De betrekkingen tussen Peul en Dogon in Centraal-Mali
MIRJAM DE BRUIJN, WOUTER VAN BEEK & HAN VAN DIJK
i|pH^«l|^^fJell«(erkoop5ter m het dorpTireli
»J*?™l;-"P>l>ï Hacquebord 1975)
De Peul en de Dogon leven, ruim voor het tijdperk
van grote Peulstaten als het Macinarijk, reeds lang
naast elkaar in de Seno-Mango en de Seno-Gondovlakte. De Peul (Fuibe, enkelv. Pullo) hadden zich
reeds voor de stichting van het Peulrijk Macina in
het gebied gevestigd. Zij weidden er hun kudden,
pleegden er hun overvallen en gebruikten het als
slavenreservoir, de twee belangrijke onderdelen van
hun economie. Ook de Dogon organiseerden van
tijd tot tijd overvallen. Door de geschiedenis heen
hebben de betrekkingen tussen de Dogon en de
Peul afwisselende uitingsvormen gekend afhankelijk
van de diverse woongebieden in de Seno-Gondoen Seno-Mangovlakten. Voor de koloniale tijd was
de heersende gewoonte in de falaise dat de Peulkrijgers op de Dogon joegen om hen als slaven
gevangen te nemen. In het verleden was er met de
heerszucht van de Peul wel enigszins te leven. In
feite bood de falaise een behoorlijke bescherming
tegen de roofzuchtige ruiters. Voordat de Fransen
orde en rust herstelden, moest het werk dat op de
akkers aan de gang was permanent
bewaakt worden. Terwijl de jongeren,
altijd groepsgewijs, in de directe
omgeving van het dorp aan het werk
waren, hielden een aantal ouderen
vanaf hun hoge positie op de falaise
de vlakte in de gaten. Zodra zij ruiters
zagen naderen, lieten zij hun tamtam
klinken om de werkers te waarschuwen. Op de dichtstbijzijnde akkers
dienden de ouden in hun togu na - in
de volksmond ook wel anti-Peul
genoemd - als bewakers tegen de
rovers. Niet alleen de Peul roofden
slaven maar ook de Mossi en de
Samo, zij het dat de Toeareg en de
Peul min of meer model stonden als
slavenhouders.
In de Seno-Mango profiteerden
enkele Dogongroepen, Houmbebe
(enkelv. Koumbeejo) genoemd door
de Peul, van de militaire bekwaamheden van deze laatsten. Zij vroegen de
Peul hen te beschermen tegen andere Peul. Later vestigden Dogon en
Peul zich m de Seno-Gondovlakte, m
dorpen waar zij naast elkaar leefden.
Tot op de dag van vandaag is dit verleden in de omgang tussen Dogon
en Peul zichtbaar, zowel in de manier
waarop zij over elkaar spreken, m hun rrtuele gebruiken als in het alledaagse leven.
Hoewel in onderlinge gesprekken tussen Dogon
en Peul de laatsten altijd de boventoon voeren, ziet
de werkelijkheid er na perioden van droogte heel
anders uit, zoals te merken is aan de plotselinge veranderingen die dan zichtbaar worden in hun dagelijkse omgang.
Betrekkingen tussen Dogon en Peul rond de
Falaise van Bandiagara
In diverse begrafenisrituelen van de Dogon komt
een diepe rancune jegens de Peul tot uiting. Er
bestaat een lange tekst, behorend tot de sigijam en
klein onderdeel van alle begrafenisplechtigheden bij
de Dogon, die slechts wordt gereciteerd bij de
dood van een oudere. Het verhaal van de Peulmoordenaar wordt voor alle oude mensen verteld; een
ieder krijgt dezelfde lof toegezwaaid: "Hij was
iemand, een echte persoonlijkheid. Hij heeft het
land bebouwd, gedeeld, hij was gul voor zijn vrienden en, belangrijk feit, hij heeft zijn Peul gedood. Hij
heeft het hoofd, de geslachtsdelen en de handen
van de Peul opgegeten, hij was een echte man ».
Welnu, dit 'incident' wordt in alle gevallen vermeld;
welke willekeurige oude ook is overleden, hij heeft
"zijn Peul gedood", verminkt en gegeten Men is willens en wetens moordenaar en kannibaal.
Deze rancune komt later ook in de beschrijving
van andere rituelen tot uiting, m het gedeelte over
het begrafenisfeest. Op de avond van de volgende
dag, na de grote dans der geweren die het hoogtepunt vormt van de uitvaartplechtigheden, verzamelen alle jongeren zich rond het dorpsplein, hun
geweren vol buskruit. Zij klimmen op de omringende
rotsen die een natuurlijk decor vormen voor hun
dans, maken daar een ereronde en komen al schietend weer naar beneden. Terwijl het luide geknal
van de tientallen geweren tegen de rotswand weerkaatst, houden enkele ouden zich opnieuw met de
Peul bezig. Een van hen bouwt midden op het
dorpsplein een kleine Peulhut. Zorgvuldig maakt hij
met gierstestengels een dak. Dan pakt hij zijn lucifers, bedankt de overledene en steekt de 'Peulhut'
in brand. Dat vat in een oogwenk vlam en de ouden
die eromheen staan, tonen schreeuwend hun bijval.
Het grootste gedeelte van de dorpsbewoners heeft
meer aandacht voor het einde van de gewerendans,
wanneer de jongeren in groten getale samendrommen om het laatste dodenlied te zingen.
Hiermee is nog geen einde gekomen aan de
59
rituele vijandigheden jegens de Peul. In het naburige dorp, Idyeli, is na het overlijden van de hogon, de
slotceremonie der maskers tevens het einde van de
begrafenisplechtigheden. Hier vormt een dubbel
ritueel het hoogtepunt van de dag: een maskerdans
door de vrouwen en het hondenoffer.
Voordat de meisjes verschijnen met hun maskerdans, zullen de ouden een hond offeren. Zij bejegenen het dier als 'Peul', leggen hem uit dat zijn dood
heel gunstig zal zijn voor het dorp, voor de hogon.
Terwijl zij hem blijven aanspreken met Peul, gaan ze
over tot het offerritueel. Zij binden eerst zijn kop en
poten vast aan een aantal stokken om hem het
bewegen te beletten. Het dier is nauwelijks meer
herkenbaar als hond als de andere ouden eromheen
komen staan. Enkelen van hen pakken grote stokken en beginnen de arme hond te slaan onder het
slaken van kreten als: "Dank, dank, vader". Vervolgens pakken de twee ouden het touw opnieuw en
trekken met alle kracht tot het dier gewurgd is. Ten
slotte drommen alle ouden rond het dier samen,
waarvan nu slechts een kadaver over is, roepen uit
volle borst "Pul/o, Pul/o" en steken hun speren in het
lijk van het dier. Het kadaver van de Pullo, driemaal
gedood, wordt midden op het plein gelegd. Later
wordt het ver van het dorp de wildernis m gegooid,
daar waar ook de 'andere' Peul wonen.
Van alle Dogonrituelen is dit het gewelddadigste.
Inderdaad, de wreedheid van dit hondenoffer, maar
ook de openlijke vijandigheid van de eerste twee
voorbeelden is verbazingwekkend. Het merendeel
van de Dogonrituelen ademt een bewuste harmonie
en verenigt de tegenstellingen die in de boezem van
de dorpsgemeenschap leven. Zo beschouwd wijken
de riten die de Peul als thema hebben, in zekere zin af
van de regel en zijn het uitzonderingen in het rituele
corpus. Maar evenals in ieder Dogonritueel heeft
deze opvatting over de Peul - iets dat gedood, uitgeroeid, ja zelfs vermorzeld moet worden - zijn keerzijde, zijn tegenhanger.
De maskers beelden, naast talloze dieren en 'dingen uit de wildernis'2, ook vertegenwoordigers van
andere bevolkingsgroepen uit: Mossi, Samo, maar
vooral Peul, zowel man als vrouw. De Peulvrouw,
althans zoals het masker haar uitbeeldt, draagt een
kap, een gezichtsmasker, dat lijkt op het masker van
het Dogonmeisje en de Mossivrouw: een zwarte
gevlochten kap, rijk versierd met kaurischelpen, spiegeltjes, amberkleurige parels (kenmerkend voor de
Peulvrouw), koperen snuisterijen en 'gevlochten haar'.
Bustehouder en schouderbanden zijn overdekt met
kaurischelpen3. Haar hoofd is, midden op de schedel,
getooid met een grote kuif. Maar vooral speciaal aan
de dans toegevoegde rekwisieten maken van het
masker een levensechte Peulvrouw: een bezempje,
een vliegenmepper en een gevlochten rieten deksel
60
van het soort dat de melkverkoopster meestal
gebruikt. Al dansend doet de vrouw net alsof ze met
haar bezempje de uitwerpselen van de koeien bijeenveegt. De danser springt van steen op steen, waarbij
hij niemand van de toeschouwers, man noch vrouw,
aankijkt en hij verzamelt haastig maar met intense
nauwgezetheid al het vuil. Ofschoon het verzamelen
van de uitwerpselen van het vee een gebruikelijke en
hoog gewaarde praktijk is, lokt het masker salvo's van
hilariteit uit: de Peulvrouw ziet niets anders dan het
achterwerk van de koeien, zij spreekt met niemand, zij
ziet niemand, luistert naar niemand, reageert op niemand.
De Peulman kan verschillende maskers dragen.
Het bekendst is het houten masker, spierwit met
twee rode of witte ogen. In zijn hand heeft hij de
onafscheidelijke Peulstok4. De dans vertolkt de
lelijkheid van de Peul, zijn trage bewegingen, zijn
apathie (althans naar het oordeel van de Dogon): hij
beweegt nauwelijks en hij werkt nooit. Enkele creatieve dansers knutselen een houten paardje in
elkaar en imiteren al dansend een 'Peulse ruiter'. De
clou van deze dans is dat de Peul niet in het zadel
kan blijven; hij valt herhaaldelijk op de grond terwijl
de Dogon geamuseerd toekijken. Men vermaakt
zich en omdat het om een Peul gaat, vermaakt men
zich kostelijk5. In al die dansen komen dezelfde kenmerken voor: of het exponenten van de vijanden van
weleer zijn of van de gezagsdragers, allen worden
door de Dogon belachelijk gemaakt. Toch komen
andere volken dan de Peul niet voor in de rituelen,
zij worden niet gedood in de mythen en ze worden
niet gewurgd zoals de hond.
Het leven van alledag
Een oude Peul, lid van de Bari-clan, woont in
een hut dichtbij het dorp Tireli; bijna iedere week
Begrafenis laatste ronde bij de steen van de
dappere, foto genomen tijdens de Mission
Sahara-Soudan 1935 (Fonds Marcel Cnaule, Bibliothèque Eric-de-Dampierre, MAE, Université de
Pans lu-Nanterre 35-12-2}
bezoekt hij het woonerf van zijn Dogongastheer. De
oude Bari was vroeger een belangrijk man en in het
bezit van een welvarende veestapel. Na de droogteperiode heeft hij bijna niets meer, op een paar geiten na. Zo nu en dan geeft zijn Dogongastheer hem
wat gierst te eten, in zijn hoedanigheid van banga
(meester)6. Hij respecteert hem als oude man, als
de belangrijke persoon die hij vroeger was en als
Peul. "Hij is een maraboet net als alle Peul», zo legt
hij uit. Van tijd tot tijd vraagt hij de Bari voorspellingen te doen; de kunst van het waarzeggen die de
Peul bedrijven, wordt algemeen erkend en gerespecteerd. En vooral wanneer hij gasten ontvangt,
vraagt hij zijn Peulvriend om te komen zodat deze
wat kan bijverdienen.
Ook in een ander opzicht beïnvloedt de maraboetkunst de sociale relaties. Wanneer de voorspelling, hetzij via kaurischelpen hetzij via het inzetten
van de vos als medium, aangeeft dat men een gift
moet schenken aan ouden van dagen of - zoals
steeds meer voorkomt - aan bedelaars, dan ontvangt de oude Peul er een deel van. In de ogen van
de Dogon is hij degene die het risico draagt; de rituele giften aan hem dienen om onheil te voorkomen.
Zelfs als de Peul zich met zijn witte ram (het meest
toegepaste en sterkste reinigingsgeschenk) uit de
voeten maakt, misgunnen de dorpsbewoners hem zijn
gift niet: dat brengt toch maar ongeluk. Dit mechanisme blijkt des te sterker te zijn geworden als de betrokkene tot armoede is vervallen. De oude Peul, schijnbaar geheel afgezonderd van zijn omgeving, dient als
vergaarbak van de bovenaardse risico's. Op zijn beurt
heeft hij het recht om een beetje eten te komen vragen
als hij uitgehongerd is. Zijn Dogongastheer is er trots
op hem te kunnen helpen. Een 'huis-Peul' strekt de
familie tot eer en brengt geluk.
In hetzelfde dorp worden Peulvrouwen geholpen door een genezer die hun baby's verzorgt.
Ofschoon de Peul zelf worden erkend als maraboets en als genezer, genieten de Dogon als genezers een grote reputatie bij de bewoners van de wildernis. Met name de reputatie van deze genezers
op het gebied van kinderziekten is alom verbreid.
Hoe het ook zij, op het gebied van de traditionele
geneeskunst is het verschil tussen de twee bevolkingsgroepen minder sterk; de geneeskunst overstijgt de etnische grenzen.
Niettemin zijn in het gebied van de falaise de
betrekkingen met de Peul merendeels incidenteel
en onpersoonlijk. Op de markt komen de contacten
het snelst en op natuurlijke wijze tot stand. De vrouwen, met hun witgewassen kalebassen die duidelijk
afsteken tegen de roodachtige kalebassen van de
Dogon, verkopen hun melk en soms wat boter. Zij
kopen gierst, een paar specerijen, zout en suiker.
De mannen met hun grote hoeden, dezelfde die de
Dogon ook zo graag dragen, bezoeken slechts af en
toe de markt, met hun onafscheidelijke stok in de
hand. Eigenlijk hebben ze er weinig te doen; ze
lopen wat rond, bekijken de Dogonmassa, kauwen
op een stukje kolanoot en zitten in de schaduw. De
Peulmannen en vrouwen praten nauwelijks met de
Dogon.
In het spraakgebruik van de Dogon staat de
Peul symbool voor het beeld van 'de ander', de
bewoner van de wildernis, niet behorend tot de
beschaving. Maar als mens van de wildernis vertegenwoordigt de Peul ook andere waarden daarvan.
Omdat de wildernis wijs is, sterk, vol van macht en
kennis, maar ook gevaarlijk en grillig, is de Peul dat
ook'. Terwijl de Dogon indien enigszins mogelijk het
vermijden om m de wildernis te slapen, "slapen de
Peul nooit in een dorp, maar altijd in de wildernis".
Met de wildernis deelt de Peul de dubbelzinnigheid
en ambivalentie: de Peul is wijs, gewelddadig, grillig
en loopt net als de dieren zonder geluid te maken
en zonder te praten, hij gedraagt zich als 'het vlees
van de wildernis'. De magie (anga tl) komt uit de wildernis8.
De betrekkingen tussen de Peul en de
Houmbebe van de Hayre, Seno-Mango
"Wij zijn uit Duwan weggegaan omdat de situatie niet meer erg prettig was. Onze melk verkocht
slecht en zelfs aan het eind van ons verblijf, toen de
koeien nog maar erg weinig gaven, slaagden wij er
niet in alles te verkopen. Bovendien konden wij op
de weidegronden rond Duwari nauwelijks meer
terecht om onze kleine kudde te voeden. Er waren
in de omgeving van Duwari te veel veehouders die
het hoofd boven water probeerden te houden. Wij
vinden de smaak van het water uit hun putten niet
best, die is te bitter en maakt dorstig m plaats van
de dorst te lessen. Verder heb je er de sukunyabe.
Die maken het gevaarlijk om vooral 's nachts, maar
ook 's morgens vroeg het dorp binnen te gaan.
Maar het grootste probleem was de enorm hoge
prijs van de gierst. Die bracht de Houmbebe ertoe
zelfs sprinkhanen te eten. En dat is voor ons, Peul,
een onbegrijpelijk gedrag. Zij bewaren de gierst
voor zichzelf en slaan die op in hun schuren."9
Duwari is een dorp van de Houmbebe, een volk
van landbouwers, dat grenst aan een voormalig
Peul gezagsgebied, Boni geheten. De Houmbebe
vormen binnen de Dogon een subgroep, waarvan
beweerd wordt dat het een Mandmgovolk is uit een
gebied in Centraal-Mali dat ligt in de droge zone ten
oosten van de Binnendelta van de Niger. De banden tussen de agrarische Houmbebe en de Peul uit
Serma, een dorp 40 km ten noorden van Duwari
waar halfnomadische veehoudende Peul wonen,
zijn heel oud en betrekkelijk nauw vergeleken met
61
de situatie rond de falaise. Niettemin zijn de verhoudingen sterk veranderd na de droogte van 19721973 en 1984-1985. De opmerkingen van de twee
Peulvrouwen geven de actuele situatie goed weer.
Zij beschouwden hun situatie als een achteruitgang
vergeleken met vroeger.
De betrekkingen tussen de Houmbebe, sedentaire landbouwers, en de Peul, veehouders en halfnomaden die transhumance toepassen, hebben een
werkbare vorm gekregen door de opkomst van de
njaatigi (gastheer in het Bamana)'0. De njaatiga
speelt een sleutelrol in de transhumance van de
Peul van Serma en in het gebied van de Hayre. In
ieder dorp heeft de Peul een gastheer die hem
opneemt en eten geeft. Dit gebruik maakt het voor
de Peul, binnen zijn cultuur waar de schaamte een
belangrijke rol speelt11, mogelijk om te reizen en
vruchtbare weidegronden op te zoeken. Deze transhumance wordt door de veehouders vooral in het
droge seizoen toegepast om een manier te vinden
om de koeien en de familie te voeden. Het aangaan
van een op njaagati gebaseerde relatie met een
landbouwer geeft een Peulfamilie toegang tot weidegronden, tot akkers en tot water in een gebied
dat hem niet toebehoort. De landbouwer nodigt een
veehoudersgezin uit om naar zijn akker te komen,
ten einde te kunnen profiteren van de mest van hun
kudde die de vruchtbaarheid van zijn akker op peil
houdt. In ruil geeft hij het gezin van tijd tot tijd een
maaltijd, leent hij hun een emmer en een touw terwijl
hij hen vaak een handje helpt bij het drenken van de
dieren (zijn zonen helpen de veehouder). Het verblijf
op de akkers van de landbouwer geeft de Peulvrouw de gelegenheid om op de dorpsmarkt melkte
ruilen tegen gierst. Op deze manier verschaft zij zich
het merendeel van de gierst die haar familie nodig
heeft. Dikwijls is de vrouw van de njaatigi de voornaamste klant voor haar melk. Deze relatie impliceert tevens de toegankelijkheid tot andere
voedingsbronnen, zoals de bladeren van de apebroodboom (Adansonia digitata), een onmisbaar
ingrediënt voor de saus die gegeten wordt bij de
gierstebrei. De door de n/aaf/g/'-traditie geformaliseerde relatie tussen veehouder en landbouwer
kan generatieslang tussen twee families blijven
bestaan'2.
In dit soort contacten weerspiegelt zich ook de
werkverdeling tussen de beide bevolkingsgroepen.
Zo vertelde een Koumbeejo13 dat zij vroeger samen
met de Peul van Boni oorlog plachten te voeren
tegen de andere Peulgroepen van de Seno-Gondovlakte (Foy-Diankabu). Na een geslaagde overval
verdeelden zij dan de buit. Sinds de jaren vijftig van
de vorige eeuw zijn de Houmbebe evenals de
Dogon van de falaise begonnen hun veestapel te
vergroten dankzij de gierstopbrengsten, het werk
62
van hun mensen in de stad en hun activiteiten op
tuinbouwgebied. Tegenwoordig hebben de Houmbebe hun eigen vee maar voor het hoeden van de
dieren zorgen de Peul.
Toch betekent de op njaatigi berustende relatie
niet dat de Houmbebe en de Peul elkaar vertrouwen. Zo vertelde een Koumbeejo: "Vroeger kon het
gebeuren dat een Pullo die lange tijd in jouw huis
logeerde, een vriend leek te zijn, maar hij kon op
zekere dag een van je kinderen stelen om het als
slaaf te verkopen; in onze dagen geven wij hun vee,
maar vaak verkoopt de Peul dieren achter onze rug
om".14 Zo vertrouwen daarentegen Peulvrouwen de
Houmbebe weer niet. Zij beschuldigen hen ervan
de vrouwen lastig te vallen wanneer zij het dorp binnenkomen. Bovendien verdenken zij de Houmbebe
ervan tovenaars (sukunyabe) te zijn die hun kinderen opeten. De Peulmannen zijn minder duidelijk.
Als zij over hun n/aaf/g/'-Koumbeejo spreken, doen
zij dat in termen van vriendschap en respect. De
Koumbeejoman spreekt tegenwoordig over de Peul
alsof hij het over een bezitting heeft - iedere Koumbeejo heeft een Peul15 - maar ook in termen van
vriendschap en respect.
De gevolgen van de droogte en de veranderingen die deze met zich meebracht, zijn goed zichtbaar. Tegenwoordig is het meer conform de werkelijkheid om de n/aatfg>/-verhouding als een afhankelijkheidsrelatie te beschouwen. De Peul die nog
grote kudden bezitten, trekken voor de transhumance niet vaak meer naar de omgeving van de dorpen,
maar zoeken de wildernis op waar zij geschiktere
weidegronden aantreffen en minder te lijden hebben van concurrentie van andere Peul. De Peul die
gedurende het droge seizoen in de omgeving van
Duwari wonen, behoren over het algemeen tot een
verarmde groep. Een aantal van hen is, volgens het
jargon van hulporganisaties 'slachtoffer' of ecologische vluchteling.
Voor enkele families was de reden om naar
Duwari te komen van godsdienstige aard. Met de
islam betreden we een gebied waar Peul en Houmbebe tegelijkertijd elkaar vinden en met elkaar botsen. De Peul zeggen: "Wij zijn allen moslims". De
geschiedenis van hun bekering gaat terug tot de
periode van het Macinarijk (19e eeuw). De bekering
van de Houmbebe is van recenter datum, enkele
decennia terug. Daarentegen past het wahhabisme,
waartoe de Houmbebe zich steeds meer bekeren,
geenszins in de gedachtewereld van de Peul.
Van alle Peulfamilies die gedurende het droge
seizoen van 1990-1991 onder de Houmbebe leefden, waren er nauwelijks die van hun koeien konden
leven. De velden leken wel totaal verlaten, zelfs als
de kudde er 's morgens vroeg aankwam. De vader
van het gezin waaruit de twee hierboven genoemde
Dans van het masker 'Peufmeisje'
(Tireli; foto W. van Beek)
Tl
vrouwen afkomstig zijn, komt al sinds zijn jeugd naar
Duwari om zijn tent op te slaan op het land van een
Houmbebefamilie. Zijn gezin en dat van zijn gastheer hebben al sinds generaties een njaat/gi-re\at\e.
Deze Peulfamilie heeft gedurende de droogte van
1984-1985 veel dieren verloren en is er niet in
geslaagd de veestapel aan te vullen. Met weinig
dieren van dorre naar grazige weiden trekken is
geen pretje voor hen, want dat brengt hun armoede
aan het licht, hetgeen weer schaamtegevoelens
opwekt.
Bijgevolg verandert de njaatigi-relaüe voor de
Koumbeejo hoe langer hoe meer in een bijstandsverplichting jegens de verarmde Peul. De wederkerigheid die aan de basis lag van deze relatie, speelt
geen rol meer. Zoals reeds blijkt uit de opmerkingen
van de twee vrouwen zijn de Peul van oordeel dat
deze relatie voor hen niet meer bijzonder voordelig
is. Sinds enkele jaren laten de landbouwers de gierstestengels niet meer op de akkers liggen. Deze
halmen zijn niet alleen belangrijk voor de dieren,
maar ook voor het bouwen van hutten, die het gezin
beschermen tegen de kou en de wind die onbarmhartig kunnen zijn in december en januari. De landbouwer slaat de gierstestengels in tijden van
schaarste op voor zijn eigen dieren. Het gevolg is
voedselgebrek voor de dieren van de veehouder.
De gierstoogsten zijn nauwelijks voldoende om het
gezin van de Koumbeejogastheer te voeden, wat
betekent dat er weinig voor het Peulgezin overblijft.
Het aantal dieren dat door de Peulveehouders
wordt aangevoerd, is tegenwoordig niet erg groot.
Dat betekent dat de hoeveelheid mest niet meer
veel zoden aan de dijk legt, wat weer tot gevolg
heeft dat de gastheer zich niet meer interesseert
voor zijn Peul omdat die weinig inbrengt. Ook de
melkvoorraad is erg geslonken. Er zijn zelfs vrouwen
die melk bereiden uit poeder of alleen maar geitenmelk verkopen, die echter minder van kwaliteit is.
Momenteel behoort rond de falaise en in het
gebied van de Houmbebe het merendeel van de
runderen aan de Dogon. Een aantal rijke dorpelingen laten hun kudden door een Peulherder hoeden,
maar deze herders zijn niet meer dan bewakers,
zonder eigen dieren. Hoe het ook zij, de droogteperioden van de jaren tachtig, het groeiende wantrouwen tussen de beide groepen en de komst van geld
in de Dogondorpen hebben de economische banden tussen de twee groepen verbroken. De verarmde Peul zagen hun interactie met de Dogon verminderen. De armen onder hen begeven zich naar de
dorpen van de Dogon en de Houmbebe op zoek
naar schrale bijverdiensten, gebaseerd op oude
vriendschapsbanden en godsdienstige overtuigingen. Dit voegt aan de interetnische verhoudingen
64
een onvoorziene nieuwe dimensie toe, de dimensie
van solidariteit en sociale zekerheid.
NOTEN
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
Dit artikel is een aangepaste versie van De Bruijn, Van Beek
a Van Dijk 1997.
Van Beek & Banga 1992.
Van Beek 1991.
Griaule 1938: 574.
Van Beek 1991.
Zo hebben de Dogon de uitdrukking yaatigi uit het Bamana
overgenomen, maar zonder de complexe bijbetekenissen.
Banga verwijst naar een gewone, maar asymmetrische verhouding. De belangrijkste associatie is er een van relatie,
van wederkerige afhankelijkheid.
Van Beek 1992.
Van Beek 1994.
Deze tekst is een samenvatting van een lang gesprek met
twee Peulvrouwen, moeder en dochter, die vertellen over
hun ervaringen tijdens een verblijf bij een dorp van de Houmbebe in het droge seizoen van 1990-1991.
Brett-Smith (1994: 36) spreekt over de relatie tussen de
smid en de landbouwer, jaatigi genoemd, die wordt gekarakteriseerd door symbiose, het ruilen van gierst tegen ijzeren
werktuigen.
De schaamte verbiedt de Peul onder andere in het openbaar
of in het bijzijn van vreemdelingen te eten, hetgeen moeilijk
is wanneer men op reis is. Schaamte en transhumance zijn
in principe onverenigbaar. Toch is het schaamtegevoel niet
uitsluitend beperkt tot de Peulcultuur. Het idee speelt ook
een grote rol bij de Dogon evenals bij de andere etnische
groepen (zie ook Breedveld & De Bruijn 1996).
De Bruijn 1999.
Gesprek met Attoy, Koumbeejo uit Duwari, 29 december
1990.
Sadu Buraima, Koumbeejo uit Duwari, 27 december 1990.
Inderdaad behoort 'iemand bezitten' tot het interetnische
idioom dat in hoge mate het stempel draagt van de slavengeschiedenis van het gebied. In het verleden was het bezit
van werkkrachten waarschijnlijk belangrijker dan het bezit
van land om als gezin of groep te kunnen overleven.