Location via proxy:   [ UP ]  
[Report a bug]   [Manage cookies]                

Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen

2009

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat 25 - 1070 Brussel - T.: +32 (0)2 558 18 11 - F.: +32 (0)2 558 18 05 - info@inbo.be - www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen Wetenschappelijk rapport - NARA 2009 Anik Schneiders, Ilse Simoens, Claude Belpaire INBO.R.2009.22 Auteurs: Anik Schneiders, Ilse Simoens, Claude Belpaire Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) is het Vlaams onderzoeks- en kenniscentrum voor natuur en het duurzame beheer en gebruik ervan. Het INBO verricht onderzoek en levert kennis aan al wie het beleid voorbereidt, uitvoert of erin geïnteresseerd is. Vestiging: INBO Brussel Kliniekstraat 25, 1070 Brussel www.inbo.be e-mail: anik.schneiders@inbo.be Wijze van citeren: Schneiders A.; Simoens I., Belpaire C. (2009). Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2009 (22). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. D/2009/3241/294 INBO.R.2009.22 ISSN: 1782-9054 Verantwoordelijke uitgever: Jurgen Tack Foto cover: Vilda Photo © 2009, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek NARA 2009 Wetenschappelijk rapport Aquatisch luik – deel 3 ! "# $% ! & &' ( INBO.R.2009.22 % Dit rapport maakt deel uit van een reeks wetenschappelijke rapporten opgesteld in het kader van de natuurverkenning 2030 (www.inbo.be). In de natuurverkenning worden de toekomstverkenningen of de scenario’s voor de waterkwaliteitsverbetering uit de stroomgebiedbeheerplannen doorgerekend naar potentiële herstelkansen voor vissen. De doelstelling van dit deelrapport is het voor twee visgroepen (een groep ‘tolerant voor verontreiniging’ en een groep ‘gevoelig voor verontreiniging’) om die effecten van waterkwaliteitsveranderingen te kunnen bepalen. Voor elke visgroep wordt bepaald bij welke randvoorwaarden reproductie en/of migratie mogelijk is. Hiervoor worden 3 bronnen verkend: het wetgevend kader, een literatuurstudie en een analyse van de beschikbare veldgegevens. Voor dit laatste punt is voor het eerst een koppeling gemaakt tussen de verspreidingsgegevens in de visdatabank (Vis InformatieSysteem: http://vis.milieuinfo.be/) en de fysisch chemische gegevens van de Vlaamse Milieumaatschappij (http://www.vmm.be/water). Die koppeling laat toe om de randvoorwaarden voor waterkwaliteit waarbinnen bepaalde soorten of soortengroepen worden aangetroffen in Vlaanderen te berekenen. De analyse toont aan dat er een beduidend verschil is in waterkwaliteit tussen rivieren waar gevoelige soorten voorkomen ten opzichte van de rivieren waar enkel tolerante soorten aangetroffen worden of rivieren zonder vis. Aangevuld met Europese en Vlaamse normen voor (vis)waterkwaliteit en met literatuurgegevens zijn hieruit waterkwaliteitscriteria gedistilleerd. De normen voor viswaterkwaliteit zijn sturend voor het vastleggen van de optima voor reproductieplaatsen. De veldgegevens bepalen de suboptima voor reproductie en de kwaliteitsgrenzen waarbinnen migratie mogelijk is. Omdat de waterkwaliteitscriteria in eerste instantie gebruikt worden om gemodelleerde waterkwaliteitsgegevens door te rekenen naar potentiële effecten op visherstel, zijn grenswaarden uitgewerkt voor 7 waterkwaliteitsvariabelen waarvoor ook gemodelleerde waarden beschikbaar waren. Op basis van de 7 criteria kan voor elk riviertraject een eindscore berekend worden. Deze eindscore geeft een globaal beeld van de zuurstofhuishouding, de organische belasting en de nutriëntenhuishouding van een riviertraject in relatie tot herstelkansen voor een bepaalde visgroep. De eindscore is een ruwe maat voor de gemiddelde reproductie of migratiekansen van een visgroep tolerant of gevoelig voor verontreiniging. Ze is berekend voor de drie " uit de stroomgebiedbeheerplannen. De scenario’s zijn uitgewerkt voor 5200 km waterlopen behorende tot het stroomgebied van de Schelde (Peeters et al. 2009). Deze scenario’s werden in dit rapport doorgerekend naar effecten op de waterkwaliteit. De 7 gemodelleerde waterkwaliteitsvariabelen werden – op basis van de waterkwaliteitscriteria doorgerekend naar een eindscore die overeenkomt met de ) & % & % . Deze rekenmethode geeft meer inzicht in de doeltreffendheid van deze scenario’s voor visherstel. Zo blijkt dat er vooral na het uitvoeren van het volledige maatregelenprogramma tegen 2027 (E27) een duidelijke verbetering optreedt van de waterkwaliteit waarbij gevoelige soorten opnieuw hoge reproductiekansen krijgen. De maatregelen tegen 2015 zorgen er vooral voor dat soorten opnieuw doorheen het netwerk kunnen migreren en dat stilaan meer trajecten met lage tot gematigde reproductiekansen ontstaan. Een vergelijking van het Europa scenario en het referentiescenario, toont aan dat het Europa scenario in verhouding weinig meerwaarde biedt. Het is dan ook aan te raden om voor dit scenario een aantal alternatieven op te stellen en door te rekenen. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 1 0 Context natuurverkenning 2030 ................................................................. 1 0.1 0.2 0.3 Toekomstverkenning milieu en natuur......................................................... 1 Scenario’s................................................................................................ 1 Scenarioberekeningen en onderlinge samenhang.......................................... 3 1 Inleiding en doelstelling............................................................................. 6 2 Wetgevend kader ..................................................................................... 7 2.1 2.2 2.3 Vlaremnormen ......................................................................................... 7 Normen ‘goede ecologische toestand’.......................................................... 9 Bijkomende normen Habitatrichtlijn ...........................................................12 3 Literatuur ...............................................................................................13 3.1 3.2 Tolerantiescores voor de visindex ..............................................................13 Soortspecifieke kennis .............................................................................15 4 Relatie waterkwaliteit en visfauna op basis van veldgegevens .......................18 4.1 4.2 4.2.1 4.3 4.3.1 4.4 4.5 Koppeling vis en waterkwaliteitsgegevens .................................................18 Waterkwaliteit per vissoort .......................................................................18 Vergelijking met gevoeligheidsklassen........................................................19 Waterkwaliteit per tolerantiegroep .............................................................24 Vergelijking met normen ..........................................................................30 Waterkwaliteit per Huetzone .....................................................................31 Waterkwaliteit bij aanwezigheid juvenielen .................................................34 5 Vaststellen criteria voor de vismodellering ..................................................36 5.1 Berekenen van de eindscores voor waterkwaliteit ........................................39 6 Resultaten scenario’s waterkwaliteit...........................................................42 6.1 6.2 Habitatgeschiktheid per waterkwaliteitsvariabele .........................................42 Habitatgeschiktheidskaarten per visgroep...................................................47 7 Besluiten ................................................................................................51 Lijst van figuren en tabellen .......................................................................................68 Bijlage 1: soortenvereisten op basis van literatuurgegevens ...........................................71 Bijlage 2: vgl waterkwaliteit aan /afwezigheid van soorten.............................................91 www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 2 * + % ,*-* *./ % De Milieuverkenning 2030 (MIRA 2009) en de Natuurverkenning 2030 (NARA 2009) beschrijven de toekomst van het leefmilieu en van de natuur in Vlaanderen. Het doel is de beleidsmakers en het geïnteresseerde publiek inzicht te geven in te verwachten evoluties van het leefmilieu en van de natuur in Vlaanderen, bij bepaalde beleidskeuzes en binnen een gegeven sociaal economische context. Dit wetenschappelijk rapport maakt deel uit van een reeks rapporten die de wetenschappelijke onderbouwing van MIRA 2009 en NARA 2009 bevatten. *., " De Natuurverkenning 2030 beschrijft de mogelijke evolutie van de natuur in Vlaanderen tijdens de periode 2005–2030 aan de hand van drie landgebruikscenario’s: • In het scenario referentie (*R) wordt het beleid uit de periode 2000 2007 ongewijzigd voortgezet en worden de voorziene plannen uitgevoerd. • Het scenario scheiden (*S) verdeelt de open ruimte tussen de gebruiksvormen ervan, en groepeert die gebruiksvormen ruimtelijk in homogene clusters (terrestrische verkenning). Ontsnippering van waterlopen gebeurt prioritair in functie van soorten van Europees belang (aquatische verkenning). • In het scenario verweven (*V) maakt de zorg voor natuur integraal deel uit van alle landgebruiksvormen, en worden de gebruiksvormen van de open ruimte ruimtelijk door elkaar verweven (terrestrische verkenning). Ontsnippering van waterlopen richt zich op de grotere verbindingen in het waterlopennetwerk (aquatische verkenning). Elk landgebruikscenario bestaat uit een pakket beleidsmaatregelen waarvan het gezamenlijk effect wordt berekend. Bij de samenstelling van de pakketten wordt gestreefd naar een vergelijkbare kostprijs per scenario. Langetermijndoelstellingen van het natuur , bos en waterbeleid vormen een toetsingskader om de verwachte effecten te beoordelen. De drie landgebruikscenario’s in de Natuurverkenning 2030 zijn elk geënt op twee milieuscenario’s uit de Milieuverkenning 2030: • In het scenario referentie (R*) wordt het beleid uit de periode 2000 2007 ongewijzigd voortgezet en worden de voorziene plannen uitgevoerd. • In het scenario Europa (E*) worden bijkomende inspanningen genomen om tegen 2020 2030 de Europese milieudoelstellingen te halen. De aquatische verkenning bevat twee varianten van het Europa scenario, aansluitend op de scenario’s in de ontwerp stroomgebiedbeheerplannen. In het scenario Europa 2027 (E27*) wordt een maximale set van aanvullende maatregelen uitgevoerd om tegen 2027 de Europese doelstelling te halen. In het scenario Europa 2015 (E15*) worden enkel tegen 2015 de meest haalbare aanvullende maatregelen uitgevoerd. De landgebruiks en de milieuscenario’s worden uitgetekend binnen éénzelfde sociaal economische verkenning. In de terrestrische verkenning worden ook klimaatverkenningen verwerkt, afgeleid uit internationale klimaatscenario’s. Het voornaamste zichtjaar is 2030. Voor het klimaat worden ook 2050 en 2100 als zichtjaren gehanteerd. De aquatische scenario’s focussen op 2015 en 2027, aansluitend op de Europese Kaderrichtlijn water. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 1 Voor de zes terrestrische scenario’s (figuur A) en de negen aquatische scenario’s (figuur B) worden de verwachte ontwikkelingen doorgerekend door middel van rekenkundige modellen. Milieukwaliteit referentie (R*) Sociaal economische verkenning Klimaatverkenning Milieukwaliteit Europa (E*) Landgebruik referentie (*R) RR Landgebruik scheiden (*S) RS Landgebruik verweven (*V) RV Landgebruik referentie (*R) ER Landgebruik scheiden (*S) ES Landgebruik verweven (*V) EV Figuur A: Een sociaal economische verkenning, twee milieuscenario’s (gekoppeld aan twee klimaatverkenningen) en drie landgebruikscenario’s worden gecombineerd in zes scenario’s. Waterkwaliteit referentie 2015 (R15*) Waterkwaliteit Europa 2015 (E15*) Sociaal economische verkenning: bevolkingsgroei Waterkwaliteit Europa 2027 (E27*) Rivierontsnippering referentie (*R) R15R Rivierontsnippering scheiden (*S) R15S Rivierontsnippering verweven (*V) R15V Rivierontsnippering referentie (*R) E15R Rivierontsnippering scheiden (*S) E15S Rivierontsnippering verweven (*V) E15V Rivierontsnippering referentie (*R) E27R Rivierontsnippering scheiden (*S) E27S Rivierontsnippering verweven (*V) E27V Figuur B: Een sociaal economische verkenning, drie milieuscenario’s en drie rivierontsnipperingsscenario’s worden gecombineerd tot negen scenario’s. De berekeningen gebeuren in de meeste gevallen gebiedsdekkend op niveau Vlaanderen, tenzij de beschikbare gegevens en/of modellen dit niet toelaten. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 2 *.- & % % % De scenario’s werden met gepaste rekenkundige modellen doorgerekend volgens het stroomschema in figuur C. De sociaal economische verkenning en de klimaatverkenningen vormen een onafhankelijke input. 1. Willems P., Deckers P., De Maeyer Ph., De Sutter R., Vanneuville W., Brouwers J., Peeters B. (2009) Klimaatverandering en waterhuishouding. Wetenschappelijk rapport, MIRA 2009, NARA 2009, VMM, INBO.R.2009.49, www.milieurapport.be, www.nara.be 2. Demarée G., Baguis P., Debontridder L., Deckmyn A., Pinnock S., Roulin E., Willems P., Ntegeka V., Kattenberg A., Bakker A., Bessembinder J., Lenderink G., Beersma J. (2009) Eindverslag studieopdracht “Berekening van klimaatscenario’s voor Vlaanderen” uitgevoerd door KMI, KNMI, KUL. Instituut voor Natuur en Bosonderzoek (INBO), Brussel, INBO.R.2009.48, www.nara.be De milieuscenario’s leiden tot verkenningen inzake zowel atmosferische deposities als waterkwaliteit. 3. Schneiders A., Simoens I., Belpaire C. (2009) Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.22, www.nara.be 4. Peeters B., D'Heygere, T., Huysmans T. & Ronse, Y. (2009). Kwaliteit van het oppervlaktewater: Toekomstverkenning Stroomgebiedbeheerplan / Milieuverkenning 2030: Modellering waterkwaliteitsscenario’s. Wetenschappelijk rapport, MIRA 2009. 83p. 5. Wuyts K., Staelens J., De Schrijver A., Verheyen K., Overloop S., Vancraeynest L., Hens M. & Wils C. (2009) Overschrijding kritische lasten. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009, NARA 2009, VMM, INBO.R.2009.55, www.milieurapport.be, www.nara.be De landgebruikscenario’s en de milieuscenario’s leiden tot verkenningen inzake landgebruik. De gelijkschakeling van de kosten komt aan bod in een afzonderlijk rapport. 6. Van Reeth W. (2009) Kosten en beleidsprestaties. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.19, www.nara.be. 7. Hens M., Van Reeth W. & Dumortier M. (2009) Scenario’s. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.18, www.nara.be. 8. Gobin A., Uljee I., Van Esch L., Engelen G., de Kok J., van der Kwast H., Hens M., Van Daele T., Peymen J., Van Reeth W., Overloop S., Maes F. (2009) Landgebruik in Vlaanderen. Wetenschappelijk rapport, MIRA 2009, NARA 2009, VMM, INBO.R.2009.20, www.milieurapport.be, www.nara.be. 9. Overloop S., Gavilan J., Carels K., Van Gijseghem D., Hens M., Bossuyt M., Helming J. (2009) Landbouw. Wetenschappelijk rapport, MIRA 2009 & NARA 2009, VMM, INBO.R.2009.30, www.milieurapport.be, www.nara.be. De verkenningen inzake landgebruik worden doorgerekend naar verkenningen inzake biotopen en habitats. Deze worden met de verkenningen inzake atmosferische deposities geconfronteerd, hetgeen resulteert in verkenningen inzake de druk van atmosferische vermestende en verzurende deposities op biotopen. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 3 10. Van Daele T. (2009) Biotopen. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.23, www.nara.be. In een gevalstudie voor de Kleine Nete worden de verkenningen inzake landgebruik ook geconfronteerd met de klimaatverkenningen om via hydrologische modellering tot een verfijnde verkenning van de habitats te komen. 11. Dam J. , Salvadore, E., Van Daele T. & Batelaan, O. (2009) Case Kleine Nete: hydrologie. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.28, www.nara.be. 12. Van Daele T. (2009) Case Kleine Nete: moerasvegetaties. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.25, www.nara.be. De verkenningen inzake biotopen en habitats en de klimaatverkenningen vormen de input voor verkenningen inzake terrestrische soorten. 13. De Bruyn L. & Bauwens D. (2009) Terrestrische soorten. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.26, www.nara.be. Aan de landgebruikscenario’s worden ook scenario’s inzake rivierontsnippering gekoppeld. Zij worden vertaald naar verkenningen inzake rivierontsnippering. Samen met de scenario’s inzake waterkwaliteit en een typering van het rivierennetwerk, vormen zij de basis voor verkenningen inzake aquatische soorten. 14. Schneiders A., Van Daele T. & Wils C. (2009) Huetzonering van het rivierennetwerk in Vlaanderen. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.24, www.nara.be. 15. Stevens M. & Schneiders A. (2009) Scenario’s voor het oplossen van migratieknelpunten voor vissen. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.21, www.nara.be. 16. Schneiders A. (2009) Vismodellering. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.27, www.nara.be. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 4 driving forces (D) klimaat demografie, economie, energieprijzen (hoofdstuk 2) (hoofdstuk 1) pressure (P) state (S) response (R) landgebruik impact (I) biotopen (hoofdstuk 3) atmosferische deposities waterkwaliteit (hoofdstuk 4) rivierontsnippering (hoofdstuk 5) (hoofdstuk 4) (hoofdstuk 5) hydrologie (hoofdstuk 6) biotopen met overschrijding kritische last (hoofdstuk 5) dagvlinders broedvogels moerasvegetatie terrestrische soorten (hoofdstuk 2) (hoofdstuk 6) (hoofdstuk 7) vissen (hoofdstuk 8) berekeningen in de Natuurverkenning 2030 berekeningen die deel uitmaken van de Milieuverkenning 2030 Figuur C: Stroomschema en samenhang van de scenarioberekeningen. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 5 / % % De aquatische scenario’s dienen enerzijds de structuur van de natuurverkenning 2030 te volgen zoals hierboven geschetst. Anderzijds dienen ze aan te sluiten bij de scenarioanalysen uitgevoerd ten behoeve van de (deel)bekkenbeheerplannen ((D)BBP) en de stroomgebiedbeheerplannen (SGBP). De doelen worden hier bepaald door de Europese Kaderrichtlijn Water (EKW). De relevante zichtjaren zijn 2015 (behalen doelen EKW) en 2027 (behalen doelen waarvoor uitstel toegestaan wordt). Het referentiejaar is 2006. De bekken en stroomgebiedbeheerplannen bevatten enkel ruimtelijke scenario’s voor ontsnippering en waterkwaliteit (zie figuur B, paragraaf 0.2). Op deze combinatie reageren vooral vispopulaties. Zij zijn immers uitsluitend gebonden aan het watermilieu, leggen relatief grote afstanden af en zijn gevoelig voor versnippering. Tegelijk reageren ze ook sterk op de gemodelleerde waterkwaliteitsvariabelen die een maat zijn voor de veranderingen in zuurstofhuishouding, organische belasting en nutriëntenhuishouding. Vandaar dat – voor deze aquatische natuurverkenning – de focus ligt op het potentiële herstel van vissen in waterlopen. Bij elk van de drie waterkwaliteitsscenario’s wordt – per riviertraject voor een hele reeks variabelen de toekomstige waterkwaliteit berekend. Om die waterkwaliteitsgegevens te kunnen doorrekenen naar potentiële herstelkansen voor vissen, moeten er eerst criteria uitgewerkt worden die aangeven tussen welke waterkwaliteitsgrenzen herstel verwacht wordt. De is dan ook: % • het voor diverse visgroepen. Vissen worden onderverdeeld in een groep ‘tolerant voor verontreiniging’ en een groep ‘gevoelig voor verontreiniging’. Voor elke groep wordt bepaald bij welke randvoorwaarden reproductie en/of migratie mogelijk is; • het omrekenen van de resultaten van de drie uit de stroomgebiedbeheerplannen (SGBP) naar herstelkansen voor vissen volgens de vooropgestelde randvoorwaarden. De worden opgesteld vertrekkende vanuit 3 bronnen: • het wetgevend kader, • een literatuurstudie • een analyse van de visdatabank (Vis InformatieSysteem: http://vis.milieuinfo.be/). Het 0 $ kortweg . . . genoemd 1 is een interactieve databank waarin gegevens over vissen, visbestanden, vispolluenten, visindexen en herbepotingen in Vlaanderen ter beschikking gesteld worden. De verspreidingsgegevens uit het V.I.S. worden gekoppeld aan de fysisch chemische gegevens van de Vlaamse Milieumaatschappij (http://www.vmm.be/water). Op die manier wordt getracht inzicht te krijgen in de randvoorwaarden voor waterkwaliteit waarbinnen bepaalde visgroepen in Vlaanderen effectief voorkomen. De drie " uit de SGBP zijn uitgewerkt voor 5200 km waterlopen behorende tot het Scheldebekken (Peeters et al. 2009). Deze modelresultaten worden via de opgestelde waterkwaliteitcriteria omgerekend naar geschiktheden voor reproductie en migratie van bepaalde visgroepen. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 6 , % De eerste stap in het zoekwerk naar geschikte waterkwaliteitscriteria is het overlopen van de normen zoals voorzien in de wetgeving. Zeker bij het doorlichten van concrete beleidsscenario’s – zoals de scenario’s in de SGBP – is het belangrijk om de grenzen die voor vissen gehanteerd worden in de modellering te toetsen aan het beschikbare wetgevende kader. Reeds geruime tijd wordt er vanuit Europa aangestuurd op een internationale aanpak van het waterbeheer en de bijhorende normenkaders. De eerste Europese wetgeving startte met de richtlijn oppervlaktewater in 1975 (75/440/EEG) en formuleerde een reeks kwaliteitsdoelen voor specifieke gebruiksfuncties waaronder viswater (78/659/EEG), zwemwater (76/160/EEG), schelpdierwater (79/923/EEG) en drinkwaterproductie (80/778/EEG). Deze kwaliteitsgrenzen zijn – samen met de normen voor basiskwaliteit – terug tevinden in de VLAREM wetgeving (VLAREM II, bijlage 2.3.1) die in Vlaanderen anno 2009 nog steeds rechtsgeldig is. In de jaren ‘90 werd het Europese waterbeleid grondig herzien wat resulteerde in de Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG). Waterbeheer wordt niet meer gestuurd vanuit menselijke gebruiksfuncties maar vanuit natuurlijke geografische en hydrologische eenheden: de waterlichamen. Voor elk waterlichaam worden ecologische kwaliteitsdoelen geformuleerd. De term ‘goede ecologische toestand’ en ‘goede chemische toestand’ vormen de basis voor een nieuw normenkader dat nu in de verschillende Europese lidstaten in opmaak is. Waterlichamen worden op ecologische gronden ingedeeld in een beperkt aantal typen waarvoor telkens een referentiekader en een normenkader wordt uitgewerkt. Normenkaders voor nutriënten en zuurstofhuishouding dienen nauw aan te sluiten bij de ecologische doelen en worden dan ook mee opgenomen in de omschrijving van de ‘goede ecologische toestand’. Daarnaast wordt er gestreefd naar een Europese integratie van normenkaders voor gevaarlijke stoffen. Die worden vastgelegd in de omschrijving van de ‘goede chemische toestand’. Terwijl de ‘goede ecologische toestand’ de ecologische basis vormt van het Europese waterbeleid, vormt de ‘goede staat van instandhouding’ voor specifieke soorten en habitats de basis van het Europese natuurbeleid. Voor het herstel van ‘een goede staat van instandhouding’ van specifieke soorten of habitats kunnen dan ook strengere normen voorgesteld worden. Volgende normenkaders worden kort besproken in chronologische volgorde: • De Vlarem wetgeving die op dit ogenblik nog rechtsgeldig is en waarin specifieke normen voor 2 visgroepen zijn uitgewerkt. • De Kaderrichtlijn Water en de ‘toekomstige’ normenstelsels die hiervoor ontwikkeld zijn. Deze normen dienen ervoor te zorgen dat zowel de visgemeenschappen als de invertebraten en macrofyten en fytoplanktongemeenschappen zich voldoende kunnen herstellen. • De mogelijke verstrenging in het kader van de Habitatrichtlijn. Deze wetgevende kaders liggen mee aan de basis van de normenkaders die ingezet zullen worden voor de vismodellering (Schneiders 2009). ,./ Naast een omschrijving van de basiskwaliteit die in alle oppervlaktewateren bereikt dient te worden, zijn er in VLAREM II (hoofdstuk 2.3) verscherpte normen opgegeven voor waters die een specifieke functie hebben. Eén van die functies is viswater (zie Tabel 1:). In Europese www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 7 context zijn twee typen van viswaters onderscheiden: viswaters voor karperachtigen en viswaters voor zalmachtigen. Dit komt overeen met een indeling van stilstaand tot traagstromend water voor de vestiging van karperachtigen met soorten als snoek, baars en rietvoorn en van snelstromend water voor de vestiging van stroomminnende soorten als zalm, forel, maar ook barbeel en kopvoorn. Het Vlaamse Gewest heeft enkel viswaters voor karperachtigen aangeduid. Maar het normenkader geeft op zich een goed kader voor kwaliteitsdoelen die toelaten dat beide visgroepen zich kunnen vestigen en reproduceren. Ten opzichte van basiskwaliteit worden strengere normen voorgesteld voor zuurstof en voor enkele stikstofvariabelen. Omdat ammoniak zeer toxisch is (Camargo et al. 2005, EPA 1999), worden hiervoor zeer strenge normen voorgesteld. Ook aan afgeleide variabelen zoals ammonium die een indicatie kunnen geven voor de aanwezigheid van ammoniak worden verstrengde normen opgelegd. Om alle normenkaders met betrekking tot stikstofvariabelen met elkaar te kunnen vergelijken zijn ze steeds omgerekend naar dezelfde eenheid (mg N/l). Om extreme meetresultaten en/of meetfouten uit te sluiten is er beleidsmatig voor gekozen om de absolute norm voor basiskwaliteit om te zetten in een 90 percentielnorm. Wanneer op basis van alle meetgegevens van één meetpunt in één jaar de 90 percentielwaarde voor een specifieke variabele berekend wordt, dan mag die waarde de norm niet overschrijden. Een imperatieve norm voor viswater mag nooit overschreden worden, een richtwaarde is een waarde die dient nagestreefd te worden op langere termijn. Tabel 1: Overzicht van normen voor basiskwaliteit en viswaters volgens Vlarem II Basiskwaliteit Viswater: zalmachtigen Viswater: karperachtigen BZV A <= 6 mg/l R R CZV A < 30 mg/l Ammonium G < 1 mg N/l A Ammoniak A < 5 mg N/l R <=0.04 mg/l NH4 R <=0.2 mg/l NH4 <=0.03 mg/l NH4 N R <=0.16 mg/l NH4 N I <=1 mg/l NH4 I <=1 mg/l NH4 I <=0.78 mg/l NH4 N I <=0.78 mg/l NH4 N <=0.005 mg/l NH3 R <=0.005 mg/l NH3 R <=0.0041 mg/ NH3 N I <=0.0041 mg/ NH3 N N <=0.025 mg/l NH3 I <=0.025 mg/l NH3 I <=0.021 mg/l NH3 N I <=0.021 mg/l NH3 N R <=0.01 mg/l NO2 R <=0.01 mg/l NO2 R A: >=7 mg/l R A: >=5 mg/l R 50%:>=9 mg/l R 50%: >=8 mg/l R A < 6 mg N/l Nitraat+nitriet A <=10 mg N/l Nitriet Totaal fosfor G <= 0.3 mg P/l A <1 mg P/l Orthofosfaat beek A < 0.3 mg P/l Orthofosfaat stilstaand water A < 0.05 mg P/l O2 A >=5 mg/l Cl A < 200 mg/l BI A >6 www.inbo.be <=6 mg/l R < 0.02 mg N/l R KjN <=3 mg/l Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 8 ,., 2 3% % " Sinds 22 december 2000 is de 4 5 ( (KRW) van kracht (EU richtlijn 2000/60/EG). Als uiteindelijk doel stelt deze richtlijn dat tegen 2015 een goede oppervlaktewater en grondwatertoestand moeten worden bereikt. Voor het oppervlaktewater betekent dit dat zowel de ecologische als de chemische toestand ten minste 'goed' moeten zijn. De ecologische toestand wordt bepaald door een aantal biologische elementen zoals de waterflora (macrofyten en fytobenthos), de macro invertebraten en de visfauna. Onder de % % wordt verstaan dat: ‘ .‘ het beschrijven van referentieomstandigheden. De 6 wordt beschouwd als “referentie benaderend”. % ’, wordt vastgelegd d.m.v. % De referentietoestand van vissen in een natuurlijk waterlichaam moet volgens de KRW voldoen aan de 3 volgende criteria: • de samenstelling en abundantie van de vissoorten komt geheel of vrij geheel overeen met de onverstoorde staat; • de type specifieke, voor verstoring gevoelige, vissoorten zijn aanwezig; • de leeftijdsopbouw vertoont slechts weinig tekenen van verstoring. De milieukwaliteitsnormen voor nutriënten en zuurstofhuishouding dienen zo opgesteld te worden dat ze toelaten om tegen 2015 de goede ecologische toestand in alle oppervlaktewateren te bereiken voor alle organismegroepen. Mits motivatie kan uitstel gevraagd worden. Nadien is er eventueel nog een mogelijkheid om ‘verlaagde’ doelen aan te vragen. Niet alle normen dienen even streng te zijn voor alle organismegroepen. Zo zal zuurstof voor de fauna elementen (macro invertebraten en vissen) een strengere norm opleveren dan voor de flora elementen (macrofyten en fytobenthos). Voor fosfor geldt net het omgekeerde. Fosfor stuurt mede de primaire productie en de biomassa ontwikkeling van macrofyten en fytobenthos. Voor hen geldt dan ook een strengere fosfornorm dan voor macro invertebraten en vissen. Wanneer alle organismegroepen samen bekeken worden, zal voor elke variabele de meest strenge randvoorwaarde weerhouden worden. Deze normenlijst wordt meegenomen om na te gaan of de goede ecologische toestand al dan niet bereikt wordt. Een overzicht van de ontwerpnormen is terug te vinden in Tabel 2:. De normen die uitgewerkt zullen worden om de kans op herstel voor bepaalde visgroepen te berekenen kunnen in een aantal gevallen dus minder streng zijn. Voor een aantal normen is de ecologische onderbouwing terug te vinden in Schneiders, 2007. Dat rapport is als achtergrondnota bij het ontwerpbesluit milieukwaliteitsnormen gevoegd (CIW, 2008). www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 9 Tabel 2: Milieukwaliteitsnormen voorgesteld voor de verschillende types van “natuurlijke” stromende waters (polderlopen zijn niet opgenomen). bron : Voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning en van het Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, tot aanpassing van de milieukwaliteitsnormen voor typespecifieke fysisch chemische en biologische variabelen in oppervlaktewateren, voor gevaarlijke stoffen in oppervlaktewateren en in waterbodems Variabele Kleine beek Kempen Grote beek Grote beek Kempen Kleine rivier Grote rivier Eenheid Toetswijze Kleine beek Temperatuur °C Maximum 25° Impact thermische lozing °C Maximum + 3° mg/l Minimum 6 Opgeloste zuurstof (verzadiging) % Maximum 120 Biochemisch Zuurstofverbruik (BZV520) mg/l 90 percentiel 6 Chemisch Zuurstofverbruik (CZV) mg/l 90 percentiel 30 Elektrische geleidbaarheid WS/cm 90 percentiel 600 1000 Chloride (Cl ) mg/l 90 percentiel 120 200 2 mg/l Gemiddelde 90 150 Minimum – Maximum 6,5 – 8,5 % 7 0 % Opgeloste zuurstof (concentratie) 7 % Sulfaat (SO4 ) 6 pH www.inbo.be % Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 5,5 – 8,5 6,5 – 8,5 10 5,5 – 8,5 6,5 – 8,5 Zoet Zeer grote macrotidaal laagland rivier estuarium Tabel 2: vervolg Variabele Eenheid Toetswijze Kleine beek Kjeldahlstikstof mg N/l 90 percentiel 6 Nitraat mg N/l 90 percentiel 10 Totaal stikstof mg N/l Zomerhalfjaar 4 gemiddelde Totaal fosfor mg P/l Zomerhalfjaar 0,14 gemiddelde Orthofosfaat mg P/l Gemiddelde 0,1 Vaste stoffen in suspensie mg/l 90 percentiel 50 2 Kleine beek Kempen Grote beek Grote beek Kempen Kleine rivier Grote rivier Zoet Zeer grote macrotidaal laagland rivier estuarium ) www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 5,65 2,5 0,07 0,1 11 0,07 0,12 0,14 0,12 0,14 (NL/INBO) (NL/INBO) ,.- ( # & ( Sinds 1992 is de Europese Habitatrichtlijn van kracht. Deze heeft tot doel de ‘gunstige staat van instandhouding’ veilig te stellen van soorten en habitats in Europa. Dat wil zeggen dat populaties (c.q. habitats) voldoende omvang moeten hebben, zich moeten kunnen voortplanten en niet te versnipperd mogen zijn. Achteruitgang in aantallen of omvang moet worden voorkomen. De soortbescherming voor oppervlaktewateren is volgens de Habitatrichtlijn vooral gericht op vissen. Ze kent drie categorieën die uitgewerkt zijn in de bijlagen II, IV en V. Bijlage II bevat soorten van Europees belang, waarvoor Speciale Beschermingszones aangewezen zijn (Natura 2000). Voor de visfauna behoren de kleine modderkruiper, de rivierdonderpad, de rivierprik, de beekprik, de grote modderkruiper, de fint, de zeeprik, de bittervoorn en de Atlantische zalm tot deze groep. Bijlage IV bevat bedreigde soorten waarvoor geen gebieden aangewezen zijn, maar waarvoor wel een verbod geldt op het verstoren of vernietigen van de soorten en hun leefgebied. Voor de visfauna behoort de steur tot deze soortengroep. Voor alle bijlage V vissoorten (fint, barbeel, rivierprik, Atlantische zalm, elft, vlagzalm) moet het in de natuur verzamelen en verhandelen gereguleerd worden. Het gaat hier over soorten die soms als schadelijk aangezien worden of gegeerd zijn als voedselbron. Naast de soortbescherming is er ook een habitatbescherming die vooral gericht is op de bescherming van een aantal watervegetaties. De Kaderrichtlijn Water voorziet ook dat er voor ‘Speciale beschermingszones’ o.a. opgericht in het kader van de Habitat en Vogelrichtlijn andere (meestal strengere) normen kunnen opgelegd worden die bovenop de normen voor de ‘goede ecologische toestand’ komen. Een eerste aanzet voor de afstemming tussen de doelstellingen integraal waterbeleid en Natura2000 is terug te vinden in Van Looy et al. (2008). Hierin worden de ecologische vereisten voor beschermde habitattypen en soorten van de habitatrichtlijn vergeleken met de normenkaders opgesteld voor de Kaderrichtlijn Water en worden enkele strengere normen voorgesteld. Het voorstel voor vissen is weergegeven in Tabel 3:. Tabel 3: Aanvullende waterkwaliteitscriteria voor de vissen van de habitatrichtlijn volgens Van Looy et al. 2008. Type Reofielen Soort Rivierdonderpad Beekprik Anadrome Limnofielen BZV < 4,3 Rivierprik Zuurstofgehalte Temperatuur (mg O2/l) (°C) >8 < 21 (<26,5 limiet) 8 10 < 18,5 >8 < 21 Zeeprik >8 < 21 Zalm >8 < 21 Fint >7 Grote modderkruiper >2 Kleine modderkruiper Bittervoorn www.inbo.be Organische belasting (mg O2/l) BZV < 2 geen zware organische belasting < 24 14 15 (± 3) >8 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 12 Het voorkomen van vissoorten wordt in sterke mate bepaald door omgevingsfactoren. Vooral de water en de structuurkwaliteit van een waterloop bepaalt of een soort er al dan niet voorkomt. Elke soort is immers gekenmerkt door welbepaalde optimale omgevingscondities waarbinnen die soort kan gedijen. Sommige soorten hebben voor bepaalde kwaliteitsvariabelen een vrij brede marge waarbinnen ze kunnen overleven, deze soorten zijn bijgevolg vrij tolerant voor die variabele. Andere, intolerante soorten daarentegen, kunnen slechts overleven binnen een zeer specifieke optimale toestand van een bepaalde variabele. Er is een zeer grote variatie aan kwaliteitsvariabelen die van levensbelang zijn voor vissoorten. Doorgaans worden zij ingedeeld in habitatvariabelen en waterkwaliteitsvariabelen. Habitatvariabelen zijn bijvoorbeeld de aanwezigheid van natuurlijke oevers, aanwezigheid van grintbedden, meandering, het voorkomen van een stroomkuilenpatroon (pool/riffle patroon), de afwezigheid van migratiebarrières,… Waterkwaliteitsgebonden variabelen omvatten een brede waaier aan fysisch chemische variabelen zoals zuurstofgehalte, pH, conductiviteit,… maar ook gehaltes aan toxische stoffen zoals organochloorpesticiden, toxische metalen, PCB’s,… De eerste groep maakt volgens de Kaderrichtlijn Water deel uit van de ecologische beoordeling; de tweede van de chemische beoordeling. Literatuurgegevens kunnen ons een beter inzicht geven in het bereik waarbinnen bepaalde visgroepen kunnen overleven en/of zich kunnen reproduceren. Een literatuurstudie vormt dan ook de tweede stap in het zoekwerk naar geschikte waterkwaliteitscriteria. Deze literatuurstudie bestaat enerzijds uit de analyse van studies die bijdragen tot de indeling in visgroepen met een bepaalde tolerantie voor verontreiniging. Daarnaast bestaat ze ook uit het verzamelen van soortinformatie over overleving en reproductiekansen in relatie tot waterkwaliteitsvariabelen. Op die manier trachten we meer inzicht te krijgen in de kwaliteitsrange waarbinnen een bepaalde visgroep uiteindelijk voorkomt en kan gecheckt worden of de ranges in de visdatabank voor Vlaanderen hiermee overeenkomen. De voorkeur gaat uit naar kennis en gegevens met betrekking tot zuurstof en nutriëntenhuishouding, aangezien dit ook de focus is van het scenario onderzoek. Voor de vismodellering zullen uiteindelijk voor de waterkwaliteitsanalyse slechts twee visgroepen weerhouden worden: een visgroep gevoelig voor verontreiniging en een visgroep tolerant voor verontreiniging. De literatuurstudie bepaalt mede tot welke groep elke vissoort behoort. -./ + De visindex is een scoresysteem voor visgemeenschappen gekoppeld aan een specifiek watertype (een type meer, rivier of getijderivier). Het scoresysteem wordt ten behoeve van de Europese Kaderrichtlijn Water in alle Europese lidstaten ontwikkeld en geïntercalibreerd. In het scoresysteem wordt ook rekening gehouden met de gevoeligheid van de vissoorten ten aanzien van water en habitatkwaliteit. Bij het ontwikkelen van de visindex (IBI of Index voor Biotische Integriteit) voor Vlaamse oppervlaktewateren, zijn er in 2000 door Belpaire et al. gevoeligheidsscores voor waterkwaliteit en habitatkwaliteit van vissoorten voorgesteld (zie Tabel 4:). Zowel voor waterkwaliteit als voor habitatkwaliteit werden scores toegekend van 1 (zeer tolerant) tot 5 (zeer gevoelig). De scores werden toegekend op basis van informatie uit de literatuur (OVB, 1988b; Reitsma, 1992; Oberdorff & Hughes, 1992; Oberdorff & Porcher, 1994). www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 13 Tabel 4: Tolerantiescores gebruikt voor het berekenen van de visindex (naar Belpaire et al., 2000) (WK = tolerantie naar waterkwaliteit, HK : tolerantie naar habitatkwaliteit, de scores variëren tussen 1, 3 of 5 en verwijzen naar hoge (= 5), gemiddelde (= 3) of lage gevoeligheid(= 1) voor water – of habitatkwaliteit. Gemiddelde tolerantiescore Soort Gemiddelde tolerantiescore Soort WK HK 1 1 5 5 ! 1 1 ! 1 1 ! Europese paling 1 3 " modderkruiper bermpje 3 3 $ regenboogforel brasem gestippelde alver alver Amerikaanse dwergmeerval # riviergrondel # barbeel 3 5 % # kolblei 1 1 % winde serpeling kwabaal grote baars & elrits & WK HK 3 3 3 5 3 5 3 3 1 5 5 5 1 1 3 5 ' kroeskaper 1 3 % dikkopelrits 1 1 ' giebel 1 1 % blauwbandgrondel 1 1 3 5 % stekelbaars 1 1 ' kleine modderkruiper 5 1 5 3 ' ( rivierdonderpad1 5 5 1 1 1 3 ) 3 3 3 5 ) rietvoorn 3 3 1 1 )+ 3 3 1 1 ) , snoekbaars 1 1 5 5 - 3 5 1 1 . hondsvis 1 1 sneep ' karper ' * snoek & driedoornige pos beekprik ! zonnebaars ! tiendoornige bittervoorn blankvoorn beekforel kopvoorn zeelt De index is ondertussen verfijnd voor verschillende typen van oppervlaktewateren. Voor rivieren werden de scoresystemen van de Europese lidstaten via een Europese werkgroep / . , 1 2' ' ( , www.inbo.be Cottus 0 1 2) et al. 455631 7 8 (* 291 0 3 Cottus rhenanus Cottus perifretum Cottus gobio 2" 3 1 1* 31 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 14 FAME op elkaar afgestemd. Breine et al. pasten in 2001 de waterkwaliteit en habitatscores uit tabel 4 aan en integreerden beide scores in één tolerantiescore per soort (Tabel 5:). Ook hier weer worden de soorten opgedeeld in verschillende tolerantieklassen gaande van een klasse met soorten die zeer gevoelig zijn voor milieuverstoringen (klasse 5) tot de klasse van de zeer tolerante soorten (klasse 1). Hiertoe werden volgende werken gebruikt: Van Aelbroeck (1910); Huet (1962); Varley (1967); Verneaux (1981); Phillipart & Vranken (1983); Grandmottet (1983); Nijssen & de Groot (1987); OVB (1988); Bruylants ., (1989); Coussement (1990a); Williot (1991); Reitsma (1992); Ercken (1994); Vanden Auweele (1995); Mann (1996); De Nie (1996); OVB Bericht (1997); Muus . (1997); Vandelannoote . (1998); Berribi . (1998). Voor de estuariene en mariene soorten is de gevoeligheid t.o.v. verstoring nog niet van alle soorten bekend. Tabel 5: Aangepaste tolerantieklasse voor vissoorten aangetroffen in Vlaanderen en gebruikt voor het berekenen van de visindex (naar Breine et al., 2001) (Estuariene soorten werden hier niet mee opgenomen). Visgroep gevoelig 5 Visgroep tolerant 4 3 2 1 Atlantische zalm Barbeel Zeelt Alver Blankvoorn Beekforel Bittervoorn Bermpje Baars Brasem Elrits Kopvoorn Grote modderkruiper Bot Snoekbaars Gestippelde alver Kwabaal Kleine modderkruiper Europese meerval Vlagzalm Rietvoorn Riviergrondel Kolblei Fint Serpeling Vetje Kroeskarper Rivierdonderpad Sneep Amerikaanse hondsvis Rivierprik Snoek Beekprik Paling Pos Spiering Smelt Winde Tiendoornige stekelbaars Karper Driedoornige stekelbaars Op basis van deze tolerantiescores werden de vissoorten ingedeeld in gevoelige en tolerante soorten. Soorten die door Breine et al. (2001) een score 4 of 5 kregen, werden als gevoelig beschouwd. Soorten die een score 1, 2 of 3 kregen werden als tolerant beschouwd. Na de analyse van de V.I.S. databank (zie deel 4) wordt bekeken of deze indeling overeenkomt met de veldgegevens in Vlaanderen en wordt definitief beslist tot een indeling in twee visgroepen waarvoor waterkwaliteitscriteria worden uitgewerkt. Vooral de soorten uit de grensklassen (score 3 of 4) worden nader bekeken. -., 0 Er werd een samenvatting gemaakt van de literatuur rond de waterkwaliteits en habitatkwaliteitseisen van de diverse vissoorten. Hiervoor werden drie overzichtswerken gebruikt die al eerder literatuur rond optimale eisen samengevat hebben: • Door de toenmalige Organisatie ter Verbetering van de Visserij (Nederland) werden in de jaren 1992 1997 een reeks documenten opgesteld ter beschrijving van de habitatgeschiktheidsmodellen voor een groot aantal vissoorten (zie tabel 6 voor de referenties). De copyright van deze documenten berust nu bij Sportvisserij Nederland. In deze documenten worden op basis van literatuuronderzoek de specifieke milieueisen (met name stroomsnelheid, substraat, temperatuur, zuurstofgehalte, diepte, beschutting en waterkwaliteit) van die soorten beschreven. • Bovendien werden in Nederland in 2006 2007 een reeks van kennisdocumenten over een groot aantal Nederlandse vissoorten opgesteld (zie tabel 6 voor de referenties). De bedoeling van deze kennisdocumenten was het toegankelijker maken van de beschikbare www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 15 kennis van de betreffende vissoorten, om op die manier bij te dragen tot een beter visstand , water en natuurbeheer. Per vissoort werd er een hoofdstuk gewijd aan de habitat en milieueisen (minimum watertemperatuur, maximum watertemperatuur, gemiddelde watertemperatuur, zuurstofgehalte, zuurgraad, saliniteit, stroomsnelheid, bodemsubstraat, waterkwaliteit) gebruikmakend van literatuur. Tabel 6: Referenties van de beschikbare documenten voor de diverse vissoorten. Soort Habitatgeschiktheidsmodel Alver Klein Geltink, 1997 Atlantische zalm Barbeel De Laak, 2007 Bakker, 1992 Beekforel Beekprik Semmekrot, 1993 Aarts, 1993 Bittervoorn Schouten, 1992 Blankvoorn van Breukelen, 1992 Brasem van Breukelen, 1992 Driedoornige stekelbaars Van Iterson, 1994 Gestippelde alver Beekman & Van Emmerik, 2005 Schouten, 1992 Haring Van Beek, 2003 Brevé, 2006 Karper Van Breukelen, 1992 Kleine modderkruiper Schouten, 1992 Kolblei De Wilt & Van Emmerik, 2007 Schoone & van Breugel, 2006 Kopvoorn Klein Geltink, 1994 Paling Schouten, 1992 Pos Rietvoorn Wijmans, 2007 De Laak, 2007 Bermpje Grote modderkruiper Kennisdocument Klein Breteler, 2005 van Emmerik, 2004 Schouten, 1992 Rivierdonderpad Semmekrot, 1993 Peters, 2005 Riviergrondel Schouten, 1993 Beers, 2005 Schol van Emmerik, 2007 Sneep Beekman, 2005 Snoek Bakker, 1992 De Laak & van Emmerik, 2006 Snoekbaars Bakker & Schouten, 1992 Aarts, 2007 Tiendoornige stekelbaars Vetje Vlagzalm Klein Geltink, 1997 De Laak, 2007 In Van Looy et al. (2008) werden er voor de beschermde vissoorten van de habitatrichtlijn extra habitatcriteria opgesteld. De gegevens van deze drie bronnen werden in Bijlage 1 in tabellen samengebracht om een overzicht te geven van de beschikbare informatie per vissoort. De tabel toont dat voor verscheidene vissoorten geen concrete waarden voorhanden zijn betreffende de habitat en milieueisen, maar eerder een beschrijving (zuurstofrijk water vereist, gevoelig voor zuurstofgebrek, gevoelig voor industriële vervuiling, tolerant voor zuurstofarmoede, sterk stromend, ...). Indien wel meetwaarden voorhanden zijn, zoals vaak voor zuurstof, is de range waarbinnen een soort wordt aangetroffen naargelang de bron zeer uiteenlopend. Bovendien wijken de gepubliceerde waarden vaak sterk af van de voorgestelde normen (zie deel 2). De literatuurstudie bevestigt wel in grote lijnen de rangschikking voorgesteld in tabel 4 en 5. De literatuurgegevens van soorten als beekprik, rivierprik, rivierdonderpad, barbeel, gestippelde alver, ... duiden op een grote gevoeligheid ten aanzien van verontreiniging. Voor soorten als blankvoorn, karper, grote modderkruiper, paling ... geven de literatuurgegevens aan dat ze alle tolerant zijn ten aanzien van verontreiniging. Voor een aantal soorten zoals www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 16 bermpje, bittervoorn en riviergrondel worden zeer uiteenlopende waarden gepubliceerd. Het is op basis van de literatuurgegevens niet duidelijk tot welke groep ze behoren. Voor rietvoorn duiden de literatuurgegevens eerder op een grote tolerantie. In tabel 4 krijgt rietvoorn score 3 voor waterkwaliteit; in tabel 5 is dit uitgemiddeld tot 4. Winde behoort volgens de literatuurgegevens eerder tot een overgangsgroep. Dit komt overeen met de score in tabel 4. Tenslotte geven een aantal literatuurreferenties aan dat de gevoeligheid verschilt naargelang de levensfase. Hierbij wordt de reproductieperiode (dooierzakstadium) meestal als gevoeligere periode beschreven. Het is belangrijk dat bij de modellering vooral de meest “kritische” periode gemodelleerd wordt. Enkel wanneer deze periode overbrugbaar is kan de levenscyclus voltooid worden en is er sprake van herstel. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 17 8 9 0 & % % Als derde invalshoek worden de visgegevens van Vlaanderen gebruikt. De visdatabank wordt hiervoor gekoppeld aan de databank met de waterkwaliteitsgegevens. De verkenning van die dataset voor Vlaanderen geeft informatie over de “brede” tolerantie van elke soort ten aanzien van verontreiniging. Het geeft de volledige spreiding van de waterkwaliteitsgegevens waarbinnen een soort of een groep van soorten “aanwezig” is tijdens de afvissingen. De soort kan hierbij zowel aangetroffen zijn in een migratietraject, een opgroei als in een reproductiezone. Dat onderscheid kan niet gemaakt worden. Deze informatie levert een goede aanvulling op de normentabellen. Een norm is een zeer scherpe grens (geschikt – niet geschikt), terwijl vissen vaak toch binnen een bepaalde spreiding van waterkwaliteitsgegevens kunnen voorkomen. Deze spreiding zal samen met de literatuurgegevens en de normentabellen de uiteindelijke milieugeschiktheidswaarden bepalen die gehanteerd worden in de scenarioanalysen. Voor de scenarioanalysen wordt een model uitgewerkt dat nagaat hoe bepaalde visgroepen reageren op waterkwaliteitscenario’s. Dit model wordt uitgewerkt voor twee visgroepen: een visgroep die % % en een visgroep die % % % %. Voor elk van beide groepen moeten randvoorwaarden voor reproductie en migratie opgesteld worden. 8./ 5 % 1 % % In Vlaanderen is enerzijds een uitgebreid meetnet beschikbaar voor fysisch chemische waterkwaliteit (http://www.vmm.be/water/) en anderzijds een meetnet voor vissen (http://vis.milieuinfo.be/). Beide meetnetten werden aan elkaar gekoppeld. In een eerste stap is elk vismeetpunt gekoppeld aan het meest nabij gelegen fysisch chemisch meetpunt. In het Geografisch Informatiesysteem (Arcgis 9.2) werden beide meetpuntreeksen eerst gekoppeld aan de waterlopenkaart (Vlaamse Hydrografische Atlas VHA). Vervolgens werden punten geselecteerd die dezelfde trajectcode (VHAS code) hadden en/of maximaal 2 km van elkaar verwijderd waren. Enkel op de kanalen zijn enkele meetplaatsen met een grotere afstand aan elkaar gekoppeld. Op die wijze konden een 700 tal punten gekoppeld worden. 70% van de gekoppelde punten zijn minder dan 500 m van elkaar verwijderd. Na de ruimtelijke koppeling van de meetlocaties, volgt de datakoppeling. Waar mogelijk werden de visgegevens van één visinventarisatie gekoppeld aan een fysisch chemische meetreeks van hetzelfde jaar. Per meetplaats en per fysisch chemische variabele werd het jaargemiddelde, mediaan en de 10 en 90 percentiel berekend. Op die manier werden 750 visinventarisaties gekoppeld aan waterkwaliteitsgegevens gemeten in de nabijheid in hetzelfde jaar. 8., Per vissoort werd nagegaan bij welke spreiding van de waterkwaliteitsgegevens de soort voorkomt. Soorten in de databank met minder dan 5 waarnemingen werden niet in de analysen meegenomen. Plaatsen waar geen enkele vissoort werd aangetroffen worden apart gegroepeerd en mee opgenomen in de berekeningen. Per meetlocatie en per waterkwaliteitsvariabele zijn verscheidene jaarwaarden berekend (mediaanwaarde, 10 of 90 percentielwaarde). Vervolgens zijn per vissoort de meetlocaties geselecteerd waar de soort voorkwam en is de spreiding van de jaarwaarden bepaald in de www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 18 vorm van een boxplot (met de mediaanwaarde, de 25 75 percentielwaarden en de 10 90 percentielwaarden). Een aantal van die spreidingsgegevens is weergegeven in figuur 1. In Tabel 7: zijn de vissoorten per waterkwaliteitsvariabele, op basis van de mediaanwaarden, gerangschikt van ‘goed’ naar ‘slecht’. De som van alle rankings geeft per vissoort een eindranking die systematisch in figuur 1 gebruikt is. Een aantal soorten zoals beekprik, rivierdonderpad scoren voor alle meetvariabelen zeer goed. Dat willen zeggen dat ze hoge zuurstofconcentraties vereisen, lage ammoniumconcentraties, een lage organische belasting, ... Ze behoren eenduidig tot de groep van vissoorten ‘gevoelig voor verontreiniging’. Een aantal soorten zoals vetje, giebel, brasem en karper scoren steeds slecht en behoren eenduidig tot de ‘tolerante groep’. De variatie per waterkwaliteitsvariabele per vissoort blijft vrij groot. Dit hangt enerzijds samen met de grote variatie in steekproefgrootte. Deze varieert van 7 voor gestippelde alver tot 507 voor blankvoorn. Bovendien zijn de waterkwaliteitsgegevens niet verzameld op het moment van de afvissing en ook niet op exact dezelfde locatie als de afvissing. De waterkwaliteitscijfers geven enkel een globaal beeld van de waterkwaliteit in hetzelfde jaar in hetzelfde riviertraject. Ook dit kan fouten met zich meebrengen en voor een te grote spreiding zorgen. Een aantal soorten kan immers een tijdelijk slechte waterkwaliteit overbruggen door te vluchten naar een andere locatie. Ten slotte wordt een soort gevangen tijdens diverse fasen van de levenscyclus, die vaak ook verschillende milieueisen stellen. Een vissoort kan zowel gevangen zijn tijdens de migratie als tijdens vestiging of reproductie. Ook dit zorgt mee voor een grote spreiding van de gegevens. 4.2.1 Vergelijking met gevoeligheidsklassen Voor de meeste soorten komt de rangschikking in Tabel 7: overeen met de indeling in visgroepen in Tabel 5: die grotendeels gebaseerd zijn op literatuurgegevens. Voor enkele soorten is die overeenkomst er niet en is beslist om de soort van groep te veranderen. Vooral de soorten waarvoor de literatuurgegevens niet helemaal in overeenstemming waren met de rangschikking in tabel 5 worden nader bekeken. Zo wordt rietvoorn volgens tabel 5 tot de gevoelige groep gerekend (visindexscore voor tolerantie = 4), terwijl de kwaliteitsrange in tabel 7 en figuur 1 aangeeft dat de soort tolerant is (tabel 8: ranking 27 op 35 soorten). Ook de literatuurgegevens duiden eerder op een tolerante soort. Bittervoorn is eveneens een soort van de gevoelige groep die volgens de analyse eerder tot de overgangsgroep behoort (ranking 20 op 35 soorten). De literatuurgegevens zijn tegenstrijdig. Het is mogelijk dat deze soort vooral als “migrator” gevangen wordt en “migratie” vereist minder hoge kwaliteitseisen stelt dan reproductie. De soort is voor de voortplanting vooral aan oude meanders en vijvers gekoppeld en het is goed mogelijk dat dergelijke plaatsen ondervertegenwoordigd zijn in de dataset. Ook winde behoort zowel volgens de ranking (tabel 8: ranking 22 op 35 soorten) als volgens de literatuurgegevens eerder tot de overgangsgroep. Deze verschuivingen kunnen gedeeltelijk ook samenhangen met de visuitzettingen, die ervoor zorgen dat sommige soorten in suboptimale habitats aangetroffen worden. De vissoorten die volgens tabel 5 tot de overgangsgroep behoren (visindexscore voor tolerantie = 3) behoren ook vaak tot de middengroep in tabel 7 en figuur 1. Voor de vismodellering worden slechts 2 klassen onderscheiden “gevoelig” en “tolerant” voor verontreiniging. De middengroep wordt als “tolerant” beschouwd. Slechts enkele vissoorten van de middengroep zijn verschoven naar de groep “gevoelig” voor verontreiniging. Vooraleer een soort van deze overgangsgroep te verschuiven naar de groep “gevoelig voor verontreiniging” is voor een aantal kwaliteitsvariabelen individueel gecontroleerd wat het verschil in spreiding was tussen locaties waar de soort wel of niet aanwezig was. Enkele voorbeelden daarvan zijn terug te vinden in bijlage 2. Riviertrajecten met aanwezigheid van vissoorten als bermpje, riviergrondel en kleine modderkruiper zijn gekenmerkt door hogere zuurstofconcentraties, een lagere organische belasting en een lagere ammoniumconcentratie www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 19 dan riviertrajecten waar deze soorten afwezig zijn. Het omgekeerde geldt voor vissoorten als zeelt, vetje en ook rietvoorn, bittervoorn en winde. Tabel 8: geeft de aangepaste indeling in 2 visgroepen. ranking som CZV_90 CZV_med BZV_90 BZV_med Ptot_med PO4_med NO3_med NH4_med O2verz_10 O2_10% Ptot_90% PO4_90% NH4_90% SOORT Aantal (steekproefgrootte) Tabel 7: Rangschikking van vissoorten per kwaliteitsvariabele van goed naar slecht en globale rangschikking op basis van alle variabelen. Beekprik 34 1 1 1 3 4 1 2 1 1 1 1 1 1 19 1 Rivierdonderpad 47 2 2 2 2 3 2 9 2 2 2 2 2 2 34 2 Kleine modderkruiper 29 5 8 3 13 14 4 4 5 3 4 3 9 4 79 3 Beekforel 62 4 5 14 1 2 3 35 6 5 3 12 4 11 105 4 Zonnebaars 165 15 4 6 11 11 16 7 4 6 6 7 7 6 106 5 Barbeel 13 3 13 4 6 6 5 24 20 13 9 5 3 3 114 6 Kopvoorn Amerikaanse Hondsvis 65 8 10 8 8 7 13 16 12 12 8 6 5 5 118 7 41 11 3 17 7 9 17 6 3 4 5 4 12 22 120 8 7 6 11 5 4 5 6 34 14 7 7 10 6 7 122 9 200 9 7 9 10 10 12 18 8 8 10 11 8 9 129 10 21 10 12 11 5 1 11 11 10 20 22 20 10 8 151 11 Gestippelde alver Bermpje Alver Bruine Amer. Dwergmeerval 42 30 6 7 12 12 22 5 7 10 15 8 16 14 164 12 125 7 18 10 15 15 7 8 21 15 16 19 14 10 175 13 17 16 9 12 9 8 14 32 9 14 18 9 23 20 193 14 333 13 22 22 14 13 15 27 13 16 13 14 11 12 205 15 Snoek 115 12 14 20 17 20 10 22 11 11 12 15 20 30 214 16 Paling 419 18 17 16 18 17 19 17 22 19 14 13 17 17 224 17 Baars 439 19 24 23 20 18 18 20 16 18 17 18 15 16 242 18 Bot 12 14 23 13 26 24 9 1 30 17 11 17 35 33 253 19 Bittervoorn 96 20 16 15 23 22 23 33 17 23 20 16 13 13 254 20 9 17 28 25 24 27 8 10 18 9 19 25 24 26 260 21 Winde 118 21 15 18 19 16 20 26 15 24 30 24 19 19 266 22 Blankvoorn Driedoornige Stekelbaars 507 22 26 26 22 21 21 23 24 21 21 21 18 18 284 23 452 25 19 21 16 19 26 31 23 26 24 28 21 23 302 24 85 23 21 19 30 25 24 15 33 25 23 22 27 15 302 25 Zeelt 143 24 33 33 25 26 25 30 19 22 26 26 22 21 332 26 Rietvoorn Tiendoornige Stekelbaars 260 28 29 29 28 29 28 13 27 27 29 29 28 25 349 27 219 33 31 32 21 23 29 19 25 28 25 32 26 31 355 28 Blauwbandgrondel 201 32 32 31 29 28 33 12 26 32 28 33 25 24 365 29 Kolblei 134 26 25 27 33 32 27 29 31 30 27 23 31 28 369 30 Karper 147 27 20 24 32 34 32 25 28 29 33 30 30 27 371 31 Brasem 124 29 27 28 34 33 30 21 34 31 32 27 32 32 390 32 Giebel 275 31 30 30 31 31 31 28 29 33 31 31 29 29 394 33 Vetje 65 34 35 35 27 30 34 14 32 34 34 34 33 34 410 34 (geen vissen) 30 35 34 34 35 35 35 3 35 35 35 35 34 35 420 35 Pos Serpeling Riviergrondel Kroeskarper Snoekbaars www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 20 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 21 Figuur 1: Spreiding van zuurstofconcentraties in locaties waar een bepaalde vissoort werd aangetroffen www.inbo.be beekprik rivierdonderpad kleineModderkruiper beekforel zonnebaars barbeel kopvoorn Amerikaanse Hondsvis gestippelde alver bermpje alver bruineAmer.Dwergmeerval pos serpeling riviergrondel snoek paling baars bot bittervoorn kroeskarper winde blankvoorn driedoornige stekelbaars snoekbaars zeelt rietvoorn tiendoornige stekelbaars blauwbandgrondel kolblei karper brasem giebel vetje (geen vissen) Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 22 Figuur 1 vervolg: Spreiding ammonium en BZV concentraties in locaties waar een bepaalde vissoort werd aangetroffen www.inbo.be beekprik rivierdonderpad kleineModderkruiper beekforel zonnebaars barbeel kopvoorn Amerikaanse Hondsvis gestippelde alver bermpje alver bruineAmer.Dwergmeerval pos serpeling riviergrondel snoek paling baars bot bittervoorn kroeskarper winde blankvoorn driedoornige stekelbaars snoekbaars zeelt rietvoorn tiendoornige stekelbaars blauwbandgrondel kolblei karper brasem giebel vetje (geen vissen) Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 23 Figuur 1 vervolg: Spreiding CZV concentraties in locaties waar een bepaalde vissoort werd aangetroffen. De soorten zijn gerangschikt volgens Tabel 7:. www.inbo.be beekprik rivierdonderpad kleineModderkruiper beekforel zonnebaars barbeel kopvoorn AmerikaanseHondsvis gestippelde alver bermpje alver bruineAmer.Dwergmeer val pos serpeling riviergrondel snoek paling baars bot bittervoorn kroeskarper winde blankvoorn driedoornigeStekelbaars snoekbaars zeelt rietvoorn tiendoornigeStekelbaars blauwbandgrondel kolblei karper brasem giebel vetje (geen vissen) Tabel 8: Indeling in 2 tolerantieklassen op basis van de gegevens gebruikt voor de visindex (tabel 5), gecorrigeerd door analysen van de visdatabank (zie figuur 1 en 2) Visgroep gevoelig voor verontreiniging Visgroep tolerant voor verontreiniging Atlantische zalm Alver Barbeel Amerikaanse hondsvis Beekforel Baars Beekprik Bittervoorn* Bermpje** Blankvoorn Elrits Bot Fint Brasem Gestippelde alver Driedoornige stekelbaars Kleine modderkruiper** Europese meerval Kopvoorn Grote modderkruiper Kwabaal Karper Rivierdonderpad Kolblei Riviergrondel** Kroeskarper Rivierprik Paling Serpeling Pos Sneep Rietvoorn* Snoek Smelt Spiering Snoekbaars Vlagzalm : 01 1)1 Tiendoornige stekelbaars :: ; 01 1)1 Vetje Winde* Zeelt 8.- % Naast de analyse per vissoort, is een analyse uitgevoerd per visgroep. De vissen zijn op basis van de tolerantiescores ingedeeld in 2 groepen: tolerant en gevoelig of intolerant (Tabel 8:). Vervolgens zijn de meetplaatsen ingedeeld in 3 groepen: meetplaatsen waar geen vis gevangen werd (30 locaties); meetplaatsen met uitsluitend soorten die tolerant zijn (262 locaties) en meetplaatsen met minstens 1 soort die gevoelig is voor verontreiniging (465 locaties). Per meetplaatsengroep werd voor diverse waterkwaliteitsvariabelen de spreiding weergegeven in de vorm van een boxplot met de mediaanwaarde, de 25 75 percentielwaarden en de 10 90 percentielwaarden (zie Figuur 2:). In Tabel 9: wordt aangegeven voor welke variabelen er een significant verschil is tussen de verschillende groepen. Vooral tussen meetplaatsen ‘tolerant’ en ‘gevoelig’ is het verschil voor de meeste variabelen significant. De oorzaken van afwezigheid kunnen zeer divers zijn: slechte zuurstofhuishouding, aanwezigheid toxische stoffen, onbereikbaar door versnippering, slechte habitatkwaliteit, kleine steekproefgrootte, ... Dit verklaart deels ook de minder beduidende verschillen tussen de meetplaatsen zonder vis of met enkel tolerante soorten. De verschillen tussen de drie groepen zijn ook groter bij de vergelijking van extreme waarden (de verdeling van de jaarlijkse 10 of 90 percentielen) dan bij de vergelijking van mediaanwaarden. De globale analyse toont aan dat locaties waar gevoelige soorten voorkomen in Vlaanderen inderdaad een beduidend betere waterkwaliteit vertonen dan de locaties waar enkel tolerante soorten voorkomen en dat de veldgegevens kunnen bijdragen tot het opstellen van waterkwaliteitscriteria voor visgroepen. De meetvariabelen zuurstof, ammonium, CZV, BZV en fosfor zijn meetvariabelen die: • • • significant verschillen tussen de ‘tolerante’ en de ‘gevoelige’ groep, waarvoor anderzijds scenariogegevens beschikbaar zijn en, waarvoor normen zijn opgesteld. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 24 Voor deze variabelen zullen dan ook milieugeschiktheidsklassen uitgewerkt worden. 10 mediaan O2 (mg/l) 10 percentiel O2 (mg/l) 8 6 4 8 6 4 2 0 2 Geen vis tolerant gevoelig Geen vis tolerant gevoelig Geen vis tolerant gevoelig Geen vis tolerant gevoelig 20 mediaan NH4 N (mg/l) 90 percentiel NH4 N (mg/l) 6 15 10 4 2 5 0 0 Geen vis tolerant gevoelig 70 60 150 mediaan CZV (mgO2/l) 90 percentiel CZV (mg O2/l) 200 100 50 40 30 20 50 10 0 0 Geen vis tolerant gevoelig Figuur 2: Vergelijking van de spreiding in zuurstof, ammonium en CZV voor 3 meetplaatsgroepen:’geen vis’ = meetplaatsen zonder vis; ‘tolerant’ =meetplaatsen met enkel tolerante vissoorten; ‘gevoelig’ = meetplaatsen met minstens 1 vissoort gevoelig voor verontreiniging. boxplot = mediaanwaarde + 25 75% (box) + 10 90%. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 25 80 mediaan BZV (mg O2/l) 90 percentiel BZV (mg O2/l) 10 60 40 8 6 4 20 2 0 0 Geen vis tolerant gevoelig Geen vis tolerant gevoelig Geen vis tolerant gevoelig Geen vis tolerant gevoelig 1.2 4 1.1 0.9 mediaan oPO4 P(mg/l) 90 percentiel oPO4 P(mg/l) 1.0 3 2 1 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 0.0 Geen vis tolerant gevoelig 6.5 1.8 6.0 1.6 1.4 5.0 4.5 mediaan totaal P(mg/l) 90 percentiel totaal P (mg/l) 5.5 4.0 3.5 3.0 2.5 2.0 1.5 1.2 1.0 0.8 0.6 0.4 1.0 0.2 0.5 0.0 Geen vis tolerant gevoelig 0.0 Figuur 2 vervolg: Vergelijking van de spreiding in BZV, orthofosfaat en totaal fosfor voor 3 meetplaatsgroepen:’geen vis’ = meetplaatsen zonder vis; ‘tolerant’ =meetplaatsen met enkel tolerante vissoorten; ‘gevoelig’ = meetplaatsen met minstens 1 vissoort gevoelig voor verontreiniging. boxplot = mediaanwaarde + 25 75% (box) + 10 90%. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 26 8 15 mediaan NO3 N(mg/l) 90 percentiel NO3 N(mg/l) 20 10 0 0 Geen vis tolerant gevoelig 25 Geen vis tolerant gevoelig Geen vis tolerant gevoelig Geen vis tolerant gevoelig 14 mediaan (NO3 N + NO2 N + NH4 N)(mg/l) 90 percentiel (NO3 N + NO2 N + NH4 N)(mg/l) 4 2 5 20 15 10 5 12 10 8 6 4 2 0 0 Geen vis tolerant gevoelig 16 30 14 25 12 mediaan totaal N(mg/l) 90 percentiel totaal N(mg/l) 6 20 15 10 10 8 6 4 5 2 0 0 Geen vis tolerant gevoelig Figuur 2 vervolg: Vergelijking van de spreiding in totaal anorganische stikstof en totaal stikstof voor 3 meetplaatsgroepen:’geen vis’ = meetplaatsen zonder vis; ‘tolerant’ =meetplaatsen met enkel tolerante vissoorten; ‘gevoelig’ = meetplaatsen met minstens 1 vissoort gevoelig voor verontreiniging. boxplot = mediaanwaarde + 25 75% (box) + 10 90%. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 27 Tabel 9: Resultaten van de significantietest (Kruskal Wallis Mediaantest) van de drie groepen (meetplaatsen waar geen vis gevangen werd; meetplaatsen met uitsluitend soorten die tolerant zijn en meetplaatsen met minstens 1 soort die gevoelig is voor verontreiniging) tov de betreffende waterkwaliteitsvariabelen. < Aantal vgl geen vis – tolerant vgl geen vis – intolerant 10 percentiel O2 746 ** **** **** mediaan O2 746 * **** **** 10 percentiel O2 (%) 750 ** **** **** Mediaan O2 (%) 750 * **** **** 90 percentiel NH4 N 656 *** **** **** mediaan NH4 N 656 ** **** **** 90 percentiel NO3 N 657 NS NS **** mediaan NO3 N 657 * * NS 90 percentiel Nsom 652 NS **** **** mediaan Nsom 652 NS *** **** 90 percentiel Ntotaal 483 NS **** **** mediaan Ntotaal 483 NS **** **** 90 percentiel oPO4 P 612 NS **** **** mediaan oPO4 P 612 NS **** **** 90 percentiel P totaal 601 ** **** **** mediaan P totaal 601 NS **** **** Mediaan Nsom/Ptot 607 NS **** **** 90 percentiel BZV 436 *** **** **** mediaan BZV 436 NS **** **** 90 percentiel CZV 545 *** **** **** mediaan CZV 545 NS **** **** 90 percentiel Cl 635 NS **** **** Mediaan Cl 635 NS *** **** 90 perc conductiviteit 747 NS **** **** Med conductiviteit 747 NS *** **** 10 percentiel pH 749 NS NS **** mediaan pH 749 NS NS **** : = 51/ ::= 515> :::= 515/ :::: = 5155/ 8 8$?(8 @ 8$4(8 @ 89A(8 2 www.inbo.be < 8( vgl tolerant intolerant 3 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 28 Tabel 10: Aantal (grootte steekproef), gemiddelde, mediaan, 10 25 75 90 percentielen, en standaard afwijking voor 3 meetplaatsgroepen: meetplaatsen waar geen vis gevangen werd; meetplaatsen met uitsluitend soorten die tolerant zijn en meetplaatsen met minstens 1 soort. xxx = waarde vergeleken met de normen uit tabel 1 en 2. Visgroep Variabele aantal Geen vis O2 10% 29 Tolerant 259 Intolerant 458 Geen vis O2 med 29 Tolerant 259 Intolerant 458 Geen vis O2 verz 10% 29 Tolerant 261 Intolerant 460 Geen vis O2 verz med 29 Tolerant 261 Intolerant 460 Geen vis NH4 N 90% 30 Tolerant 209 Intolerant 417 Geen vis NH4 N med 30 Tolerant 209 Intolerant 417 Geen vis NO3 N 90% 30 Tolerant 210 Intolerant 417 Geen vis NO3 N med 30 Tolerant 210 Intolerant 417 Geen vis Nsom 90% 30 Tolerant 207 Intolerant 415 Geen vis Nsom med 30 Tolerant 207 Intolerant 415 Geen vis Ntot 90% 29 Tolerant 150 Intolerant 304 Geen vis Ntot med 29 Tolerant 150 Intolerant 304 Geen vis PO4 P 90% 30 Tolerant 202 Intolerant 380 Geen vis PO4 P med 30 Tolerant 202 Intolerant 380 8 8$?(8 @ 8$4(8 @ 89A(8 2 www.inbo.be Gem 2.8 4.1 5.6 5.7 6.6 7.8 28.3 40.1 54.8 53.4 61.5 72.3 10.7 6.2 2.4 3.4 2.4 1.0 7.7 8.5 6.3 2.8 4.1 3.9 14.0 12.2 7.8 7.3 7.2 5.1 19.0 14.9 9.5 9.1 9.1 6.3 2.0 1.3 0.8 0.6 0.5 0.2 Mediaan 1.9 3.8 5.6 5.4 6.8 8.1 20.1 37.6 55.5 49.3 63.2 73.0 9.5 4.7 1.5 2.9 1.7 0.5 6.1 6.4 5.6 2.2 3.6 3.6 12.6 10.7 7.3 6.5 6.5 4.8 15.0 13.4 8.9 8.4 8.5 6.0 1.2 0.9 0.3 0.4 0.4 0.2 8( 3 10% 0.7 1.2 3.1 3.1 3.8 5.6 7.0 11.6 30.8 30.8 35.6 53.0 2.2 0.5 0.3 0.5 0.2 0.1 1.5 3.2 1.8 0.4 0.8 0.9 4.6 4.7 2.8 3.1 2.7 1.6 8.6 5.4 3.7 4.4 4.0 2.7 0.3 0.2 0.1 0.1 0.1 0.0 < 25% 1.2 2.3 4.2 4.5 5.2 6.8 12.2 22.0 42.9 41.5 49.0 63.2 4.0 1.3 0.6 1.2 0.5 0.2 4.3 4.6 3.7 1.1 1.8 1.8 8.9 6.8 4.8 5.3 4.5 2.8 11.7 9.0 6.1 6.9 6.1 3.8 0.5 0.3 0.1 0.2 0.2 0.1 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 75% 3.6 5.7 6.7 7.0 8.1 9.0 41.0 56.4 66.0 66.5 73.1 82.0 13.4 8.1 3.1 5.1 3.3 1.2 10.9 10.6 7.8 3.7 5.0 5.2 17.7 14.1 9.5 9.2 9.0 6.7 21.0 16.5 11.7 10.7 11.5 8.1 2.8 1.7 0.6 0.8 0.7 0.3 90% 6.1 7.2 8.0 8.3 9.2 9.8 61.7 69.1 77.0 74.8 86.1 90.0 17.8 13.9 5.1 6.0 5.7 2.4 14.4 15.9 11.3 6.3 6.6 7.1 20.9 22.4 13.1 12.6 11.7 9.0 35.1 28.8 16.2 15.8 14.5 10.2 5.3 2.8 1.0 1.4 1.0 0.4 Std.Dev. 2.1 2.3 1.9 1.8 2.0 1.7 20.6 23.0 19.0 16.7 19.1 15.4 10.1 6.8 3.3 2.4 2.6 1.2 5.0 6.2 4.2 2.2 3.4 2.7 9.5 7.9 4.9 3.6 4.3 2.8 14.1 9.5 4.8 4.0 4.5 3.1 2.2 1.3 5.6 0.5 0.4 0.2 29 Tabel 10: vervolg Visgroep Geen vis Tolerant Intolerant Geen vis Tolerant Intolerant Geen vis Tolerant Intolerant Geen vis Tolerant Intolerant Geen vis Tolerant Intolerant Geen vis Tolerant Intolerant Geen vis Tolerant Intolerant Geen vis Tolerant Intolerant Geen vis Tolerant Intolerant Geen vis Tolerant Intolerant Geen vis Tolerant Intolerant Geen vis Tolerant Intolerant Geen vis Tolerant Intolerant Variabele P totaal 90% P totaal med N/P (anor) med BZV 90% BZV med CZV 90% CZV med Cl 90% Cl med Conduct 90% Conduct med pH 10% pH med aantal 29 184 388 29 184 388 30 199 378 28 124 284 28 124 284 29 165 351 29 165 351 30 207 398 30 207 398 29 259 459 29 259 459 29 261 459 29 261 459 Gem 3.6 2.1 1.4 0.9 0.9 0.4 17.9 88.5 52.0 31.2 13.9 5.6 5.5 4.3 2.3 139.5 79.5 51.7 37.1 37.9 23.5 137.9 449.0 107.0 70.2 286.9 68.7 1080.9 1739.7 817.4 770.7 1298.7 650.7 7.3 7.4 7.1 7.6 7.7 7.5 Mediaan 2.5 1.7 0.9 0.8 0.8 0.4 14.3 16.3 26.6 17.3 7.5 4.5 4.8 3.0 1.5 91.6 58.4 42.9 32.0 34.5 21.5 108.6 96.4 64.8 65.3 64.0 44.1 976.3 987.0 674.5 784.0 803.0 564.5 7.4 7.5 7.2 7.6 7.7 7.6 10% 0.7 0.5 0.3 0.2 0.2 0.2 7.8 8.0 12.1 4.4 3.0 1.5 1.5 1.3 1.0 45.5 28.2 23.7 19.0 16.7 10.0 60.4 49.0 32.0 43.3 36.4 26.8 680.4 487.0 362.8 390.0 445.0 299.0 6.8 6.8 6.4 7.1 7.3 6.8 25% 1.7 1.0 0.6 0.4 0.4 0.3 11.9 11.9 18.0 9.5 5.0 2.5 2.4 2.5 1.5 59.4 43.7 32.1 27.0 26.0 16.0 70.8 64.8 44.5 48.0 45.0 33.4 850.4 732.8 449.7 680.0 613.0 382.0 7.0 7.2 6.7 7.5 7.5 7.2 75% 4.1 2.6 1.3 1.3 1.1 0.5 20.0 31.6 43.5 29.2 13.7 7.1 7.5 5.0 2.5 127.0 85.9 61.8 43.0 44.0 30.1 165.3 183.0 96.4 80.0 105.5 63.7 1285.2 1300.0 936.4 859.0 1036.0 791.0 7.6 7.6 7.6 7.8 7.8 7.8 90% 8.4 3.9 2.0 1.7 1.4 0.7 34.3 73.6 84.9 80.1 33.3 9.6 9.7 8.4 4.4 300.1 149.0 85.8 62.5 54.0 38.0 293.6 595.2 185.0 105.8 316.5 116.5 1960.0 2300.0 1246.9 994.0 1614.0 1010.0 7.6 7.8 7.8 8.0 8.0 8.0 Std.Dev. 3.6 2.4 5.6 0.7 0.9 0.2 11.6 551.4 111.7 39.9 20.5 5.5 4.3 3.5 1.8 197.2 93.1 37.2 16.9 27.0 11.6 97.8 1638.0 157.4 30.0 1341.5 94.7 427.1 3688.0 868.0 209.3 3030.1 542.2 0.3 0.4 0.6 0.3 0.3 0.5 4.3.1 Vergelijking met normen De spreiding van de waterkwaliteit waarbij vissen gevoelig voor verontreiniging voorkomen (aangetroffen worden bij afvissing) komt voor veel variabelen overeen met normen die ontwikkeld zijn voor Vlarem II (tabel 1) of de aangepaste versie opgesteld voor de EKW (tabel 2). Afhankelijk van de meetvariabele komt een norm overeen met een gemiddelde, een maximale of minimale waarde die niet overschreden mag worden. In de praktijk wordt een maximale norm gecontroleerd door de 90 percentielwaarde van de veldmetingen; een minimale norm door de 10 percentielwaarde (zie VLAREM II, bijlage 2.3.1). BZV (Biochemisch Zuurstofverbruik) en CZV (Chemisch Zuurstofverbruik) zijn beide een maat voor de organische belasting van het oppervlaktewater. BZV is een maat voor de hoeveelheid zuurstof die nodig is om in het water aanwezig organisch materiaal door www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 30 microörganismen tot CO2 en H2O te laten afbreken. CZV bepaalt hoeveel zuurstof nodig is voor de oxidatie van de volledige hoeveelheid organisch materiaal tot koolstofdioxide in het water. Hoe hoger BZV en CZV hoe lager de zuurstofconcentratie in het oppervlaktewater. Zuurstof, BZV en CZV zijn bijgevolg sterk aan elkaar gekoppeld. De norm voor zuurstof (90%) van 5 à 6 mg O2/l komt overeen met de waarden waarbij gevoelige soorten worden gevangen (cfr: mediaanwaarden van 90% O2 of 90% van de mediaanwaarden O2). Ook de normen van BZV (basiskwaliteit van 6 mg O2/l) en CZV (basiskwaliteit van 30 mg O2/l) komen overeen met de meetplaatsen waar gevoelige soorten voorkomen (resp. 4.4 en 5.6 mg O2/l voor BZV en 38 of 42 mg O2/l voor CZV). De normen voor viswaterkwaliteit zijn strenger voor zuurstof. Voor een goede reproductie zijn hogere zuurstofconcentraties vereist: minima van 7 en mediaan van 9 mg O2/l (zalmachtigen) en mediaan van 8 mg O2/l (karperachtigen). Vermits op het terrein niet aangegeven is waar al dan niet reproductie plaatsvindt, konden deze specifieke waarden niet getoetst worden met veldgegevens. De literatuurgegevens geven wel aan dat de kwaliteitsvereisten voor reproductieplaatsen wel vaak hoger liggen dan voor migratie of voedings of opgroeiplaatsen. Ammonium (NH4 N in mg/l) is zowel gekoppeld aan de nutriëntenhuishouding (stikstofbalans) als aan de zuurstofhuishouding. De hoeveelheid zuurstof bepaalt in sterke mate of stikstof aanwezig is als ammoniumstikstof of nitraatstikstof. Zoals reeds beschreven in paragraaf 2.1 is ammonium een belangrijke meetvariabele voor vissen. Het meten van ammonium is immers een maat voor de mogelijke aanwezigheid van het zeer toxische ammoniak (NH3) (EPA, 1999). De basiskwaliteitsnorm voor ammonium (gem. 1 mg NH4 N/l en 90 percentielwaarde van 5 mg NH4 N/l) is veel minder streng dan de gemeten waarden waarbij gevoelige soorten voorkomen (0.5 voor mediaanwaarde van medianen, 1.5 voor mediaan van de 90% waarden en 2.4 voor de 90% van de mediaanwaarde). In tegenstelling tot de andere normen lijkt de norm voor ammoniumstikstof dus niet streng genoeg en is een scherpere grenswaarde vereist om de gevoelige vissoorten terug te kunnen herstellen. In het nieuwe voorstel voor de KRW is geen enkele norm voor ammonium voorzien (zie tTabel 2:). Een verstrenging van 5 mg N/l (basiskwaliteit) naar 1 mg N/l (viswaterkwaliteit) is volgens de meetgegevens logisch. Slechts één vissoort, namelijk vetje, toont een 90 percentielwaarde die de 5 mg N/l net overschrijdt. Voor fosfor tenslotte zijn de normen dan weer strenger dan de gemeten spreiding. Een strenge norm voor fosfor is immers niet zozeer vereist voor de ‘consumenten’ of de verbruikers van het ecosysteem zoals vissen en macro invertebraten maar wel voor de ‘producenten’ waaronder de macrofyten en fytobenthos. Fosfor bepaalt namelijk mede de primaire productie en de biomassa van de waterflora en is gerelateerd aan de problematiek van algenbloei (Schneiders, 2007). Bij de vismodellering kunnen dus minder strenge randvoorwaarden opgenomen worden voor fosfor dan deze die voorgesteld worden voor de KRW (zie tabel 2). 8.8 # 6 Van bron tot monding worden in een waterlopennetwerk verscheidene levensgemeenschappen verwacht. Reeds in 1949 stelde M. Huet voor om op basis van een aantal abiotische kenmerken de waterlopen van bron naar monding op te delen in vier viszones: brasemzone, barbeelzone, forelzone en vlagzalmzone. Substraat, stroomsnelheid en temperatuur werden als belangrijkste discriminerende variabelen aangeduid. De brasemzone bevat vissen typisch voor traagstromend tot stilstaand water zoals brasem, blankvoorn, rietvoorn en snoek. Deze zone komt in Vlaanderen het meeste voor. Ingrepen in de waterloop zoals verbreden, uitdiepen, plaatsen van sluizen en stuwen hebben een deel van de dynamiek uit de rivieren gehaald waardoor deze soorten nog bevoordeeld worden. Stroomminnende soorten van de barbeel , forel en vlagzalmzone zijn zeldzamer en het habitat voor die soorten is moeilijker te herstellen. Bij het uitwerken van www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 31 herstelmogelijkheden is het dan ook belangrijk dat de herstelkansen voor beide visgroepen afzonderlijk kunnen doorgerekend worden (Schneiders et al. 2009). Tabel 11: Indeling in visgroepen voor modellering Gevoelig tolerant Stroomminnend Traagstromend Atlantische zalm, Barbeel, Beekforel, Beekprik, Bermpje*, Elrits, Gestippelde alver, Kopvoorn, Kwabaal, Rivierdonderpad Riviergrondel*, Rivierprik Serpeling, Sneep, Spiering, Vlagzalm Alver, Winde* Snoek, Kleine modderkruiper*, Fint Amerikaanse hondsvis, Baars, Bittervoorn*, Blankvoorn, Bot, Brasem, Driedoornige stekelbaars, Europese meerval, Giebel, Grote modderkruiper, Karper, Kolblei, Kroeskarper, Paling, Pos Rietvoorn*, Smelt, Snoekbaars, Tiendoornige stekelbaars, Vetje, Zeelt ** soorten die verschoven zijn In de natuurverkenning worden de scenario’s doorgerekend voor vier visgroepen (zie Tabel 11:). De visgroepen worden onderverdeeld in een groep gevoelig of tolerant voor verontreiniging. Beide groepen worden op basis van stroomsnelheid verder onderverdeeld in twee subgroepen: een visgroep voor stilstaand tot traagstromend water en een stroomminnende visgroep. De eerste komt volgens de Huetindeling overeen met de brasemzone. De tweede met de barbeel forel vlagzones. De meeste stroomminnende soorten zijn eerder gevoelig voor verontreiniging, terwijl de meeste soorten van traagstromend tot stilstaand water tolerant zijn. Vandaar dat ook de normen voor viswaters ingedeeld zijn in normen voor zalmachtigen (of vissoorten van snelstromend water) en normen voor karperachtigen (vissoorten van stilstaand tot traagstromend water) en dat de normen voor zalmachtigen strenger zijn dan deze voor karperachtigen. Ter controle wordt nagegaan of de indeling traagstromend versus stroomminnend een groot effect heeft op de waterkwaliteitsvereisten. Tabel 12: geeft een overzicht van de spreiding van de kwaliteitsvariabelen voor drie van de vier visgroepen. De tolerante groep werd niet verder opgesplitst aangezien de steekproef voor ‘stroomminnend en tolerant’ te klein was. De verschillen zijn echter gering en niet beduidend. Daarom werd ervoor geopteerd om de grenzen voor tolerant en gevoelig constant te houden en voor de waterkwaliteitsvereisten niet verder op te splitsen in grenzen voor stroomminnende soorten en soorten van traagstromend water. Dit laat ook een objectievere vergelijking tussen de vier visgroepen toe. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 32 Tabel 12: Mediaan, 25 en 75 percentiel, gemiddelde (gem) en aantal (N) voor 5 groepen (meetplaatsen waar geen vis gevangen werd (geen vis); meetplaatsen met uitsluitend soorten die tolerant zijn (SOM_tol), meetplaatsen met minstens 1 soort die gevoelig is voor verontreiniging (SOM_intol), meetplaatsen met minstens 1 soort behorende tot het barbeeltype die gevoelig is voor verontreiniging, meetplaatsen met uitsluitend soorten behorende tot het brasemtype en waar minstens 1 soort gevoelig is voor verontreiniging) van de volgende variabelen: 10% O2, mediaan O2, mediaan NH4 N, , 90% NH4 N, mediaan Nsom, 90% Nsom, mediaan oPO4 P, 90% oPO4 P, mediaan P totaal, 90% P totaal, 90% N totaal, mediaan BZV, 90% BZV,mediaan CZV, 90%CZV. waarde Type Mediaan Mediaan Mediaan Mediaan Mediaan 25perc 25perc 25 perc 25perc 25perc 75perc 75perc 75 perc 75perc 75perc Gem Gem Gem. Gem Gem N N N N N Baint Brint SOM_Intol SOM_tol Geenvis Baint Brint SOM_intol SOM_tol Geenvis Baint Brint SOM_Intol SOM_tol Geenvis Baint Brint SOM_intol SOM_tol Geenvis Baint (369) Brint (96) SOMIntol (465) SOMtol (262) Geenvis (30) B www.inbo.be O2 10% 5.77 5.10 5,60 3.81 1.88 4.35 3.87 4,22 2.27 1.21 6.90 6.36 6,75 5.68 3.64 5.68 5.13 5,57 4.06 2.77 363 95 458 259 29 O2 med 8.05 8.17 8,06 6.76 5.41 6.83 6.58 6,83 5.20 4.49 9.03 8.80 9,01 8.08 7.05 7.88 7.67 7,84 6.62 5.71 363 95 458 259 29 B NH4 90% 1.54 1.00 1,49 4.68 9.53 0.68 0.32 0,56 1.30 4.03 3.41 2.65 3,13 8.14 13.23 2.34 2.40 2,35 6.20 10.67 332 85 417 209 30 NH4 med 0.50 0.33 0,50 1.65 2.91 0.20 0.20 0,20 0.49 1.28 1.24 0.99 1,19 3.25 5.06 0.99 0.88 0,97 2.38 3.36 332 85 417 209 30 Nsom med 4.88 4.30 4,81 6.51 6.54 3.03 2.51 2,84 4.48 5.39 6.76 6.13 6,72 9.04 8.80 5.18 4.62 5,06 7.24 7.31 330 85 415 207 30 Nsom 90% 7.25 7.25 7,25 10.65 12.56 4.82 4.16 4,79 6.81 8.94 9.36 10.25 9,52 14.11 17.43 7.60 8.74 7,83 12.20 13.96 330 85 415 207 30 oPO4 med 0.16 0.13 0,16 0.36 0.41 0.08 0.07 0,08 0.16 0.22 0.29 0.29 0,29 0.70 0.77 0.21 0.19 0,21 0.46 0.57 301 79 380 202 30 oPO4 90% 0.32 0.30 0,31 0.87 1.19 0.15 0.14 0,15 0.35 0.49 0.57 0.56 0,57 1.70 2.70 0.84 0.43 0,75 1.25 2.02 301 79 380 202 30 B Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 33 Pt med 0.38 0.25 0,36 0.75 0.78 0.25 0.24 0,25 0.39 0.42 0.57 0.41 0,54 1.12 1.30 0.43 0.34 0,41 0.85 0.95 311 77 388 184 29 Pt 90% 0.90 0.78 0,89 1.67 2.55 0.58 0.48 0,55 0.97 1.68 1.36 1.25 1,33 2.63 4.11 1.42 1.22 1,38 2.10 3.57 311 77 388 184 29 Ntot med 6.21 4.65 5.96 8.54 8.44 4.13 3.42 3.83 6.08 6.94 8.32 6.62 8.1 11.5 10.70 6.45 5.52 6.3 9.1 9.10 249 55 354 150 29 BZV med 1.75 1.50 1,50 3.03 4.83 1.50 1.25 1,50 2.50 2.44 2.62 2.50 2,50 5.04 7.51 2.35 1.92 2,28 4.27 5.53 236 48 284 124 28 BZV 90 4,5 4,6 4.5 7,5 17,3 2,5 2,0 2.5 5,0 9,5 7,1 6,55 7.1 13,6 29.2 5,7 5,3 5.6 13,9 31.2 236 48 284 124 28 CZV med 21.7 21.0 21,5 34.5 32.0 16.5 13.5 16,0 26.0 27.0 28.6 33.7 30,1 44.0 43.0 23.5 23.8 23,5 37.9 37.1 284 67 351 165 29 CZV 90 42,2 47,0 42.9 58,4 91,6 33.0 25,3 32.1 43,7 59,4 60,0 65,3 61.8 85,9 127,0 50,0 58,9 51.7 79,5 139,5 284 67 351 165 29 8.: &( 6% ( De analyse die hiervoor is uitgevoerd geeft enkel een totaalbeeld van de waterkwaliteit in het jaar dat er een bepaalde soort gevangen werd. Er kan geen onderscheid gemaakt worden of die soort daar verbleef en reproduceert, voedsel zocht of enkel migreerde naar een andere locatie. Tijdens de veldinventarisatie is op een aantal plaatsen van elke vis vaak de grootte gemeten en de leeftijd geschat. Op basis daarvan kan bepaald worden of juvenielen al dan niet aanwezig zijn. De aanwezigheid van juvenielen op een locatie is een beter signaal voor de aanwezigheid van een reproductiehabitat dan louter de aan of afwezigheid van de soort. De visdata werden opgesplitst op de aanwezigheid van juvenielen om na te gaan of dit strengere waterkwaliteitscriteria oplevert in vergelijking tot enkel aanwezigheid van adulten. Onderstaande tabel toont per tolerantiegroep op hoeveel locaties juvenielen (met of zonder adulten) of enkel adulten gevangen werden en geeft een overzicht van de spreiding van een aantal kwaliteitsvariabelen. Tabel 13: Aantal locaties waar tolerante en intolerante soorten aangetroffen worden. Visgroepen Aantal locaties Tolerante soorten, enkel adulte individuen 38 Gevoelige soorten, enkel adulte individuen 83 Tolerante soorten, juveniele en/of adulte individuen 43 Gevoelige soorten, juveniele en/of adulte individuen 143 Er zijn slechts geringe verschillen tussen enerzijds de berekeningen op basis van aan /afwezigheid van de soort (tabel 10) en de verfijning naar adulten en juvenielen (tabel 14). Meestal vertonen de juvenielen een iets kleinere spreiding en strictere grenzen dan de adulten. In tegenstelling tot de verschillen tussen “tolerant” en “gevoelig” zijn de verschillen tussen “adulten” en “juvenielen” echter niet beduidend. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 34 Tabel 14: Mediaan, 25 en 75 percentiel, gemiddelde (gem) en aantal (N) voor 5 groepen (meetplaatsen waar juveniele gevangen werden, al dan niet vergezeld van adulte exemplaren met minstens een soort die gevoelig is voor verontreiniging (juv_intol) , meetplaatsen waar juveniele gevangen werden, als dan niet vergezeld van adulte exemplaren met uitsluitend tolerante soorten juv_tol, locaties waar enkel adulte exemplaren gevangen werden met minstens een soort die gevoelig is voor verontreiniging adult_intol, locaties waar enkel adulte exemplaren gevangen werden met uitsluitend tolerante soorten (adult_tol)) van de volgende variabelen: 10% O2, mediaan O2, mediaan NH4 N, , 90% NH4 N, mediaan Nsom, 90% Nsom, mediaan oPO4 P, 90% oPO4 P, mediaan P totaal, 90% P totaal, 90% N totaal, mediaan BZV, 90% BZV,mediaan CZV, 90%CZV10% O2, mediaan O2, mediaan NH4, , 90% NH4, mediaan Nsom, 90% Nsom, mediaan oPO4, 90% oPO4, mediaan Ptot, 90% Ptot, 90% Ntot, mediaan BZV, mediaan CZV. waarde Mediaan Mediaan Mediaan Mediaan 25 perc 25 perc 25 perc 25 perc 75 perc 75 perc 75 perc 75 perc Gem Gem Gem Gem N N N N www.inbo.be Type adult_tol adult_intol juv_tol juv_intol adult_tol adult_intol juv_tol juv_intol adult_tol adult_intol juv_tol juv_intol adult_tol adult_intol juv_tol juv_intol adult_tol adult_intol juv_tol juv_intol O2 10% 3,0 5,3 3,7 5,9 1,7 3,8 2,5 5,0 5,7 6,5 5,5 6,6 3,6 5,2 4,1 5,9 38 83 43 184 O2 med 6,1 7,3 6,6 8,1 5,4 6,8 4,9 7,3 7,5 8,4 8,0 8,8 6,3 7,4 6,5 8,0 38 83 43 184 NH4 NH4 med 90% 2,80 7,45 0,74 1,89 1,60 4,36 0,50 1,49 1,65 4,40 0,47 1,39 0,62 1,55 0,20 0,61 4,70 10,80 1,75 4,09 2,78 9,64 1,26 3,15 3,52 8,85 1,36 2,94 2,32 6,75 0,96 2,21 33 33 72 72 35 35 170 170 Nsom med 7,06 5,25 7,08 4,38 5,31 4,00 4,56 2,26 9,34 6,38 10,62 6,44 7,77 5,38 7,75 4,55 31 71 35 170 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen Nsom 90% 11,44 7,65 12,67 6,24 8,46 6,47 8,68 3,75 15,80 9,10 16,18 8,79 13,31 7,92 13,70 6,64 31 71 35 170 Ntot Ntot med 90% 9,03 15,48 6,43 9,18 8,54 13,40 5,82 8,30 7,36 10,33 5,32 8,27 6,06 10,26 3,27 4,62 11,88 19,83 7,62 10,90 12,31 17,24 7,76 10,76 9,52 16,91 6,67 9,95 9,26 15,35 5,68 8,33 25 25 59 59 27 27 136 136 35 oPO4 med 0.47 0.14 0,24 0,12 0.27 0.08 0,13 0,07 0.73 0.27 0,56 0,23 0.57 0.22 0,43 0,18 30 61 35 158 oPO4 90% 1,18 0,27 0,76 0,25 0,60 0,18 0,35 0,14 2,05 0,54 1,47 0,47 1,39 2,24 1,46 0,39 30 61 35 158 Pt med 0,88 0,42 0,67 0,27 0,58 0,25 0,45 0,25 1,28 0,64 0,91 0,47 0,99 0,47 1,05 0,39 30 70 28 163 Pt 90% 2,36 1,06 1,64 0,83 1,63 0,62 0,91 0,53 3,58 1,47 2,29 1,20 2,52 2,66 2,74 0,93 30 70 28 163 BZV med CZV med 3,1 34,5 2,1 24,0 3,4 32,5 1,5 22,5 2,5 29,1 1,8 19,0 2,5 29,0 1,0 17,0 6,8 41,6 2,8 27,0 4,3 37,3 2,5 30,4 4,6 36,9 2,8 24,9 4,3 43,9 2,0 23,4 22 31 61 67 20 23 130 128 : % De Kaderrichtlijn Water vereist dat er maatregelenprogramma’s opgesteld worden in functie van het herstel van vissen, macro invertebraten, macrofyten en fytobenthos. Wanneer maatregelenprogramma’s voor rivierherstel gepland worden, is het dan ook belangrijk om reeds vóór het uitvoeren te controleren of die organismegroepen opnieuw zullen kunnen terugkeren. Hiervoor kan een modellenreeks opgesteld worden waarbij de maatregelenprogramma’s eerst worden doorgerekend naar effecten op de waterkwaliteit en vervolgens naar potentieel herstel van de diverse organismegroepen. In de stroomgebiedbeheerplannen worden de maatregelenprogramma’s gebundeld in waterkwaliteitsscenario’s, die dan vervolgens worden doorgerekend naar effecten op waterkwaliteit (Peeters et al. 2009). De essentiële vraag is of die verbeterde waterkwaliteit voldoende is om de verschillende organismegroepen te laten terugkeren, te laten overleven en reproduceren. In een volgende fase kan dieper ingegaan worden op de mogelijke effecten op gemeenschapsniveau en het bijhorende scoresysteem van de visindex. In de vorige hoofdstukken is nagegaan welke waterkwaliteitsgrenzen gehanteerd worden in juridische context, welke randvoorwaarden beschreven zijn in de literatuur en wat de waterkwaliteitsgrenzen zijn waarbij – binnen Vlaanderen bepaalde vissoorten of visgroepen aangetroffen worden. In dit hoofdstuk wordt deze kennis vertaald naar waterkwaliteitscriteria voor de terugkeer van bepaalde visgroepen. De doelstelling is het opstellen van een beoordelingssysteem dat bruikbaar is voor waterbeheerders. Om in de vismodellering het onderscheid te kunnen maken tussen de terugkeer van gevoelige soorten of enkel tolerante soorten is er op basis van de voorgaande analysen een waterkwaliteitsgeschiktheidstabel opgesteld. Per waterkwaliteitsvariabele en per tolerantiegroep worden grenswaarden vastgelegd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de grenswaarden voor reproductie en overleving enerzijds en voor migratie anderzijds. Er wordt aangegeven binnen welke grenzen de waterkwaliteit optimaal is of suboptimaal voor reproductie en overleving, binnen welke grenzen enkel migratie mogelijk is en vanaf welke grens de waterkwaliteit een barrière vormt voor een bepaalde visgroep. Het resultaat is een overzichtelijke tabel die waterbeheerders de mogelijkheid geeft om op een eenvoudige manier de resterende problemen met betrekking tot de waterkwaliteit op te sporen. Wanneer wordt opnieuw migratie verwacht, wanneer reproductie van de diverse visgroepen? Het juridische kader is zoveel mogelijk gecombineerd met de berekende randvoorwaarden op basis van de veldgegevens. De optimale waterkwaliteitscriteria voor reproductie worden in eerste instantie gehaald uit de Europese normen voor viswaterkwaliteit die ook opgenomen zijn in de Vlaremwetgeving (zie paragraaf 2.1). Deze worden – waar nodig aangevuld met de normen voor basiskwaliteit en met de ontwerpnormen voor de goede ecologische toestand conform de Kaderrichtlijn Water (zie paragraaf 2.2). De tweede klasse (suboptimum voor reproductie en overleving) wordt grotendeels afgeleid uit de veldgegevens. De veldgegevens geven de range aan waarbinnen de visgroepen worden aangetroffen. De verdeling van de mediaanwaarden per waterkwaliteitsvariabele per visgroep geven aan bij welke waterkwaliteit die visgroep vaak voorkomt. Vermits dit de range is waarbij ook regelmatig juvenielen worden aangetroffen is de kans groot dat deze waterkwaliteit niet enkel groei en overleving toelaat maar gedeeltelijk ook reproductie. De mediaanwaarden per visgroep worden aangevuld met de mediaanwaarden voor juvenielen en de mediaanwaarden per Huetzone. Indien het waterkwaliteitscriterium een mediaanwaarde is, wordt naar de mediaan van de medianen gekeken. Voor een maximum wordt gekeken naar de 90 percentiel van de medianen en voor een minimum naar de 10 percentiel van de medianen. In een aantal gevallen kan de volgorde omgekeerd worden. Wanneer bv de Europese norm minder streng is dan de gemeten waarden, kunnen de criteria voor beide klassen gewisseld worden. Zo is er voor een gemiddelde ammoniumconcentratie enkel een norm voor www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 36 basiskwaliteit opgesteld (geen voor viswaterkwaliteit en geen voor goede ecologische toestand). De grenswaarde van de norm ligt boven de gemeten mediaanwaarden voor gevoelige vissoorten. In dit geval wordt de gemeten veldwaarde als optimum naar voren geschoven en de norm voor basiskwaliteit wordt het suboptimum. De derde klasse is de kwaliteit die migratie moet toelaten. Vissen kunnen bij een bepaalde waterkwaliteit vaak wel nog migreren binnen het rivierennetwerk maar zich niet meer reproduceren. Aangenomen wordt dat de verdeling van de 25 75 percentielwaarden (afhankelijk van de variabele) een maat is voor de waterkwaliteit die migratie toelaat. Tabel 15: Vlarem en CIW normen van de geselecteerde waterkwaliteitsvariabelen en de overeenkomstige berekende percentielwaarden (10 25 50 75 90 percentielen) per visgroep. Norm Variabele Oorsprong Gem Min Basis Vlarem CIW* Max/ 90% Basis reproductiecriteria: Verdeling 50 percentielwaarden Min/ Max/ Med 10% 90% Basis migratiecriteria: verdeling 25/75 percentielwaarden Min/ Max/ Med 10% 90% 5 Karper 8 5 Zalm Alle types** 9 7 6 tol O2 (mg/l) intol 6.8 3.8 5.2 Juv 6.6 3.7 4.9 2.5 Br 8.2 5.1 6.6 3.9 Ba Juv Basis Vlarem 1 Karper 0.78 (0.16)° Zalm 0.78 (0.03)° intol " 4.4 4.2 8.1 5.9 7.3 5.0 4.7 3.3 1.6 4.4 2.8 9.6 Br 0.3 1 1 2.7 < 2 6.8 6.8 1.7 Juv < 5.7 5.6 Juv Ba C :' 8.1 8.1 5 tol NH4 N (mg/l) 2.3 " < " &< 8.1 0.5 1.5 1.3 3.4 0.5 1.5 1.2 3.1 0.5 1.5 1.2 3.2 & 3 20 0 D /EE/ # , , 0 0 0 / /EE> F ( 31 :: 2# 3 2 , 3 G 2% 31 ::: G www.inbo.be ; 2# ;3 ; 2"!,3 , ; 2 3 2# 3 ; 2 3 G 2%,3 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen ; 2# ;3 37 tabel 15 vervolg: norm Variabele Oorsprong Gem Vlarem CIW* oPO4 P (mg/l) Min Max/ 90% Beek 0.3 Stilstaand 0.05 Bk, Bg, Pz 0.1 BkK, BgK 0.07 Rk, Rzg 0.12 Rg, MLz, Pb 0.14 tol intol 0.36 0.87 0.70 0.24 0.76 0.56 1.47 Br 0.13 0.30 0.29 0.56 Juv Vlarem P totaal (mg P/l) 0.3 Alle types** Tol intol 0.29 0.57 0.29 0.57 0.12 0.25 0.23 0.47 2.6 0.14*** 0.8 1.7 1.1 0.7 1.6 0.9 2.3 Br 0.3 0.8 0.4 1.3 Ba 0.4 0.9 0.6 1.4 0.4 0.9 0.5 1.3 0.3 0.8 0.5 1.2 Basis 30 CIW* Alle types** 30 tol Som 34.5 Juv 32.5 37.3 Br 21.0 33.7 Juv Vlarem CIW* Basis 6 Zalm 3 Karper 6 Alle types** 6 tol intol 44.0 21.7 28.6 21.5 30.1 22.5 30.4 3.0 5.0 Juv 3.4 4.3 Br 1.5 2.5 Ba 1.8 2.6 1.5 2.5 1.5 2.5 Juv www.inbo.be 0.32 0.31 1 Ba BZV (mgO2/l) 0.16 0.16 Vlarem intol 1.70 Juv Juv CZV (mgO2/l) Basis migratiecriteria: verdeling 25/75 percentielwaarden Min/ Max/ Med 10% 90% Juv Ba CIW* Basis reproductiecriteria: Verdeling 50 percentielwaarden Min/ Max/ Med 10% 90% Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 38 Tabel 16: Habitatgrenswaarden en migratiegrenswaarden voor de betreffende waterkwaliteitsvariabelen voor de tolerante vissoorten en de intolerante vissoorten die voor het model gebruikt worden. criterium Intolerant Tolerant Variabele Mediaan min max Mediaan min max O2 (mg/l) Rep: HG 1 9 7 8 5 Rep: HG 0.5 8.2 5.9 6.7 3.8 Migratie 6.8 4.2 5 2.5 NH4 N (mg/l) Rep: HG 1 0.5 0.78 1.0 4.4 Rep: HG 0.5 1.0 1.5 1.6 5.0 Migratie 1.2 3.1 3.3 8.1 oPO4 P (mg/l) Rep: HG 1 0.12 0.24 Rep: HG 0.5 0.16 0.3 Migratie 0.3 0.7 CZV (mg O2/l) Rep: HG 1 30 30 Rep: HG 0.5 43 58 Migratie 61 86 BZV (mg O2/l) Rep: HG 1 3 6 Rep: HG 0.5 4.5 7.5 Migratie 7 13.7 9 " / /< B9 51> 51> < 1 Slechts 25% van de aanwezigheden vindt nog plaats bij die waterkwaliteit. Er wordt verondersteld dat die kwaliteit geen reproductie meer kan garanderen maar nog wel migratie toelaat. Ook hier worden de 25 75 percentielwaarden per visgroep aangevuld met de 25 75 percentielen voor de juvenielen en de 25 75 percentielen per Huetzone. Al de gegevens voor het opstellen van al deze waterkwaliteitsklassen zijn weergegeven in tabel 15. De uiteindelijke criteria zijn samengevat in tabel 16. Enkel de zeven waterkwaliteits variabelen waarvoor modelgegevens beschikbaar zijn, werden opgenomen in de tabel, nl. minimum zuurstof, mediaan zuurstof, maximum ammonium, mediaan ammonium, maximum BZV, maximum CZV, mediaan orthofosfaat fosfor. Deze criteria geven samen een goed beeld van de zuurstofhuishouding, de nutriëntenhuishouding en de organische belasting. Het resultaat is een overzichtstabel met ruwe waterkwaliteitscriteria die toelaten om per visgroep de herstelkansen bij een gemodelleerde waterkwaliteitsverbetering te evalueren. :./ Een volgende stap is het combineren van de individuele waterkwaliteitscriteria in één eindscore die de globale geschiktheid weerspiegelt van elk waterlopentraject voor een visgroep. Er zijn twee manieren om die eindscore te berekenen: • de laagste score bepaalt de eindscore. Vanaf het moment dat één van de criteria slecht scoort en een barrière betekent voor vissen, dan scoort het riviertraject laag. Dit is het zogenaamde “one out – all out” principe dat onderandere toegepast wordt in de Europese Kaderrichtlijn Water bij het vergelijken van de diverse organismegroepen. vanaf het moment dat één groep slecht scoort, scoort het rivierentraject laag. • de gemiddelde score bepaalt de eindscore. Deze methode wordt vaak toegepast bij de berekening van de individuele biotische scores. Zowel bij de visindex (IBI) als bij de invertebratenindex (MMIF) worden de deelmetrieken uitgemiddeld tot één eindscore. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 39 Beide methoden hebben een aantal voor en nadelen. De eerste methode is veel strenger dan de tweede en wordt vooral gebruikt bij complementariteit van de scores. Zo wordt verondersteld dat een visscore complementaire ecologische informatie geeft ten opzichte van bv een macrofytenscore. Beide moeten dan ook goed scoren om te spreken van een goede ecologische toestand. De biota zijn zo gekozen dat er een complementariteit verwacht wordt. Vandaar de keuze voor de “one out – all out” methode. Wanneer er geen volledige complementariteit is (zoals bv bij de deelscores van de invertebratenindex of de visindex) dan wordt vaker gewerkt met een gemiddelde score. In dit project van de natuurverkenning worden de waterkwaliteitscriteria gebruikt om effecten van gemodelleerde waarden door te rekenen. Door normen of “berekende” waarden in te zetten om “gemodelleerde” waarden te evalueren kunnen diverse problemen opduiken: • problemen met “gemeten” waarden: De gemeten waarden kunnen soms een verkeerd of een onvolledig beeld geven van de werkelijke toestand. De waterkwaliteit is niet steeds op exact dezelfde plaats gemeten als de plaats waar de vis werd aangetroffen. De waterkwaliteit is op verschillende tijdstippen gemeten die meestal niet samenvallen met het tijdstip van de afvissing. Zo kan een tijdelijk lage waterkwaliteit onterecht gekoppeld worden aan het voorkomen van een bepaalde soortengroep. Omgekeerd kunnen ook perioden met een lage waterkwaliteit niet bemonsterd zijn waardoor een hogere waterkwaliteit gekoppeld wordt aan het voorkomen van bepaalde soortengroepen. Dit probleem wordt gedeeltelijk opgevangen door zoveel mogelijk te werken met mediaanwaarden. • problemen met “gemodelleerde” waarden: Sommige processen zijn minder goed gemodelleerd dan andere. Wanneer bv het effect van bufferzones niet voldoende doorgerekend wordt in het model, zullen te hoge fosforwaarden gemodelleerd worden in het oppervlaktewater. Wanneer er zoals in dit voorbeeld een systematische overschatting zou plaatsvinden van de fosforconcentratie, dan is het risico groot dat het criterium “fosfor” bij het “one out – all out” principe te sterk doorweegt in de eindbeslissing. Door het uitmiddelen van een aantal meetvariabelen wordt dit vermeden. • problemen met “gemodelleerde” waarden: extremen worden niet gemodelleerd. Extreme buien of extreem natte of droge periodes zijn enkel meegenomen in de waterkwaliteits modellering voor zoverre ze effectief voorkwamen in het referentiejaar 2006. Daaraan gekoppelde gebeurtenissen zoals het in werking treden van overstorten of bedrijfsaccidenten konden niet gemodelleerd worden. De maxima en minima van de modelwaarden komen bijgevolg niet volledig overeen met de maxima en minima van de veldwaarnemingen. Gemodelleerde maxima en minima zijn dan ook eerder een schatter voor de 10 en 90 percentielwaarden van de veldwaarnemingen. Om problemen met de extreme gemeten waarden te vermijden wordt nu reeds bij de huidige beoordeling van de waterkwaliteit en het aftoetsen van kwaliteitsnormen (vaak maxima of minima die niet overschreden mogen worden), gerekend met 10 of 90 percentielen in plaats van te rekenen met de gemeten minima en maxima. • verschillen tussen “gemeten” en “gemodelleerde” waarden: De gemeten mediaanwaarden kunnen afwijken van gemodelleerde mediaanwaarden, waardoor te snel of net niet snel genoeg beslist wordt dat een bepaald traject wel of niet geschikt is. Het model berekent mediaanwaarden op basis van gemodelleerde dag nachtritmes. Op het terrein is een mediaanwaarde meestal gebaseerd op maximum 12 metingen, steeds overdag genomen. Beide waarden kunnen daarom van elkaar afwijken. • barrière effect: voor elk kwaliteitsvariabele wordt aangegeven wanneer de kwaliteit geen migratie van een bepaalde visgroep meer toelaat. Bij de methode van het uitmiddelen dienen alle criteria een score 0 te hebben opdat er een waterkwaliteitsbarrière zou ontstaan. Die kans is zeer klein. Bij het “one out – all out” principe is het voldoende dat er slechts één criterium de score 0 krijgt opdat het traject als barrière wordt aanzien. Die methode leidt dan weer te vaak en te snel tot het het aanduiden van barrières. Gezien de diverse problemen tussen de afstemming van gemeten waarden en gemodelleerde waarden is het risico op fouten bij het gebruik van het “one out – all out” principe zeer groot. Vandaar dat de meest robuuste methode geselecteerd is, namelijk de methode van het uitmiddelen. Door de geschiktheidswaarden van alle waterkwaliteitsvariabelen uit te www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 40 middelen, wordt een globaal beeld verkregen van de gemiddelde geschiktheid van het traject voor een bepaalde visgroep. Het nadeel van het uitmiddelen is dat trajecten zelden aangeduid worden als een waterkwaliteitsbarrière. Vandaar dat er beslist is om de geschiktheden uit te middelen maar wanneer een traject voor meer dan de helft van de variabelen ongeschikt bevonden wordt voor migratie, dan wordt het traject aangeduid als een barrière en krijgt het de score 0. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 41 ; 9 " ;./ # & % & Zoals vermeld in het concept (zie paragraaf 0.2) zijn in het stroomgebiedbeheerplan naast de uitgangssituatie (referentiejaar 2006) 3 scenario’s of 3 pakketten van maatregelen gemodelleerd (Peeters et al. 2009 en CIW 2008): • In het scenario referentie (R15) wordt het geplande beleid uitgevoerd tegen 2015; • In het scenario Europa (Eur*) worden bijkomende inspanningen genomen om de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water te kunnen halen. Er zijn twee varianten doorgerekend. In het scenario Europa 2027 (E27) wordt een maximale set van aanvullende maatregelen uitgevoerd. Rekening houdend met de kostprijs en de haalbaarheid van de maatregelen (gebruik makend van kosteneffectiviteitsanalyse en disproportionaliteitsanalyse) wordt een deelset van die aanvullende maatregelen uit het E27 scenario uitgevoerd tegen 2015 (E15). Voor 5200 km waterlopen uit het Scheldebekken zijn met behulp van de modellen PEGASE en SENTWA de maatregelenpakketten van de diverse scenario’s doorgerekend naar effecten op waterkwaliteit (Peeters et al. 2009). Aan elk van de 200 metertrajecten is per scenario en per waterkwaliteitsvariabele een waarde toegekend. De mediaanwaarden, gemiddelden, maxima of minima zijn berekend op basis van 365 daggemiddelde waarden. Op basis van tabel 16 zijn deze waarden omgezet naar de habitatgeschiktheid voor een bepaalde visgroep. De verdeling van deze kwaliteitsklassen binnen het netwerk van 5200 km waterloop is per scenario weergegeven in figuur 3. % &(<% - " 2006: uitgangssituatie, Ref2015: referentiescenario tegen 2015, Eur2015: Europa scenario tegen 2015, Eur2027: Europa scenario tegen 2027. # & volgens Tabel 16: % HG 0 = barrière HG 0.01 = enkel migratie HG 0.5 = reproduc tie suboptimaal HG 1 = reproduc tie optimaal H I7 www.inbo.be J + I I J J Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen J J 1& 42 % % % % % % Minimum zuurstof % % Minimum zuurstof 100% 100% 80% 80% 60% 60% 40% 40% 20% 20% 0 0.01 0.5 1 0% 0% 2006 REF2015 Eur2015 Eur2027 2006 Mediaan zuurstof REF2015 Eur2015 Eur2027 Mediaan zuurstof 100% 100% 80% 80% 60% 60% 40% 40% 20% 20% 0 0.01 0.5 1 0% 0% 2006 REF2015 Eur2015 Eur2027 Figuur 3: bijdrage van de zuurstofconcentraties van 2 visgroepen www.inbo.be 2006 REF2015 Eur2015 Eur2027 onder diverse scenario’s Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen op de habitatgeschikheid 43 % % % % % % Gemiddelde orthofosfaat fosfor % % Gemiddelde orthofosfaat fosfor 100% 100% 80% 80% 60% 60% 40% 40% 20% 20% 0% 0% 0 0.01 0.5 1 2006 2006 REF2015 Eur2015 Eur2027 Maximum ammonium REF2015 Eur2015 Eur2027 Maximum ammonium 100% 100% 80% 80% 60% 60% 40% 40% 20% 20% 0 0.01 0.5 1 0% 0% 2006 REF2015 Eur2015 Eur2027 2006 Mediaan ammonium REF2015 Eur2015 Eur2027 Mediaan ammonium 100% 100% 80% 80% 60% 60% 40% 40% 20% 20% 0 0.01 0.5 1 0% 0% 2006 REF2015 Eur2015 Eur2027 2006 REF2015 Eur2015 Eur2027 Figuur 3 vervolg : Bijdrage van de fosfor en ammoniumconcentraties de habitatgeschikheid van 2 visgroepen. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen onder diverse scenario’s 44 op % % % % % % % BZV maximum % BZV maximum 100% 100% 80% 80% 60% 60% 40% 40% 20% 20% 0 0.01 0.5 1 0% 0% 2006 REF2015 Eur2015 Eur2027 2006 CZV maximum 100% 100% 80% 80% 60% 60% 40% 40% 20% 20% REF2015 Eur2015 Eur2027 CZV maximum 0 0.01 0.5 1 0% 0% 2006 REF2015 Eur2015 Eur2027 Figuur 3 vervolg : Bijdrage van BZV en CZV 2 visgroepen. 2006 REF2015 Eur2015 Eur2027 onder diverse scenario’s op de habitatgeschikheid van Een analyse van de individuele criteria toont dat vooral fosfor, ammonium en BZV in te grote concentraties aanwezig zijn en de reproductie voor vissen gevoelig voor verontreiniging afremmen. In paragraaf 2.1 en 4.3.1 is reeds aangetoond dat ammonium een belangrijke meetvariabele is voor vissen. Het meten van ammonium is immers een maat voor de mogelijke aanwezigheid van het zeer toxische ammoniak (NH3) (EPA, 1999). Ammonium blijft ook een belangrijk knelpunt na 2015. Pas in 2027 komt er een duidelijke verbetering en stijgen de reproductiekansen voor gevoelige soorten. Net voor die variabele is geen ontwerpnorm voorgesteld voor de goede ecologische toestand. Specifiek voor de fosforproblematiek dient in eerste instantie nader onderzocht te worden waarom die variabele zo slecht scoort. Ofwel zijn de geplande maatregelen niet effectief genoeg, ofwel is er een probleem met het modelleren van de efficiëntie van de maatregelen, ofwel is er een discrepantie tussen de gemeten en gemodelleerde waarden,... Zeker omdat fosfor ook zo slecht scoort in de uitgangssituatie is het aangewezen om de modellering verder te valideren. Een eerste validatie uitgevoerd door het VITO in het kader van de www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 45 stroomgebiedbeheerplannen duidt reeds op een mogelijke onderschatting van de effecten van de landbouwmaatregelen in de scenario’s (Peeters et al. 2009). Vermits fosfor in eerste instantie een sturende variabele is die de primaire productie bepaalt (Schneiders, 2007), zal de fosforproblematiek nog nadrukkelijker naar voor geschoven worden wanneer de herstelkansen van de andere organismegroepen zoals macrofyten en fytoplankton berekend zullen worden. Tenslotte kan ook het grote verschil tussen BZV en CZV duiden op een verschil tussen gemeten en gemodelleerde waarden. De BZV bepaling gebeurt met nitrificatieremmers waardoor een systematische lagere waarde kan gemeten worden in vergelijking tot de gemodelleerde waarde. Ook hier is nader onderzoek en extra validatie aangewezen. Zoals aangegeven in paragraaf 5.1 is voor elk riviertraject – op basis van een gemiddelde geschiktheid een eindscore berekend. Wanneer meer dan de helft van de waterkwaliteitscriteria op een barrière duidt is het traject ook effectief aangeduid als een barrière. Het resultaat is weergegeven in figuur 4. Het referentiescenario zorgt er vooral voor dat waterkwaliteitsbarrières voor gevoelige soorten worden weggewerkt en dat er lage tot matige reproductiekansen ontstaan. Vissen kunnen opnieuw gebruik maken van een groot deel van het netwerk. Vooral de laagste kwaliteitklassen schuiven, afhankelijk van de visgroep, op naar de klassen ‘matig’ en ‘goed’. De optimale kwaliteitklasse blijft vrijwel constant. Zowel uit de individuele criteria (figuur 3) als uit de figuur met de eindscores blijkt dat de grootste sprong voorwaarts pas optreedt na het uitvoeren van het meest verregaande scenario Europa 2027. Het is vaak pas op dat ogenblik dat het aandeel aan waterlopen met een optimale reproductiekwaliteit voor gevoelige vissoorten sterk toeneemt. Voor de tolerante groep stijgt het percentage van het netwerk met een optimale eindscore (figuur 4) van 31 % (R15) naar 52 % (E27). Voor de groep gevoelig voor verontreiniging stijgen de klassen ‘goed’ tot ‘optimaal’ van 48 % (R15) naar 77 % (E27). Een vergelijking tussen beide scenario’s uitgevoerd tegen 2015, toont dat het Europa scenario (E15) ondanks de beduidend hogere kostprijs slechts een beperkte verbetering van de waterkwaliteit oplevert ten opzichte van het referentiescenario (R15). De geschatte kostprijs van het E15 scenario is dubbel zo hoog als de geschatte kostprijs van het R15 scenario (Peeters et al. 2009). Slechts een deel van de maatregelen kon opgenomen worden in de modellering. Wanneer enkel de kostprijs van de gemodelleerde maatregelen vergeleken wordt, dan kost het E15 scenario driemaal zoveel dan het E15 scenario. Omwille van de beperkte verbetering in relatie tot de grote meerkost is het aangewezen om – in combinatie met de planning voor ontsnippering – alternatieve scenario’s door te rekenen voor het E15 scenario als tussenstap naar 2027. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 46 vissen gevoelig voor verontreiniging 100 barrière lengte waterloop (%) 90 migratie 80 lage reproductie 70 matige reproductie goede reproductie 60 optimale reproductie 50 40 30 20 10 0 2006 R15 E15 E27 Figuur 4: Habitatgeschiktheid van de waterlopen onder diverse scenario’s voor de visgroep gevoelig voor verontreiniging vissen tolerant voor verontreiniging 100 barrière migratie 90 lengte waterloop (%) 80 70 lage reproductie matige reproductie 60 goede reproductie optimale reproductie 50 40 30 20 10 0 2006 R15 E15 E27 Figuur 4 vervolg: Habitatgeschiktheid van de waterlopen onder diverse scenario’s voor de visgroep tolerant voor verontreiniging ;., # & % % Hoe de geschiktheidklassen verdeeld zijn in het Scheldebekken voor beide visgroepen na uitvoering van de diverse scenario’s is weergegeven in figuur 5. In de uitgangssituatie is de goede tot optimale kwaliteit voor deze visgroep vooral geconcentreerd in het Nete en Demerbekken. In de overige bekkens zijn, vooral in de hoofdrivieren, nog heel wat waterkwaliteitbarrières aanwezig. Daar brengt het referentiescenario in 2015 verandering in. Het grootste deel van het hoofdnetwerk is www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 47 geschikt voor migratie of voor een beperkte voortplanting. De grootste toename in voortplantingcapaciteit wordt pas gerealiseerd in 2027 onder het Europa scenario (E27). Trajecten met goede voortplantingsmogelijkheden komen nu meer verspreid in Vlaanderen voor. Het Nete en Demerbekken blijven het beste scoren met vrijwel overal de klasse ‘goed’ tot ‘optimaal’. In de andere deelbekkens blijft de voortplantingscapaciteit in de hoofdlopen nog steeds beperkt. % www.inbo.be &( 0% : Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 48 Figuur 5: Habitatgeschiktheidskaarten van de waterlopen onder diverse scenario’s voor de visgroep gevoelig voor verontreiniging www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 49 Figuur 5 vervolg : Habitatgeschiktheid van de waterlopen onder diverse scenario’s voor de visgroep tolerant voor verontreiniging www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 50 = Door een koppeling te maken tussen de verspreidingsgegevens van de V.I.S. databank en de fysisch chemische gegevens van de VMM databank, kon voor Vlaanderen beschreven worden binnen welke grenzen bepaalde visgroepen verwacht kunnen worden. Voor heel wat fysisch chemische variabelen was er een beduidend verschil tussen meetplaatsen waar gevoelige vissoorten voor verontreiniging werden aangetroffen ten opzichte van plaatsen waar enkel tolerante soorten werden aangetroffen, of meetplaatsen zonder vis. Aangevuld met Europese en Vlaamse normen voor (vis)waterkwaliteit en met literatuurgegevens zijn hieruit waterkwaliteitscriteria gedistilleerd. Vermits de waterkwaliteitscriteria in eerste instantie gebruikt worden om gemodelleerde waterkwaliteitsgegevens door te rekenen naar potentiële effecten op visherstel, zijn grenswaarden uitgewerkt voor 7 waterkwaliteitsvariabelen waarvoor ook modelwaarden beschikbaar waren. Deze methode kan echter in de toekomst ook toegepast worden op andere kwaliteitsvariabelen. Op basis van de 7 criteria kan voor elk riviertraject een eindscore berekend worden. Deze eindscore geeft een globaal beeld van de zuurstofhuishouding, de organische belasting en de nutriëntenhuishouding van een riviertraject in relatie tot herstelkansen voor een bepaalde visgroep. De eindscore is een ruwe maat voor de gemiddelde reproductie of migratiekansen van een visgroep tolerant of gevoelig voor verontreiniging. De scenario’s uit de stroomgebiedbeheerplannen werden doorgerekend naar effecten op de waterkwaliteit. De 7 gemodelleerde waterkwaliteitsvariabelen werden – op basis van de waterkwaliteitscriteria doorgerekend naar een potentiële habitatgeschiktheid voor vissen. Deze rekenmethode geeft meer inzicht in de doeltreffendheid van al deze scenario’s voor visherstel, die dan weer in verband kan gebracht worden met de kostprijs. Zo blijkt dat er vooral na het uitvoeren van het volledige maatregelenprogramma tegen 2027 (E27) een duidelijke verbetering optreedt van de waterkwaliteit waarbij gevoelige soorten opnieuw hoge reproductiekansen krijgen. De maatregelen tegen 2015 zorgen er vooral voor dat soorten opnieuw doorheen het netwerk kunnen migreren en dat stilaan meer trajecten met lage tot gematigde reproductiekansen ontstaan. Een vergelijking van het Europa scenario en het referentiescenario, toont aan dat het Europascenario ondanks de grote meerkost in verhouding weinig meerwaarde biedt (Peeters et al 2009). Het is dan ook aan te raden om voor dit scenario een aantal alternatieven door te rekenen. Alternatieven zijn enerzijds mogelijk door een ander deel te kiezen van het maatregelenpakket uit het volledige Europa scenario (E27) tegen 2015 (E15). Anderzijds kan ook een meer % & % helpen. Wanneer de aanvullende maatregelen van het Europa scenario uitgevoerd worden in de reeds ontsnipperde deelgebieden of in Habitatrichtlijngebieden, kunnen ze resulteren in betere herstelkansen voor de gevoelige visgroepen. Nu worden de maatregelenprogramma’s nog vooral algemeen op schaal Vlaanderen geselecteerd en doorgerekend. Naast het doorrekenen van gemodelleerde waarden naar potentiële herstelkansen voor diverse visgroepen, heeft deze methode ook andere toepassingsmogelijkheden. De tabel met grenswaarden voorgesteld per waterkwaliteitsvariabele is voor de waterbeheerder een geschikt evaluatie instrument. Zo kan de waterbeheerder op een eenvoudige manier nagaan wat de mogelijke tekortkomingen zijn ten aanzien van de waterkwaliteit om herstel van specifieke visgroepen mogelijk te maken. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 51 Tenslotte biedt deze methode ook mogelijkheden om toekomstverkenningen van andere organismegroepen te onderzoeken. Weldra zullen veldgegevens beschikbaar zijn die het mogelijk zullen maken om dergelijke geschiktheidsklassen ook uit te werken voor de macrofyten, fytobenthos en plankton die net zoals vissen volgens de Europese Kaderrichtlijn Water een goede ecologische toestand moeten bereiken. De groep van de macro invertebraten wordt behandeld in de Milieuverkenning 2030. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 52 ( Aarts, T.W.P.M., (in prep.). Determination of location preferences, in relation to current velocity, of Stone Loach (8 (L.)) and Brown Trout () L.), in an artificial stream. Aarts, T.W.P.M., 1993. Habitat geschiktheid index model. Het Bermpje 8 L. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. Aarts, T.W.P.M., 2007. Kennisdocument snoekbaars, ) Kennisdocument 16. Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Adamicka, P., 1984. Neues vom "argen Laichrauber" (' 37/1984: 334 336. (Linnaeus, 1758). ). Österreichs Fischerei. Akkermans, R.W., 1996. De verspreiding van het Vetje in Limburg. Natuurhistorisch Maandblad, Roermond vol. 85 (2) blz 38 41. Alabaster J.S. en K.G. Robertson (1961). The effect of diurnal changes in temperature, dissolved oxygen and illumination on the behaviour of roach ( (L.)), bream ( (L.)) and perch (% (L.)). Animal behaviour IX 3 4 p. 187 192. Alabaster J.S. en R. Lloyd (1982). Water quality criteria for freshwater fish. Sec. ed. Food and Aagriculture Organization of the United Nations. Butterworth Scientific pp. 361. Alabaster, J.S., 1967. The survival of Salmon () L.)and Sea trout () L.) in fresh and saline water at high temperatures. Water Research, Pergamon press 1967. Vol.1 pp 717 730. Al Hamed M.I. (1971). Salinity tolerance of common carp (' nat. Hist. Mus. V (1) p. 1 7. L.). Bull. Iraq. Arnold, A & H. Längert im Druck. Das Moderlieschen, ! Die Neue Brehmbücherei, Band 623, Essen. . Verlag Westarp, Arnold, A., 1989. Beobachtungen zur Fortpflanzungsbiologie des Moderlieschens, ! (Heckel) (Ostreichthyes: Cyprinidae). Zool. Abhand. Staatl. Mus. Tierkd. Dresden 44: 89 99. Bănărescu, P.M., Šorić, V.M. & Panos, S.E. (1999) Gobio gobio (Linnaeus, 1758). In: Bănărescu, P.M. (ed.). The Freshwater Fishes of Europe, Vol. 5, Cyprinidae 2, Part I: Rhodeus to Capoeta. Aula Verlag, Wiebelsheim (Duitsland). p. 81 134. Backiel T. en J. Zawiswa (1968). Synopsis of biological data on the bream (Linnaeus, 1758). FAO Fisheries synopsis no. 36. Rome. Bacmeister, A., 1977. Visplaten Album Deel 2. Zoetwatervissen.Uitgeverij Beet, Utrecht. Bakker, H.D. & Schouten, W.J., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Snoekbaars ) , L. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. Bakker, H.D., 1992. Habitat geschiktheid index model. De barbeel # Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. Bakker, H.D., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Snoek * ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. www.inbo.be L. & Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen L. Organisatie 53 Banarescu, P.M & N.G. Bogutskaya, 2003. The Freshwater Fishes of Europe; Cyprinidae 2, part II: Barbus. AULA Verlag GmbH Wiebelsheim, 454 p. Baras, E. & B. Cherry, 1990. Seasonal activities of female barbel # (L.) in the River Ourthe (Southern Blgium), as revealed by radio tracking. Aquat. Living Resour. 3: 283 294. Baras, E., 1995b. Seasonal activities of # budgeting. J. Fish Biol. 46 (5): 806 818. : effect of temperature on time Beekman, J. & Van Emmerik, W.A.M. 2005. Kennisdocument gestippelde alver, (Bloch, 1782). Kennisdocument 03. OVB / Gedeeltelijk herziene versie september 2007, Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Beekman, J., 2005. Kennisdocument sneep, ' ((Linnaeus, 1758)). Kennisdocument 4. OVB / Sportvisserij Nederland, Bilthoven. (aanpassingen oktober 2007). Beers, M.C., 2005, Kennisdocument riviergrondel, (Linnaeus, 1758). Kennisdocument 10. OVB / Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Belogolova L.A. (1988). Population dynamics and distribution of juvenile Vobla, , Bream, and Zander, ) , , in the Northern Caspian. J. Ichtyol. 28 (3) p. 14 25. Belpaire, C., Smolders, R., Vanden Auweele, I., Ercken, D., Breine, J., Van Thuyne, G., Ollevier, F., 2000. An Index of Biotic Integrity characterising fish populations and ecological quality of Flandrian water bodies. Hydrobiologia 434, 17 33. Bergman, M.J. N. (1988). Ecologische profielen: beschrijving van de populaties haring, schol, kabeljauw, grondel, steur, rog en zeekreeft in de noordzee en nederlandse estuaria 1900 1985. * . Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat Generaal Rijkswaterstaat (RWS): Leiden : The Netherlands. 120 pp. Berribi dit Thomas, R., Belliard, R.&J. and P. Boët, 1998. Caractéristiques des peuplements piscicoles sensibles aux altérations du milieu dans les cours d'eau du bassin de la Seine. Bulletin Français de la Pêche et de la Pisciculture, 348, 47 64. bij de Vaate, A. & Breukelaar, A.W. (eds.) 2001. De migratie van zeeforel in Nederland. RIZA, Lelystad. Rapport nr. 2001.046. Blohm, H.P., B. Gammert en M. Kämmereit, 1994. Leitfaden für die Wieder und Neuansiedlung. Binnenfischerei in Niedersachsen, Hildesheim blz 29 32. Bohl E. (1993). Rundmäuler und Fische im Sediment Ökologische Untersuchungen zur Bestands und Lebensraumsituation von Bachneunauge (! ), Schlammpeitzger (" ) und Steinbeisser (' ) in Bayern. Berichte der Bayerischen Landesanstalt für Wasserforschung 22: 1 129. Boikova, O.S., 1986. Feeding of fish in lake Glubokoe. Hydrobiologia, dl. 141, p. 5 111. Brabrand, Å., 1985. Food of roach ( ) and ide (! ): significance of diet shift for interspecific competition in omnivorous fishes. Oecologia, Berlijn, dl. 66, p. 461 467. Breine J.J., Goethals P., Simoens I., Ercken D., Van Liefferinge C., Verhaegen G., Belpaire C., De Pauw N., Meire P., Ollevier F. (2001). De visindex als instrument voor het meten van de biotische integriteit van de Vlaamse binnenwateren. Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 54 Groenendaal. Eindverslag van project VLINA 9901, studie uitgevoerd voor rekening van de Vlaamse Gemeenschap binnen het kader van het Vlaams Impulsprogramma Natuurontwikkeling.173 pp. + annexes. Breine, J., Simoens, I., Goethals, P., Quataert, P., Ercken, D., Van Liefferinghe, C., Belpaire, C., 2004. A fish based index of biotic integrity for upstream brooks in Flanders (Belgium). Hydrobiologia 522, 133 148 Breitenstein, M. & Kirchhofer, A., 1999. Biologie, Gefährdung und Schutz des Schneiders in der Schweiz. Bundesamt für Umwelt, Walt und Landschaft, Bern. Brevé, N.W.P., 2006, Kennisdocument Atlantische haring, ' L. (Linnaeus, 1758). Kennisdocument 18, 105 pag. Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Brown, M.W., Shurba, D & Solbe, J.F. de L.G., 1987. Sequestration of environmental cadmium by metallothioninen in the roach ( ) and the stone loach (8 ). Comp. Biochem. Physiol. 87c (1) : 65 69. Brunken, H. 1989. Lebensraumansprüche und Verbreitungmuster der Bachschmerle 8 (Linaeus, 1758). Fischökologie 1 (1): 29 45. Bruylants, B., A. Vandelannoote & R. F. Verheyen, 1989. De vissen van onze Vlaamse beken en rivieren. Hun ecologie, verspreiding en bescherming. WEL, Antwerp, 272 pp. Cala, P., 1970. On the ecology of the (L.) in the River Kävlingeån, south Sweden. Rep. Inst. Freshw. Res., Drottningholm, dl. 50, p. 45 99. Camargo J.A., Alonso A., Salamanca A. (2005) Nitrate toxicity to aquatic animals: a review with new data for freshwater invertebrates. Chemosphere 58. 1255 1267. Cazemier, W.G. & J.A.M. Wiegerinck, 1993. Oecologische randvoorwaarden voor Nederlandse zoetwatervissen. RIVO DLO rapport C 005/93. 25 pp. Cazemier, W.G. & Wiegerinck, J.A.M. (1993) Oecologische randvoorwaarden voor Nederlandse zoetwatervissoorten. Rijksintituut voor Visserijonderzoek Dienst Landbouwkundig Onderzoek (RIVODLO). IJmuiden. 21 pp. Cazemier, W.G., 1993 in voorber. Oecologische randvoorwaarden voor Nederlandse zoetwatervissoorten. RIVO DLO, IJmuiden. 45 pp. Charleroy, D. & P. Vandenabeele, 1998. Atlas van de Vlaamse beek en riviervissen. WEL vzw. Antwerpen, 303 pp. Cihar, J. & J. Maly, 1981. Zoetwatervissengids.La Rivière & Voorhoeve, Zwolle. CIW (2008a) Ontwerp maatregelenprogramma voor Vlaanderen in het kader van de (ontwerp)stroomgebiedbeheerplannen. Coördinatie Commissie Integraal Waterbeleid. (http://www.ciwvlaanderen.be/). CIW (2008b) Nota aan de Vlaamse regering betreffende de herziening van de milieukwaliteitsnormen: Voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning en van het Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, tot aanpassing van de milieukwaliteitsnormen voor typespecifieke fysico chemische en biologische variabelen in oppervlaktewateren, voor gevaarlijke stoffen in oppervlaktewateren en in waterbodems. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 55 Coussement, M., 1990. Praktisch visstandbeheer. Ed. Visserijfonds, Brussel. LI/DIC/PUB/90/11, 47 pp. Cowx I.G. & Fraser D. (2003). Monitoring the Atlantic salmon. Conserving Natura 2000 Rivers, Monitoring Series 7 English Nature, Peterborough. Crisp, D.T., 1993. The environmental requirments of salmon and trout in fresh water. Fresh Water Forum. Vol. 3(3), p 176 201 Crivelli A.J. (1981). The biology of the common carp ' Southern France. J. Fish. Biol. 18 p. 271 290. L. in the Camargue, Crombaghs, B., R. Akkermans, R. Gubbels & G. Hoogerwerf, 2000. Vissen in Limburgse beken; de verspreiding en ecologie van vissen in stromende wateren in Limburg. Stichting Natuurpublicaties Limburg, Maastricht. Crombaghs, B.H.J.M., J.M.P.M. Habraken & R.E.M.B. Gubbels, 1996. De gestippelde alver terug in Nederland? Natuurhistorisch Maandblad 85 2: 45 48. Crombaghs, B.H.J.M., M. Dorenbosch, R.E.M.B. Gubbels & J. Kranenbarg, 2007. Nederlandse Rivierdonderpad uit de Habitatrichtlijn bestaat uit twee soorten. Levende Natuur 208 (6). d'Aubenton, F. & C. J. Spillmann, 1977. La loche de rivière ' Pisciculture Française 13 (49): 24 25. L. (1758). La de Boer N. (1983). Beter vissen op Zeebaars en Harder. Zuid Boekproducties, Best. de Jong, Th., Beenen, R & Heuts, P. (2003) Atlas van de Utrechtse vissoorten; de verspreiding van vissoorten in de provincie Utrecht en het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Provincie Utrecht en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Utrecht De Laak, G.A.J. & W.A.M. van Emmerik, 2006. Kennisdocument snoek * 1758). Kennisdocument 13. Sportvisserij Nederland, Bilthoven. De Laak, G.A.J., 2007. Kennisdocument vlagzalm Kennisdocument 8. Sportvisserij Nederland, Bilthoven. & (Linnaeus, (Linnaeus, 1758). De Nie, H. W., 1996. Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publ. III, Doetinchem, 151 pp. De Vlieger V. & Dufraing L. (1995). Kweek van water en oeverplanten, de Bittervoorn en zoetwatermosselen in de viskwekerijen van het Vlaamse gewest. Deel 1: kweek van Bittervoorn en zoetwatermossel. Rijksuniversiteit Gent, Gent. De Wilt, R.S. & Van Emmerik, W.A.M., 2007. Kennisdocument karper, Cyprinus carpio (Linnaeus, 1758). Kennisdocument 22. Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Edwards, E.A., 1982. Habitat suitability index models: common carp. U.S. Dept. Int. Fish. Wildl. Serv. Densen W.L.T. van (1984). Rapport Werkgroep Evaluatie Beheersmethoden. Snoek, Snoekbaars en Brasem. Biologie, Populatieontwikkeling en Beheer. R.I.V.O. , S.&B., O.V.B. Dolinin, V.A., 1976. The regulatory mechanism of the respiratory rhythm in fish. J. Ichthol., dl. 16 (1), p. 176 178. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 56 Drummond Sedgwick, S. 1982 The salmon handbook: the life and cultivation of fishes of the salmon family. Andre Deutsch Ltd., London, UK, 247 p. Elie, P. & J. Daguzan, 1976. Alimentation et croissance des civelles d' L. (poisson Téléosteen Anguilliforme) élevées expérimentalement, a diverses températures, au laboratoire. Extrait des Annales de la Nutrition et de l'Alimentation 30 (1): 95 114. Elliott, J.M., D. Trevor Crisp, R.H.K. Mann, I. Pettman, A.D. Pickering, T.G. Pottinger & I.J. Winfield, 1992. Sea trout literature review and bibliography; NRA National Rivers Authority. Bristol (Groot Brittanië) : NRA, 1992 . 141 p (Fisheries Technical EPA (1999) Update of ambient water quality criteria for ammonia. U.S. Environmental Protection Agency. Office of Water, Washington D.C. http://www.epa.gov/waterscience/criteria/ammonia/99update.pdf Ercken, D., 1994. Ontwikkeling van Visindex van Biotische Integriteit voor de Stilstaande wateren (VIBSTIL). Leuven, 85 pp. EU Water Framework Directive, 2000. Directive of the European parliament and of the council 2000/60/EC establishing a framework for community action in the field of water policy. Official Journal of the European Communities 22.12.2000 L 327/1. Fetter, S., 1986. Le barbeau, son passé, son present, son avenir .Environnement 5/86. Fritsch M. (2005). Traits Biologiques et Exploitation du Bar commun 7 & (L.) dans des Pêcheries Françaises de la Manche et du Golfe de Gascogne. Thèse, Université de Bretagne Occidentale; Institut Universitaire Européen de la Mer; Ecole D Froese, R. & Pauly, D., 2004. www.fishbase.org 3 september 2004. Gaschott, O., 1962. Die Stachelflosser (Acanthopterygii). In: Demoll, R., H.N. Maier & H.H. Wundsch (eds.). Handbuch der Binnenfischerei Mitteleuropas. Stuttgart. Band III A: 56 67. Gaudin, P., 1990. Microdistribution of ' L. and fry of ) order stream. Pol. Arch. Hydrobiol. 37/1 2: 81 93. L. in a first Gaumert, D. (1986) Kleinfische in Niedersachsen. Hinweise zum Artenschutz. Mitteilungen aus dem Niedersächsisches Landesamt für Wasserwirtschaft. Heft 4. Hildesheim. 71 pp. Gaumert, D., 1981. Süsswasserfische in Niedersachsen. Arten und Verbreitung als Grundlage für den Fischartenschutz. Niedersächsisches Ministerium für Ernährung, Landwirtschaft und Forsten. Gaumert, D., 1983. Vorkommen von Fischarten und Wasserqualität in Niedersachsen. Arbeiten des Deutschen Fischerei Verbandes. Heft 40: 1 17. Gobin, M., 1989. Le Sandre () , ). Biologie Pathologie Psychophysiologie Applications a sa peche. These pour le Diplome d'Etat de Docteur Veterinaire. Ecole Nationale Veterinaire de Nantes. Goldspink C.R. (1971). Fish production studies in Tjeukemeer, The Netherlands. Limnologisch Instituut Nieuwersluis 346 p. Grandmottet, J.P., 1983. Prinicipales éxigences des téléostéens dulcicoles vis à vis del'habitat aquatique. Annales Scientifiques de l'Université de Franche Comté, 4, 3 32. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 57 Groot, S.J. de, 1991. Herstel van riviertrekvissen in de Rijn een realiteit? 5: De Barbeel. De Levende Natuur 1991 (3): 101 104. Gulyas, P. & B. Csanyi, 1984. Acute toxic effect of different insecticides on three fish species. Aquacultura Hungaria (Svarvas). Vol IV p. 79 85. Hamilton, K. & E.P. Bergersen, 1984. Methods to estimate aquatic habitat variables. Fish and Wildlife Service Bureau of Reclamation, Denver, Colorado. Hancock, R.S., J.W. Jones & R. Shaw, 1976. A preliminary report on the spawning behaviour and nature of sexual selection in the barbel, # (L.). J. Fish Biol. 9:21 28. Hardisty, M.W. & I.C. Potter, 1971. The biology of lampreys; volume 1. Academic press, London. 123 pp Hardisty, M.W., 1944. The life history and growth of the brook lamprey (! Journ. Anim. Ecol. 13: 110 122. ). Hardisty, M.W., 1986. ! (Bloch, 1784). In: Holcik, J., The Freshwaterfishes of Europe. Vol. 1. part 1, Petromyzontiformes. Wiesbaden, Aula Verlag: 279 304. Harsányi, A. & P. Aschenbrenner, 1995. Die Nase ' Biologie und Aufzucht. Österr. Fischerei 48: 193 202. (Linnaeus, 1758) Hartley, P.H.T., 1947. The natural history of some British freshwater fishes. Proc. zool. Soc. lond., dl. 117, p. 129 206. Hendry K. & Cragg Hine D. (2003). Ecology of the Atlantic salmon. Conserving Natura 2000 Rivers, Ecology Series 7 English Nature, Peterborough. Herzig, A & H.Winkler, 1985. Der Einfluβ der Temperatur auf die embryonale Entwicklung der Cypriniden. Österreichs Fischerei, 38, blz 182 196. Heuschmann, O., 1957. Die Weissfische (Cyprinidae). In: Demoll, R., H.N. Maier & H.H. Wundsch (eds.), 1962. Handbuch der Binnenfischerei Mitteleuropas. Stuttgart. Band III B: 23 199. Hokanson K.E.F. (1977) Temperature requirements of some percids and adaptations to the seasonal temperature cycle. Journal of the Fisheries Research Board of Canada 34(10): 1524 1550. Holcík J., Banarescu P. & Evans D. (1989) General introduction to fishes. In J. Hol?ík [ed.] The freshwater fishes of Europe. Vol. 1 (pt. 2). Aula Verlag, Wiesbaden. pp. 18 147. Holcik J. en V. Hruska (1966). On the spawning substrate of roach (Linnaeus, 1758) and bream (Linnaeus 1758) and notes on the ecological characteristic of some european fishes. Vestnik Ceskoslovenske spolecnosti zoologicke. Svazek XXX Cislo 1 p. 22 29. Holcik J., P. Banarescu en D. Evans (1989). General Introduction to Fishes. In: The Freshwater Fishes of Europe. Holcik J. (ed.). AULA Verlag Wiesbaden. p. 18 128. Hölker F. & Thiel R. (1998) Biology of ruffe ( (L.)): A review of selected European literature. International Symposium on Biology and Management of Ruffe. Symposium Abstracts. Maart 1997. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 58 Huber, M. & A. Kirchhofer, 1998. Radio telemetry as a tool to study habitat use of nase (' L.) in medium sized rivers. Hydrobiologia 371/372: 309 319. Huet, M., 1959. Profiles and biology of Western European streams as related to fish management. Trans. Am. Fish. Soc., 88, 155 163. Huisman, E.A., C.JJ. Richter en H. Hogendoorn, 1979. Collegedictaat Visteelt. Tropische veehouderij Algemene Visteelt en Visserij, Zodiac. Iterson B. (1994) Habitat geschiktheid index model van de driedoornige stekelbaars. Vrije Universiteit Amsterdam p. 29 Ivlev, V.S., 1961. Experimental Ecology of the Feeding of Fishes, Yale University Press, New Haven, CT, 302 p. Jelonek M. (1986). Food of juvenile stages of rudd () L.), roach ( L.), and perch % L.) in the heated waters of the Rybnik dam reservoir (Southern Poland). Acta Hydrobiol. 28 (3/4) p. 451 461. Jester, D.B., 1974. Life history, ecology and management of the carp, ' Elephant Butte Lake Agric. L., in Johal M.S., J. Novak en O. Oliva (1984). Notes on the growth of the common carp (' ) in Northern India and Central Europe. Vest. cs. Spolec. Zool. 48 p. 24 38. Kainz, E. & Gollmann, P., 1989. Beiträge zur Verbreitung einiger Kleinfischarten in österreichischen Fließgewässern. Österreichs Fischerei, 42 S. 240 245. Kainz, E. & H.P Gollmann, 1990. Beiträge zur Verbreitung einiger Kleinfischarten in österreichischen Fliessgewässern. Teil 3: Gründling 2 ; Cyprinidae). Österreichs Fischerei 43 (4): 80 86. Kainz, E. & H.P. Gollmann, 1989. Beiträge zur Verbreitung einiger Kleinfischarten in Österreichischen Fließgewässern. Teil 1: Koppe, Mühlkoppe oder Groppe (' Österreichs Fischerei. 42/1989: 204 207. L.). Ketele, A., 1985. Studie van interspecifieke relaties tussen L.F. Leiura % (L.) 8 L. Proefschrift, Universiteit Antwerpen, Departement Biologie. Kiyashko V.I. & Volodin V.M. (1978) The influence on the embryonic development of the ruffe, , of the active response of the environment. Journal of Ichthyology 18(4): 693 695. Klein Breteler, J.G.P., 2005. Kennisdocument Europese aal of paling, (Linnaeus, 1758). Kennisdocument 11. OVB / Sportvisserij Nederland, Bilthoven Klein Geltink, B., 1997. Habitat geschiktheid index model van de alver. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. Klein Geltink, B., 1997. Habitat geschiktheid index model van het Vetje. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. Knights, B., 1991. Contamination of eels by organochlorine and heavy metal residues. EIFAC Working Party On Eel, Dublin May 1991. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 59 Kováč, V., S. Katina, G.H. Kopp & S. Siryová 2006. Ontogenetic variability in external morphology ans microhabitat use of spirlin from the River Rudave (Danube cathment). Journal of Fish Biology 68:1257 1270. Kraiem, M. & E. Pattee, 1980. La tolérance à la temperature et au déficit en oxygène chez le Barbeau (# L.) et d'autres espèces provenant des zones piscicoles voisines. Arch. Hydrobiol. 88 (2): 250 261. Kreitman, L., 1932. La vitesse de nage des poissons. Buil. francais de Pisculture. 53 : 145 150 en 54 : 187 197. Kris Van Looy, Jan Wouters, Anik Schneiders, Luc Denys, Jo Packet, Kris Decleer, Peter Adriaens en Gert Van Hoydonck (2008). Afstemming doelen Integraal waterbeleid (DIW KRW) en Natura2000. Ecologische vereisten beschermde habitattypen en soorten. Rapporten van het Instituut voor Natuur en Bosonderzoek 2008 (INBO.R.2008.42). Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, Brussel Kryzhanovsiy, S.G., 1949.Ecological and morphological development characteristics of Cyprinoidei and Sluroidei. Tr. Inst. morfol. Zhivotnykh, No. 1 Ladiges, W. & D. Vogt (1979) Die Süsswasserfische Europas. Hamburg, Berlin. Parey. 300 pp. Ladiges, W. & D. Vogt, 1979. Die Süsswasserfische Europas. Hamburg, Berlin. Parey. Lammens en Hoogenboezem (1991). Diets and feeding behaviour. In: Cyprinid Fishes. Systematics, biology and exploitation. I.J. Winfield en J.S. Nelson (eds.) Chapmann en Hall. London New York Tokyo Melbourne Madras p. 353 372. Lelek A. (1987) (Acerina) (linneaus, 1758). In: A. Lelek (ed.) The Freshwater Fishes of Europe vol. 9: Threatened fishes in Europe. Wiesbaden (West Duitsland). Aula, pp. 285 287. Lelek, A., 1980. Threatened Freshwater Fishes of Europe. European Committee for the Conservation of Nature and Natural Resources. Council of Europe. Nature and Environment Series No. 18. Strasbourg. Lelek, A., 1987. The Freshwater Fisches of Europe; Threatened Fishes of Europe. AULA Verlag, Wiesbaden blz 200 202. Leuven R.S.E.W. en F.G.F. Oyen (1987). Impact of acidification and eutrophication on the distribution of fish species in shallow and lentic soft waters of The Netherlands: an historical perspective. J. Fish Biol. 31 p. 753 774. Leuven R.S.E.W., S.E. Wendelaar Bonga, F.G.F. Oyen en W. Hagemeijer (1987). Effects of acid stress on the distribution an reproductive succes in dutch soft waters. Annls. Soc. r. zool. Belg. 117 supp. 1 p. 231 242. Lewis, D. B., M. Walkey en H. J. G. Dartnall, 1972. Some effects of low oxygen tensions on the distribution of the three spined stickleback L. and the nine spined stickleback % (L.). J. Fish Biol., vol. 4, p. 103 108. Lohr, S.C., Byorth, P.A., Kaya, C.M., Dwyer, W.P., 1996. High temperature tolerances of fluvial Arctic grayling and comparisons with summer river temperatures of the Big Hole River, Montana. Transactions of the American Fisheries Society. Vol. 125, no. 6, www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 60 Maes J., Stevens M. & Breine J. (2008). Poor water quality constrains the distribution and movements of twaite shad & & (Lacepede, 1803) in the watershed of river Scheldt. Hydrobiologia 602: 129 143. Maes, J.; Stevens, M.; Breine, J. (2007). Modelling the migration opportunities of diadromous fish species along a gradient of dissolved oxygen concentration in a European tidal watershed. Est., coast. and shelf sci. 75(1 2): 151 162, Malmqvist, B., 1980. Habitat selection of larval brook lampreys (! a South Swedish stream. Oecoligia 45: 35 38. , Bloch) in Mann, R. H. K., 1996. Environmental requirements of European non salmonid fish in rivers. Hydrobiologia 232: 223 235. Mann, R.H.K., 1980. The growth and reproductive strategy of the gudgeon, in two hard water rivers in southern England. Journ. Fish Biol. 17: 163 176. (L.), Me_ter, L., 1973. Contribu_ii la studiul respira_iei intestinale a cobitidelor. 2 [Contributions to the study of the intestinal respiration in cobitid fishes.] Stud. Cercet. Biol. (Zool.) 25 (2): 131 136. Mills, D., 1970. Salmon and trout: A resource, its ecology, conservation and management. Oliver & Boyd, Edinburgh. Mohr, H., 1988. Zur Biologie en fischereilichen Bedeutung der Meeräsche an der deutschen Nord und Ostseeküste. On the biology of the Grey Mullets and their importance for fisheries at the German coast. In: Protokolle zur Fischereitechniek. Institut für F Möller H. & Scholz U. (1991). Avoidance of oxygen poor zones by fish in the Elbe river. Journal of Applied Ichthyology Zeitschrift fur Angewandte Ichthyologie 7(3): 176 182. Müller, H., 1975. Die Aale. Lebenszyklus und wirtschaftliche Bedeutung der Wanderfische zwischen Meer und Süsswasser. Die Neue Brehm Bücherei. A. Ziemsen Verlag, Wittenberg Lutherstadt. Müller, K., 1961. Die Biologie der Äsche () im Lule Älv (Schwedisch Lappland). Zeitschrift für Fischerei. Band X N.F. Heft 1 3, 1961. Muus, B.J., 1968. Zoetwatervissengids voor alle in ons land en overige in Europa voorkomende zoetwatervissen. Elsevier. Amsterdam, Brussel. Muus, B.J., Nielsen, J.G., DahlstrØm, P. & B.O. Nyström, 1999. Zeevissen van Noord en West Europa. Haarlem, 338 pp. Nijssen, H. & S.J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. Stichting Uitgeverij K.N.N.V., Utrecht. Nykaenen, M., Huusko, A., 2002. Suitability criteria for spawning habitat of riverine European grayling. Journal of Fish Biology. Vol. 60, no. 5, p 1351 1354. Oberdorff, T. & J. P. Porcher, 1994. An index of biotic integrity to assess biological impacts of salmonid farm effluents on receiving waters. Aquaculture 119: 219 235. Oberdorff, T. & R. M. Hughes, 1992. Modification of an index of biotic integrity based on fish assemblages to characterize rivers of the Seine Basin, France. Hydrobiologia 228: 117 130. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 61 Ogle D.H. (1998) A synopsis of the biology and life history of ruffe. Journal of Great Lakes Research 24(2): 170 185. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, 1988. Cursus Vissoorten, deel 1, hoofdstuk C: De verspreiding van vissoorten over de Nederlandse binnenwateren. OVB (1988). Cursus Vissoorten, deel 1, Nieuwegein. OVB, 1988. Cursus Vissoorten. Afdeling Voorlichting van de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwgein. OVB, 1988. De Ruisvoorn. In: Cursus Vissoorten OVB, 1988. Het Bermpje. In: Cursus vissoorten Deel 1, Hoofdstuk D: 3 25. Deel 2, hoofdstuk L: 54 59. OVB, 1988a. Beheer en bevissing van de brasem. OVB bericht 4: 133 148. OVB, 1988b. Cursus vissoorten. Organisatie ter Verbetering van de Binnenviserij, Lelystad, 914 pp. OVB Bericht, 1997. Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij (OVB), Nieuwegein (Nederland). De visstand in diepe wateren, 3, 86 104. Panek F.M. (1987). Biology and Ecology of Carp. In: Cooper L.C. (ed.), Carp in North America. American Fisheries Society, Bethesda Maryland p. 1 15. Peeters B., D’heygere T., Huysmans T., Ronse Y., Dieltjens I. (2009). Toekomstverkenning stroomgebiedbeheerplan/Milieuverkenning 2030: Modellering waterkwaliteitsscenario’s. Wetenschappelijk rapport thema ‘Kwaliteit oppervlaktewater’, VMM, 86p. Penczak T. M., Zalewski en M. Molinski (1976). Production of pike, roach and chub in a selected fragment of pilica river (Barbel region). Pol. Arch. Hydrobiol. 23 (1) p. 139 153. Penczak T., M. Zalewski, E. Suszycka en M. Molinski (1981). Estimation of the density, biomass and growth rate of fish populations in two small lowland rivers. Ekol. pol. 29 (2) p. 233 255. Penczak, T. & M. Zalewski, 1981. Qualitative and tentative quantitative etimates of fish stock based on three successsive electrofishings in the medium sized Pilica River. Pol. Arch. Hydrobiol. 28 (l):55 68. Peters, J.S., 2005. Kennisdocument rivierdonderpad ' Kennisdocument 09. OVB / Sportvisserij Nederland, Bilthoven. (Linnaeus, 1758). Philippart J.C. and Baras E. (1988) The biology and management of the barbel, # (L.) in the Belgian River Meuse basin, with special reference to the reconstruction of populations using intensively reared fish. In: % /E 2/EKK3 H " ) ' , 61–82. Philippart, J. C. & M. Vranken (1983) Atlas des poissons de Wallonie: Distribution, ecologie, ethologie, pêche, conservation. In: Cahiers d'ethologie appliquee (...), Vol. 3, suppl. 1 2. Philippart, J. C. & M. Vranken, 1983. Animaux menacés en Wallonie poissons. Duculot Région Wallonne. Protégeons nos Philippart, J.C., 1981. Problematique de la conservation, de l'exploitation halieutique et de l'amenagement des ressourees ichtyologiques dans une grosse riviere de la zone a barbeau: I'Ourthe Liegeoise. Cahiers d'Ethologie appliquée l(l):39 80. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 62 Phillipart, J.C. & M. Vranken, 1983. Animaux menacés en Wallonie protégeons nos poissons. Gembloux : 226 pp. Picket G.D., Pawson M.G. (1994) Sea Bass; Biology, exploitation and conservation. St. Edmundsbury Press, Suffolk (Great Britain). ISBN 0 412 40090 1 Polder, W.N., 1965. Over voorkomen, oecologie en biologie van de beekprik, ! (Bloch) in Nederland. Utrecht. 30 pp. Poncin, P., J.C. Phüippart & C. Melard, 1986. Induction of repeated spawnings in female barbel, # (L.) (Pisces, Cyprinidae) reared in heated water. In: Abstracts of the 7th Conference (Fish Culture) of the European Society for Comparative Physiology and Biochemistry, Bareelona, 1986. Potter, I.C. & F.W.H. Beamish, 1975. Lethal temperatures in ammocoetes of four species of lampreys. Acta Zoologica 56: 85 91. Quak, J. & Laak, G.A.J., 1990. Inventarisatie visstand in Limburgse beken, voorjaar 1990. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. OVB onderzoeksrapport 1990 4, 41 pp. Quak, J. 1993. Habitats van de zalm () ) in het zoete water; de zalm in een ecologisch perspectief. OVB, Nieuwegein. Onderzoeksrapport Deelrapport Sa/OVB 1993 01. Reitsma, J. M., 1992. Habitat en corridorfunktie van oevers voor fauna. Zoogdieren, vogels, amfibieën en reptielen, vissen, insekten. Rijkswaterstaat, Dienst Weg en Waterbouwkunde Delft, 16 pp. Rijksinstituut voor Natuurbeheer (1983) Natuurbeheer in Nederland; Dieren. Pudoc, Wageningen. 423 pp. Robotham, P.W.J., 1977. Feeding habits and diet in two populations of spined loach, ' (L.). Freshwater Biology 7 (5): 469 477. Robotham, P.W.J., 1978. Some factors influencing the microdistribution of a population of spined loach, ' (L.). Hydrobiologia 61 (2): 161 167. Robotham, P.W.J., 1979. A comparison of ventilation rates and heamoglobin concentrations between two species of loach, 8 (L.) ' (L.). Hydrobiologia vol. 66,2,pag. 177 180. Ruremonde, R. van, 1988. Veranderingen van de visfauna in het Nederlandse rivierengebied: een historisch overzicht. Doctoraalscriptie, Katolieke Universiteit Nijmegen, 65 pp. Ruting, J. (1958) Welke vis is dat? Nederland, Centraal en West Europa. Thieme, Zutphen. 216 pp. Sadler, K., 1979. Effects of temperature on the growth and survival of the European eel, L. Journal of Fish Biology 15: 499 507. Salewski, V., 1991. Untersuchungen zu Ökologie und Biometrie einer Bachneunaugen Population (! ) im Odenwald. Fischökologie 4: 7 22. Sarig S. (1966). Synopsis of Biological Data on Common Carp (' 1758 (Near East and Europe). FAO Fisheries Synopsis No. 31.2. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen Linnaeus), 63 Schmitz, W., 1956. Salzgehaltschwankungen in der Werra nd ihre fischereilihen Auswirkungen. Vom Wass. 23 : 113 136. Schneiders, A. (2007). Aanzet tot het opstellen van richtwaarden voor nutriënten in oppervlaktewateren conform de Europese Kaderrichtlijn Water : samenvatting. versie oktober 2007. 8 ( # , , 2007(27). Instituut voor Natuur en Bosonderzoek: Brussel : Belgium. 20 pp. Schneiders A., Van Daele T. & Wils C. (2009) Huetzonering van het rivierennetwerk in Vlaanderen. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.24, www.nara.be. Schneiders A. (2009) Vismodellering. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.27, www.nara.be. Schnitter P., Eichen C., Ellwanger G., Neukirchen M. & Schröder E. Empfehlungen für die Erfassung und Bewertung von Arten als Basis für das Monitoring nach Artikel 11 und 17 der FFH Richtlinie in Deutschland. p. 206 206. Berichte des Landesamtes für Umweltschutz Sachsen Anhalt (Halle) . Landesamt für Umweltschutz Sachsen Anhalt in Zusammenarbeit mit dem Bundesamt für Naturschutz, Halle (Saale). Schoone, C.H. & M. van Breugel, 2006. Kennisdocument kolblei (of Blicca) L. Kennisdocument 19. 38 pag. Sportvisserij Nederland, BilthovenKennisdocument volgnummer. Schouten W. J. (1992) Habitat geschiktheids index model Grote modderkruiper. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij. Nieuwegein. p 17 Schouten W.J. (1992). Habitatgeschiktheidsindex model. De Grote modderkruiper " L. Organisatie ter verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. Schouten, W.J. (1993) Habitat Geschiktheid Index Model De Riviergrondel Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB), Nieuwegein. 18 pp. (L.). Schouten, W.J., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Bittervoorn L. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. Schouten, W.J., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Grote Modderkruiper " L. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. Schouten, W.J., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Kleine Modderkruiper ' L. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. Schouten, W.J., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Ruisvoorn ) L. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. Schouten, W.J., 1992. Habitat geschiktheid model. De Aal ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. L. Organisatie Schouten, W.J., 1993. Habitat geschiktheid index model. De Riviergrondel ' Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. L. Schouten. W. J. (1992) Habitat geschiktheid index model. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij. p. 22 Schroll, F., 1959. Zur Ernahrungsbiologie der steirischen Ammocoeten ! (Bloch) unde * , (Regan). Int. Rev. Gesamten Hydrobiol. 44: 395 429. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 64 Seeuws P. (1996). Ecologie van beschermde rondbek en vissoorten: soortbeschermingsplan voor de Beekprik. Universitaire Instelling Antwerpen in opdracht van Instituut voor Natuurbehoud, Antwerpen. Seeuws P. (1999). Ecologie en habitatpreferentie van beschermde vissoorten: soortbeschermingsplan voor de kleine modderkruiper. Universitaire Instelling Antwerpen in opdracht van AMINAL Natuur, Antwerpen. Semmekrot, S. & T. Vriese, 1992. Onderzoek naar mogelijke paai en opgroeigebieden in de Maas. OVB, Nieuwegein. Semmekrot, S., 1993. Habitat geschiktheid index model. De Beekprik ! Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. L. Semmekrot, S., 1993. Habitat geschiktheid index model. De Rivierdonderpad ' L. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. Sempeski, P., Gaudin, P., 1995b. Habitat selection by grayling 2. Preliminary results on larval and juvenile daytime habitats. Journal of Fish Biology. Vol. 47, no. 2, pp. 345 349. Simoens, I., Breine, J., Belpaire, C. (2006). Monitoringsproject visfauna : afleiden en beschrijven van systeemeigen referentieomstandigheden en/of maximaal ecologisch potentieel voor visgemeenschappen in elk vlaams oppervlaktewaterlichaamtype, vanuit de overenkomstig de kaderrichtlijn water – 2006 (rapport 149). Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, Groenendaal, Belgium. 109 pp. Smyly, W.J.P., 1955. On the biology of the stone loach 8 Ecol. 24 : 167 186. (L.). J. Anim. Stahlberg , S. & P. Peckmann, 1987. The critical swimming speed of small Teleost fish species in a flume. Arch. Hydrobiol., 110 blz 179 193. Stangenberg, M., 1975. The influence of the chemical composition of water on the pike perch (! (L.)) fry from the lake Goplo. Limnologica 9 (3): 421 426. Stangenberg, M., 1982. The influence of the chemical composition of water on the pike perch (! L.) fry from the lake Goplo. Limnologica 9 (3): 421 426. Steinmann I., Klinger H. & Schütz C. (2006). Kriterien zur Bewertung des Erhaltungszustandes der Populationen des Steinbeißers ' 2LINNAEUS, 1758). In: Sterba, G., 1957. Die Schmerlenartigen (Cobitidae). Handbuch der Binnenfischerei Mitteleuropas Band IIIB, S. 201 234. Sterba, G., 1958. Die Schmerlenartigen (Cobitidae). In: Demoll, R., H.N. Maier & H.H. Wundsch, 1962. Handbuch der Binnenfischerei Mitteleuropas. Band IIIB: 201 234. Tesch, F. W., 1983. Der Aal. Biologie und Fischerei. Verlag Paul Parey. Hamburg, Berlin. Tomlinson M.L. & Perrow M.R. (2003). Ecology of the Bullhead. Conserving Natura 2000 Rivers, Ecology series No. 4 English Nature, Peterborough. Valk, F. van der, H. Pieters & R.C.C. Wegman, 1989. Bioaccumulation in yellow eel ( ) and perch (% ) from the Dutch branches of the Rhine mercury, organochlorine compounds and polycyclic aromatic hydrocarbons. Publikaties en rapporten van het projekt 'Ecologisch Herstel Rijn'. Publikatie no. 7. DBW/RIZA, RIVM, RIVO. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 65 Van Aelbroeck, F., 1910. Poissons des eaux douces et saumatres dans leur habitat. Imp. Scient. Charles Bulens (Ed.), Brussel, 166 pp. Van Beek, G.C.W., 2003. Kennisdocument grote modderkruiper, " KeKennisdocument 01. OVB / Sportvisserij Nederland, Bilthoven ). van Breukelen, S., 1992. Habitat geschiktheid index model. Brasem Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. L. van Breukelen, S., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Blankvoorn Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. L. Van Breukelen, S., 1992. Habitat geschiktheid index model. De Karper ' Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. L. Van den Auweele, I., 1995. Ontwikkeling van Visindex van Biotische Integriteit voor stromende waters, toegepast op het Dijle en Demerbekken. Leuven, 78 pp. Vandelannoote, A., R. Yseboodt, B. Bruylants, R. Verheyen, C. Belpaire, G. Van Thuyne, B. Denayer, J. Beyens, D. De Charleroy, J. Coeck, J. Maes & P. Vandenabeele, 1998. Atlas van de Vlaamse beek en riviervissen. Water Energik Vlario, Wijnegem, 303 pp. van Emmerik, W. & de Nie, H.W. (2006) De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Sportvisserij Nederland van Emmerik, W.A.M. 2004. Kennisdocument pos Kennisdocument 5. OVB /Sportvisserij Nederland, Bilthoven L. . van Emmerik, W.A.M., 2007. Kennisdocument schol, % Kennisdocument 12. Sportvisserij Nederland, Bilthoven L. Van Iterson, B., 1994. Habitat geschiktheid index model van de Driedoornige Stekelbaars. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nederland. Van Liefferinge C. & Meire P. (2003). Onderzoek naar het voorkomen van de Grote modderkruiper in Vlaanderen en meer specifiek naar de populatiegrootte en de overlevingskansen in het natuurreservaat het Goorken te Arendonk. Rapport ECOBE 03 R55 Administratie Milieu , Natuur , Land en Waterbeheer, afdeling Natuur, Antwerpen. Van Looy, K.; Wouters, J.; Schneiders, A.; Denys, L.; Packet, J.; Decleer, K.; Adriaens, P.; Van Hoydonk, G. (2008). Afstemming doelstellingen Integraal waterbeleid (DIW KRW) en Natura2000 : ecologische vereisten beschermde habitattypen en soorten. 8 ( # , , 2008(42). Instituut voor Natuur en Bosonderzoek: Brussel : Belgium. 53 pp. Verneaux, J., 1981. Les poissons et la qualité d’eau. Annales Scientifiques de l’Université de Franche Comté, 2: 33 41. Vriese, F.T., G.A.J. de Laak & S.A.W. Jansen, 1994. Analyse van de visfauna in de Limburgse beken, OVB Onderzoeksrapport 1994 13. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein, 88 pp. Waaterstraat, A., 1992. Populationsökologische Untersuchungen an ' L. und anderen Fischarten aus zwei Flachlandbächen Norddeutschlands. Limnologica 22(2): 137 149. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 66 Waterstraat, A., 1989. Einfluß eines Gewässerausbaus auf eine Population des Bachneunauges (! , Bloch 1784) in einem Flachlandbach im Norden der DDR. Fischökologie 1(2): 29 44. Wheeler A. (1969) The fishes of the British Isles and North West Europe. Macmillan, London, Engeland. Wheeler, A., 1983. Freshwater Fishes of Britain and Europe. Kingfisher Books, London. Wieser W. (1991). Physiological energetics and ecophysiology. In: Cyprinid Fishes. Systematics, biology and exploitation. I.J. Winfield en J.S. Nelson (eds). Chapman en Hall. London New York Tokyo Melbourne Madras. p. 426 456 Wijmans, P.A.D.M, 2007. Kennisdocument barbeel, # Sportvisserij Nederland, Bilthoven. L. Kennisdocument 14. Willemsen, J., 1984. Snoekbaars. In: Rapport Werkgroep Evaluatie Beheersmethoden. Snoek, Snoekbaars en Brasem Biologie, Populatieontwikkeling en Beheer. R.I.V.O., S.& B., O.V.B. Williot, P., 1991. Biologie et productions de l'esturgeon. Paris: Diffusion, Lavoisier Tec & Doc, 51 pp. Wohlgemuth, E. (1981) Některe vlastnosti populace hořavki duhove (Rhodeus sericeus amarus) z řeky Jihlavy. Acta Sci. Nat. mus. Moraviae Occidentalis in Tŕebič 12: pp. 29 34. Wootton, R. J., 1976. The biology of the Sticklebacks. Academic press inc., London. Wootton, R. J., 1984. A functional biology of stickelbacks. Croom Helm Ltd., Kent. Zhul'kov, A.I. & S.N. Nikiforov, 1987. Some data on the morphology and biologie of the bitterling of the Tym' river (Sakhalin). Journ. Ichthyol. 27 (6): 120 124. www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 67 ( 0% & Figuur 1: Spreiding van zuurstofconcentraties in locaties waar een bepaalde vissoort werd aangetroffen ...................................................................................21 Figuur 2: Vergelijking van de spreiding in zuurstof, ammonium en CZV voor 3 meetplaatsgroepen:’geen vis’ = meetplaatsen zonder vis; ‘tolerant’ =meetplaatsen met enkel tolerante vissoorten; ‘gevoelig’ = meetplaatsen met minstens 1 vissoort gevoelig voor verontreiniging. boxplot = mediaanwaarde + 25 75% (box) + 10 90%. ..............................................25 Figuur 3: bijdrage van de zuurstofconcentraties onder diverse scenario’s op de habitatgeschikheid van 2 visgroepen..........................................................43 Figuur 4: Habitatgeschiktheid van de waterlopen onder diverse scenario’s voor de visgroep gevoelig voor verontreiniging .......................................................47 Figuur 5: Habitatgeschiktheidskaarten van de waterlopen onder diverse scenario’s voor de visgroep gevoelig voor verontreiniging...................................................49 www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 68 Tabel 1: Overzicht van normen voor basiskwaliteit en viswaters volgens Vlarem II........ 8 Tabel 2: Milieukwaliteitsnormen voorgesteld voor de verschillende types van stromende waters (Voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning en van het Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, tot aanpassing van de milieukwaliteitsnormen voor typespecifieke fysisch chemische en biologische variabelen in oppervlaktewateren, voor gevaarlijke stoffen in oppervlaktewateren en in waterbodems). .....................................10 Tabel 3: Aanvullende waterkwaliteitscriteria voor de vissen van de habitatrichtlijn volgens Van Looy et al. 2008. ...................................................................12 Tabel 4: Tolerantiescores gebruikt voor het berekenen van de visindex (naar Belpaire et al., 2000) (WK = tolerantie naar waterkwaliteit, HK : tolerantie naar habitatkwaliteit, de scores variëren tussen 1, 3 of 5 en verwijzen naar hoge (= 5), gemiddelde (= 3) of lage gevoeligheid(= 1) voor water – of habitatkwaliteit. ......................................................................................14 Tabel 5: Aangepaste tolerantieklasse voor vissoorten aangetroffen in Vlaanderen en gebruikt voor het berekenen van de visindex (naar Breine et al., 2001) (Estuariene soorten werden hier niet mee opgenomen). ...............................15 Tabel 6: Referenties van de beschikbare documenten voor de diverse vissoorten.........16 Tabel 7: Rangschikking van vissoorten per kwaliteitsvariabele van goed naar slecht en globale rangschikking op basis van alle variabelen.......................................20 Tabel 8: Indeling in 2 tolerantieklassen op basis van de gegevens gebruikt voor de visindex (tabel 5), gecorrigeerd door analysen van de visdatabank (zie figuur 1 en 2)...................................................................................................24 Tabel 9: Resultaten van de significantietest (Kruskal Wallis Mediaantest) van de drie groepen (meetplaatsen waar geen vis gevangen werd; meetplaatsen met uitsluitend soorten die tolerant zijn en meetplaatsen met minstens 1 soort die gevoelig is voor verontreiniging) tov de betreffende waterkwaliteitsvariabelen. ........................................................................28 Tabel 10: Aantal (grootte steekproef), gemiddelde, mediaan, 10 25 75 90 percentielen, en standaard afwijking voor 3 meetplaatsgroepen: meetplaatsen waar geen vis gevangen werd; meetplaatsen met uitsluitend soorten die tolerant zijn en meetplaatsen met minstens 1 soort. xxx = waarde vergeleken met de normen uit tabel 1 en 2............................................................................29 Tabel 11: Indeling in visgroepen voor modellering .....................................................32 Tabel 12: Mediaan, 25 en 75 percentiel, gemiddelde (gem) en aantal (N) voor 5 groepen (meetplaatsen waar geen vis gevangen werd (geen vis); meetplaatsen met uitsluitend soorten die tolerant zijn (SOM_tol), meetplaatsen met minstens 1 soort die gevoelig is voor verontreiniging (SOM_intol), meetplaatsen met minstens 1 soort behorende tot het barbeeltype die gevoelig is voor verontreiniging, meetplaatsen met uitsluitend soorten behorende tot het brasemtype en waar minstens 1 soort gevoelig is voor verontreiniging) van de volgende variabelen: 10% O2, mediaan O2, mediaan NH4 N, , 90% NH4 N, mediaan Nsom, 90% Nsom, mediaan oPO4 P, 90% oPO4 P, mediaan P totaal, 90% P totaal, 90% N totaal, mediaan BZV, 90% BZV,mediaan CZV, 90%CZV. ..............................33 Tabel 13: Aantal locaties waar tolerante en intolerante soorten aangetroffen worden. ....34 www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 69 Tabel 14: www.inbo.be Mediaan, 25 en 75 percentiel, gemiddelde (gem) en aantal (N) voor 5 groepen (meetplaatsen waar juveniele gevangen werden, al dan niet vergezeld van adulte exemplaren met minstens een soort die gevoelig is voor verontreiniging (juv_intol) , meetplaatsen waar juveniele gevangen werden, als dan niet vergezeld van adulte exemplaren met uitsluitend tolerante soorten juv_tol, locaties waar enkel adulte exemplaren gevangen werden met minstens een soort die gevoelig is voor verontreiniging adult_intol, locaties waar enkel adulte exemplaren gevangen werden met uitsluitend tolerante soorten (adult_tol)) van de volgende variabelen: 10% O2, mediaan O2, mediaan NH4 N, , 90% NH4 N, mediaan Nsom, 90% Nsom, mediaan oPO4 P, 90% oPO4 P, mediaan P totaal, 90% P totaal, 90% N totaal, mediaan BZV, 90% BZV,mediaan CZV, 90%CZV10% O2, mediaan O2, mediaan NH4, , 90% NH4, mediaan Nsom, 90% Nsom, mediaan oPO4, 90% oPO4, mediaan Ptot, 90% Ptot, 90% Ntot, mediaan BZV, mediaan CZV. ......................................35 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 70 ( % / & % % minimale watertemperatuur 14 °C (paai) 25 °C maximale watertemperatuur gemiddelde watertemperatuur zuurstofgehalte 20 °C minimum 2mg/l, gemiddeld 5 mg/l 6.5 9 Zuurgraad stroomsnelheid mijdt een te sterke stroming maximale zwemsnelheid 60 cm/s < dan 25 cm/s (paai) bodemsubstraat Alabaster & Lloyd,1982 Cazemier & Wiegerinck, 1993 Cazemier & Wiegerinck, 1993 Alabaster & Lloyd, 1982 Alabaster & Lloyd, 1982 de Nie, 1996 Kreitman, 1932 & Huet, 1962 Semmekrot & Vriese, 1992 Semmekrot & Vriese, 1992 Wheeler, 1969 waterkwaliteit stenen, grove kiezel of fijne kiezel steenachtige of kiezelachtige oevers, maar ook op vegetatie de Nie, 1996 weinig selectief; gras, afgestorven waterplanten, aanspoelsel, stenen en betonnen beschoeiingen gevoelig voor insecticiden Gulayas & Csanyi, 1984 Saliniteit 15.5 17 ‰ Schmitz, 1956 maximum 4.5‰ (broed) Ivlev, 1961 % minimale watertemperatuur 3 °C (paaitemperatuur) Brevé, 2006 maximale watertemperatuur 12 °C (paaitemperatuur) Brevé, 2006 gemiddelde watertemperatuur 7.5 °C (paaitemperatuur) Brevé, 2006 stroomsnelheid 150 cm/s Brevé, 2006 bodemsubstraat pelagisch, paaisubstraat; grind, grof zand en onderwatervegetatie zeer gevoelig voor gechloreerde koolwaterstof bijzonder tolerant tegenover saliniteit Brevé, 2006 waterkwaliteit saliniteit www.inbo.be Brevé, 2006 Brevé, 2006 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 71 6 minimale watertemperatuur zuurstofgehalte preferentietemperatuur 2 9 °C > 4 mg/l Drummond Sedgwick, 1982 Crisp, 1993 > 8 mg/l zuurgraad 6.2 8.5 Cowx & Fraser, 2003, Hendry & Cragg Hine, 2003 Quak, 1993 bodemsubstraat grind (voortplanting) De laak, 2007 waterkwaliteit De Laak, 2007 saliniteit verontreiniging heeft invloed op alle levenstadia zout en zoet & minimale watertemperatuur 4 °C Baras, 1995b maximale watertemperatuur > 20 °C De Groot, 1991 gemiddelde watertemperatuur 15.6 en 20 °C (paai) Alabaster & Lloyd, 1982 17 23 °C (adulten) Poncin et al.,1986 17 23 °C Poncin et al., 1985 zuurstofminnend, > 6 mg/l; vooral het dooierzak stadium is gevoelig voor zuurstofgebrek gevoelig voor zuurstofgebrek Wijmans 2007 zuurstofgehalte zuurtegraad stroomsnelheid bodemsubstraat www.inbo.be zuurstofminnende soort, toch werden er in Pilica rivier in de jaren met jaargemiddelde zuurstofgehaltes van 6 mg/l en 5.4 mg/l (variërend van 3.7 6.9 mg/l) nog barbelen gevangen 7.4 8 De Laak, 2007 Banarescu & Bogutskaya, 2003 Penczak & Zalewski, 1981 Philippart & Baras, 1989 grotere barbelen (> 40 cm) komen vooral in de langzaam stromende, diepere gedeelten voor en de kleinere barbelen (15 35 cm) in ondiepe, snelstromende delen de grotere barbelen worden echter ook in snelstromende gedeelten aangetroffen barbeelzone Lelek, 1980; Fetter, 1986 schone bodem van zand en kiezelstenen Lelek, 1980 Baras & Cherry, 1990 Wijmans, 2007 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 72 saliniteit een bed van kleine kiezels (paai) de barbeel is bestand tegen matige stedelijke vervuiling en gevoelig voor detergenten het dooierzakstadium lijkt erg gevoelig voor lage zuurstofgehaltes en voor chemische verontreinigingen erg gevoelig voor thermische verontreiniging, hoge concentraties van chlorides en sulfaten en gechloreerde organische verbindingen vaak in staat, met name in het adulte stadium, een zekere mate van organische verontreiniging en eutrofiéring te verdragen bestand tegen matige vervuiling enkel zoet water minimale watertemperatuur 12 15 °C Hardisty, 1986 maximale watertemperatuur 28 °C Potter, 1975 20 °C Polder, 1965 < 21 °C Crombaghs et al., 2000 in Europa is 12 °C het meest geschikt > 8 mg/l Schroll, 1959 ammocoetes kunnen een korte tijd ovrleven in 2 mg/l in de hoofdstroom minimum 9 mg/l > 8 mg/l Hardisty, 1971 gemiddeld 40 cm/sec op 25 cm en 50 cm/sec aan het oppervlak (ammocoetes) < 3 cm/sec (ammocoetes Schroll, 1959 8 tot 25 cm/sec Malmqvist, 1980 17 tot 30 cm/sec Waterstraat, 1989 < 5 tot 15 cm/sec (ammocoetes)) 20 300 cm/sec (paaiplaatsen) Salewski, 1991 waterkwaliteit gemiddelde watertemperatuur zuurstofgehalte stroomsnelheid www.inbo.be Hancock et al., 1976 Lelek, 1980 Philippart, 1981 Philippart & Vranken, 1983 Philippart & Vranken, 1983 Lelek, 1980 Wijmans, 2007 Seeuws 1996, Bohl 1993 Cazemier, 1993 in voorber Crombaghs et al., 2000 Hardisty, 1986 Hardisty, 1986 & Hardisty, 1944 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 73 bodemsubstraat waterkwaliteit < 130 cm/s Crombaghs et al., 2000 paai; zand, grind en stenen Hardisty, 1986 modder, silt en zand (ammocoetes) fijn zand, grind Hardisty, 1971 de meeste ammocoetes komen voor bij een chlorophyl α gehalte in de bovenste 3 cm van de bodem van om en nabij de 2.8 |g/m2 Malmqvist, 1980 Crombaghs et al., 2000 ( minimale watertemperatuur 14 °C Kainz & Gollmann,1989 maximale watertemperatuur 25 °C Quak & de Laak, 1990 gemiddelde watertemperatuur > 16 °C Kainz & Gollmann,1989 zuurstofgehalte tolerant voor lage zuurstofgehaltes traagstromende wateren Robotham, 1979 snelstromende wateren Sterba, 1955 10 en 20 cm/s Brunken, 1989 een neusstroomsnelheid (de stroomsnelheid bij de kop) van 0 10 cm/s maximum 58 cm/s OVB, 1993 stenen en/of kiezels Sterba, 1957 zand, kiezel en modder Aarts (in prep.) 80 % kiezels met een diameter van 3 8 cm en 20 % fijn zand gevoelig voor organische belasting gevoelig voor industriële vervuiling en de toegenomen hoeveelheid oplosmiddelen kan tegen relatief hoge cadmium concentraties Smyly, 1955, Brunken, 1989 minimale watertemperatuur 12 °C Wohlgemuth, 1981 maximale watertemperatuur 24.3 °C Wohlgemuth, 1981 gemiddelde watertemperatuur 14 20 °C (paaitijd) Zhul'kov & Nikiforov, 1987 stroomsnelheid bodemsubstraat waterkwaliteit www.inbo.be Ketele, 1985 Stahlberg & Peckman, 1987 Brunken, 1989 Lelek, 1980 Brown, et al., 1987 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 74 zuurstofgehalte 12.65 °C Wohlgemuth, 1981 stelt 'bescheiden' eisen aan het zuurstofgehalte in het water kan tijdelijk lage zuurstofgehalten goed verdragen 11.5 mg/l Lelek, 1987 bescheiden eisen, > 8 mg/l Lelek, 1987, De Vlieger & Dufraing, 1995 van Emmerik & de Nie, 2006 Gaumert (1986) Wohlgemuth, 1981 zuurgraad mijden zuur water stroomsnelheid zowel stilstaand als langzaam stromend water bodemsubstraat saliniteit zand, grind, klei, veen of een dunne laag modder bijzonder gevoelig aan vervuiling vooral gevoelig aan industriële vervuiling lage zouttolerantie minimale watertemperatuur 4 °C Wieser, 1991 maximale watertemperatuur 29 40 °C Wieser, 1991 gemiddelde watertemperatuur 20 25 °C Alabaster & Lloyd, 1982 zuurstofgehalte hoge tolerantie voor lage zuurstofgehaltes lager dan 1 mg O2/l bij 24 °C wordt vermeden sterfte bij zuurstofconcentratie van 0.82 mg/l bij 30 °C preferen 5 6 mg/l Alabaster & Robertson, 1961 Alabaster & Robertson, 1961 Alabaster & Robertson, 1961 hoge dichtheden aan blankvoorn komen voor bij zuurstofgehaltes rond 10 mg/l een hoge tolerantie voor extreme pH waarden 4.5 is lethaal Goldspink, 1971; Penczak et al., 1976; Penczak et al., 1981; Jelonek, 1986 Holcik et al., 1989 adulte blankvoorn vermijdt een pH lager dan 5.6 Alabaster & Lloyd, 1982 waterkwaliteit zuurgraad www.inbo.be Ruting, 1958; Ladiges & Vogt, 1979; Gaumert, 1981 & 1986; RIN, 1983; Lelek, 1987 ; Lelek, 1987; Ruting, J. (1958) ; Ladiges & Vogt, 1979 Gaumert, 1986 Rijksinstituut voor Natuurbeheer, 1983 Ruting, 1958; Philippart & Vranken, 1983; Lelek, 1987 Philippart & Vranken, 1983 Lelek, 1987 de Jong et al, 2003 Holcik et al., 1989 Alabaster & Lloyd, 1982 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 75 minimun 6 Leuven et al., 1987 gemiddelde stroomsnelheden tot 20 cm/s paaisubstraat; stenen Cragg Hine & Jones, 1969 Holcik & Hruska, 1966 fonteinkruid Goldspink, 1971 saliniteit Zoetwatervis met een redelijke tolerantie voor zout Belogolova, 1988 minimale watertemperatuur Backiel & Zawiswa, 1968 maximale watertemperatuur bij 8 9 °C of 45 °C stopt het foerageren 28 30 °C gemiddelde watertemperatuur 13 24 °C Backiel & Zawiswa, 1968 zuurstofgehalte Backiel & Zawiswa, 1968 bodemsubstraat 2 2.5 mg/l eerste tekenen van zuurstofgebrek, bij 0.4 0.5 mg/l treed sterfte op kan in wateren met pH 4.4 voorkomen brasem van 4 5 cm heeft een voorkeur voor wateren met een stroomsnelheid van 3 cm/s; 2 6 jarigen verkiezen water met een stroomsnelheid van 4.5 8.5 cm/s fijnkorrelig substraat saliniteit < 7.2 g/l gemiddelde watertemperatuur 14 °C Mohr, 1988 bodemsubstraat vast substraat Mohr, 1988 stroomsnelheid bodemsubstraat zuurgraad stroomsnelheid OVB, 1988 Leuven & Oyen, 1987 Backiel & Zawiswa, 1968 Densen, 1984; Lammens & Hoogenboezem, 1991 Densen, 1984 % & minimale watertemperatuur 5.6 °C Iterson, 1994 maximale watertemperatuur 25.7 °C Iterson, 1994 gemiddelde watertemperatuur 16 °C Iterson, 1994 zuurstofgehalte 2 mg/l is de minimale zuurstofwaarde 11 mg/l is optimaal Wootton, 1984 9 mg/l is redelijk geschikt Lewis, Walkey & Dartnall (1972) Wootton, 1976 zuurgraad www.inbo.be 6 11 Walkey & Dartnall, 1972 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 76 < zuurstofgehalte > 7 mg/l bodemsubstraat fijn zand ! minimale watertemperatuur 10 °C Froese & Pauly, 2004 maximale watertemperatuur 18 °C Froese & Pauly, 2004 gemiddelde watertemperatuur 14 °C Froese & Pauly, 2004 zuurstofgehalte zuurstofrijk water zuurgraad 7 8 Lelek, 1987, Beekman & Van Emmerik, 2005, Crombaghs et al., 1996, Van Beek, 2003 Froese & Pauly, 2004 stroomsnelheid Vlagzalm barbeelzone Breitenstein & Kirchhofer, 1999 bodemsubstraat grof zand, grind en stenen waterkwaliteit erg gevoelig voor verontreiniging wordt niet aangetroffen in brak water Lelek, 1987; Peňáz, 1995 in Kováč et al., 2006; Nie, 1997 Lelek, 1987 saliniteit ! minimale watertemperatuur maximale watertemperatuur Philippart & Vranken, 1983 0° C OVB ,1998; Gaumert ,1986, Leuven et al., 1987 Alabaster & Lloyd, 1982 24 °C < 24 °C 20 °C (larven) 13 °C zuurstofgehalte zuurgraad www.inbo.be OVB, 1988 13 14 °C (paai) 26 °C gemiddelde watertemperatuur Maes et al., 2008, Möller & Scholz, 1991 Maes et al., 2008, Möller & Scholz, 1991 in staat om in vrijwel zuurstofloos water in leven te blijven > 2mg/l voorkeur gaat niet uit naar zure milieus in het pH traject van 4.5 7.5 aangetroffen 6.5 9.0 is optimaal OVB, 1998, Gaumert, 1986, Leuven et al., 1987 Van Liefferinge & Meire, 2003 OVB, 1988 OVB, 1998, Gaumert 1986, Leuven et al., 1987 Sterba, 1958; Van Beeck, 2003 Van Liefferinge & Meire, 2003 Sterba, 1958, Gaumert 1981 OVB, 1988 Alabaster & Lloyd, 1982 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 77 stroomsnelheid bodemsubstraat stilstaand en langzaamstromend water 'brasemzone', met stroomsnelheden van 0 tot 10 cm/s in snelstromend water wordt de grote modderkruiper dan ook zelden aangetroffen brasemzone Sterba, 1958; Lelek, 1980; Gaumert, 1986 de Groot, 1991 dikke, zachte modderbodems waarin hij zich goed kan ingraven Ruting, 1958; Sterba, 1958; Muus, 1968; Lelek, 1980; Cihar & Maly, 1981; Philippart & Vranken, 1983; RIN, 1983; Gaumert, 1986 Ruting, 1958 dikke, zachte modderbodems organische afzettingen waterkwaliteit kan in 'aanzienlijk belast' water voorkomen de (industriële) vervuiling is één van de belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van deze soort 5 minimale watertemperatuur maximale watertemperatuur gemiddelde watertemperatuur zuurstofgehalte zuurgraad www.inbo.be Sterba, 1958; Gaumert, 1981, 1986 de Groot, 1991 Sterba, 1958; Muus, 1968; Lelek, 1980 ; Philippart & Vranken, 1983 RIN, 1983 ; Gaumert, 1986; Van Liefferinge & Meire, 2003 Gaumert, 1981 Schouten, 1992 bij een temperatuur van 4 °C wordt aangenomen dat de karper in een soort winterslaap geraakt 13 14 °C (foerageren) Johal et al., 1984 40.6 en 40.9 °C (lethaal) Alabaster & Lloyd, 1982 23 28 °C (foerageren) Heuschmann, 1957 23 27 °C Alabaster & Lloyd, 1982 19.5 °C (foerageren) Heuschmann, 1957 de karper heeft een hoge tolerantie voor lage zuurstofgehaltes bij een zuurstof concentratie van 2 mg/l kan de karper nog voorkomen tolerant voor lage zuurstofgehaltes brede pH range, een pH van 4 4.5 is lethaal > pH 4.5 Panek, 1987 Heuschmann, 1957 Panek, 1981 De Wilt & van Emmerik, 1988 Alabaster & Lloyd, 1982 Leuven et al., 1987 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 78 > 5.5 < 8.5 8.7 stroomsnelheid langzaam stromende wateren (< 10 cm/s) zijn optimaal matig stromende wateren (< 25 cm/s) zijn suboptimaal stilstaande tot langzaam stromende wateren prefereert stroomsnelheden lager dan 20 cm/s een begroeide oeverzone met een slibbige bodem (voor het foerageren) zanderige tot slibbige bodem bodemsubstraat waterkwaliteit stelt relatief lage eisen aan de waterkwaliteit gevoelig aan alkylfenol saliniteit de karper heeft een hoge zouttolerantie hoge zouttolerantie, kan leven in brakwater 5 minimale watertemperatuur maximale watertemperatuur gemiddelde watertemperatuur zuurstofgehalte zuurgraad stroomsnelheid Edwards & Twomey, 1982 Sarig, 1966 Jester, 1974, Dolinin, 1976 Alabaster & Lloyd, 1982; Leuven et al., 1987 De Wilt & van Emmerik, 1988 Al Hamed, 1971, Crivelli, 1981 De Wilt & van Emmerik, 1988 Meter, 1973 tolereert ook hoge temperaturen 14 15 °C Meter, 1973 14 15 °C Sterba, 1958 11 14 °C Robotham, 1977 verdraagt zuurstofarm water, maakt bij lage zuurstofpercentages gebruik van zijn darmademhaling weinig tolerant Meter, 1973, Robotham, 1977 pH van 7 is optimaal Gaumert, 1983 langzaam tot middelmatig stromend water Sterba, 1958; d'Aubenton & Spillmann, 1977; Wheeler, 1983 Robotham 1978 fijn tot grof zand zandige en organische afzettingen www.inbo.be De Wilt, 2007 2 °C stroomsnelheden tot ruim 27 cm/s 35 cm/s bodemsubstraat Leuven, R.S.E.W., S.E. Wendelaar Bonga, F.G.F. Oyten & W. Hagemeijer, 1987, Jester, 1974 van Breukelen, 1992 Seeuws, 1999 Leuven et al., 1987 Seeuws, 1999 Hamilton & Bergersen, 1984 Seeuws, 1999 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 79 waterkwaliteit stelt geen bijzondere eisen aan de waterkwaliteit werd aangetroffen in water met een NH4+ gehalte van 0.05 2.0 mg/l Amonia 5 & minimale watertemperatuur 4 °C maximale watertemperatuur 29 °C gemiddelde watertemperatuur 16.5 °C zuurstofgehalte 5 mg/l (bij 23 °C) zuurgraad minimum 4.4 stroomsnelheid waterkwaliteit zowel in stromend als in stilstaand water modderige bodem, met waterplanten gevoelig aan eutrofiëring saliniteit zoet en ook brak bodemsubstraat 5 maximale watertemperatuur zuurstofgehalte zuurgraad stroomsnelheid bodemsubstraat www.inbo.be 33.6 °C (verstoord gedrag) de maximale temperaturen van rivieren waar kopvoorn veelvuldig voorkomt varieert van 22 °C tot 29 °C in de Pilicarivier werd op plaatsen met een jaarlijks gemiddeld zuurstofgehalte van 6 mg/l geen kopvoorn meer gevangen, in tegenstelling tot plaatsen met een gehalte van 8.4 mg/l 7 8.5 prefereert stromend water, maar leeft ook goed in stilstaande meren die in verbinding staan met een rivier diep, langzaamstromend water 10 50 cm/s optimale stroomsnelheid van 20 50 cm/s zand, grind en stenen Gaumert, 1986 Gaumert 1983 Schoone & van Breugel, 2006 Schoone & van Breugel, 2006 Schoone & van Breugel, 2006 Schoone & van Breugel, 2006 Leuven & Oyen, 1987 Schoone & van Breugel, 2006 OVB, 1988 Schoone & van Breugel, 2006 Schoone & van Breugel, 2006 Alabaster & Lloyd, 1982 Penczak & Zalewski, 1981 Cragg Hine & Jones, 1969; Hellawell 1971a; Penczak et al., 1976; Mann, 1980; Philippart, 1981; Swales, 1982; Neophitou, 1988 Lammens & Hoogenboezem, 1991 Marquet, 1960 Heuschmann, 1957; de Groot, 1991 Penczak et al., 1976 Leeming, 1963 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 80 waterkwaliteit Ammoniak Koper Zink Phenol ' % minimale watertemperatuur maximale watertemperatuur niet erg gevoelig voor verontreinigingen BOD van 7 mg/l wordt getolereerd gemiddeld 2 mg/l per jaar wordt getolereerd (maximum 6.5 mg/l) kwam nog voor bij een gehalte van 0.13 mg/l niet meer gevangen bij gehalte van 5 mg/l, wel nog bij 1 mg/l en 0.3 mg/l kwam nog voor bij een gehalte van 0 4.4 mg/l, bij 3.2 130 mg/l niet meer Philippart & Vranken, 1983 tegen lage temperaturen is de aal niet goed bestand, bij 10 °C stopt de groei van glasaal, de activiteit en voedselopname zijn dan zeer laag of eveneens gestopt 1 3 °C Elie & Daguzan, 1976 35 °C (groeistop) Ezzat & El Seraffy, 1976 in Tesch, 1983 Sadler, 1979 33 39 °C gemiddelde watertemperatuur zuurstofgehalte zuurgraad stroomsnelheid bodemsubstraat waterkwaliteit www.inbo.be Harper et al., 1979 Harper et al., 1979 Alabaster & Lloyd, 1982 Harper et al., 1979 Alabaster & Lloyd, 1982 Sadler, 1979 20 26 °C (optimaal voor kweekaal) 18 °C Tesch, 1983 een zuurstofgehalte van 2.5 mg/l is bij 21 °C de ondergrens; lagere zuurstofgehaltes worden niet verdragen 2 mg/l (bij 15 °C) Hill, 1969 in Tesch, 1983 behoren tot de soorten die het best bestand zijn tegen een lage pH waarde van het water werd in Nederland aangetroffen in water met een pH van 5 tot 8 5 8 Alabaster & Lloyd, 1982 komt zowel in stilstaand als snelstromend water voor een zachte, modderige of zandige bodem of oever waarin kan worden gegraven naarmate de hoeveelheid zwevende stof in het water toenam, werd de neiging tot migratie groter; deze stopte Müller, 1975 Sadler, 1979 Klein Breteler, 2005 Leuven & Oyen, 1987 Leuven & Oyen, 1987 Müller, 1975 Alabaster & Lloyd, 1982 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 81 zodra het water weer helder begon te worden gezien de ubiquistische verspreiding en zijn aanwezigheid in vrijwel ieder water, is de aal waarschijnlijk de minst gevoelige vissoort voor habitatverandering en vervuiling voor phenol ligt de LC50 (7 dagen) tussen 8 11 mg/l; de LC50 (4 dagen) voor koper bedraagt 4 mg/l bij 10 °C in hard water (250 mg/l CaCO3) weinig gevoelig voor vervuiling komt in zowel zout, brak als zoet water voor zout en zoet Alabaster & Lloyd, 1982 ' maximale watertemperatuur 30.4 34.5 °C Hokanson, 1977 gemiddelde watertemperatuur 15 20 °C Hölker & Thiel, 1998 zuurstofgehalte 5 6 mg/l Holčík et al, 1989 zuurgraad 7 10 Kiyashko & Volodin, 1978 stroomsnelheid stilstaand tot traag stromend van Emmerik, 2004 bodemsubstraat zachte, schone bodem Lelek, 1987 Saliniteit zoet en brak tot 100 120‰ saliniteit Ogle, 1998 Saliniteit Lelek, 1980 Lelek, 1980 van der Valk et al., 1989; Knights, 1991 Klein Breteler, 2005 9 minimale watertemperatuur 8 °C (OVB, 1988) maximale watertemperatuur 28 30 °C Heuschmann, 1957 37 °C (sterfte) Alabaster & Lloyd, 1982 gemiddelde watertemperatuur 18 24 °C Alabaster & Lloyd (1982) zuurstofgehalte geringe behoefte Gaumert, 1981 Lelek, 1980 zuurgraad bestand tegen vrijwel complete zuurstofloosheid 8.1 stroomsnelheid zowel in stilstaand als in langzaam stromend water bodemsubstraat wordt vooral aangetroffen waar de bodem met zacht www.inbo.be Leuven & Oyen, 1987; Leuven et al., 1987 Heuschmann, 1957; Lelek, 1980; Gaumert, 1981; Philippart & Vranken, 1983 Gaumert, 1981 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 82 sediment bedekt is waterkwaliteit saliniteit Ammonia Chloride omdat de rietvoorn als typische oppervlaktevis, zelden op of in de bodem naar voedsel zoekt, speelt het bodemsubstraat geen rol voor alle soorten vervuiling gevoelig, vooral voor industrieel anorganisch afvalwater gevoelig komt ook in brakwater voor Schouten, 1992 euryhaline soort Philippart & Vranken, 1983 de LC50 (2.5 tot 4 dagen) van ongeïoniseerd NH3 is 0.44 mg/l; de LC50 (7 dagen) is 0.48 mg/l en de LC50 (95 dagen) is 0.24 mg/l bij chloride concentratie van 1.0 mg/l (een temperatuur van 4.5 7 °C, een pH van 7.2 7.3 en een constant opgelost zuurstof gehalte) trad sterfte op tussen 41 82 uur Alabaster & Lloyd, 1982 Lelek, 1980 Heuschmann, 1957 Alabaster & Lloyd, 1982 9 minimale watertemperatuur 7 °C Peters, 2005 maximale watertemperatuur 18 °C Kainz, 1989 temperaturen hoger dan 20 °C geven aanleiding tot onrustig gedrag en een zeer sterke ademhaling < 21 °C Adamicka, 1984 gemiddelde watertemperatuur zuurstofgehalte 14 16 °C Seeuws, 1999, Tomlinson & Perrow, 2003 Kainz, 1989 13 °C Peters, 2005 wateren die constant met zuurstof zijn verzadigd het minimum zuurstofgehalte in de zomer mag niet lager zijn dan 8 mg/l > 8 mg/l Lelek, 1980 5.8 9 stroomsnelheid www.inbo.be een sterke voorkeur voor locaties met een lage stroomselheid 48% van de rivierdonderpadden komt voor Gaumert, 1986 Seeuws, 1999, Tomlinson & Perrow, 2003 Peters, 2005 Gaudin, 1990 Gaudin, 1990 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 83 op plaatsen met een stroomsnelheid van 0 3 cm/s brede range van stroomsnelheden 10 100 cm/s bodemsubstraat zandige tot stenige bodem stenig substraat waterkwaliteit onvervuilde wateren hebben een zekere tolerantie voor verlaagde zuurstofgehaltes en een bepaalde hoeveelheid microverontreinigingen BOD < 2mg/l saliniteit zoet, tolereert ook zwak brak water 9 % minimale watertemperatuur maximale watertemperatuur gemiddelde watertemperatuur zuurstofgehalte stroomsnelheid www.inbo.be Peters, 2005 Seeuws, 1999, Tomlinson & Perrow, 2003 Waterstraat, 1992 Peters, 2005 Seeuws, 1999, Tomlinson & Perrow, 2003 Waterstraat, 1992 Peters, 2005 Seeuws, 1999, Tomlinson & Perrow, 2003 Peters, 2005 in 2 rivieren in Engeland was enkel lengtetoename bij watertemperaturen > 12 °C, is tevens ook de begintemperatuur van de paaitijd 12 °C Mann, 1980 24 °C Ruting, 1958 28 °C (lethaal) Kraiem & Pattee, 1980 28.6 °C Alabaster & Lloyd, 1982 29 30 °C Schouten, 1993 12 °C Alabaster & Lloyd, 1982 21 °C Schouten, 1993 stelt hoge eisen aan het zuurstofgehalte de eisen aan het zuurstofgehalte zijn niet bijzonder hoog een grote zuurstofbehoefte, kan wel in leven blijven in water met een zuurstofgehalte van 5 7 mg/l, bij 20 °C is het lethale zuurstofgehalte 1.9 mg/l heeft een voorkeur voor snelstromend water, maar Bacmeister, 1977 & Wheeler, 1983 Lelek, 1987 Schouten, 1993 Kraiem & Pattee, 1980 Kainz & Gollmann, 1990 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 84 kan zich ook in stilstaand water goed handhaven voorkeur voor stromend water, maar kan zich ook in stilstaand water goed handhaven zand of grind (paai) bodemsubstraat stelt weinig eisen, maar vermijdt zachte veenbodem stelt geen bijzonder hoge eisen aan de waterkwaliteit bestand tegen beperkte maten van organische verontreiniging komt ook voor in zwak brak binnenwater in Noord Holland en in brakwatergebieden van de Oostzee zoet en zwak brak water waterkwaliteit saliniteit Beers, 2005 Kennedy & Fitzmaurice, 1972 Cazemier & Wiegerinck, 1993 Gaumert, 1981 Banarescu et al., 1999 Ruting, 1958; Wheeler, 1983 Ruting, 1958 9 maximale watertemperatuur < 18.5 °C Seeuws, 1996, Bohl, 1993 zuurstofgehalte 8 10 mg/l Seeuws, 1996, Bohl, 1993 stroomsnelheid 20 30 (> 10 cm/s) Seeuws, 1996, Bohl, 1993 bodemsubstraat zandig sediment en organische afzettingen BOD < 4.3 mg/l Seeuws, 1996, Bohl, 1993 waterkwaliteit Seeuws, 1996, Bohl, 1993 minimale watertemperatuur 1 °C Bergman, 1989 maximale watertemperatuur 28 °C Bergman, 1989 gemiddelde watertemperatuur 13.5 °C Bergman, 1989 zuurstofgehalte > 30% Bergman, 1989 stroomsnelheid maken gebruik van de getijdenstromingen zand van Emmerik, 2007 waterkwaliteit overbevissing heeft grotere impact dan verontreiniging van Emmerik, 2007 saliniteit minder tolerant voor zoetwater dan de bot Wheeler, 1969 bodemsubstraat www.inbo.be van Emmerik, 2007 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 85 maximale watertemperatuur 22 °C Alabaster, 1967 zuurstofgehalte minimaal 6 mg/l zuurgraad 7 8 Cazemier & Wiegerinck, 1993 Alabaster & Lloyd, 1982 stroomsnelheid vlagzalm en de barbeelzone Beekman, 2005 bodemsubstraat kiezels en grote stenen saliniteit zoet Bacmeister, 1977; Harsányi & Aschenbrenner, 1995; Huber & Kirchhofer, 1998 Beekman, 2005 minimale watertemperatuur een temperatuur van 0.l °C wordt voor lange tijd getolereerd 0.1 °C wordt nog getolereerd Casselman, 1978 een plotselinge daling van de temperatuur kan echter wel sterfte tot gevolg hebben (van 22 naar 5 °C) 29.4 °C (lethaal) Ash, Chymko and Gallup, 1974 29.4 °C De Laak & Emmerik, 2006 23 24 °C McCauley & Casselman, 1981 De Laak & Emmerik, 2006 maximale watertemperatuur gemiddelde watertemperatuur 23 24 °C zuurstofgehalte zuurgraad stroomsnelheid bodemsubstraat www.inbo.be een kritische waarde van 0.2 0.5 mg/l bij de door de snoek geprefereerde temperatuur van 20 °C is de lethale zuurstofconcentratie 0.75 mg/l kritische waarde; 0.2 0.5 mg/l De Laak & Emmerik, 2006 Casselman, 1978 Douderoff & Shummway, 1970 Casselman , 1978 De Laak & Emmerik, 2006 bij een pH van 4 werd snoek waargenomen als dominante soort 4 9.5 Leuven & Oyen ,1987 verkiest zwak stromend water Paragamian, 1976 maximaal 44 cm/s gedurende 10 minuten zwak stromende Jones, Kiceniuk & Bandford, 1974*; Diana, 1980 De Laak & Emmerik, 2006 bodems begroeid met planten Carbine & Applegate, 1964 modder en grindbodem De Laak & Emmerik, 2006 Leuven & Oyen, 1987 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 86 waterkwaliteit saliniteit & minimale watertemperatuur dooierzakstadium is gevoeliger voor H2S maximum 11 15.5 ‰ De Laak & Emmerik, 2006 5 7‰ De Laak & Emmerik, 2006 Marshall & Johnson, 1971 bij 5 °C stopt alle activiteit Gobin, 1989 8 °C (paai) Alabaster, 1967 35 °C (lethaal) Willemsen, 1984 22 °C(paai) Alabaster, 1967 gemiddelde watertemperatuur 18 22 °C Gobin, 1989 zuurstofgehalte reeds bij een gehalte van minder dan 5 6 mg/l trekken adulte snoekbaarzen weg, een zuurstofgehalte van 4.5 mg/l is lethaal voor jonge snoekbaars hoge eisen aan het zuurstofgehalte in een experiment, waarbij de zuurtolerantie van snoekbaarslarven van 11.5 16 mm onderzocht werd, bleek een pH van 6.4 8.2 onschadelijk te zijn 6.4 8.2 (larven) Kuznetzova, 1955, in; Gobin, 1989 prefereert (vrijwel) stilstaand zoet water, hoewel deze soort ook in water met een stroomsnelheid van > 10 cm/s wordt aangetroffen de omstandigheden in stilstaand water zijn gunstiger dan in stromend water hoofdzakelijk in (vrijwel) stilstaand harde bodem Gobin,1989 komt vrijwel uitsluitend in zoet water voor, maar is ook enkele malen in matig brak water met een saliniteit van 11 tot 12‰ gevangen zoet, af en toe in matig brak Gobin, 1989 een Ca concentratie tot 1500 mg/l veroorzaakt geen sterfte onder snoekbaarslarven Stangenberg, 1975 maximale watertemperatuur zuurgraad stroomsnelheid bodemsubstraat saliniteit Calcium www.inbo.be Aarts, 2007 Stangenberg, 1975 Stangenberg, 1975 Gaschott, 1962 Aarts, 2007 Gaschott, 1962; Aarts, 2007 Aarts, 2007 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 87 een Cu concentratie tot 0.125 mg/l is niet direct toxisch, maar bij concentratie verhoging treedt sterfte op Stangenberg, 1975 Herzig & Winkler, 1985 maximale watertemperatuur eieren sterven bij < 12 °C, minimum 17 °C voor eiafzetting 32.8 3.6 °C (lethaal) gemiddelde watertemperatuur 21 ± 0.5 °C Kryzhanovskiy, 1949 zuurstofgehalte de adult kan kortstondige verlagingen vrij goed aan, vooral als de watertemperatuur laag ligt 6.5 9 van der Linden, 1996 minimum 0 cm/s, gemiddelde van 13 cm/s, maximum van 40 cm/s kritische stroomsnelheid voor vetjes met een lengte van 5 cm is vastgelegd op circa 40 cm/s bij korte ‘verplaatsing’ (migratie) voor hun paaitijd kunnen ze ook stuwpanden met stroomsnelheden van 100 cm/s overwinnen vetjes mijden snelstromende wateren modder en slib, het zogenaamde zachte substraat gevoelig voor vervuiling, maar niet voor fluctuaties in de temperatuur of het waterpeil kan ook aangetroffen worden onder licht zoute omstandigheden in ondiepe baaien van de Oostzee en tolereert hij in aquaria wekenlang een zoutgehalte tot 10 ‰ zonder zichtbare schade Akkermans, 1996 Koper ( minimale watertemperatuur zuurgraad stroomsnelheid bodemsubstraat waterkwaliteit saliniteit Arnold & Längert im druck Alabaseter & Loyd, 1982 Stahlberg & Peckman, 1987 Blohm et al., 1994 Arnold, 1989 Arnold & Längert, 1995; Blohm ., 1994 Lelek 1987 Arnold & Längert in druk %6 maximale watertemperatuur 23 25 °C Lohr et al., 1996 zuurstofgehalte zuurstofrijk De Laak, 2007 zuurgraad 5.5 6.5 Müller, 1961 stroomsnelheid 30 tot 60 cm/s Nykaenen & Huusko, 2002 www.inbo.be Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 88 bodemsubstraat Sempeski & Gaudin, 1995 waterkwaliteit fijne stenen en grof gravel of grof en fijn gravel (juvenielen) hardheid H2O;0.5 0.8 ºdH saliniteit 1.5 2.7 ‰ Müller, 1961 maximale watertemperatuur 36 °C van Ruremonde, 1988 gemiddelde watertemperatuur 17 °C Alabaster, 1967 zuurstofgehalte minimaal 5 mg/l Vriese et al., 1994 zuurgraad 5 9 Vriese et al., 1994 stroomsnelheid voorkeur aan stromend water en litorale zone van meren bodemsubstraat saliniteit bodem van stenen, kiezel, grind, slib en waterplanten of afgestorven planten materiaal zoet, tolereert ook zout Wheeler, 1969, Hartley, 1947, Heuschmann, 1957, Cala, 1970, Dolinin, 1976, Braband, 1985, Boikova, 1986 van Emmerik & de Nie, 2006 7 & minimale watertemperatuur 2 °C Fritsch, 2005 maximale watertemperatuur 32 °C Fritsch, 2005 gemiddelde watertemperatuur 17 °C Fritsch, 2005 zuurstofgehalte zuurstofrijkwater Fritsch, 2005 stroomsnelheid Fritsch, 2005 saliniteit kunnen tegen sterke stroming rotskusten, steenstorten en bij de branding van zandstranden erg gevoelig voor zuurstofloosheid brede zouttolerantie 7 0 minimale watertemperatuur 0 °C De Laak, 2007 maximale watertemperatuur 25 30 °C Mills, 1970 gemiddelde watertemperatuur 8.75 °C De Laak, 2007; Mills, 1970 zuurstofgehalte > 10 mg/l Pottinger & Winfield, 1992 bodemsubstraat waterkwaliteit www.inbo.be Nykaenen & Huusko, 2002 OVB, 1988 Fritsch, 2005, de Boer, 1983 Picket & Pawson, 1994 Fritsch, 2005 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 89 zuurgraad 6.8 7.8 Mills, 1970 bodemsubstraat De Laak, 2007 saliniteit paaien; percentage zand in het paaibed bij voorkeur lager dan 5% gevoelig aan bestrijdingsmiddelen zoet en zout (enkel adulten) 7 maximale watertemperatuur < 21 °C Crombaghs et al., 2000 zuurstofgehalte > 8 mg/l Crombaghs et al., 2000 stroomsnelheid < 150 cm/s Crombaghs et al., 2000 bodemsubstraat zand, grind en slib Crombaghs et al., 2000 waterkwaliteit www.inbo.be De Laak, 2007 De Laak, 2007 Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 90 ( % , % 1> 0 %- & + % 1> 0 % 6% 6% % % & & 10 10 4 8 8 3 2 1 0 0 10 percentiel O2 (mg/l) 5 90 percentiel NH4-N (mg/l) gemiddelde BZV (mg O2 /l) Vissoorten van de overgangsgroep die naar de groep “gevoelig voor verontreiniging” verschuiven: 6 4 2 0 1 bermpje 10 2 10 percentiel O2 (mg/l) 4 0 8 4 8 6 4 2 0 0 1 0 riviergrondel 0 1 4 3 2 1 0 0 1 kleineModderkruiper 10 10 8 8 10 percentiel O2 (mg/l) 5 6 4 2 1 riviergrondel riviergrondel 90 percentiel NH4-N (mg/l) gemiddelde BZV (mg O2 /l) 0 1 12 6 www.inbo.be 2 bermpje 90 percentiel NH4-N (mg/l) gemiddelde BZV (mg O2 /l) bermpje 0 4 0 0 1 6 6 4 2 0 0 0 1 kleineModderkruiper Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 0 1 kleineModderkruiper 91 Vissoorten van de overgangsgroep die tot de groep “tolerant voor verontreiniging” behoren: 4 3 2 1 0 0 8 10 percentiel O2 (mg/l) 90 percentiel NH4-N (mg/l) gemiddelde BZV (mg O2 /l) 10 5 6 4 2 0 0 1 zeelt 2 0 1 10 10 percentiel O2 (mg/l) 4 www.inbo.be 2 1 12 6 vetje 4 zeelt 90 percentiel NH4-N (mg/l) gemiddelde BZV (mg O2 /l) zeelt 0 6 0 0 1 8 8 4 0 8 6 4 2 0 0 1 vetje Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 0 1 vetje 92 %% & + % %@ & 1> 0 % 6% ?% & % 10 4 2 10 8 6 4 2 0 1 0 2 0 0 rietvoorn 4 3 2 1 10 8 8 10 percentiel O2 (mg/l) 90 percentiel NH4-N (mg/l) 5 6 4 2 6 4 2 0 0 0 0 0 1 1 0 bittervoorn bittervoorn 3 2 1 0 10 8 10 percentiel O2 (mg/l) 90 percentiel NH4-N (mg/l) 4 6 4 2 0 0 1 winde 1 bittervoorn 10 5 1 rietvoorn 10 gemiddelde BZV (mg O2/l) 4 1 rietvoorn gemiddelde BZV (mg O2/l) 6 0 0 www.inbo.be 8 10 percentiel O2 (mg/l) 6 90 percentiel NH4-N (mg/l) gemiddelde BZV (mg O2 /l) vissoorten van de de groep “gevoelig voor verontreiniging” die verschuiven naar de groep “tolerant voor verontreiniging”: 8 6 4 2 0 0 1 winde Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen 0 1 winde 93