven in tabel 15.
De uiteindelijke criteria zijn samengevat in tabel 16. Enkel de zeven waterkwaliteits
variabelen waarvoor modelgegevens beschikbaar zijn, werden opgenomen in de tabel, nl.
minimum zuurstof, mediaan zuurstof, maximum ammonium, mediaan ammonium, maximum
BZV, maximum CZV, mediaan orthofosfaat fosfor. Deze criteria geven samen een goed beeld
van de zuurstofhuishouding, de nutriëntenhuishouding en de organische belasting. Het
resultaat is een overzichtstabel met ruwe waterkwaliteitscriteria die toelaten om per visgroep
de herstelkansen bij een gemodelleerde waterkwaliteitsverbetering te evalueren.
:./
Een volgende stap is het combineren van de individuele waterkwaliteitscriteria in één
eindscore die de globale geschiktheid weerspiegelt van elk waterlopentraject voor een
visgroep.
Er zijn twee manieren om die eindscore te berekenen:
•
de laagste score bepaalt de eindscore. Vanaf het moment dat één van de criteria slecht
scoort en een barrière betekent voor vissen, dan scoort het riviertraject laag. Dit is het
zogenaamde “one out – all out” principe dat onderandere toegepast wordt in de
Europese Kaderrichtlijn Water bij het vergelijken van de diverse organismegroepen.
vanaf het moment dat één groep slecht scoort, scoort het rivierentraject laag.
•
de gemiddelde score bepaalt de eindscore. Deze methode wordt vaak toegepast bij de
berekening van de individuele biotische scores. Zowel bij de visindex (IBI) als bij de
invertebratenindex (MMIF) worden de deelmetrieken uitgemiddeld tot één eindscore.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
39
Beide methoden hebben een aantal voor en nadelen. De eerste methode is veel strenger
dan de tweede en wordt vooral gebruikt bij complementariteit van de scores. Zo wordt
verondersteld dat een visscore complementaire ecologische informatie geeft ten opzichte van
bv een macrofytenscore. Beide moeten dan ook goed scoren om te spreken van een goede
ecologische toestand. De biota zijn zo gekozen dat er een complementariteit verwacht wordt.
Vandaar de keuze voor de “one out – all out” methode. Wanneer er geen volledige
complementariteit is (zoals bv bij de deelscores van de invertebratenindex of de visindex)
dan wordt vaker gewerkt met een gemiddelde score.
In dit project van de natuurverkenning worden de waterkwaliteitscriteria gebruikt om
effecten van gemodelleerde waarden door te rekenen. Door normen of “berekende” waarden
in te zetten om “gemodelleerde” waarden te evalueren kunnen diverse problemen opduiken:
•
problemen met “gemeten” waarden: De gemeten waarden kunnen soms een verkeerd of
een onvolledig beeld geven van de werkelijke toestand. De waterkwaliteit is niet steeds
op exact dezelfde plaats gemeten als de plaats waar de vis werd aangetroffen. De
waterkwaliteit is op verschillende tijdstippen gemeten die meestal niet samenvallen met
het tijdstip van de afvissing. Zo kan een tijdelijk lage waterkwaliteit onterecht gekoppeld
worden aan het voorkomen van een bepaalde soortengroep. Omgekeerd kunnen ook
perioden met een lage waterkwaliteit niet bemonsterd zijn waardoor een hogere
waterkwaliteit gekoppeld wordt aan het voorkomen van bepaalde soortengroepen. Dit
probleem wordt gedeeltelijk opgevangen door zoveel mogelijk te werken met
mediaanwaarden.
•
problemen met “gemodelleerde” waarden: Sommige processen zijn minder goed
gemodelleerd dan andere. Wanneer bv het effect van bufferzones niet voldoende
doorgerekend wordt in het model, zullen te hoge fosforwaarden gemodelleerd worden in
het oppervlaktewater. Wanneer er zoals in dit voorbeeld een systematische overschatting
zou plaatsvinden van de fosforconcentratie, dan is het risico groot dat het criterium
“fosfor” bij het “one out – all out” principe te sterk doorweegt in de eindbeslissing. Door
het uitmiddelen van een aantal meetvariabelen wordt dit vermeden.
•
problemen met “gemodelleerde” waarden: extremen worden niet gemodelleerd. Extreme
buien of extreem natte of droge periodes zijn enkel meegenomen in de waterkwaliteits
modellering voor zoverre ze effectief voorkwamen in het referentiejaar 2006. Daaraan
gekoppelde gebeurtenissen zoals het in werking treden van overstorten of
bedrijfsaccidenten konden niet gemodelleerd worden. De maxima en minima van de
modelwaarden komen bijgevolg niet volledig overeen met de maxima en minima van de
veldwaarnemingen. Gemodelleerde maxima en minima zijn dan ook eerder een schatter
voor de 10 en 90 percentielwaarden van de veldwaarnemingen. Om problemen met de
extreme gemeten waarden te vermijden wordt nu reeds bij de huidige beoordeling van
de waterkwaliteit en het aftoetsen van kwaliteitsnormen (vaak maxima of minima die
niet overschreden mogen worden), gerekend met 10 of 90 percentielen in plaats van te
rekenen met de gemeten minima en maxima.
•
verschillen tussen “gemeten” en “gemodelleerde” waarden: De gemeten
mediaanwaarden kunnen afwijken van gemodelleerde mediaanwaarden, waardoor te
snel of net niet snel genoeg beslist wordt dat een bepaald traject wel of niet geschikt is.
Het model berekent mediaanwaarden op basis van gemodelleerde dag nachtritmes. Op
het terrein is een mediaanwaarde meestal gebaseerd op maximum 12 metingen, steeds
overdag genomen. Beide waarden kunnen daarom van elkaar afwijken.
•
barrière effect: voor elk kwaliteitsvariabele wordt aangegeven wanneer de kwaliteit geen
migratie van een bepaalde visgroep meer toelaat. Bij de methode van het uitmiddelen
dienen alle criteria een score 0 te hebben opdat er een waterkwaliteitsbarrière zou
ontstaan. Die kans is zeer klein. Bij het “one out – all out” principe is het voldoende dat
er slechts één criterium de score 0 krijgt opdat het traject als barrière wordt aanzien. Die
methode leidt dan weer te vaak en te snel tot het het aanduiden van barrières.
Gezien de diverse problemen tussen de afstemming van gemeten waarden en gemodelleerde
waarden is het risico op fouten bij het gebruik van het “one out – all out” principe zeer groot.
Vandaar dat de meest robuuste methode geselecteerd is, namelijk de methode van het
uitmiddelen. Door de geschiktheidswaarden van alle waterkwaliteitsvariabelen uit te
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
40
middelen, wordt een globaal beeld verkregen van de gemiddelde geschiktheid van het traject
voor een bepaalde visgroep. Het nadeel van het uitmiddelen is dat trajecten zelden
aangeduid worden als een waterkwaliteitsbarrière. Vandaar dat er beslist is om de
geschiktheden uit te middelen maar wanneer een traject voor meer dan de helft van de
variabelen ongeschikt bevonden wordt voor migratie, dan wordt het traject aangeduid als
een barrière en krijgt het de score 0.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
41
; 9
"
;./ # &
%
&
Zoals vermeld in het concept (zie paragraaf 0.2) zijn in het stroomgebiedbeheerplan naast
de uitgangssituatie (referentiejaar 2006) 3 scenario’s of 3 pakketten van maatregelen
gemodelleerd (Peeters et al. 2009 en CIW 2008):
•
In het scenario referentie (R15) wordt het geplande beleid uitgevoerd tegen 2015;
•
In het scenario Europa (Eur*) worden bijkomende inspanningen genomen om de
doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water te kunnen halen. Er zijn twee varianten
doorgerekend. In het scenario Europa 2027 (E27) wordt een maximale set van
aanvullende maatregelen uitgevoerd. Rekening houdend met de kostprijs en de
haalbaarheid van de maatregelen (gebruik makend van kosteneffectiviteitsanalyse en
disproportionaliteitsanalyse) wordt een deelset van die aanvullende maatregelen uit het
E27 scenario uitgevoerd tegen 2015 (E15).
Voor 5200 km waterlopen uit het Scheldebekken zijn met behulp van de modellen PEGASE
en SENTWA de maatregelenpakketten van de diverse scenario’s doorgerekend naar
effecten op waterkwaliteit (Peeters et al. 2009). Aan elk van de 200 metertrajecten is per
scenario en per waterkwaliteitsvariabele een waarde toegekend. De mediaanwaarden,
gemiddelden, maxima of minima zijn berekend op basis van 365 daggemiddelde waarden.
Op basis van tabel 16 zijn deze waarden omgezet naar de habitatgeschiktheid voor een
bepaalde visgroep. De verdeling van deze kwaliteitsklassen binnen het netwerk van 5200 km
waterloop is per scenario weergegeven in figuur 3.
%
&(<%
-
"
2006: uitgangssituatie,
Ref2015: referentiescenario tegen 2015,
Eur2015: Europa scenario tegen 2015,
Eur2027: Europa scenario tegen 2027.
# &
volgens Tabel 16:
%
HG 0 = barrière
HG 0.01 = enkel migratie
HG 0.5 = reproduc tie suboptimaal
HG 1 = reproduc tie optimaal
H I7
www.inbo.be
J +
I
I
J
J
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
J
J
1&
42
%
%
%
%
%
%
Minimum zuurstof
%
%
Minimum zuurstof
100%
100%
80%
80%
60%
60%
40%
40%
20%
20%
0
0.01
0.5
1
0%
0%
2006
REF2015 Eur2015 Eur2027
2006
Mediaan zuurstof
REF2015 Eur2015 Eur2027
Mediaan zuurstof
100%
100%
80%
80%
60%
60%
40%
40%
20%
20%
0
0.01
0.5
1
0%
0%
2006
REF2015 Eur2015 Eur2027
Figuur 3: bijdrage van de zuurstofconcentraties
van 2 visgroepen
www.inbo.be
2006
REF2015 Eur2015 Eur2027
onder diverse scenario’s
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
op de habitatgeschikheid
43
%
%
%
%
%
%
Gemiddelde orthofosfaat fosfor
%
%
Gemiddelde orthofosfaat fosfor
100%
100%
80%
80%
60%
60%
40%
40%
20%
20%
0%
0%
0
0.01
0.5
1
2006
2006
REF2015 Eur2015 Eur2027
Maximum ammonium
REF2015 Eur2015 Eur2027
Maximum ammonium
100%
100%
80%
80%
60%
60%
40%
40%
20%
20%
0
0.01
0.5
1
0%
0%
2006
REF2015 Eur2015 Eur2027
2006
Mediaan ammonium
REF2015 Eur2015 Eur2027
Mediaan ammonium
100%
100%
80%
80%
60%
60%
40%
40%
20%
20%
0
0.01
0.5
1
0%
0%
2006
REF2015 Eur2015 Eur2027
2006
REF2015 Eur2015 Eur2027
Figuur 3 vervolg : Bijdrage van de fosfor en ammoniumconcentraties
de habitatgeschikheid van 2 visgroepen.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
onder diverse scenario’s
44
op
%
%
%
%
%
%
%
BZV maximum
%
BZV maximum
100%
100%
80%
80%
60%
60%
40%
40%
20%
20%
0
0.01
0.5
1
0%
0%
2006
REF2015 Eur2015 Eur2027
2006
CZV maximum
100%
100%
80%
80%
60%
60%
40%
40%
20%
20%
REF2015 Eur2015 Eur2027
CZV maximum
0
0.01
0.5
1
0%
0%
2006
REF2015 Eur2015 Eur2027
Figuur 3 vervolg : Bijdrage van BZV en CZV
2 visgroepen.
2006 REF2015 Eur2015 Eur2027
onder diverse scenario’s op de habitatgeschikheid van
Een analyse van de individuele criteria toont dat vooral fosfor, ammonium en BZV in te grote
concentraties aanwezig zijn en de reproductie voor vissen gevoelig voor verontreiniging
afremmen.
In paragraaf 2.1 en 4.3.1 is reeds aangetoond dat ammonium een belangrijke meetvariabele
is voor vissen. Het meten van ammonium is immers een maat voor de mogelijke
aanwezigheid van het zeer toxische ammoniak (NH3) (EPA, 1999). Ammonium blijft ook een
belangrijk knelpunt na 2015. Pas in 2027 komt er een duidelijke verbetering en stijgen de
reproductiekansen voor gevoelige soorten. Net voor die variabele is geen ontwerpnorm
voorgesteld voor de goede ecologische toestand.
Specifiek voor de fosforproblematiek dient in eerste instantie nader onderzocht te worden
waarom die variabele zo slecht scoort. Ofwel zijn de geplande maatregelen niet effectief
genoeg, ofwel is er een probleem met het modelleren van de efficiëntie van de maatregelen,
ofwel is er een discrepantie tussen de gemeten en gemodelleerde waarden,... Zeker omdat
fosfor ook zo slecht scoort in de uitgangssituatie is het aangewezen om de modellering
verder te valideren. Een eerste validatie uitgevoerd door het VITO in het kader van de
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
45
stroomgebiedbeheerplannen duidt reeds op een mogelijke onderschatting van de effecten
van de landbouwmaatregelen in de scenario’s (Peeters et al. 2009). Vermits fosfor in eerste
instantie een sturende variabele is die de primaire productie bepaalt (Schneiders, 2007), zal
de fosforproblematiek nog nadrukkelijker naar voor geschoven worden wanneer de
herstelkansen van de andere organismegroepen zoals macrofyten en fytoplankton berekend
zullen worden.
Tenslotte kan ook het grote verschil tussen BZV en CZV duiden op een verschil tussen
gemeten en gemodelleerde waarden. De BZV bepaling gebeurt met nitrificatieremmers
waardoor een systematische lagere waarde kan gemeten worden in vergelijking tot de
gemodelleerde waarde. Ook hier is nader onderzoek en extra validatie aangewezen.
Zoals aangegeven in paragraaf 5.1 is voor elk riviertraject – op basis van een gemiddelde
geschiktheid een eindscore berekend. Wanneer meer dan de helft van de
waterkwaliteitscriteria op een barrière duidt is het traject ook effectief aangeduid als een
barrière. Het resultaat is weergegeven in figuur 4.
Het referentiescenario zorgt er vooral voor dat waterkwaliteitsbarrières voor gevoelige
soorten worden weggewerkt en dat er lage tot matige reproductiekansen ontstaan. Vissen
kunnen opnieuw gebruik maken van een groot deel van het netwerk. Vooral de laagste
kwaliteitklassen schuiven, afhankelijk van de visgroep, op naar de klassen ‘matig’ en ‘goed’.
De optimale kwaliteitklasse blijft vrijwel constant.
Zowel uit de individuele criteria (figuur 3) als uit de figuur met de eindscores blijkt dat de
grootste sprong voorwaarts pas optreedt na het uitvoeren van het meest verregaande
scenario Europa 2027. Het is vaak pas op dat ogenblik dat het aandeel aan waterlopen met
een optimale reproductiekwaliteit voor gevoelige vissoorten sterk toeneemt.
Voor de tolerante groep stijgt het percentage van het netwerk met een optimale eindscore
(figuur 4) van 31 % (R15) naar 52 % (E27). Voor de groep gevoelig voor verontreiniging
stijgen de klassen ‘goed’ tot ‘optimaal’ van 48 % (R15) naar 77 % (E27).
Een vergelijking tussen beide scenario’s uitgevoerd tegen 2015, toont dat het Europa
scenario (E15) ondanks de beduidend hogere kostprijs slechts een beperkte verbetering
van de waterkwaliteit oplevert ten opzichte van het referentiescenario (R15). De geschatte
kostprijs van het E15 scenario is dubbel zo hoog als de geschatte kostprijs van het R15
scenario (Peeters et al. 2009). Slechts een deel van de maatregelen kon opgenomen worden
in de modellering. Wanneer enkel de kostprijs van de gemodelleerde maatregelen vergeleken
wordt, dan kost het E15 scenario driemaal zoveel dan het E15 scenario. Omwille van de
beperkte verbetering in relatie tot de grote meerkost is het aangewezen om – in combinatie
met de planning voor ontsnippering – alternatieve scenario’s door te rekenen voor het E15
scenario als tussenstap naar 2027.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
46
vissen gevoelig voor verontreiniging
100
barrière
lengte waterloop (%)
90
migratie
80
lage reproductie
70
matige reproductie
goede reproductie
60
optimale reproductie
50
40
30
20
10
0
2006
R15
E15
E27
Figuur 4: Habitatgeschiktheid van de waterlopen onder diverse scenario’s voor de visgroep
gevoelig voor verontreiniging
vissen tolerant voor verontreiniging
100
barrière
migratie
90
lengte waterloop (%)
80
70
lage reproductie
matige reproductie
60
goede reproductie
optimale reproductie
50
40
30
20
10
0
2006
R15
E15
E27
Figuur 4 vervolg: Habitatgeschiktheid van de waterlopen onder diverse scenario’s voor de
visgroep tolerant voor verontreiniging
;., # &
%
%
Hoe de geschiktheidklassen verdeeld zijn in het Scheldebekken voor beide visgroepen na
uitvoering van de diverse scenario’s is weergegeven in figuur 5.
In de uitgangssituatie is de goede tot optimale kwaliteit voor deze visgroep vooral
geconcentreerd in het Nete en Demerbekken. In de overige bekkens zijn, vooral in de
hoofdrivieren, nog heel wat waterkwaliteitbarrières aanwezig. Daar brengt het
referentiescenario in 2015 verandering in. Het grootste deel van het hoofdnetwerk is
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
47
geschikt voor migratie of voor een beperkte voortplanting. De grootste toename in
voortplantingcapaciteit wordt pas gerealiseerd in 2027 onder het Europa scenario (E27).
Trajecten met goede voortplantingsmogelijkheden komen nu meer verspreid in Vlaanderen
voor. Het Nete en Demerbekken blijven het beste scoren met vrijwel overal de klasse ‘goed’
tot ‘optimaal’. In de andere deelbekkens blijft de voortplantingscapaciteit in de hoofdlopen
nog steeds beperkt.
%
www.inbo.be
&(
0%
:
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
48
Figuur 5: Habitatgeschiktheidskaarten van de waterlopen onder diverse scenario’s voor de
visgroep gevoelig voor verontreiniging
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
49
Figuur 5 vervolg : Habitatgeschiktheid van de waterlopen onder diverse scenario’s voor de
visgroep tolerant voor verontreiniging
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
50
=
Door een koppeling te maken tussen de verspreidingsgegevens van de V.I.S. databank en de
fysisch chemische gegevens van de VMM databank, kon voor Vlaanderen beschreven worden
binnen welke grenzen bepaalde visgroepen verwacht kunnen worden. Voor heel wat fysisch
chemische variabelen was er een beduidend verschil tussen meetplaatsen waar gevoelige
vissoorten voor verontreiniging werden aangetroffen ten opzichte van plaatsen waar enkel
tolerante soorten werden aangetroffen, of meetplaatsen zonder vis.
Aangevuld met Europese en Vlaamse normen voor (vis)waterkwaliteit en met
literatuurgegevens zijn hieruit waterkwaliteitscriteria gedistilleerd.
Vermits de waterkwaliteitscriteria in eerste instantie gebruikt worden om gemodelleerde
waterkwaliteitsgegevens door te rekenen naar potentiële effecten op visherstel, zijn
grenswaarden uitgewerkt voor 7 waterkwaliteitsvariabelen waarvoor ook modelwaarden
beschikbaar waren. Deze methode kan echter in de toekomst ook toegepast worden op
andere kwaliteitsvariabelen.
Op basis van de 7 criteria kan voor elk riviertraject een eindscore berekend worden. Deze
eindscore geeft een globaal beeld van de zuurstofhuishouding, de organische belasting en de
nutriëntenhuishouding van een riviertraject in relatie tot herstelkansen voor een bepaalde
visgroep. De eindscore is een ruwe maat voor de gemiddelde reproductie of migratiekansen
van een visgroep tolerant of gevoelig voor verontreiniging.
De scenario’s uit de stroomgebiedbeheerplannen werden doorgerekend naar effecten op de
waterkwaliteit. De 7 gemodelleerde waterkwaliteitsvariabelen werden – op basis van de
waterkwaliteitscriteria doorgerekend naar een potentiële habitatgeschiktheid voor vissen.
Deze rekenmethode geeft meer inzicht in de doeltreffendheid van al deze scenario’s voor
visherstel, die dan weer in verband kan gebracht worden met de kostprijs.
Zo blijkt dat er vooral na het uitvoeren van het volledige maatregelenprogramma tegen 2027
(E27) een duidelijke verbetering optreedt van de waterkwaliteit waarbij gevoelige soorten
opnieuw hoge reproductiekansen krijgen. De maatregelen tegen 2015 zorgen er vooral voor
dat soorten opnieuw doorheen het netwerk kunnen migreren en dat stilaan meer trajecten
met lage tot gematigde reproductiekansen ontstaan. Een vergelijking van het Europa
scenario en het referentiescenario, toont aan dat het Europascenario ondanks de grote
meerkost in verhouding weinig meerwaarde biedt (Peeters et al 2009). Het is dan ook aan te
raden om voor dit scenario een aantal alternatieven door te rekenen. Alternatieven zijn
enerzijds mogelijk door een ander deel te kiezen van het maatregelenpakket uit het volledige
Europa scenario (E27) tegen 2015 (E15). Anderzijds kan ook een meer % &
%
helpen. Wanneer de aanvullende maatregelen van het Europa scenario uitgevoerd
worden in de reeds ontsnipperde deelgebieden of in Habitatrichtlijngebieden, kunnen ze
resulteren in betere herstelkansen voor de gevoelige visgroepen. Nu worden de
maatregelenprogramma’s nog vooral algemeen op schaal Vlaanderen geselecteerd en
doorgerekend.
Naast het doorrekenen van gemodelleerde waarden naar potentiële herstelkansen voor
diverse visgroepen, heeft deze methode ook andere toepassingsmogelijkheden. De tabel met
grenswaarden voorgesteld per waterkwaliteitsvariabele is voor de waterbeheerder een
geschikt evaluatie instrument. Zo kan de waterbeheerder op een eenvoudige manier nagaan
wat de mogelijke tekortkomingen zijn ten aanzien van de waterkwaliteit om herstel van
specifieke visgroepen mogelijk te maken.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
51
Tenslotte biedt deze methode ook mogelijkheden om toekomstverkenningen van andere
organismegroepen te onderzoeken. Weldra zullen veldgegevens beschikbaar zijn die het
mogelijk zullen maken om dergelijke geschiktheidsklassen ook uit te werken voor de
macrofyten, fytobenthos en plankton die net zoals vissen volgens de Europese Kaderrichtlijn
Water een goede ecologische toestand moeten bereiken. De groep van de macro
invertebraten wordt behandeld in de Milieuverkenning 2030.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
52
(
Aarts, T.W.P.M., (in prep.). Determination of location preferences, in relation to current
velocity, of Stone Loach (8
(L.)) and Brown Trout ()
L.), in an artificial stream.
Aarts, T.W.P.M., 1993. Habitat geschiktheid index model. Het Bermpje 8
L. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
Aarts, T.W.P.M., 2007. Kennisdocument snoekbaars, )
Kennisdocument 16. Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
Adamicka, P., 1984. Neues vom "argen Laichrauber" ('
37/1984: 334 336.
(Linnaeus, 1758).
). Österreichs Fischerei.
Akkermans, R.W., 1996. De verspreiding van het Vetje in Limburg. Natuurhistorisch
Maandblad, Roermond vol. 85 (2) blz 38 41.
Alabaster J.S. en K.G. Robertson (1961). The effect of diurnal changes in temperature,
dissolved oxygen and illumination on the behaviour of roach (
(L.)), bream
(
(L.)) and perch (%
(L.)). Animal behaviour IX 3 4 p. 187 192.
Alabaster J.S. en R. Lloyd (1982). Water quality criteria for freshwater fish. Sec. ed. Food
and Aagriculture Organization of the United Nations. Butterworth Scientific pp. 361.
Alabaster, J.S., 1967. The survival of Salmon ()
L.)and Sea trout ()
L.)
in fresh and saline water at high temperatures. Water Research, Pergamon press 1967. Vol.1
pp 717 730.
Al Hamed M.I. (1971). Salinity tolerance of common carp ('
nat. Hist. Mus. V (1) p. 1 7.
L.). Bull. Iraq.
Arnold, A & H. Längert im Druck. Das Moderlieschen, !
Die Neue Brehmbücherei, Band 623, Essen.
. Verlag Westarp,
Arnold, A., 1989. Beobachtungen zur Fortpflanzungsbiologie des Moderlieschens, !
(Heckel) (Ostreichthyes: Cyprinidae). Zool. Abhand. Staatl. Mus. Tierkd. Dresden
44: 89 99.
Bănărescu, P.M., Šorić, V.M. & Panos, S.E. (1999) Gobio gobio (Linnaeus, 1758). In:
Bănărescu, P.M. (ed.). The Freshwater Fishes of Europe, Vol. 5, Cyprinidae 2, Part I:
Rhodeus to Capoeta. Aula Verlag, Wiebelsheim (Duitsland). p. 81 134.
Backiel T. en J. Zawiswa (1968). Synopsis of biological data on the bream
(Linnaeus, 1758). FAO Fisheries synopsis no. 36. Rome.
Bacmeister, A., 1977. Visplaten Album
Deel 2. Zoetwatervissen.Uitgeverij Beet, Utrecht.
Bakker, H.D. & Schouten, W.J., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Snoekbaars
) ,
L. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
Bakker, H.D., 1992. Habitat geschiktheid index model. De barbeel #
Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
Bakker, H.D., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Snoek *
ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
www.inbo.be
L.
&
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
L. Organisatie
53
Banarescu, P.M & N.G. Bogutskaya, 2003. The Freshwater Fishes of Europe; Cyprinidae 2,
part II: Barbus. AULA Verlag GmbH Wiebelsheim, 454 p.
Baras, E. & B. Cherry, 1990. Seasonal activities of female barbel #
(L.) in the
River Ourthe (Southern Blgium), as revealed by radio tracking. Aquat. Living Resour. 3: 283
294.
Baras, E., 1995b. Seasonal activities of #
budgeting. J. Fish Biol. 46 (5): 806 818.
: effect of temperature on time
Beekman, J. & Van Emmerik, W.A.M. 2005. Kennisdocument gestippelde alver,
(Bloch, 1782). Kennisdocument 03. OVB / Gedeeltelijk herziene versie
september 2007, Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
Beekman, J., 2005. Kennisdocument sneep, '
((Linnaeus, 1758)).
Kennisdocument 4. OVB / Sportvisserij Nederland, Bilthoven. (aanpassingen oktober 2007).
Beers, M.C., 2005, Kennisdocument riviergrondel,
(Linnaeus, 1758).
Kennisdocument 10. OVB / Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
Belogolova L.A. (1988). Population dynamics and distribution of juvenile Vobla,
, Bream,
and Zander, ) ,
, in the Northern Caspian.
J. Ichtyol. 28 (3) p. 14 25.
Belpaire, C., Smolders, R., Vanden Auweele, I., Ercken, D., Breine, J., Van Thuyne, G.,
Ollevier, F., 2000. An Index of Biotic Integrity characterising fish populations and ecological
quality of Flandrian water bodies. Hydrobiologia 434, 17 33.
Bergman, M.J. N. (1988). Ecologische profielen: beschrijving van de populaties haring, schol,
kabeljauw, grondel, steur, rog en zeekreeft in de noordzee en nederlandse estuaria 1900
1985. *
. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat Generaal
Rijkswaterstaat (RWS): Leiden : The Netherlands. 120 pp.
Berribi dit Thomas, R., Belliard, R.&J. and P. Boët, 1998. Caractéristiques des peuplements
piscicoles sensibles aux altérations du milieu dans les cours d'eau du bassin de la Seine.
Bulletin Français de la Pêche et de la Pisciculture, 348, 47 64.
bij de Vaate, A. & Breukelaar, A.W. (eds.) 2001. De migratie van zeeforel in Nederland.
RIZA, Lelystad. Rapport nr. 2001.046.
Blohm, H.P., B. Gammert en M. Kämmereit, 1994. Leitfaden für die Wieder und
Neuansiedlung. Binnenfischerei in Niedersachsen, Hildesheim blz 29 32.
Bohl E. (1993). Rundmäuler und Fische im Sediment Ökologische Untersuchungen zur
Bestands und Lebensraumsituation von Bachneunauge (!
),
Schlammpeitzger ("
) und Steinbeisser ('
) in Bayern. Berichte
der Bayerischen Landesanstalt für Wasserforschung 22: 1 129.
Boikova, O.S., 1986. Feeding of fish in lake Glubokoe. Hydrobiologia, dl. 141, p. 5 111.
Brabrand, Å., 1985. Food of roach (
) and ide (!
): significance of
diet shift for interspecific competition in omnivorous fishes. Oecologia, Berlijn, dl. 66, p. 461
467.
Breine J.J., Goethals P., Simoens I., Ercken D., Van Liefferinge C., Verhaegen G., Belpaire C.,
De Pauw N., Meire P., Ollevier F. (2001). De visindex als instrument voor het meten van de
biotische integriteit van de Vlaamse binnenwateren. Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer,
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
54
Groenendaal. Eindverslag van project VLINA 9901, studie uitgevoerd voor rekening van de
Vlaamse Gemeenschap binnen het kader van het Vlaams Impulsprogramma
Natuurontwikkeling.173 pp. + annexes.
Breine, J., Simoens, I., Goethals, P., Quataert, P., Ercken, D., Van Liefferinghe, C., Belpaire,
C., 2004. A fish based index of biotic integrity for upstream brooks in Flanders (Belgium).
Hydrobiologia 522, 133 148
Breitenstein, M. & Kirchhofer, A., 1999. Biologie, Gefährdung und Schutz des Schneiders in
der Schweiz. Bundesamt für Umwelt, Walt und Landschaft, Bern.
Brevé, N.W.P., 2006, Kennisdocument Atlantische haring, '
L.
(Linnaeus, 1758). Kennisdocument 18, 105 pag. Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
Brown, M.W., Shurba, D & Solbe, J.F. de L.G., 1987. Sequestration of environmental
cadmium by metallothioninen in the roach (
) and the stone loach (8
). Comp. Biochem. Physiol. 87c (1) : 65 69.
Brunken, H. 1989. Lebensraumansprüche und Verbreitungmuster der Bachschmerle
8
(Linaeus, 1758). Fischökologie 1 (1): 29 45.
Bruylants, B., A. Vandelannoote & R. F. Verheyen, 1989. De vissen van onze Vlaamse beken
en rivieren. Hun ecologie, verspreiding en bescherming. WEL, Antwerp, 272 pp.
Cala, P., 1970. On the ecology of the
(L.) in the River Kävlingeån, south
Sweden. Rep. Inst. Freshw. Res., Drottningholm, dl. 50, p. 45 99.
Camargo J.A., Alonso A., Salamanca A. (2005) Nitrate toxicity to aquatic animals: a review
with new data for freshwater invertebrates. Chemosphere 58. 1255 1267.
Cazemier, W.G. & J.A.M. Wiegerinck, 1993. Oecologische randvoorwaarden voor Nederlandse
zoetwatervissen. RIVO DLO rapport C 005/93. 25 pp.
Cazemier, W.G. & Wiegerinck, J.A.M. (1993) Oecologische randvoorwaarden voor
Nederlandse zoetwatervissoorten. Rijksintituut voor Visserijonderzoek Dienst
Landbouwkundig Onderzoek (RIVODLO). IJmuiden. 21 pp.
Cazemier, W.G., 1993 in voorber. Oecologische randvoorwaarden voor Nederlandse
zoetwatervissoorten. RIVO DLO, IJmuiden. 45 pp.
Charleroy, D. & P. Vandenabeele, 1998. Atlas van de Vlaamse beek en riviervissen. WEL
vzw. Antwerpen, 303 pp.
Cihar, J. & J. Maly, 1981. Zoetwatervissengids.La Rivière & Voorhoeve, Zwolle.
CIW (2008a) Ontwerp maatregelenprogramma voor Vlaanderen in het kader van de
(ontwerp)stroomgebiedbeheerplannen. Coördinatie Commissie Integraal Waterbeleid.
(http://www.ciwvlaanderen.be/).
CIW (2008b) Nota aan de Vlaamse regering betreffende de herziening van de
milieukwaliteitsnormen: Voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van
het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het
Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning en van het Besluit van de Vlaamse
Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne,
tot aanpassing van de milieukwaliteitsnormen voor typespecifieke fysico chemische en
biologische variabelen in oppervlaktewateren, voor gevaarlijke stoffen in oppervlaktewateren
en in waterbodems.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
55
Coussement, M., 1990. Praktisch visstandbeheer. Ed. Visserijfonds, Brussel.
LI/DIC/PUB/90/11, 47 pp.
Cowx I.G. & Fraser D. (2003). Monitoring the Atlantic salmon. Conserving Natura 2000
Rivers, Monitoring Series 7 English Nature, Peterborough.
Crisp, D.T., 1993. The environmental requirments of salmon and trout in fresh water. Fresh
Water Forum. Vol. 3(3), p 176 201
Crivelli A.J. (1981). The biology of the common carp '
Southern France. J. Fish. Biol. 18 p. 271 290.
L. in the Camargue,
Crombaghs, B., R. Akkermans, R. Gubbels & G. Hoogerwerf, 2000. Vissen in Limburgse
beken; de verspreiding en ecologie van vissen in stromende wateren in Limburg. Stichting
Natuurpublicaties Limburg, Maastricht.
Crombaghs, B.H.J.M., J.M.P.M. Habraken & R.E.M.B. Gubbels, 1996. De gestippelde alver
terug in Nederland? Natuurhistorisch Maandblad 85 2: 45 48.
Crombaghs, B.H.J.M., M. Dorenbosch, R.E.M.B. Gubbels & J. Kranenbarg, 2007. Nederlandse
Rivierdonderpad uit de Habitatrichtlijn bestaat uit twee soorten. Levende Natuur 208 (6).
d'Aubenton, F. & C. J. Spillmann, 1977. La loche de rivière '
Pisciculture Française 13 (49): 24 25.
L. (1758). La
de Boer N. (1983). Beter vissen op Zeebaars en Harder. Zuid Boekproducties, Best.
de Jong, Th., Beenen, R & Heuts, P. (2003) Atlas van de Utrechtse vissoorten; de
verspreiding van vissoorten in de provincie Utrecht en het beheersgebied van het
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Provincie Utrecht en Hoogheemraadschap De
Stichtse Rijnlanden, Utrecht
De Laak, G.A.J. & W.A.M. van Emmerik, 2006. Kennisdocument snoek *
1758). Kennisdocument 13. Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
De Laak, G.A.J., 2007. Kennisdocument vlagzalm Kennisdocument 8. Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
&
(Linnaeus,
(Linnaeus, 1758).
De Nie, H. W., 1996. Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publ. III,
Doetinchem, 151 pp.
De Vlieger V. & Dufraing L. (1995). Kweek van water en oeverplanten, de Bittervoorn en
zoetwatermosselen in de viskwekerijen van het Vlaamse gewest. Deel 1: kweek van
Bittervoorn en zoetwatermossel. Rijksuniversiteit Gent, Gent.
De Wilt, R.S. & Van Emmerik, W.A.M., 2007. Kennisdocument karper, Cyprinus carpio
(Linnaeus, 1758). Kennisdocument 22. Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
Edwards, E.A., 1982. Habitat suitability index models: common carp. U.S. Dept. Int. Fish.
Wildl. Serv.
Densen W.L.T. van (1984). Rapport Werkgroep Evaluatie Beheersmethoden. Snoek,
Snoekbaars en Brasem. Biologie, Populatieontwikkeling en Beheer. R.I.V.O. , S.&B., O.V.B.
Dolinin, V.A., 1976. The regulatory mechanism of the respiratory rhythm in fish. J. Ichthol.,
dl. 16 (1), p. 176 178.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
56
Drummond Sedgwick, S. 1982 The salmon handbook: the life and cultivation of fishes of the
salmon family. Andre Deutsch Ltd., London, UK, 247 p.
Elie, P. & J. Daguzan, 1976. Alimentation et croissance des civelles d'
L.
(poisson Téléosteen Anguilliforme) élevées expérimentalement, a diverses températures, au
laboratoire. Extrait des Annales de la Nutrition et de l'Alimentation 30 (1): 95 114.
Elliott, J.M., D. Trevor Crisp, R.H.K. Mann, I. Pettman, A.D. Pickering, T.G. Pottinger & I.J.
Winfield, 1992. Sea trout literature review and bibliography; NRA National Rivers Authority.
Bristol (Groot Brittanië) : NRA, 1992 . 141 p (Fisheries Technical
EPA (1999) Update of ambient water quality criteria for ammonia. U.S. Environmental
Protection Agency. Office of Water, Washington D.C.
http://www.epa.gov/waterscience/criteria/ammonia/99update.pdf
Ercken, D., 1994. Ontwikkeling van Visindex van Biotische Integriteit voor de Stilstaande
wateren (VIBSTIL). Leuven, 85 pp.
EU Water Framework Directive, 2000. Directive of the European parliament and of the
council 2000/60/EC establishing a framework for community action in the field of water
policy. Official Journal of the European Communities 22.12.2000 L 327/1.
Fetter, S., 1986. Le barbeau, son passé, son present, son avenir .Environnement 5/86.
Fritsch M. (2005). Traits Biologiques et Exploitation du Bar commun 7
& (L.)
dans des Pêcheries Françaises de la Manche et du Golfe de Gascogne. Thèse, Université de
Bretagne Occidentale; Institut Universitaire Européen de la Mer; Ecole D
Froese, R. & Pauly, D., 2004. www.fishbase.org 3 september 2004.
Gaschott, O., 1962. Die Stachelflosser (Acanthopterygii). In: Demoll, R., H.N. Maier & H.H.
Wundsch (eds.). Handbuch der Binnenfischerei Mitteleuropas. Stuttgart. Band III A: 56 67.
Gaudin, P., 1990. Microdistribution of '
L. and fry of )
order stream. Pol. Arch. Hydrobiol. 37/1 2: 81 93.
L. in a first
Gaumert, D. (1986) Kleinfische in Niedersachsen. Hinweise zum Artenschutz. Mitteilungen
aus dem Niedersächsisches Landesamt für Wasserwirtschaft. Heft 4. Hildesheim. 71 pp.
Gaumert, D., 1981. Süsswasserfische in Niedersachsen. Arten und Verbreitung als Grundlage
für den Fischartenschutz. Niedersächsisches Ministerium für Ernährung, Landwirtschaft und
Forsten.
Gaumert, D., 1983. Vorkommen von Fischarten und Wasserqualität in Niedersachsen.
Arbeiten des Deutschen Fischerei Verbandes. Heft 40: 1 17.
Gobin, M., 1989. Le Sandre () ,
). Biologie Pathologie
Psychophysiologie Applications a sa peche. These pour le Diplome d'Etat de Docteur
Veterinaire. Ecole Nationale Veterinaire de Nantes.
Goldspink C.R. (1971). Fish production studies in Tjeukemeer, The Netherlands.
Limnologisch Instituut Nieuwersluis 346 p.
Grandmottet, J.P., 1983. Prinicipales éxigences des téléostéens dulcicoles vis à vis del'habitat
aquatique. Annales Scientifiques de l'Université de Franche Comté, 4, 3 32.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
57
Groot, S.J. de, 1991. Herstel van riviertrekvissen in de Rijn een realiteit? 5: De Barbeel. De
Levende Natuur 1991 (3): 101 104.
Gulyas, P. & B. Csanyi, 1984. Acute toxic effect of different insecticides on three fish species.
Aquacultura Hungaria (Svarvas). Vol IV p. 79 85.
Hamilton, K. & E.P. Bergersen, 1984. Methods to estimate aquatic habitat variables. Fish and
Wildlife Service Bureau of Reclamation, Denver, Colorado.
Hancock, R.S., J.W. Jones & R. Shaw, 1976. A preliminary report on the spawning behaviour
and nature of sexual selection in the barbel, #
(L.). J. Fish Biol. 9:21 28.
Hardisty, M.W. & I.C. Potter, 1971. The biology of lampreys; volume 1. Academic press,
London. 123 pp
Hardisty, M.W., 1944. The life history and growth of the brook lamprey (!
Journ. Anim. Ecol. 13: 110 122.
).
Hardisty, M.W., 1986. !
(Bloch, 1784). In: Holcik, J., The Freshwaterfishes of
Europe. Vol. 1. part 1, Petromyzontiformes. Wiesbaden, Aula Verlag: 279 304.
Harsányi, A. & P. Aschenbrenner, 1995. Die Nase '
Biologie und Aufzucht. Österr. Fischerei 48: 193 202.
(Linnaeus, 1758)
Hartley, P.H.T., 1947. The natural history of some British freshwater fishes. Proc. zool. Soc.
lond., dl. 117, p. 129 206.
Hendry K. & Cragg Hine D. (2003). Ecology of the Atlantic salmon. Conserving Natura 2000
Rivers, Ecology Series 7 English Nature, Peterborough.
Herzig, A & H.Winkler, 1985. Der Einfluβ der Temperatur auf die embryonale Entwicklung der
Cypriniden. Österreichs Fischerei, 38, blz 182 196.
Heuschmann, O., 1957. Die Weissfische (Cyprinidae). In: Demoll, R., H.N. Maier & H.H.
Wundsch (eds.), 1962. Handbuch der Binnenfischerei Mitteleuropas. Stuttgart. Band III B:
23 199.
Hokanson K.E.F. (1977) Temperature requirements of some percids and adaptations to the
seasonal temperature cycle. Journal of the Fisheries Research Board of Canada 34(10):
1524 1550.
Holcík J., Banarescu P. & Evans D. (1989) General introduction to fishes. In J. Hol?ík [ed.]
The freshwater fishes of Europe. Vol. 1 (pt. 2). Aula Verlag, Wiesbaden. pp. 18 147.
Holcik J. en V. Hruska (1966). On the spawning substrate of roach
(Linnaeus,
1758) and bream
(Linnaeus 1758) and notes on the ecological characteristic
of some european fishes. Vestnik Ceskoslovenske spolecnosti zoologicke. Svazek XXX Cislo 1
p. 22 29.
Holcik J., P. Banarescu en D. Evans (1989). General Introduction to Fishes. In: The
Freshwater Fishes of Europe. Holcik J. (ed.). AULA Verlag Wiesbaden. p. 18 128.
Hölker F. & Thiel R. (1998) Biology of ruffe (
(L.)): A review of
selected European literature. International Symposium on Biology and Management of Ruffe.
Symposium Abstracts. Maart 1997.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
58
Huber, M. & A. Kirchhofer, 1998. Radio telemetry as a tool to study habitat use of nase
('
L.) in medium sized rivers. Hydrobiologia 371/372: 309 319.
Huet, M., 1959. Profiles and biology of Western European streams as related to fish
management. Trans. Am. Fish. Soc., 88, 155 163.
Huisman, E.A., C.JJ. Richter en H. Hogendoorn, 1979. Collegedictaat Visteelt. Tropische
veehouderij Algemene Visteelt en Visserij, Zodiac.
Iterson B. (1994) Habitat geschiktheid index model van de driedoornige stekelbaars. Vrije
Universiteit Amsterdam p. 29
Ivlev, V.S., 1961. Experimental Ecology of the Feeding of Fishes, Yale University Press, New
Haven, CT, 302 p.
Jelonek M. (1986). Food of juvenile stages of rudd ()
L.), roach
(
L.), and perch %
L.) in the heated waters of the Rybnik dam
reservoir (Southern Poland). Acta Hydrobiol. 28 (3/4) p. 451 461.
Jester, D.B., 1974. Life history, ecology and management of the carp, '
Elephant Butte Lake Agric.
L., in
Johal M.S., J. Novak en O. Oliva (1984). Notes on the growth of the common carp ('
) in Northern India and Central Europe. Vest. cs. Spolec. Zool. 48 p. 24 38.
Kainz, E. & Gollmann, P., 1989. Beiträge zur Verbreitung einiger Kleinfischarten in
österreichischen Fließgewässern. Österreichs Fischerei, 42 S. 240 245.
Kainz, E. & H.P Gollmann, 1990. Beiträge zur Verbreitung einiger Kleinfischarten in
österreichischen Fliessgewässern. Teil 3: Gründling 2
; Cyprinidae). Österreichs
Fischerei 43 (4): 80 86.
Kainz, E. & H.P. Gollmann, 1989. Beiträge zur Verbreitung einiger Kleinfischarten in
Österreichischen Fließgewässern. Teil 1: Koppe, Mühlkoppe oder Groppe ('
Österreichs Fischerei. 42/1989: 204 207.
L.).
Ketele, A., 1985. Studie van interspecifieke relaties tussen
L.F.
Leiura %
(L.)
8
L. Proefschrift, Universiteit
Antwerpen, Departement Biologie.
Kiyashko V.I. & Volodin V.M. (1978) The influence on the embryonic development of the
ruffe,
, of the active response of the environment. Journal of Ichthyology
18(4): 693 695.
Klein Breteler, J.G.P., 2005. Kennisdocument Europese aal of paling,
(Linnaeus, 1758). Kennisdocument 11. OVB / Sportvisserij Nederland, Bilthoven
Klein Geltink, B., 1997. Habitat geschiktheid index model van de alver. Organisatie ter
Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
Klein Geltink, B., 1997. Habitat geschiktheid index model van het Vetje. Organisatie ter
Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
Knights, B., 1991. Contamination of eels by organochlorine and heavy metal residues. EIFAC
Working Party On Eel, Dublin May 1991.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
59
Kováč, V., S. Katina, G.H. Kopp & S. Siryová 2006. Ontogenetic variability in external
morphology ans microhabitat use of spirlin
from the River Rudave
(Danube cathment). Journal of Fish Biology 68:1257 1270.
Kraiem, M. & E. Pattee, 1980. La tolérance à la temperature et au déficit en oxygène chez le
Barbeau (#
L.) et d'autres espèces provenant des zones piscicoles voisines.
Arch. Hydrobiol. 88 (2): 250 261.
Kreitman, L., 1932. La vitesse de nage des poissons. Buil. francais de Pisculture. 53 : 145
150 en 54 : 187 197.
Kris Van Looy, Jan Wouters, Anik Schneiders, Luc Denys, Jo Packet, Kris Decleer, Peter
Adriaens en Gert Van Hoydonck (2008). Afstemming doelen Integraal waterbeleid (DIW
KRW) en Natura2000. Ecologische vereisten beschermde habitattypen en soorten. Rapporten
van het Instituut voor Natuur en Bosonderzoek 2008 (INBO.R.2008.42). Instituut voor
Natuur en Bosonderzoek, Brussel
Kryzhanovsiy, S.G., 1949.Ecological and morphological development characteristics of
Cyprinoidei and Sluroidei. Tr. Inst. morfol. Zhivotnykh, No. 1
Ladiges, W. & D. Vogt (1979) Die Süsswasserfische Europas. Hamburg, Berlin. Parey. 300
pp.
Ladiges, W. & D. Vogt, 1979. Die Süsswasserfische Europas. Hamburg, Berlin. Parey.
Lammens en Hoogenboezem (1991). Diets and feeding behaviour. In: Cyprinid Fishes.
Systematics, biology and exploitation. I.J. Winfield en J.S. Nelson (eds.) Chapmann en Hall.
London New York Tokyo Melbourne Madras p. 353 372.
Lelek A. (1987)
(Acerina)
(linneaus, 1758). In: A. Lelek (ed.) The
Freshwater Fishes of Europe vol. 9: Threatened fishes in Europe. Wiesbaden (West
Duitsland). Aula, pp. 285 287.
Lelek, A., 1980. Threatened Freshwater Fishes of Europe. European Committee for the
Conservation of Nature and Natural Resources. Council of Europe. Nature and Environment
Series No. 18. Strasbourg.
Lelek, A., 1987. The Freshwater Fisches of Europe; Threatened Fishes of Europe. AULA
Verlag, Wiesbaden blz 200 202.
Leuven R.S.E.W. en F.G.F. Oyen (1987). Impact of acidification and eutrophication on the
distribution of fish species in shallow and lentic soft waters of The Netherlands: an historical
perspective. J. Fish Biol. 31 p. 753 774.
Leuven R.S.E.W., S.E. Wendelaar Bonga, F.G.F. Oyen en W. Hagemeijer (1987). Effects of
acid stress on the distribution an reproductive succes in dutch soft waters. Annls. Soc. r.
zool. Belg. 117 supp. 1 p. 231 242.
Lewis, D. B., M. Walkey en H. J. G. Dartnall, 1972. Some effects of low oxygen tensions on
the distribution of the three spined stickleback
L. and the nine spined
stickleback %
(L.). J. Fish Biol., vol. 4, p. 103 108.
Lohr, S.C., Byorth, P.A., Kaya, C.M., Dwyer, W.P., 1996. High temperature tolerances of
fluvial Arctic grayling and comparisons with summer river temperatures of the Big Hole
River, Montana.
Transactions of the American Fisheries Society. Vol. 125, no. 6,
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
60
Maes J., Stevens M. & Breine J. (2008). Poor water quality constrains the distribution and
movements of twaite shad
&
& (Lacepede, 1803) in the watershed of river
Scheldt. Hydrobiologia 602: 129 143.
Maes, J.; Stevens, M.; Breine, J. (2007). Modelling the migration opportunities of
diadromous fish species along a gradient of dissolved oxygen concentration in a European
tidal watershed. Est., coast. and shelf sci. 75(1 2): 151 162,
Malmqvist, B., 1980. Habitat selection of larval brook lampreys (!
a South Swedish stream. Oecoligia 45: 35 38.
, Bloch) in
Mann, R. H. K., 1996. Environmental requirements of European non salmonid fish in rivers.
Hydrobiologia 232: 223 235.
Mann, R.H.K., 1980. The growth and reproductive strategy of the gudgeon,
in two hard water rivers in southern England. Journ. Fish Biol. 17: 163 176.
(L.),
Me_ter, L., 1973. Contribu_ii la studiul respira_iei intestinale a cobitidelor. 2 [Contributions
to the study of the intestinal respiration in cobitid fishes.] Stud. Cercet. Biol. (Zool.) 25 (2):
131 136.
Mills, D., 1970. Salmon and trout: A resource, its ecology, conservation and management.
Oliver & Boyd, Edinburgh.
Mohr, H., 1988. Zur Biologie en fischereilichen Bedeutung der Meeräsche an der deutschen
Nord und Ostseeküste. On the biology of the Grey Mullets and their importance for fisheries
at the German coast. In: Protokolle zur Fischereitechniek. Institut für F
Möller H. & Scholz U. (1991). Avoidance of oxygen poor zones by fish in the Elbe river.
Journal of Applied Ichthyology Zeitschrift fur Angewandte Ichthyologie 7(3): 176 182.
Müller, H., 1975. Die Aale. Lebenszyklus und wirtschaftliche Bedeutung der Wanderfische
zwischen Meer und Süsswasser. Die Neue Brehm Bücherei. A. Ziemsen Verlag, Wittenberg
Lutherstadt.
Müller, K., 1961. Die Biologie der Äsche () im Lule Älv (Schwedisch
Lappland). Zeitschrift für Fischerei. Band X N.F. Heft 1 3, 1961.
Muus, B.J., 1968. Zoetwatervissengids voor alle in ons land en overige in Europa
voorkomende zoetwatervissen. Elsevier. Amsterdam, Brussel.
Muus, B.J., Nielsen, J.G., DahlstrØm, P. & B.O. Nyström, 1999. Zeevissen van Noord en
West Europa. Haarlem, 338 pp.
Nijssen, H. & S.J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. Stichting Uitgeverij K.N.N.V.,
Utrecht.
Nykaenen, M., Huusko, A., 2002. Suitability criteria for spawning habitat of riverine
European grayling. Journal of Fish Biology. Vol. 60, no. 5, p 1351 1354.
Oberdorff, T. & J. P. Porcher, 1994. An index of biotic integrity to assess biological impacts of
salmonid farm effluents on receiving waters. Aquaculture 119: 219 235.
Oberdorff, T. & R. M. Hughes, 1992. Modification of an index of biotic integrity based on fish
assemblages to characterize rivers of the Seine Basin, France. Hydrobiologia 228: 117 130.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
61
Ogle D.H. (1998) A synopsis of the biology and life history of ruffe. Journal of Great Lakes
Research 24(2): 170 185.
Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, 1988. Cursus Vissoorten, deel 1,
hoofdstuk C: De verspreiding van vissoorten over de Nederlandse binnenwateren.
OVB (1988). Cursus Vissoorten, deel 1, Nieuwegein.
OVB, 1988. Cursus Vissoorten. Afdeling Voorlichting van de Organisatie ter Verbetering van
de Binnenvisserij, Nieuwgein.
OVB, 1988. De Ruisvoorn. In: Cursus Vissoorten
OVB, 1988. Het Bermpje. In: Cursus vissoorten
Deel 1, Hoofdstuk D: 3 25.
Deel 2, hoofdstuk L: 54 59.
OVB, 1988a. Beheer en bevissing van de brasem. OVB bericht 4: 133 148.
OVB, 1988b. Cursus vissoorten. Organisatie ter Verbetering van de Binnenviserij, Lelystad,
914 pp.
OVB Bericht, 1997. Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij (OVB), Nieuwegein
(Nederland). De visstand in diepe wateren, 3, 86 104.
Panek F.M. (1987). Biology and Ecology of Carp. In: Cooper L.C. (ed.), Carp in North
America. American Fisheries Society, Bethesda Maryland p. 1 15.
Peeters B., D’heygere T., Huysmans T., Ronse Y., Dieltjens I. (2009). Toekomstverkenning
stroomgebiedbeheerplan/Milieuverkenning 2030: Modellering waterkwaliteitsscenario’s.
Wetenschappelijk rapport thema ‘Kwaliteit oppervlaktewater’, VMM, 86p.
Penczak T. M., Zalewski en M. Molinski (1976). Production of pike, roach and chub in a
selected fragment of pilica river (Barbel region). Pol. Arch. Hydrobiol. 23 (1) p. 139 153.
Penczak T., M. Zalewski, E. Suszycka en M. Molinski (1981). Estimation of the density,
biomass and growth rate of fish populations in two small lowland rivers. Ekol. pol. 29 (2) p.
233 255.
Penczak, T. & M. Zalewski, 1981. Qualitative and tentative quantitative etimates of fish stock
based on three successsive electrofishings in the medium sized Pilica River. Pol. Arch.
Hydrobiol. 28 (l):55 68.
Peters, J.S., 2005. Kennisdocument rivierdonderpad '
Kennisdocument 09. OVB / Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
(Linnaeus, 1758).
Philippart J.C. and Baras E. (1988) The biology and management of the barbel, #
(L.) in the Belgian River Meuse basin, with special reference to the reconstruction of
populations using intensively reared fish. In: %
/E 2/EKK3
H
"
)
'
, 61–82.
Philippart, J. C. & M. Vranken (1983) Atlas des poissons de Wallonie: Distribution, ecologie,
ethologie, pêche, conservation. In: Cahiers d'ethologie appliquee (...), Vol. 3, suppl. 1 2.
Philippart, J. C. & M. Vranken, 1983. Animaux menacés en Wallonie
poissons. Duculot Région Wallonne.
Protégeons nos
Philippart, J.C., 1981. Problematique de la conservation, de l'exploitation halieutique et de
l'amenagement des ressourees ichtyologiques dans une grosse riviere de la zone a barbeau:
I'Ourthe Liegeoise. Cahiers d'Ethologie appliquée l(l):39 80.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
62
Phillipart, J.C. & M. Vranken, 1983. Animaux menacés en Wallonie protégeons nos poissons.
Gembloux : 226 pp.
Picket G.D., Pawson M.G. (1994) Sea Bass; Biology, exploitation and conservation. St.
Edmundsbury Press, Suffolk (Great Britain). ISBN 0 412 40090 1
Polder, W.N., 1965. Over voorkomen, oecologie en biologie van de beekprik, !
(Bloch) in Nederland. Utrecht. 30 pp.
Poncin, P., J.C. Phüippart & C. Melard, 1986. Induction of repeated spawnings in female
barbel, #
(L.) (Pisces, Cyprinidae) reared in heated water. In: Abstracts of the
7th Conference (Fish Culture) of the European Society for Comparative Physiology and
Biochemistry, Bareelona, 1986.
Potter, I.C. & F.W.H. Beamish, 1975. Lethal temperatures in ammocoetes of four species of
lampreys. Acta Zoologica 56: 85 91.
Quak, J. & Laak, G.A.J., 1990. Inventarisatie visstand in Limburgse beken, voorjaar 1990.
Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. OVB onderzoeksrapport
1990 4, 41 pp.
Quak, J. 1993. Habitats van de zalm ()
) in het zoete water; de zalm in een
ecologisch perspectief. OVB, Nieuwegein. Onderzoeksrapport Deelrapport Sa/OVB 1993 01.
Reitsma, J. M., 1992. Habitat en corridorfunktie van oevers voor fauna. Zoogdieren, vogels,
amfibieën en reptielen, vissen, insekten. Rijkswaterstaat, Dienst Weg en Waterbouwkunde
Delft, 16 pp.
Rijksinstituut voor Natuurbeheer (1983) Natuurbeheer in Nederland; Dieren. Pudoc,
Wageningen. 423 pp.
Robotham, P.W.J., 1977. Feeding habits and diet in two populations of spined loach, '
(L.). Freshwater Biology 7 (5): 469 477.
Robotham, P.W.J., 1978. Some factors influencing the microdistribution of a population of
spined loach, '
(L.). Hydrobiologia 61 (2): 161 167.
Robotham, P.W.J., 1979. A comparison of ventilation rates and heamoglobin concentrations
between two species of loach, 8
(L.)
'
(L.).
Hydrobiologia vol. 66,2,pag. 177 180.
Ruremonde, R. van, 1988. Veranderingen van de visfauna in het Nederlandse rivierengebied:
een historisch overzicht. Doctoraalscriptie, Katolieke Universiteit Nijmegen, 65 pp.
Ruting, J. (1958) Welke vis is dat? Nederland, Centraal en West Europa. Thieme, Zutphen.
216 pp.
Sadler, K., 1979. Effects of temperature on the growth and survival of the European eel,
L. Journal of Fish Biology 15: 499 507.
Salewski, V., 1991. Untersuchungen zu Ökologie und Biometrie einer Bachneunaugen
Population (!
) im Odenwald. Fischökologie 4: 7 22.
Sarig S. (1966). Synopsis of Biological Data on Common Carp ('
1758 (Near East and Europe). FAO Fisheries Synopsis No. 31.2.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
Linnaeus),
63
Schmitz, W., 1956. Salzgehaltschwankungen in der Werra nd ihre fischereilihen
Auswirkungen. Vom Wass. 23 : 113 136.
Schneiders, A. (2007). Aanzet tot het opstellen van richtwaarden voor nutriënten in
oppervlaktewateren conform de Europese Kaderrichtlijn Water : samenvatting. versie
oktober 2007.
8
(
#
,
, 2007(27).
Instituut voor Natuur en Bosonderzoek: Brussel : Belgium. 20 pp.
Schneiders A., Van Daele T. & Wils C. (2009) Huetzonering van het rivierennetwerk in
Vlaanderen. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.24, www.nara.be.
Schneiders A. (2009) Vismodellering. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009.
INBO.R.2009.27, www.nara.be.
Schnitter P., Eichen C., Ellwanger G., Neukirchen M. & Schröder E. Empfehlungen für die
Erfassung und Bewertung von Arten als Basis für das Monitoring nach Artikel 11 und 17 der
FFH Richtlinie in Deutschland. p. 206 206. Berichte des Landesamtes für Umweltschutz
Sachsen Anhalt (Halle) . Landesamt für Umweltschutz Sachsen Anhalt in Zusammenarbeit
mit dem Bundesamt für Naturschutz, Halle (Saale).
Schoone, C.H. & M. van Breugel, 2006. Kennisdocument kolblei
(of Blicca)
L. Kennisdocument 19. 38 pag. Sportvisserij Nederland, BilthovenKennisdocument
volgnummer.
Schouten W. J. (1992) Habitat geschiktheids index model Grote modderkruiper. Organisatie
ter Verbetering van de Binnenvisserij. Nieuwegein. p 17
Schouten W.J. (1992). Habitatgeschiktheidsindex model. De Grote modderkruiper "
L. Organisatie ter verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein.
Schouten, W.J. (1993) Habitat Geschiktheid Index Model De Riviergrondel
Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB), Nieuwegein. 18 pp.
(L.).
Schouten, W.J., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Bittervoorn
L. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
Schouten, W.J., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Grote Modderkruiper "
L. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
Schouten, W.J., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Kleine Modderkruiper '
L. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
Schouten, W.J., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Ruisvoorn )
L. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
Schouten, W.J., 1992. Habitat geschiktheid model. De Aal
ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
L. Organisatie
Schouten, W.J., 1993. Habitat geschiktheid index model. De Riviergrondel '
Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
L.
Schouten. W. J. (1992) Habitat geschiktheid index model. Organisatie ter Verbetering van de
Binnenvisserij. p. 22
Schroll, F., 1959. Zur Ernahrungsbiologie der steirischen Ammocoeten !
(Bloch) unde *
,
(Regan). Int. Rev. Gesamten Hydrobiol. 44: 395 429.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
64
Seeuws P. (1996). Ecologie van beschermde rondbek en vissoorten: soortbeschermingsplan
voor de Beekprik. Universitaire Instelling Antwerpen in opdracht van Instituut voor
Natuurbehoud, Antwerpen.
Seeuws P. (1999). Ecologie en habitatpreferentie van beschermde vissoorten:
soortbeschermingsplan voor de kleine modderkruiper. Universitaire Instelling Antwerpen in
opdracht van AMINAL Natuur, Antwerpen.
Semmekrot, S. & T. Vriese, 1992. Onderzoek naar mogelijke paai en opgroeigebieden in de
Maas. OVB, Nieuwegein.
Semmekrot, S., 1993. Habitat geschiktheid index model. De Beekprik !
Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
L.
Semmekrot, S., 1993. Habitat geschiktheid index model. De Rivierdonderpad '
L. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
Sempeski, P., Gaudin, P., 1995b. Habitat selection by grayling
2. Preliminary results on
larval and juvenile daytime habitats. Journal of Fish Biology. Vol. 47, no. 2, pp. 345 349.
Simoens, I., Breine, J., Belpaire, C. (2006). Monitoringsproject visfauna : afleiden en
beschrijven van systeemeigen referentieomstandigheden en/of maximaal ecologisch
potentieel voor visgemeenschappen in elk vlaams oppervlaktewaterlichaamtype, vanuit de
overenkomstig de kaderrichtlijn water – 2006 (rapport 149). Instituut voor Bosbouw en
Wildbeheer, Groenendaal, Belgium. 109 pp.
Smyly, W.J.P., 1955. On the biology of the stone loach 8
Ecol. 24 : 167 186.
(L.). J. Anim.
Stahlberg , S. & P. Peckmann, 1987. The critical swimming speed of small Teleost fish
species in a flume. Arch. Hydrobiol., 110 blz 179 193.
Stangenberg, M., 1975. The influence of the chemical composition of water on the pike perch
(!
(L.)) fry from the lake Goplo. Limnologica 9 (3): 421 426.
Stangenberg, M., 1982. The influence of the chemical composition of water on the pike perch
(!
L.) fry from the lake Goplo. Limnologica 9 (3): 421 426.
Steinmann I., Klinger H. & Schütz C. (2006). Kriterien zur Bewertung des
Erhaltungszustandes der Populationen des Steinbeißers '
2LINNAEUS, 1758). In:
Sterba, G., 1957. Die Schmerlenartigen (Cobitidae). Handbuch der Binnenfischerei
Mitteleuropas Band IIIB, S. 201 234.
Sterba, G., 1958. Die Schmerlenartigen (Cobitidae). In: Demoll, R., H.N. Maier & H.H.
Wundsch, 1962. Handbuch der Binnenfischerei Mitteleuropas. Band IIIB: 201 234.
Tesch, F. W., 1983. Der Aal. Biologie und Fischerei. Verlag Paul Parey. Hamburg, Berlin.
Tomlinson M.L. & Perrow M.R. (2003). Ecology of the Bullhead. Conserving Natura 2000
Rivers, Ecology series No. 4 English Nature, Peterborough.
Valk, F. van der, H. Pieters & R.C.C. Wegman, 1989. Bioaccumulation in yellow eel (
) and perch (%
) from the Dutch branches of the Rhine mercury,
organochlorine compounds and polycyclic aromatic hydrocarbons. Publikaties en rapporten
van het projekt 'Ecologisch Herstel Rijn'. Publikatie no. 7. DBW/RIZA, RIVM, RIVO.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
65
Van Aelbroeck, F., 1910. Poissons des eaux douces et saumatres dans leur habitat. Imp.
Scient. Charles Bulens (Ed.), Brussel, 166 pp.
Van Beek, G.C.W., 2003. Kennisdocument grote modderkruiper, "
KeKennisdocument 01. OVB / Sportvisserij Nederland, Bilthoven
).
van Breukelen, S., 1992. Habitat geschiktheid index model. Brasem
Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
L.
van Breukelen, S., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Blankvoorn
Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
L.
Van Breukelen, S., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Karper '
Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
L.
Van den Auweele, I., 1995. Ontwikkeling van Visindex van Biotische Integriteit voor
stromende waters, toegepast op het Dijle en Demerbekken. Leuven, 78 pp.
Vandelannoote, A., R. Yseboodt, B. Bruylants, R. Verheyen, C. Belpaire, G. Van Thuyne, B.
Denayer, J. Beyens, D. De Charleroy, J. Coeck, J. Maes & P. Vandenabeele, 1998. Atlas van
de Vlaamse beek en riviervissen. Water Energik Vlario, Wijnegem, 303 pp.
van Emmerik, W. & de Nie, H.W. (2006) De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch
bekeken. Sportvisserij Nederland
van Emmerik, W.A.M. 2004. Kennisdocument pos
Kennisdocument 5. OVB /Sportvisserij Nederland, Bilthoven
L. .
van Emmerik, W.A.M., 2007. Kennisdocument schol, %
Kennisdocument 12. Sportvisserij Nederland, Bilthoven
L.
Van Iterson, B., 1994. Habitat geschiktheid index model van de Driedoornige Stekelbaars.
Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland.
Van Liefferinge C. & Meire P. (2003). Onderzoek naar het voorkomen van de Grote
modderkruiper in Vlaanderen en meer specifiek naar de populatiegrootte en de
overlevingskansen in het natuurreservaat het Goorken te Arendonk. Rapport ECOBE 03 R55
Administratie Milieu , Natuur , Land en Waterbeheer, afdeling Natuur, Antwerpen.
Van Looy, K.; Wouters, J.; Schneiders, A.; Denys, L.; Packet, J.; Decleer, K.; Adriaens, P.;
Van Hoydonk, G. (2008). Afstemming doelstellingen Integraal waterbeleid (DIW KRW) en
Natura2000 : ecologische vereisten beschermde habitattypen en soorten.
8
(
#
,
, 2008(42). Instituut voor Natuur en Bosonderzoek:
Brussel : Belgium. 53 pp.
Verneaux, J., 1981. Les poissons et la qualité d’eau. Annales Scientifiques de l’Université de
Franche Comté, 2: 33 41.
Vriese, F.T., G.A.J. de Laak & S.A.W. Jansen, 1994. Analyse van de visfauna in de Limburgse
beken, OVB Onderzoeksrapport 1994 13. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij,
Nieuwegein, 88 pp.
Waaterstraat, A., 1992. Populationsökologische Untersuchungen an '
L. und
anderen Fischarten aus zwei Flachlandbächen Norddeutschlands. Limnologica 22(2): 137
149.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
66
Waterstraat, A., 1989. Einfluß eines Gewässerausbaus auf eine Population des
Bachneunauges (!
, Bloch 1784) in einem Flachlandbach im Norden der DDR.
Fischökologie 1(2): 29 44.
Wheeler A. (1969) The fishes of the British Isles and North West Europe. Macmillan, London,
Engeland.
Wheeler, A., 1983. Freshwater Fishes of Britain and Europe. Kingfisher Books, London.
Wieser W. (1991). Physiological energetics and ecophysiology. In: Cyprinid Fishes.
Systematics, biology and exploitation. I.J. Winfield en J.S. Nelson (eds). Chapman en Hall.
London New York Tokyo Melbourne Madras. p. 426 456
Wijmans, P.A.D.M, 2007. Kennisdocument barbeel, #
Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
L. Kennisdocument 14.
Willemsen, J., 1984. Snoekbaars. In: Rapport Werkgroep Evaluatie Beheersmethoden.
Snoek, Snoekbaars en Brasem Biologie, Populatieontwikkeling en Beheer. R.I.V.O., S.& B.,
O.V.B.
Williot, P., 1991. Biologie et productions de l'esturgeon. Paris: Diffusion, Lavoisier Tec & Doc,
51 pp.
Wohlgemuth, E. (1981) Některe vlastnosti populace hořavki duhove (Rhodeus sericeus
amarus) z řeky Jihlavy. Acta Sci. Nat. mus. Moraviae Occidentalis in Tŕebič 12: pp. 29 34.
Wootton, R. J., 1976. The biology of the Sticklebacks. Academic press inc., London.
Wootton, R. J., 1984. A functional biology of stickelbacks. Croom Helm Ltd., Kent.
Zhul'kov, A.I. & S.N. Nikiforov, 1987. Some data on the morphology and biologie of the
bitterling
of the Tym' river (Sakhalin). Journ. Ichthyol. 27 (6): 120 124.
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
67
(
0%
&
Figuur 1:
Spreiding van zuurstofconcentraties in locaties waar een bepaalde vissoort
werd aangetroffen ...................................................................................21
Figuur 2:
Vergelijking van de spreiding in zuurstof, ammonium en CZV voor 3
meetplaatsgroepen:’geen vis’ = meetplaatsen zonder vis; ‘tolerant’
=meetplaatsen met enkel tolerante vissoorten; ‘gevoelig’ = meetplaatsen
met minstens 1 vissoort gevoelig voor verontreiniging. boxplot =
mediaanwaarde + 25 75% (box) + 10 90%. ..............................................25
Figuur 3:
bijdrage van de zuurstofconcentraties onder diverse scenario’s op de
habitatgeschikheid van 2 visgroepen..........................................................43
Figuur 4:
Habitatgeschiktheid van de waterlopen onder diverse scenario’s voor de
visgroep gevoelig voor verontreiniging .......................................................47
Figuur 5:
Habitatgeschiktheidskaarten van de waterlopen onder diverse scenario’s voor
de visgroep gevoelig voor verontreiniging...................................................49
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
68
Tabel 1:
Overzicht van normen voor basiskwaliteit en viswaters volgens Vlarem II........ 8
Tabel 2:
Milieukwaliteitsnormen voorgesteld voor de verschillende types van
stromende waters (Voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot
wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991
houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de
milieuvergunning en van het Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni
1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, tot
aanpassing van de milieukwaliteitsnormen voor typespecifieke fysisch
chemische en biologische variabelen in oppervlaktewateren, voor gevaarlijke
stoffen in oppervlaktewateren en in waterbodems). .....................................10
Tabel 3:
Aanvullende waterkwaliteitscriteria voor de vissen van de habitatrichtlijn
volgens Van Looy et al. 2008. ...................................................................12
Tabel 4:
Tolerantiescores gebruikt voor het berekenen van de visindex (naar Belpaire
et al., 2000) (WK = tolerantie naar waterkwaliteit, HK : tolerantie naar
habitatkwaliteit, de scores variëren tussen 1, 3 of 5 en verwijzen naar hoge
(= 5), gemiddelde (= 3) of lage gevoeligheid(= 1) voor water – of
habitatkwaliteit. ......................................................................................14
Tabel 5:
Aangepaste tolerantieklasse voor vissoorten aangetroffen in Vlaanderen en
gebruikt voor het berekenen van de visindex (naar Breine et al., 2001)
(Estuariene soorten werden hier niet mee opgenomen). ...............................15
Tabel 6:
Referenties van de beschikbare documenten voor de diverse vissoorten.........16
Tabel 7:
Rangschikking van vissoorten per kwaliteitsvariabele van goed naar slecht en
globale rangschikking op basis van alle variabelen.......................................20
Tabel 8:
Indeling in 2 tolerantieklassen op basis van de gegevens gebruikt voor de
visindex (tabel 5), gecorrigeerd door analysen van de visdatabank (zie figuur
1 en 2)...................................................................................................24
Tabel 9:
Resultaten van de significantietest (Kruskal Wallis Mediaantest) van de drie
groepen (meetplaatsen waar geen vis gevangen werd; meetplaatsen met
uitsluitend soorten die tolerant zijn en meetplaatsen met minstens 1 soort die
gevoelig is voor verontreiniging) tov de betreffende
waterkwaliteitsvariabelen. ........................................................................28
Tabel 10:
Aantal (grootte steekproef), gemiddelde, mediaan, 10 25 75 90 percentielen,
en standaard afwijking voor 3 meetplaatsgroepen: meetplaatsen waar geen
vis gevangen werd; meetplaatsen met uitsluitend soorten die tolerant zijn en
meetplaatsen met minstens 1 soort. xxx = waarde vergeleken met de
normen uit tabel 1 en 2............................................................................29
Tabel 11:
Indeling in visgroepen voor modellering .....................................................32
Tabel 12:
Mediaan, 25 en 75 percentiel, gemiddelde (gem) en aantal (N) voor 5
groepen (meetplaatsen waar geen vis gevangen werd (geen vis);
meetplaatsen met uitsluitend soorten die tolerant zijn (SOM_tol),
meetplaatsen met minstens 1 soort die gevoelig is voor verontreiniging
(SOM_intol), meetplaatsen met minstens 1 soort behorende tot het
barbeeltype die gevoelig is voor verontreiniging, meetplaatsen met
uitsluitend soorten behorende tot het brasemtype en waar minstens 1 soort
gevoelig is voor verontreiniging) van de volgende variabelen: 10% O2,
mediaan O2, mediaan NH4 N, , 90% NH4 N, mediaan Nsom, 90% Nsom,
mediaan oPO4 P, 90% oPO4 P, mediaan P totaal, 90% P totaal, 90% N
totaal, mediaan BZV, 90% BZV,mediaan CZV, 90%CZV. ..............................33
Tabel 13:
Aantal locaties waar tolerante en intolerante soorten aangetroffen worden. ....34
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
69
Tabel 14:
www.inbo.be
Mediaan, 25 en 75 percentiel, gemiddelde (gem) en aantal (N) voor 5
groepen (meetplaatsen waar juveniele gevangen werden, al dan niet
vergezeld van adulte exemplaren met minstens een soort die gevoelig is voor
verontreiniging (juv_intol) , meetplaatsen waar juveniele gevangen werden,
als dan niet vergezeld van adulte exemplaren met uitsluitend tolerante
soorten juv_tol, locaties waar enkel adulte exemplaren gevangen werden met
minstens een soort die gevoelig is voor verontreiniging adult_intol, locaties
waar enkel adulte exemplaren gevangen werden met uitsluitend tolerante
soorten (adult_tol)) van de volgende variabelen: 10% O2, mediaan O2,
mediaan NH4 N, , 90% NH4 N, mediaan Nsom, 90% Nsom, mediaan oPO4 P,
90% oPO4 P, mediaan P totaal, 90% P totaal, 90% N totaal, mediaan BZV,
90% BZV,mediaan CZV, 90%CZV10% O2, mediaan O2, mediaan NH4, , 90%
NH4, mediaan Nsom, 90% Nsom, mediaan oPO4, 90% oPO4, mediaan Ptot,
90% Ptot, 90% Ntot, mediaan BZV, mediaan CZV. ......................................35
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
70
(
%
/
&
% %
minimale watertemperatuur 14 °C (paai)
25 °C
maximale
watertemperatuur
gemiddelde
watertemperatuur
zuurstofgehalte
20 °C
minimum 2mg/l,
gemiddeld 5 mg/l
6.5 9
Zuurgraad
stroomsnelheid
mijdt een te sterke
stroming
maximale zwemsnelheid
60 cm/s
< dan 25 cm/s (paai)
bodemsubstraat
Alabaster & Lloyd,1982
Cazemier & Wiegerinck,
1993
Cazemier & Wiegerinck,
1993
Alabaster & Lloyd, 1982
Alabaster & Lloyd, 1982
de Nie, 1996
Kreitman, 1932 & Huet,
1962
Semmekrot & Vriese,
1992
Semmekrot & Vriese,
1992
Wheeler, 1969
waterkwaliteit
stenen, grove kiezel of
fijne kiezel
steenachtige of
kiezelachtige oevers, maar
ook op vegetatie
de Nie, 1996
weinig selectief; gras,
afgestorven waterplanten,
aanspoelsel, stenen en
betonnen beschoeiingen
gevoelig voor insecticiden
Gulayas & Csanyi, 1984
Saliniteit
15.5 17 ‰
Schmitz, 1956
maximum 4.5‰ (broed)
Ivlev, 1961
%
minimale watertemperatuur
3 °C (paaitemperatuur)
Brevé, 2006
maximale watertemperatuur
12 °C (paaitemperatuur)
Brevé, 2006
gemiddelde watertemperatuur
7.5 °C (paaitemperatuur)
Brevé, 2006
stroomsnelheid
150 cm/s
Brevé, 2006
bodemsubstraat
pelagisch, paaisubstraat;
grind, grof zand en
onderwatervegetatie
zeer gevoelig voor
gechloreerde koolwaterstof
bijzonder tolerant tegenover
saliniteit
Brevé, 2006
waterkwaliteit
saliniteit
www.inbo.be
Brevé, 2006
Brevé, 2006
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
71
6
minimale watertemperatuur
zuurstofgehalte
preferentietemperatuur 2 9
°C
> 4 mg/l
Drummond Sedgwick,
1982
Crisp, 1993
> 8 mg/l
zuurgraad
6.2 8.5
Cowx & Fraser, 2003,
Hendry & Cragg Hine,
2003
Quak, 1993
bodemsubstraat
grind (voortplanting)
De laak, 2007
waterkwaliteit
De Laak, 2007
saliniteit
verontreiniging heeft invloed
op alle levenstadia
zout en zoet
&
minimale watertemperatuur
4 °C
Baras, 1995b
maximale watertemperatuur
> 20 °C
De Groot, 1991
gemiddelde watertemperatuur
15.6 en 20 °C (paai)
Alabaster & Lloyd, 1982
17 23 °C (adulten)
Poncin et al.,1986
17 23 °C
Poncin et al., 1985
zuurstofminnend, > 6 mg/l;
vooral het dooierzak stadium
is gevoelig voor
zuurstofgebrek
gevoelig voor zuurstofgebrek
Wijmans 2007
zuurstofgehalte
zuurtegraad
stroomsnelheid
bodemsubstraat
www.inbo.be
zuurstofminnende soort, toch
werden er in Pilica rivier in de
jaren met jaargemiddelde
zuurstofgehaltes van 6 mg/l
en 5.4 mg/l (variërend van
3.7 6.9 mg/l) nog barbelen
gevangen
7.4 8
De Laak, 2007
Banarescu & Bogutskaya,
2003
Penczak & Zalewski, 1981
Philippart & Baras, 1989
grotere barbelen (> 40 cm)
komen vooral in de langzaam
stromende, diepere gedeelten
voor en de kleinere barbelen
(15 35 cm) in ondiepe,
snelstromende delen
de grotere barbelen worden
echter ook in snelstromende
gedeelten aangetroffen
barbeelzone
Lelek, 1980; Fetter, 1986
schone bodem van zand en
kiezelstenen
Lelek, 1980
Baras & Cherry, 1990
Wijmans, 2007
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
72
saliniteit
een bed van kleine kiezels
(paai)
de barbeel is bestand tegen
matige stedelijke vervuiling
en gevoelig voor detergenten
het dooierzakstadium lijkt erg
gevoelig voor lage
zuurstofgehaltes en voor
chemische verontreinigingen
erg gevoelig voor thermische
verontreiniging, hoge
concentraties van chlorides
en sulfaten en gechloreerde
organische verbindingen
vaak in staat, met name in
het adulte stadium, een
zekere mate van organische
verontreiniging en
eutrofiéring te verdragen
bestand tegen matige
vervuiling
enkel zoet water
minimale watertemperatuur
12 15 °C
Hardisty, 1986
maximale watertemperatuur
28 °C
Potter, 1975
20 °C
Polder, 1965
< 21 °C
Crombaghs et al., 2000
in Europa is 12 °C het meest
geschikt
> 8 mg/l
Schroll, 1959
ammocoetes kunnen een
korte tijd ovrleven in 2 mg/l
in de hoofdstroom minimum
9 mg/l
> 8 mg/l
Hardisty, 1971
gemiddeld 40 cm/sec op 25
cm en 50 cm/sec aan het
oppervlak (ammocoetes)
< 3 cm/sec (ammocoetes
Schroll, 1959
8 tot 25 cm/sec
Malmqvist, 1980
17 tot 30 cm/sec
Waterstraat, 1989
< 5 tot 15 cm/sec
(ammocoetes))
20 300 cm/sec
(paaiplaatsen)
Salewski, 1991
waterkwaliteit
gemiddelde watertemperatuur
zuurstofgehalte
stroomsnelheid
www.inbo.be
Hancock et al., 1976
Lelek, 1980
Philippart, 1981
Philippart & Vranken, 1983
Philippart & Vranken, 1983
Lelek, 1980
Wijmans, 2007
Seeuws 1996, Bohl 1993
Cazemier, 1993 in voorber
Crombaghs et al., 2000
Hardisty, 1986
Hardisty, 1986 & Hardisty,
1944
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
73
bodemsubstraat
waterkwaliteit
< 130 cm/s
Crombaghs et al., 2000
paai; zand, grind en stenen
Hardisty, 1986
modder, silt en zand
(ammocoetes)
fijn zand, grind
Hardisty, 1971
de meeste ammocoetes
komen voor bij een
chlorophyl α gehalte in de
bovenste 3 cm van de
bodem van om en nabij de
2.8 |g/m2
Malmqvist, 1980
Crombaghs et al., 2000
(
minimale watertemperatuur
14 °C
Kainz & Gollmann,1989
maximale watertemperatuur
25 °C
Quak & de Laak, 1990
gemiddelde watertemperatuur
> 16 °C
Kainz & Gollmann,1989
zuurstofgehalte
tolerant voor lage
zuurstofgehaltes
traagstromende wateren
Robotham, 1979
snelstromende wateren
Sterba, 1955
10 en 20 cm/s
Brunken, 1989
een neusstroomsnelheid (de
stroomsnelheid bij de kop)
van 0 10 cm/s
maximum 58 cm/s
OVB, 1993
stenen en/of kiezels
Sterba, 1957
zand, kiezel en modder
Aarts (in prep.)
80 % kiezels met een
diameter van 3 8 cm en 20 %
fijn zand
gevoelig voor organische
belasting
gevoelig voor industriële
vervuiling en de toegenomen
hoeveelheid oplosmiddelen
kan tegen relatief hoge
cadmium concentraties
Smyly, 1955, Brunken, 1989
minimale watertemperatuur
12 °C
Wohlgemuth, 1981
maximale watertemperatuur
24.3 °C
Wohlgemuth, 1981
gemiddelde watertemperatuur
14 20 °C (paaitijd)
Zhul'kov & Nikiforov, 1987
stroomsnelheid
bodemsubstraat
waterkwaliteit
www.inbo.be
Ketele, 1985
Stahlberg & Peckman, 1987
Brunken, 1989
Lelek, 1980
Brown, et al., 1987
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
74
zuurstofgehalte
12.65 °C
Wohlgemuth, 1981
stelt 'bescheiden' eisen aan
het zuurstofgehalte in het
water
kan tijdelijk lage
zuurstofgehalten goed
verdragen
11.5 mg/l
Lelek, 1987
bescheiden eisen, > 8 mg/l
Lelek, 1987, De Vlieger &
Dufraing, 1995
van Emmerik & de Nie, 2006
Gaumert (1986)
Wohlgemuth, 1981
zuurgraad
mijden zuur water
stroomsnelheid
zowel stilstaand als langzaam
stromend water
bodemsubstraat
saliniteit
zand, grind, klei, veen of een
dunne laag modder
bijzonder gevoelig aan
vervuiling
vooral gevoelig aan
industriële vervuiling
lage zouttolerantie
minimale watertemperatuur
4 °C
Wieser, 1991
maximale watertemperatuur
29 40 °C
Wieser, 1991
gemiddelde watertemperatuur
20 25 °C
Alabaster & Lloyd, 1982
zuurstofgehalte
hoge tolerantie voor lage
zuurstofgehaltes
lager dan 1 mg O2/l bij 24 °C
wordt vermeden
sterfte bij
zuurstofconcentratie van 0.82
mg/l bij 30 °C
preferen 5 6 mg/l
Alabaster & Robertson,
1961
Alabaster & Robertson,
1961
Alabaster & Robertson,
1961
hoge dichtheden aan
blankvoorn komen voor bij
zuurstofgehaltes rond 10 mg/l
een hoge tolerantie voor
extreme pH waarden
4.5 is lethaal
Goldspink, 1971; Penczak
et al., 1976; Penczak et al.,
1981; Jelonek, 1986
Holcik et al., 1989
adulte blankvoorn vermijdt
een pH lager dan 5.6
Alabaster & Lloyd, 1982
waterkwaliteit
zuurgraad
www.inbo.be
Ruting, 1958; Ladiges &
Vogt, 1979; Gaumert, 1981
& 1986; RIN, 1983; Lelek,
1987 ; Lelek, 1987; Ruting,
J. (1958) ; Ladiges & Vogt,
1979 Gaumert, 1986
Rijksinstituut voor
Natuurbeheer, 1983
Ruting, 1958; Philippart &
Vranken, 1983; Lelek, 1987
Philippart & Vranken,
1983
Lelek, 1987
de Jong et al, 2003
Holcik et al., 1989
Alabaster & Lloyd, 1982
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
75
minimun 6
Leuven et al., 1987
gemiddelde stroomsnelheden
tot 20 cm/s
paaisubstraat; stenen
Cragg Hine & Jones,
1969
Holcik & Hruska, 1966
fonteinkruid
Goldspink, 1971
saliniteit
Zoetwatervis met een
redelijke tolerantie voor zout
Belogolova, 1988
minimale watertemperatuur
Backiel & Zawiswa, 1968
maximale watertemperatuur
bij 8 9 °C of 45 °C stopt het
foerageren
28 30 °C
gemiddelde watertemperatuur
13 24 °C
Backiel & Zawiswa, 1968
zuurstofgehalte
Backiel & Zawiswa, 1968
bodemsubstraat
2 2.5 mg/l eerste tekenen
van zuurstofgebrek, bij 0.4
0.5 mg/l treed sterfte op
kan in wateren met pH 4.4
voorkomen
brasem van 4 5 cm heeft
een voorkeur voor wateren
met een stroomsnelheid van
3 cm/s; 2 6 jarigen
verkiezen water met een
stroomsnelheid van 4.5 8.5
cm/s
fijnkorrelig substraat
saliniteit
< 7.2 g/l
gemiddelde watertemperatuur
14 °C
Mohr, 1988
bodemsubstraat
vast substraat
Mohr, 1988
stroomsnelheid
bodemsubstraat
zuurgraad
stroomsnelheid
OVB, 1988
Leuven & Oyen,
1987
Backiel & Zawiswa, 1968
Densen, 1984; Lammens &
Hoogenboezem, 1991
Densen, 1984
%
&
minimale watertemperatuur
5.6 °C
Iterson, 1994
maximale watertemperatuur
25.7 °C
Iterson, 1994
gemiddelde watertemperatuur
16 °C
Iterson, 1994
zuurstofgehalte
2 mg/l is de minimale
zuurstofwaarde
11 mg/l is optimaal
Wootton, 1984
9 mg/l is redelijk geschikt
Lewis, Walkey & Dartnall
(1972)
Wootton, 1976
zuurgraad
www.inbo.be
6 11
Walkey & Dartnall, 1972
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
76
<
zuurstofgehalte
> 7 mg/l
bodemsubstraat
fijn zand
!
minimale watertemperatuur
10 °C
Froese & Pauly, 2004
maximale watertemperatuur
18 °C
Froese & Pauly, 2004
gemiddelde watertemperatuur
14 °C
Froese & Pauly, 2004
zuurstofgehalte
zuurstofrijk water
zuurgraad
7 8
Lelek, 1987, Beekman &
Van Emmerik, 2005,
Crombaghs et al., 1996, Van
Beek, 2003
Froese & Pauly, 2004
stroomsnelheid
Vlagzalm barbeelzone
Breitenstein & Kirchhofer,
1999
bodemsubstraat
grof zand, grind en stenen
waterkwaliteit
erg gevoelig voor
verontreiniging
wordt niet aangetroffen in
brak water
Lelek, 1987; Peňáz, 1995
in Kováč et al., 2006;
Nie, 1997
Lelek, 1987
saliniteit
!
minimale watertemperatuur
maximale watertemperatuur
Philippart & Vranken, 1983
0° C
OVB ,1998; Gaumert
,1986, Leuven et al., 1987
Alabaster & Lloyd, 1982
24 °C
< 24 °C
20 °C (larven)
13 °C
zuurstofgehalte
zuurgraad
www.inbo.be
OVB, 1988
13 14 °C (paai)
26 °C
gemiddelde watertemperatuur
Maes et al., 2008, Möller &
Scholz, 1991
Maes et al., 2008, Möller &
Scholz, 1991
in staat om in vrijwel
zuurstofloos water in leven te
blijven
> 2mg/l
voorkeur gaat niet uit naar
zure milieus
in het pH traject van 4.5 7.5
aangetroffen
6.5 9.0 is optimaal
OVB, 1998, Gaumert, 1986,
Leuven et al., 1987
Van Liefferinge & Meire,
2003
OVB, 1988
OVB, 1998, Gaumert 1986,
Leuven et al., 1987
Sterba, 1958; Van Beeck,
2003
Van Liefferinge & Meire,
2003
Sterba, 1958, Gaumert
1981
OVB, 1988
Alabaster & Lloyd, 1982
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
77
stroomsnelheid
bodemsubstraat
stilstaand en
langzaamstromend water
'brasemzone', met
stroomsnelheden van 0 tot 10
cm/s
in snelstromend water wordt
de grote modderkruiper dan
ook zelden aangetroffen
brasemzone
Sterba, 1958; Lelek, 1980;
Gaumert, 1986
de Groot, 1991
dikke, zachte modderbodems
waarin hij zich goed kan
ingraven
Ruting, 1958; Sterba,
1958; Muus, 1968; Lelek,
1980; Cihar & Maly, 1981;
Philippart & Vranken, 1983;
RIN, 1983; Gaumert, 1986
Ruting, 1958
dikke, zachte modderbodems
organische afzettingen
waterkwaliteit
kan in 'aanzienlijk belast'
water voorkomen
de (industriële) vervuiling is
één van de belangrijkste
oorzaken van de
achteruitgang van deze soort
5
minimale watertemperatuur
maximale watertemperatuur
gemiddelde watertemperatuur
zuurstofgehalte
zuurgraad
www.inbo.be
Sterba, 1958; Gaumert,
1981, 1986
de Groot, 1991
Sterba, 1958; Muus, 1968;
Lelek, 1980 ; Philippart &
Vranken, 1983 RIN, 1983 ;
Gaumert, 1986;
Van Liefferinge & Meire,
2003
Gaumert, 1981
Schouten, 1992
bij een temperatuur van 4 °C
wordt aangenomen dat de
karper in een soort
winterslaap geraakt
13 14 °C (foerageren)
Johal et al., 1984
40.6 en 40.9 °C (lethaal)
Alabaster & Lloyd, 1982
23 28 °C (foerageren)
Heuschmann, 1957
23 27 °C
Alabaster & Lloyd, 1982
19.5 °C (foerageren)
Heuschmann, 1957
de karper heeft een hoge
tolerantie voor lage
zuurstofgehaltes
bij een zuurstof concentratie
van 2 mg/l kan de karper nog
voorkomen
tolerant voor lage
zuurstofgehaltes
brede pH range, een pH van
4 4.5 is lethaal
> pH 4.5
Panek, 1987
Heuschmann, 1957
Panek, 1981
De Wilt & van Emmerik,
1988
Alabaster & Lloyd, 1982
Leuven et al., 1987
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
78
> 5.5
< 8.5 8.7
stroomsnelheid
langzaam stromende wateren
(< 10 cm/s) zijn optimaal
matig stromende wateren (<
25 cm/s) zijn suboptimaal
stilstaande tot langzaam
stromende wateren
prefereert stroomsnelheden
lager dan 20 cm/s
een begroeide oeverzone met
een slibbige bodem (voor het
foerageren)
zanderige tot slibbige bodem
bodemsubstraat
waterkwaliteit
stelt relatief lage eisen aan
de waterkwaliteit
gevoelig aan alkylfenol
saliniteit
de karper heeft een hoge
zouttolerantie
hoge zouttolerantie, kan
leven in brakwater
5
minimale watertemperatuur
maximale watertemperatuur
gemiddelde watertemperatuur
zuurstofgehalte
zuurgraad
stroomsnelheid
Edwards & Twomey, 1982
Sarig, 1966
Jester, 1974, Dolinin, 1976
Alabaster & Lloyd, 1982;
Leuven et al., 1987
De Wilt & van Emmerik,
1988
Al Hamed, 1971, Crivelli,
1981
De Wilt & van Emmerik,
1988
Meter, 1973
tolereert ook hoge
temperaturen
14 15 °C
Meter, 1973
14 15 °C
Sterba, 1958
11 14 °C
Robotham, 1977
verdraagt zuurstofarm water,
maakt bij lage
zuurstofpercentages gebruik
van zijn darmademhaling
weinig tolerant
Meter, 1973, Robotham,
1977
pH van 7 is optimaal
Gaumert, 1983
langzaam tot middelmatig
stromend water
Sterba, 1958; d'Aubenton &
Spillmann, 1977; Wheeler,
1983
Robotham 1978
fijn tot grof zand
zandige en organische
afzettingen
www.inbo.be
De Wilt, 2007
2 °C
stroomsnelheden tot ruim 27
cm/s
35 cm/s
bodemsubstraat
Leuven, R.S.E.W., S.E.
Wendelaar Bonga, F.G.F.
Oyten & W. Hagemeijer,
1987, Jester, 1974
van Breukelen, 1992
Seeuws, 1999
Leuven et al., 1987
Seeuws, 1999
Hamilton & Bergersen,
1984
Seeuws, 1999
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
79
waterkwaliteit
stelt geen bijzondere eisen
aan de waterkwaliteit
werd aangetroffen in water
met een NH4+ gehalte van
0.05 2.0 mg/l
Amonia
5 &
minimale watertemperatuur
4 °C
maximale watertemperatuur
29 °C
gemiddelde watertemperatuur
16.5 °C
zuurstofgehalte
5 mg/l (bij 23 °C)
zuurgraad
minimum 4.4
stroomsnelheid
waterkwaliteit
zowel in stromend als in
stilstaand water
modderige bodem, met
waterplanten
gevoelig aan eutrofiëring
saliniteit
zoet en ook brak
bodemsubstraat
5
maximale watertemperatuur
zuurstofgehalte
zuurgraad
stroomsnelheid
bodemsubstraat
www.inbo.be
33.6 °C (verstoord gedrag)
de maximale temperaturen
van rivieren waar kopvoorn
veelvuldig voorkomt varieert
van 22 °C tot 29 °C
in de Pilicarivier werd op
plaatsen met een jaarlijks
gemiddeld zuurstofgehalte
van 6 mg/l geen kopvoorn
meer gevangen, in
tegenstelling tot plaatsen met
een gehalte van 8.4 mg/l
7 8.5
prefereert stromend water,
maar leeft ook goed in
stilstaande meren die in
verbinding staan met een
rivier
diep, langzaamstromend
water
10 50 cm/s
optimale stroomsnelheid van
20 50 cm/s
zand, grind en stenen
Gaumert, 1986
Gaumert 1983
Schoone & van Breugel,
2006
Schoone & van Breugel,
2006
Schoone & van Breugel,
2006
Schoone & van Breugel,
2006
Leuven & Oyen, 1987
Schoone & van Breugel,
2006
OVB, 1988
Schoone & van Breugel,
2006
Schoone & van Breugel,
2006
Alabaster & Lloyd, 1982
Penczak & Zalewski, 1981
Cragg Hine & Jones, 1969;
Hellawell 1971a; Penczak et
al., 1976; Mann, 1980;
Philippart, 1981; Swales,
1982; Neophitou, 1988
Lammens & Hoogenboezem,
1991
Marquet, 1960
Heuschmann, 1957; de
Groot, 1991
Penczak et al., 1976
Leeming, 1963
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
80
waterkwaliteit
Ammoniak
Koper
Zink
Phenol
'
%
minimale watertemperatuur
maximale watertemperatuur
niet erg gevoelig voor
verontreinigingen
BOD van 7 mg/l wordt
getolereerd
gemiddeld 2 mg/l per jaar
wordt getolereerd (maximum
6.5 mg/l)
kwam nog voor bij een
gehalte van 0.13 mg/l
niet meer gevangen bij
gehalte van 5 mg/l, wel nog
bij 1 mg/l en 0.3 mg/l
kwam nog voor bij een
gehalte van 0 4.4 mg/l, bij
3.2 130 mg/l niet meer
Philippart & Vranken, 1983
tegen lage temperaturen is de
aal niet goed bestand, bij 10
°C stopt de groei van glasaal,
de activiteit en
voedselopname zijn dan zeer
laag of eveneens gestopt
1 3 °C
Elie & Daguzan, 1976
35 °C (groeistop)
Ezzat & El Seraffy, 1976 in
Tesch, 1983
Sadler, 1979
33 39 °C
gemiddelde watertemperatuur
zuurstofgehalte
zuurgraad
stroomsnelheid
bodemsubstraat
waterkwaliteit
www.inbo.be
Harper et al., 1979
Harper et al., 1979
Alabaster & Lloyd, 1982
Harper et al., 1979
Alabaster & Lloyd, 1982
Sadler, 1979
20 26 °C (optimaal voor
kweekaal)
18 °C
Tesch, 1983
een zuurstofgehalte van 2.5
mg/l is bij 21 °C de
ondergrens; lagere
zuurstofgehaltes worden niet
verdragen
2 mg/l (bij 15 °C)
Hill, 1969 in Tesch, 1983
behoren tot de soorten die het
best bestand zijn tegen een
lage pH waarde van het water
werd in Nederland
aangetroffen in water met een
pH van 5 tot 8
5 8
Alabaster & Lloyd, 1982
komt zowel in stilstaand als
snelstromend water voor
een zachte, modderige of
zandige bodem of oever
waarin kan worden gegraven
naarmate de hoeveelheid
zwevende stof in het water
toenam, werd de neiging tot
migratie groter; deze stopte
Müller, 1975
Sadler, 1979
Klein Breteler, 2005
Leuven & Oyen, 1987
Leuven & Oyen, 1987
Müller, 1975
Alabaster & Lloyd,
1982
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
81
zodra het water weer helder
begon te worden
gezien de ubiquistische
verspreiding en zijn
aanwezigheid in vrijwel ieder
water, is de aal waarschijnlijk
de minst gevoelige vissoort
voor habitatverandering en
vervuiling
voor phenol ligt de LC50 (7
dagen) tussen 8 11 mg/l; de
LC50 (4 dagen) voor koper
bedraagt 4 mg/l bij 10 °C in
hard water (250 mg/l CaCO3)
weinig gevoelig voor
vervuiling
komt in zowel zout, brak als
zoet water voor
zout en zoet
Alabaster & Lloyd, 1982
'
maximale watertemperatuur
30.4 34.5 °C
Hokanson, 1977
gemiddelde watertemperatuur
15 20 °C
Hölker & Thiel, 1998
zuurstofgehalte
5 6 mg/l
Holčík et al, 1989
zuurgraad
7 10
Kiyashko & Volodin, 1978
stroomsnelheid
stilstaand tot traag stromend
van Emmerik, 2004
bodemsubstraat
zachte, schone bodem
Lelek, 1987
Saliniteit
zoet en brak tot 100 120‰
saliniteit
Ogle, 1998
Saliniteit
Lelek, 1980
Lelek, 1980
van der Valk et al., 1989;
Knights, 1991
Klein Breteler, 2005
9
minimale watertemperatuur
8 °C
(OVB, 1988)
maximale watertemperatuur
28 30 °C
Heuschmann, 1957
37 °C (sterfte)
Alabaster & Lloyd, 1982
gemiddelde watertemperatuur
18 24 °C
Alabaster & Lloyd (1982)
zuurstofgehalte
geringe behoefte
Gaumert, 1981
Lelek, 1980
zuurgraad
bestand tegen vrijwel
complete zuurstofloosheid
8.1
stroomsnelheid
zowel in stilstaand als in
langzaam stromend water
bodemsubstraat
wordt vooral aangetroffen
waar de bodem met zacht
www.inbo.be
Leuven & Oyen, 1987;
Leuven et al., 1987
Heuschmann, 1957; Lelek,
1980; Gaumert, 1981;
Philippart & Vranken, 1983
Gaumert, 1981
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
82
sediment bedekt is
waterkwaliteit
saliniteit
Ammonia
Chloride
omdat de rietvoorn als
typische oppervlaktevis,
zelden op of in de bodem
naar voedsel zoekt, speelt
het bodemsubstraat geen rol
voor alle soorten vervuiling
gevoelig, vooral voor
industrieel anorganisch
afvalwater gevoelig
komt ook in brakwater voor
Schouten, 1992
euryhaline soort
Philippart & Vranken, 1983
de LC50 (2.5 tot 4 dagen) van
ongeïoniseerd NH3 is 0.44
mg/l; de LC50 (7 dagen) is
0.48 mg/l en de LC50 (95
dagen) is 0.24 mg/l
bij chloride concentratie van
1.0 mg/l (een temperatuur
van 4.5 7 °C, een pH van
7.2 7.3 en een constant
opgelost zuurstof gehalte)
trad sterfte op tussen 41 82
uur
Alabaster & Lloyd, 1982
Lelek, 1980
Heuschmann, 1957
Alabaster & Lloyd, 1982
9
minimale watertemperatuur
7 °C
Peters, 2005
maximale watertemperatuur
18 °C
Kainz, 1989
temperaturen hoger dan 20 °C
geven aanleiding tot onrustig
gedrag en een zeer sterke
ademhaling
< 21 °C
Adamicka, 1984
gemiddelde watertemperatuur
zuurstofgehalte
14 16 °C
Seeuws, 1999, Tomlinson &
Perrow, 2003
Kainz, 1989
13 °C
Peters, 2005
wateren die constant met
zuurstof zijn verzadigd
het minimum zuurstofgehalte
in de zomer mag niet lager zijn
dan 8 mg/l
> 8 mg/l
Lelek, 1980
5.8 9
stroomsnelheid
www.inbo.be
een sterke voorkeur voor
locaties met een lage
stroomselheid
48% van de
rivierdonderpadden komt voor
Gaumert, 1986
Seeuws, 1999, Tomlinson &
Perrow, 2003
Peters, 2005
Gaudin, 1990
Gaudin, 1990
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
83
op plaatsen met een
stroomsnelheid van 0 3 cm/s
brede range van
stroomsnelheden
10 100 cm/s
bodemsubstraat
zandige tot stenige bodem
stenig substraat
waterkwaliteit
onvervuilde wateren
hebben een zekere tolerantie
voor verlaagde
zuurstofgehaltes en een
bepaalde hoeveelheid
microverontreinigingen
BOD < 2mg/l
saliniteit
zoet, tolereert ook zwak brak
water
9
%
minimale watertemperatuur
maximale watertemperatuur
gemiddelde watertemperatuur
zuurstofgehalte
stroomsnelheid
www.inbo.be
Peters, 2005
Seeuws, 1999, Tomlinson &
Perrow, 2003
Waterstraat, 1992
Peters, 2005 Seeuws,
1999, Tomlinson & Perrow,
2003
Waterstraat, 1992
Peters, 2005
Seeuws, 1999, Tomlinson &
Perrow, 2003
Peters, 2005
in 2 rivieren in Engeland was
enkel lengtetoename bij
watertemperaturen > 12 °C,
is tevens ook de
begintemperatuur van de
paaitijd
12 °C
Mann, 1980
24 °C
Ruting, 1958
28 °C (lethaal)
Kraiem & Pattee, 1980
28.6 °C
Alabaster & Lloyd, 1982
29 30 °C
Schouten, 1993
12 °C
Alabaster & Lloyd, 1982
21 °C
Schouten, 1993
stelt hoge eisen aan het
zuurstofgehalte
de eisen aan het
zuurstofgehalte zijn niet
bijzonder hoog
een grote zuurstofbehoefte,
kan wel in leven blijven in
water met een
zuurstofgehalte van 5 7 mg/l,
bij 20 °C is het lethale
zuurstofgehalte 1.9 mg/l
heeft een voorkeur voor
snelstromend water, maar
Bacmeister, 1977 &
Wheeler, 1983
Lelek, 1987
Schouten, 1993
Kraiem & Pattee, 1980
Kainz & Gollmann, 1990
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
84
kan zich ook in stilstaand
water goed handhaven
voorkeur voor stromend
water, maar kan zich ook in
stilstaand water goed
handhaven
zand of grind (paai)
bodemsubstraat
stelt weinig eisen, maar
vermijdt zachte veenbodem
stelt geen bijzonder hoge
eisen aan de waterkwaliteit
bestand tegen beperkte
maten van organische
verontreiniging
komt ook voor in zwak brak
binnenwater in Noord Holland
en in brakwatergebieden van
de Oostzee
zoet en zwak brak water
waterkwaliteit
saliniteit
Beers, 2005
Kennedy & Fitzmaurice,
1972
Cazemier & Wiegerinck,
1993
Gaumert, 1981
Banarescu et al., 1999
Ruting, 1958; Wheeler,
1983
Ruting, 1958
9
maximale watertemperatuur
< 18.5 °C
Seeuws, 1996, Bohl, 1993
zuurstofgehalte
8 10 mg/l
Seeuws, 1996, Bohl, 1993
stroomsnelheid
20 30 (> 10 cm/s)
Seeuws, 1996, Bohl, 1993
bodemsubstraat
zandig sediment en
organische afzettingen
BOD < 4.3 mg/l
Seeuws, 1996, Bohl, 1993
waterkwaliteit
Seeuws, 1996, Bohl, 1993
minimale watertemperatuur
1 °C
Bergman, 1989
maximale watertemperatuur
28 °C
Bergman, 1989
gemiddelde watertemperatuur
13.5 °C
Bergman, 1989
zuurstofgehalte
> 30%
Bergman, 1989
stroomsnelheid
maken gebruik van de
getijdenstromingen
zand
van Emmerik, 2007
waterkwaliteit
overbevissing heeft grotere
impact dan verontreiniging
van Emmerik, 2007
saliniteit
minder tolerant voor
zoetwater dan de bot
Wheeler, 1969
bodemsubstraat
www.inbo.be
van Emmerik, 2007
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
85
maximale watertemperatuur
22 °C
Alabaster, 1967
zuurstofgehalte
minimaal 6 mg/l
zuurgraad
7 8
Cazemier & Wiegerinck,
1993
Alabaster & Lloyd, 1982
stroomsnelheid
vlagzalm en de barbeelzone
Beekman, 2005
bodemsubstraat
kiezels en grote stenen
saliniteit
zoet
Bacmeister, 1977; Harsányi
& Aschenbrenner, 1995;
Huber & Kirchhofer, 1998
Beekman, 2005
minimale watertemperatuur
een temperatuur van 0.l °C
wordt voor lange tijd
getolereerd
0.1 °C wordt nog getolereerd
Casselman, 1978
een plotselinge daling van de
temperatuur kan echter wel
sterfte tot gevolg hebben (van
22 naar 5 °C)
29.4 °C (lethaal)
Ash, Chymko and Gallup,
1974
29.4 °C
De Laak & Emmerik, 2006
23 24 °C
McCauley & Casselman,
1981
De Laak & Emmerik, 2006
maximale watertemperatuur
gemiddelde watertemperatuur
23 24 °C
zuurstofgehalte
zuurgraad
stroomsnelheid
bodemsubstraat
www.inbo.be
een kritische waarde van 0.2
0.5 mg/l
bij de door de snoek
geprefereerde temperatuur
van 20 °C is de lethale
zuurstofconcentratie 0.75
mg/l
kritische waarde; 0.2 0.5 mg/l
De Laak & Emmerik, 2006
Casselman, 1978
Douderoff & Shummway,
1970
Casselman , 1978
De Laak & Emmerik, 2006
bij een pH van 4 werd snoek
waargenomen als dominante
soort
4 9.5
Leuven & Oyen ,1987
verkiest zwak stromend water
Paragamian, 1976
maximaal 44 cm/s gedurende
10 minuten
zwak stromende
Jones, Kiceniuk & Bandford,
1974*; Diana, 1980
De Laak & Emmerik, 2006
bodems begroeid met planten
Carbine & Applegate, 1964
modder en grindbodem
De Laak & Emmerik, 2006
Leuven & Oyen, 1987
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
86
waterkwaliteit
saliniteit
&
minimale watertemperatuur
dooierzakstadium is
gevoeliger voor H2S
maximum 11 15.5 ‰
De Laak & Emmerik, 2006
5 7‰
De Laak & Emmerik, 2006
Marshall & Johnson, 1971
bij 5 °C stopt alle activiteit
Gobin, 1989
8 °C (paai)
Alabaster, 1967
35 °C (lethaal)
Willemsen, 1984
22 °C(paai)
Alabaster, 1967
gemiddelde watertemperatuur
18 22 °C
Gobin, 1989
zuurstofgehalte
reeds bij een gehalte van
minder dan 5 6 mg/l trekken
adulte snoekbaarzen weg,
een zuurstofgehalte van 4.5
mg/l is lethaal voor jonge
snoekbaars
hoge eisen aan het
zuurstofgehalte
in een experiment, waarbij de
zuurtolerantie van
snoekbaarslarven van 11.5
16 mm onderzocht werd,
bleek een pH van 6.4 8.2
onschadelijk te zijn
6.4 8.2 (larven)
Kuznetzova, 1955, in;
Gobin, 1989
prefereert (vrijwel) stilstaand
zoet water, hoewel deze
soort ook in water met een
stroomsnelheid van > 10
cm/s wordt aangetroffen
de omstandigheden in
stilstaand water zijn
gunstiger dan in stromend
water
hoofdzakelijk in (vrijwel)
stilstaand
harde bodem
Gobin,1989
komt vrijwel uitsluitend in
zoet water voor, maar is ook
enkele malen in matig brak
water met een saliniteit van
11 tot 12‰ gevangen
zoet, af en toe in matig brak
Gobin, 1989
een Ca concentratie tot 1500
mg/l veroorzaakt geen sterfte
onder snoekbaarslarven
Stangenberg, 1975
maximale watertemperatuur
zuurgraad
stroomsnelheid
bodemsubstraat
saliniteit
Calcium
www.inbo.be
Aarts, 2007
Stangenberg, 1975
Stangenberg, 1975
Gaschott, 1962
Aarts, 2007
Gaschott, 1962; Aarts, 2007
Aarts, 2007
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
87
een Cu concentratie tot
0.125 mg/l is niet direct
toxisch, maar bij
concentratie verhoging treedt
sterfte op
Stangenberg, 1975
Herzig & Winkler, 1985
maximale watertemperatuur
eieren sterven bij < 12 °C,
minimum 17 °C voor
eiafzetting
32.8 3.6 °C (lethaal)
gemiddelde watertemperatuur
21 ± 0.5 °C
Kryzhanovskiy, 1949
zuurstofgehalte
de adult kan kortstondige
verlagingen vrij goed aan,
vooral als de
watertemperatuur laag ligt
6.5 9
van der Linden, 1996
minimum 0 cm/s, gemiddelde
van 13 cm/s, maximum van
40 cm/s
kritische stroomsnelheid voor
vetjes met een lengte van 5
cm is vastgelegd op circa 40
cm/s
bij korte ‘verplaatsing’
(migratie) voor hun paaitijd
kunnen ze ook stuwpanden
met stroomsnelheden van
100 cm/s overwinnen
vetjes mijden snelstromende
wateren
modder en slib, het
zogenaamde zachte substraat
gevoelig voor vervuiling,
maar niet voor fluctuaties in
de temperatuur of het
waterpeil
kan ook aangetroffen worden
onder licht zoute
omstandigheden in ondiepe
baaien van de Oostzee en
tolereert hij in aquaria
wekenlang een zoutgehalte
tot 10 ‰ zonder zichtbare
schade
Akkermans, 1996
Koper
(
minimale watertemperatuur
zuurgraad
stroomsnelheid
bodemsubstraat
waterkwaliteit
saliniteit
Arnold & Längert im druck
Alabaseter & Loyd, 1982
Stahlberg & Peckman, 1987
Blohm et al., 1994
Arnold, 1989
Arnold & Längert, 1995;
Blohm
., 1994
Lelek 1987
Arnold & Längert in druk
%6
maximale watertemperatuur
23 25 °C
Lohr et al., 1996
zuurstofgehalte
zuurstofrijk
De Laak, 2007
zuurgraad
5.5 6.5
Müller, 1961
stroomsnelheid
30 tot 60 cm/s
Nykaenen & Huusko, 2002
www.inbo.be
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
88
bodemsubstraat
Sempeski & Gaudin, 1995
waterkwaliteit
fijne stenen en grof gravel
of grof en fijn gravel
(juvenielen)
hardheid H2O;0.5 0.8 ºdH
saliniteit
1.5 2.7 ‰
Müller, 1961
maximale watertemperatuur
36 °C
van Ruremonde, 1988
gemiddelde watertemperatuur
17 °C
Alabaster, 1967
zuurstofgehalte
minimaal 5 mg/l
Vriese et al., 1994
zuurgraad
5 9
Vriese et al., 1994
stroomsnelheid
voorkeur aan stromend
water en litorale zone van
meren
bodemsubstraat
saliniteit
bodem van stenen, kiezel,
grind, slib en waterplanten
of afgestorven planten
materiaal
zoet, tolereert ook zout
Wheeler, 1969, Hartley,
1947, Heuschmann, 1957,
Cala, 1970, Dolinin, 1976,
Braband, 1985, Boikova,
1986
van Emmerik & de Nie, 2006
7 &
minimale watertemperatuur
2 °C
Fritsch, 2005
maximale watertemperatuur
32 °C
Fritsch, 2005
gemiddelde watertemperatuur
17 °C
Fritsch, 2005
zuurstofgehalte
zuurstofrijkwater
Fritsch, 2005
stroomsnelheid
Fritsch, 2005
saliniteit
kunnen tegen sterke
stroming
rotskusten, steenstorten en
bij de branding van
zandstranden
erg gevoelig voor
zuurstofloosheid
brede zouttolerantie
7 0
minimale watertemperatuur
0 °C
De Laak, 2007
maximale watertemperatuur
25 30 °C
Mills, 1970
gemiddelde watertemperatuur
8.75 °C
De Laak, 2007; Mills, 1970
zuurstofgehalte
> 10 mg/l
Pottinger & Winfield, 1992
bodemsubstraat
waterkwaliteit
www.inbo.be
Nykaenen & Huusko, 2002
OVB, 1988
Fritsch, 2005, de Boer, 1983
Picket & Pawson, 1994
Fritsch, 2005
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
89
zuurgraad
6.8 7.8
Mills, 1970
bodemsubstraat
De Laak, 2007
saliniteit
paaien; percentage zand in
het paaibed bij voorkeur
lager dan 5%
gevoelig aan
bestrijdingsmiddelen
zoet en zout (enkel adulten)
7
maximale watertemperatuur
< 21 °C
Crombaghs et al., 2000
zuurstofgehalte
> 8 mg/l
Crombaghs et al., 2000
stroomsnelheid
< 150 cm/s
Crombaghs et al., 2000
bodemsubstraat
zand, grind en slib
Crombaghs et al., 2000
waterkwaliteit
www.inbo.be
De Laak, 2007
De Laak, 2007
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
90
(
%
,
%
1> 0
%-
&
+
%
1> 0
%
6%
6%
% %
&
&
10
10
4
8
8
3
2
1
0
0
10 percentiel O2 (mg/l)
5
90 percentiel NH4-N (mg/l)
gemiddelde BZV (mg O2 /l)
Vissoorten van de overgangsgroep die naar de groep “gevoelig voor verontreiniging”
verschuiven:
6
4
2
0
1
bermpje
10
2
10 percentiel O2 (mg/l)
4
0
8
4
8
6
4
2
0
0
1
0
riviergrondel
0
1
4
3
2
1
0
0
1
kleineModderkruiper
10
10
8
8
10 percentiel O2 (mg/l)
5
6
4
2
1
riviergrondel
riviergrondel
90 percentiel NH4-N (mg/l)
gemiddelde BZV (mg O2 /l)
0
1
12
6
www.inbo.be
2
bermpje
90 percentiel NH4-N (mg/l)
gemiddelde BZV (mg O2 /l)
bermpje
0
4
0
0
1
6
6
4
2
0
0
0
1
kleineModderkruiper
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
0
1
kleineModderkruiper
91
Vissoorten van de overgangsgroep die tot de groep “tolerant voor verontreiniging” behoren:
4
3
2
1
0
0
8
10 percentiel O2 (mg/l)
90 percentiel NH4-N (mg/l)
gemiddelde BZV (mg O2 /l)
10
5
6
4
2
0
0
1
zeelt
2
0
1
10
10 percentiel O2 (mg/l)
4
www.inbo.be
2
1
12
6
vetje
4
zeelt
90 percentiel NH4-N (mg/l)
gemiddelde BZV (mg O2 /l)
zeelt
0
6
0
0
1
8
8
4
0
8
6
4
2
0
0
1
vetje
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
0
1
vetje
92
%%
&
+
%
%@ &
1> 0
%
6%
?%
&
%
10
4
2
10
8
6
4
2
0
1
0
2
0
0
rietvoorn
4
3
2
1
10
8
8
10 percentiel O2 (mg/l)
90 percentiel NH4-N (mg/l)
5
6
4
2
6
4
2
0
0
0
0
0
1
1
0
bittervoorn
bittervoorn
3
2
1
0
10
8
10 percentiel O2 (mg/l)
90 percentiel NH4-N (mg/l)
4
6
4
2
0
0
1
winde
1
bittervoorn
10
5
1
rietvoorn
10
gemiddelde BZV (mg O2/l)
4
1
rietvoorn
gemiddelde BZV (mg O2/l)
6
0
0
www.inbo.be
8
10 percentiel O2 (mg/l)
6
90 percentiel NH4-N (mg/l)
gemiddelde BZV (mg O2 /l)
vissoorten van de de groep “gevoelig voor verontreiniging” die verschuiven naar de groep “tolerant
voor verontreiniging”:
8
6
4
2
0
0
1
winde
Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen
0
1
winde
93