Grootboek
Opstellen aangeboden aan
Prof.mr. Gerard-René de Groot ter
gelegenheid van zijn afscheid als
hoogleraar rechtsvergelijking en
internationaal privaatrecht aan de
Universiteit Maastricht
Onder redactie van:
Olivier Vonk
Susan Rutten
Jan Smits
Sjef van Erp
Ton Hartlief
Kid Schwarz
Deventer – 2016
Nationaliteit en partijautonomie: een pleidooi
voor gefragmenteerd burgerschap
Jan Smits
1.
Inleiding
Het werk van René de Groot getuigt van een niet aflatende belangstelling
voor vragen van nationaliteit.1 Voor een hoogleraar in het internationaal
privaatrecht – deel van de leeropdracht die de jubilaris de afgelopen 25 jaar
had – is dat minder verbazingwekkend dan op het eerste gezicht misschien
lijkt. Beargumenteerd kan immers worden dat de regels inzake het IPR en
die inzake nationaliteitsrecht tegenwoordig2 twee zijden van dezelfde
medaille zijn. Beide terreinen houden zich bezig met het reguleren van
diversiteit in een sterk internationaliserende samenleving. Terwijl het nationaliteitsrecht dat onder meer doet door te bepalen wie welke publieke
rechten en verantwoordelijkheden heeft (tegenwoordig ook anderen dan
staatsburgers), reguleert het IPR met name de erkenning van en botsing
tussen verschillende stelsels van privaatrecht. Zo beschouwd houden beide
terreinen zich bezig met de ‘ander’: wanneer wijkt de andere burger of de
andere norm zozeer af van wat de staat als acceptabel beschouwt dat die
burger of norm geen aanspraak kan maken op statelijke erkenning van
publieke of private rechten? Evident is dat deze vraag naar ‘tolerance of
1
2
Van zijn proefschrift (G.R. de Groot, Staatsangehörigkeitsrecht im Wandel: Eine rechtsvergleichende Studie über Erwerbs- und Verlustgründe der Staatsangehörigkeit, Köln: Heymanns, 1989)
tot S. Carrera Nunez & G.R. de Groot (eds.), European Citizenship at the Crossroads,
Oisterwijk: Wolf, 2015.
Het onderscheid hangt nauw samen met de tegenstelling publiek-privaat die pas met de
opkomst van de natiestaat werkelijk relevant werd. Over de verbondenheid van nationaliteit en IPR: A. Mills, The Confluence of Public and Private International Law, Cambridge:
Cambridge University Press, 2009.
363
JAN SMITS
difference’ in tijden van massamigratie en globalisering alleen maar aan
belang wint.3
Deze bijdrage is gewijd aan een vraag die zowel voor het internationaal
privaatrecht als het nationaliteitsrecht van groot belang is: in welke mate
mogen burgers zelf het op hen toepasselijke rechtsstelsel kiezen? Het lijkt niet
verwonderlijk dat die vraag in private verhoudingen – waar partijautonomie
in de afgelopen decennia sterk in opkomst was – traditioneel anders wordt
beantwoord dan in het nationaliteitsrecht. Op dat laatste terrein zou partijautonomie immers betekenen dat de burger in staat is om zijn eigen nationaliteit te kiezen, een idee dat ver af lijkt te staan van de huidige praktijk. Toch
zijn er niet alleen aanwijzingen dat een dergelijke keuze in toenemende mate
de facto mogelijk is, bovendien zijn er overtuigende normatieve argumenten
waarom een gefragmenteerd burgerschap – als gevolg van rechtskeuze – in de
toekomst mogelijk zou moeten zijn. Het is vooral die laatste vraag naar
wenselijk recht die in deze bijdrage wordt verkend.
Mijn pleidooi vangt aan met een korte schets van de toegenomen
mogelijkheden voor burgers om een ander regelstelsel te kiezen dan hetwelk
automatisch van toepassing is op hun rechtstoestand (par. 2). Die tendens is
niet alleen zichtbaar in het internationaal privaatrecht (waar het gaat om een
keuze voor statelijke normen), maar ook binnen nationale rechtsstelsels
(waar de keuze doorgaans wordt beschouwd als een geval van rechtspluralisme). De toegenomen fragmentatie die hiervan het gevolg is roept de
vraag op of ook nationaliteit in toenemende mate aan keuze onderhevig is of
zou moeten zijn (par. 3). Paragraaf 4 sluit af met de vraag of een toekomst
waarin ‘gepersonaliseerde rechten’ een grotere rol vervullen inderdaad een
wenkend perspectief is.
2.
Keuze voor andere normenstelsels: IPR en rechtspluralisme
Het is geen geheim dat het internationaal privaatrecht in toenemende mate
een keuze toestaat voor een ander rechtsstelsel dan het eigen.4 Dat is niet
alleen het geval in het overeenkomstenrecht maar ook op veel andere
3
4
364
K. Knop, ‘Citizenship, Public and Private’, 71 Law and Contemporary Problems, 2008, p. 309342.
Zie bijv. S.C. Symeonides, Codifying Choice of Law Around the World: An International
Comparative Analysis, Oxford: Oxford University Press, 2014; J. Kleinschmidt, Delegation
von Privatautonomie auf Dritte, Tübingen: Mohr Siebeck, 2014; M Lehmann, ‘Liberating the
Individual from Battles between States: Justifying Party Autonomy in Conflict of Laws’, 41
Vanderbilt Journal of Transnational Law, 2008, p. 381-434.
NATIONALITEIT
EN PARTIJAUTONOMIE: EEN PLEIDOOI VOOR GEFRAGMENTEERD BURGERSCHAP
terreinen.5 Zelfs voor het internationaal familierecht – traditioneel het bastion van gewone verblijfplaats en nationaliteit als aanknopingsfactor – is
bepleit dat partijautonomie een centrale plaats zou moeten innemen zodat in
beginsel een ieder zijn eigen personeel statuut kan bepalen.6 Het directe
resultaat van deze tendens is dat verschillende rechtsstelsels in toenemende
mate van toepassing zijn op het grondgebied van één staat: dankzij rechtskeuze kan Nederlands recht overal ter wereld worden gevonden, net zoals
bijvoorbeeld Duits en Zweeds recht in Nederland worden toegepast. Er is
daarmee niet langer één recht voor één staat en het bijbehorend grondgebied, maar private actoren nemen het recht dat ze kiezen met zich mee waar
zij zich ook bevinden.
De vraag hoe deze tegenomen rol van partijautonomie in de regulering
van rechtsverhoudingen moet worden gerechtvaardigd heeft reeds veel inkt
doen vloeien.7 Voor mij ligt de rechtvaardiging er in dat individuen in staat
moeten zijn om aansluiting te zoeken bij de normen die zij prefereren, ook
als dit niet de normen zijn van hun gewone verblijfplaats of nationaliteit.8
Zodra men aanvaardt dat individuen uiteenlopende opvattingen mogen
hebben over wat een rechtvaardige samenleving is, valt er veel voor te
zeggen dat zij zich – binnen de grenzen van de nationale openbare orde –
moeten kunnen aansluiten bij de gemeenschap van hun keuze. Daarmee
wordt voortgebouwd op de visie van Amartya Sen dat
‘[W]e see ourselves as members of a variety of groups – we belong to all of them.
A person’s citizenship, residence, geographic origin, gender, class, politics, profession, employment, food habits, sport interests, taste in music, social commitments,
etc. make us members of a variety of groups’.9
Niet elk van deze verbondenheden is juridisch even relevant, maar het
is niet moeilijk om in te zien dat bijvoorbeeld de – populaire10 – keuze van
buitenlandse contractspartijen voor Engels recht niets anders is dan de
bevrediging van de wens om aan te sluiten bij een bepaald type normen
5
6
7
8
9
10
Zie voor Nederland A.P.M.J. Vonken, Mr. C. Asser’s Handleiding 10: Internationaal privaatrecht, Deel I: Algemeen deel IPR, Deventer: Kluwer, 2013, nr. 225 v.
M.V. Polak, ‘Onbegrip en onbehagen’, in: Ex libris Hans Nieuwenhuis, Deventer: Kluwer,
2009, p. 236.
In plaats van vele anderen: J. Basedow, ‘Theorie der Rechtswahl oder Parteiautonomie als
Grundlage des Internationalen Privatrechts’, 75 Rabels Zeitschrift für ausländisches und
internationales Privatrecht, 2011, p. 32-59.
Zie ook J. Basedow, ‘Multiculturalism, Globalisation and the Law of the Open Society’, 62
Revue Hellenique de Droit International, 2009, p. 715-742.
A. Sen, Identity and Violence; the Illusion of Destiny, New York: Norton, 2006, p. 4-5.
G. Cuniberti, ‘The International Market for Contracts: The Most Attractive Contract Laws’,
34 Northwestern Journal of International Law & Business, 2014, p. 455-517.
365
JAN SMITS
voor de rechtsgemeenschap van commercieel handelende partijen. In het
familierecht kan dat, wederom binnen de grenzen die de eigen staat stelt,
ook een keuze zijn voor een alternatieve culturele of religieuze identiteit die
tot uitdrukking komt in een buitenlands rechtsstelsel.
Met deze rechtvaardiging van partijautonomie is er geen goede reden
om de mogelijkheid van rechtskeuze afhankelijk te maken van de vraag of
de rechtsverhouding nationaal of internationaal is, zoals naar geldend recht
doorgaans het geval is.11 Dit onderscheid kan weliswaar historisch worden
verklaard als overblijfsel uit een tijd waarin iemands fysieke aanwezigheid
op een grondgebied de belangrijkste reden was voor de toepasselijkheid
van een rechtssysteem, maar toegenomen mobiliteit en communicatie via
het internet maken het onderscheid tussen nationale en internationale
verhoudingen steeds meer arbitrair. Het is vaak slechts toeval waar partijen
zich bevinden op het moment dat zij de overeenkomst aangaan of, bijvoorbeeld, een huwelijk sluiten.12 Muir Watt stelt terecht dat het wel toestaan van
partijautonomie in een internationale, maar niet in een nationale rechtsverhouding leidt tot een onterechte scheiding van ‘the parochial, closely regulated
world of the domestic (…) economy from the area of freedom where, beyond
national (…) frontiers, state policies relax their grip’.13
De keuze voor een ander normenstelsel behoeft niet beperkt te zijn tot
een keuze voor een ander nationaal recht. Niet alleen het IPR kan gevolg
geven aan het feit dat de mens zich verbonden voelt met verschillende
gemeenschappen, ook het interne nationale recht kan dat doen door een
keuze voor andere dan statelijke normen te erkennen. Dit wordt doorgaans
beschouwd als een vraag van rechtspluralisme. Hedendaags rechtspluralisme houdt in dat recht niet langer het product is van een aantal hiërarchisch geordende autoriteiten die macht uitoefenen over een eigen
grondgebied, maar in toenemende mate bestaat uit aanspraken van verschillende normstellers die met gelijke autoriteit deels identieke en deels
tegenstrijdige regels geven voor dezelfde personen of handelingen.14 Ik heb
elders betoogd dat de opkomst van dit type rechtspluralisme vooral het
gevolg is van een veranderend perspectief: waar vroeger alleen de statelijke
11
12
13
14
366
Zie bijv. Verordening 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit
overeenkomst (Rome I).
E. O’Hara & L. Ribstein, The Law Market, Oxford: Oxford University Press, 2009, p. 4.
H. Muir Watt, ‘“Party Autonomy” in International Contracts: from the Making of a Myth to
the Requirements of Global Governance’, 6 European Review of Contract Law, 2010, p. 261.
Vgl. R Michaels, ‘Global Legal Pluralism’, 5 Annual Review of Law and Social Science, 2009,
p. 14.1–14.20 en P.S. Berman, ‘Global Legal Pluralism’, 80 Southern California Law Review,
2007, p. 1192.
NATIONALITEIT
EN PARTIJAUTONOMIE: EEN PLEIDOOI VOOR GEFRAGMENTEERD BURGERSCHAP
normen als relevant werden beschouwd, wordt thans in ruimere mate dan
vroeger erkend dat menselijk gedrag ook wordt beïnvloed door andere
‘private’ normen op zulke uiteenlopende terreinen als handel (lex mercatoria),
ondernemen (corporate social responsibility), sport (lex sportiva) en religie.15
Anders gezegd: recht is pluralistisch omdat we onze definitie van recht
aanpassen en de relevante normen niet langer alleen zoeken op de geijkte
plekken (de officiële instituties belast met wetgeving en rechtspraak).16 Het
is dan onvermijdelijk dat we meer normen (en conflicten tussen die normen)
vinden.
De cruciale vraag is uiteraard in welke mate een individuele keuze voor
normen van een andere gemeenschap moet zijn toegestaan: statelijk recht
zou grotendeels nutteloos worden indien iedereen zou kunnen contracteren,
trouwen, scheiden, erven of omgaan met anderen in overeenstemming met
de eigen normen. Verschillende theorieën zijn voorgesteld om de spanning
tussen statelijk recht en alternatieve normenstelsels het hoofd te bieden.
Deze lopen uiteen van een overlappende consensus garanderende ‘neutrale’
staat tot het identificeren van groepsrechten (‘pacificatiepolitiek’) en democratisch liberalisme.17 Problematisch is echter dat deze theorieën alle veronderstellen dat een individu in beginsel ‘gevangen’ zit in zijn of haar eigen
gemeenschap en niet in staat is om daaraan te ontsnappen. Anders gezegd:
bestaande theorieën over pluralisme veronderstellen dat het individu niet
zelf een rechtens relevante keuze kan maken.18 Zij beschouwen het lidmaatschap van een gemeenschap als onvermijdelijk. Dit is niet de plek om
uitgebreid in te gaan op een alternatieve visie die rechtspluralisme in plaats
daarvan ziet als een mogelijkheid omdat het individuen in staat stelt om een
beredeneerde keuze te maken tussen diverse gemeenschappen en hun leven
15
16
17
18
Zie, ook voor wat volgt, J.M. Smits, ‘A Radical View of Legal Pluralism’, in: L. Niglia (ed.),
Pluralism and European Private Law, Oxford: Hart, 2013, p. 161-171; vgl. B.Z. Tamanaha,
‘Understanding Legal Pluralism: Past to Present, Local to Global’, 30 Sydney Law Review,
2008, p. 397 v.
Recht bestaat dan niet langer uit regels gegeven door met autoriteit beklede instituties,
maar uit regels die in de sociale praktijk worden aanvaard en gedrag van individuen
beïnvloeden.
Zie resp. J. Rawls, Political Liberalism, New York: Columbia University Press, 1993,
A. Lijphart, Democracy in Plural Societies: A Comparative Exploration, New Haven: Yale
University Press, 1977 en R. Bellamy, ‘Dealing with Difference: Four Models of Pluralist
Politics’, 53 Parliamentary Affairs, 2000, p. 198-217.
Zie R. Michaels, ‘Why We have no Theory of European Private Law Pluralism’, in: L. Niglia
(ed.), Pluralism and European Private Law, Oxford: Hart, 2013, p. 139-159, in zijn karakterisering van mijn opvatting op p. 150: ‘Legal pluralism (…) does not allow for individual
agency’.
367
JAN SMITS
vorm te geven zoals zij dat wensen.19 Dat vereist uiteraard wel dat
individuen in staat worden gesteld om keuzes in vrijheid te maken, maar
zodra dat kan worden gegarandeerd draagt rechtspluralisme bij aan het
‘goede leven’ zoals Aristoteles dat definieerde.20
Essentieel voor mijn betoog is dat de toegenomen ruimte voor partijautonomie leidt tot fragmentatie. Niet langer wordt al het doen en laten van
het individu beheerst door één recht, maar worden verschillende aspecten
beheerst door uiteenlopende rechtsstelsels. Niet meer exceptioneel is dat
een individu woont in Maastricht, zijn bedrijf heeft geregistreerd in Londen
en getrouwd is naar het recht van Mexico City.21 Daarmee is hij niet langer
onderworpen aan één ondeelbaar rechtsstelsel, maar wordt het ene aspect
van zijn doen en laten beheerst door het ene recht en een ander aspect
door een ander recht. Anders gezegd: het recht erkent dat voorkeuren van
individuen soms te zeer van elkaar verschillen om door slechts één staat te
worden bevredigd. Dit is een principieel andere benadering dan die van het
vigerende Westfaalse staatsmodel waarin bevolking, territorium en (rechts)
identiteit een heilige drie-eenheid vormen.22
3.
Nationaliteit en rechtskeuze: naar burgerautonomie
Het voorafgaande roept de fascinerende vraag op of alleen rechten die
traditioneel als privaatrechtelijk worden beschouwd in toenemende mate
worden beheerst door partijautonomie of dat ook nationaliteit aan deze
ontwikkeling onderhevig is of moet zijn. Het is goed om daartoe eerst buiten
twijfel te stellen dat het in geval van nationaliteit, net zoals in het privaatrecht, gaat om bundels van aan de burger toekomende bevoegdheden en
op de burger rustende verplichtingen.23 Tussen beide terreinen bestaat ook
geen principieel verschil als het gaat om rechtskeuze. De vraag is steeds in
welke mate de staat bereid is om zijn eigen burgers toe te staan één of meer
aspecten van de bundel in te ruilen voor die van een andere staat en andere
19
20
21
22
23
368
Zie Smits, supra voetnoot 15, waarover Michaels, supra voetnoot 18, p. 149 v. en
D. Patterson, ‘Pluralism Reimagined’, 4 april 2012, <www.juris.jotwell.com/pluralismreimagined=. Die opvatting past goed bij de capabilities-benadering van Sen en Nussbaum.
Zie bijv. M. Nussbaum, Mogelijkheden scheppen, Amsterdam: Ambo, 2012.
Aristoteles, Ethica (red. C. Pannier & J. Verhaeghe, Groningen: Historische Uitgeverij, 1999).
Vgl. O’Hara & Ribstein, supra voetnoot 12, p. 14 v.
Vgl. W. Van Gerven & S. Lierman, Algemeen Deel: Veertig jaar later, Mechelen: Kluwer, 2010,
p. 41 v.; J.M Smits, Private Law 2.0: on the Role of Private Actors in a Post-National Society, The
Hague: HiiL and Eleven International Publishing, 2011.
Zie bijv. T. Janoski, Citizenship and Civil Society, Cambridge: Cambridge University Press,
1998, p. 29 v. en 54 v.
NATIONALITEIT
EN PARTIJAUTONOMIE: EEN PLEIDOOI VOOR GEFRAGMENTEERD BURGERSCHAP
burgers toe te staan om te kiezen voor één of meer aspecten van de bundel
van de eigen staat.
De bundel van bevoegdheden op basis van nationaliteit is zeer divers.
Hij omvat onder meer het actief en passief kiesrecht, het recht op bescherming van de burger door de staat, op verblijf op het territorium van die staat
en op het gebruik van publieke diensten (vaak inclusief gezondheidszorg
en uitkeringen). De belangrijkste verplichtingen bestaan in het betalen van
belasting, het vervullen van (militaire of sociale) dienstplicht en het accepteren van op democratische wijze binnen de staat tot stand gekomen
beslissingen. Anders dan op privaatrechtelijk terrein wordt deze bundel
praktisch doorgaans als één ondeelbaar pakket beschouwd waarvan door
rechtskeuze geen aspecten kunnen worden afgescheiden: nationaliteit is een
package deal van rechten en verantwoordelijkheden. Dit is waarschijnlijk
in sterke mate het gevolg van de notie dat de burger zich ook deel moet
voelen van de nationale gemeenschap en daarnaar moet handelen om
aanspraak te kunnen maken op de zojuist genoemde afdwingbare rechten
en verplichtingen.24 Dit aspect werd in de beroemde Nottebohm-uitspraak
van het Internationaal Gerechtshof aangeduid als ‘a social fact of attachment, a genuine connection of existence, interests and sentiments’ tussen
staat en burger.25 Maar niet zonder reden is bepleit dat in een globaliserende
samenleving deze diffuse eis van een ‘genuine link’ niet langer zou moeten
worden gesteld:26 net zoals in het IPR de band tussen toepasselijk recht
enerzijds en gewone verblijfplaats of nationaliteit anderzijds steeds minder
hecht wordt, maakt globalisering ook het belang van de band tussen burger
en staat minder pregnant. Dit is ook de essentie van het eerder aangehaalde
citaat van Sen: personen ontlenen hun identiteit niet langer primair aan
hun nationaliteit, maar mede aan de etnische, religieuze, politieke of andere
gemeenschap waar zij tevens deel van zijn. Spiro schrijft terecht: ‘As
citizenship loses the sacral element of exclusivity, it becomes just another
form of belonging’.27
Zo beschouwd wekt het geen verbazing dat ook het nationaliteitsrecht
de facto een steeds grotere rol toekent aan partijautonomie. Het meest in het
oog springen gevallen van ‘citizenship of convenience’, waarin staten bereid
zijn om aan een buitenlander nationaliteit (en daarop vooruitlopend een
24
25
26
27
Zie B.S. Frey, ‘Flexible Citizenship for a Global Society’, 2 Politics, Philosophy and Economics,
2003, p. 96.
Liechtenstein v Guatemala, ICJ Reports 1955, p. 23.
R.D. Sloane, ‘Breaking the Genuine Link: The Contemporary International Legal Regulation
of Nationality, 50 Harvard International Law Journal, 2009, p. 30 v.
P.J. Spiro, Beyond Citizenship, Oxford: Oxford University Press ,2008, p. 79.
369
JAN SMITS
recht op verblijf) te verlenen als dat tot wederzijds voordeel strekt. Zo zijn
nogal wat landen bereid om een vermogende vreemdeling te naturaliseren
indien deze bereid is om een aanzienlijk bedrag te investeren in het land
van zijn nieuwe (tweede) nationaliteit. Dit investeerdersburgerschap leidt in
potentie zelfs tot competitie tussen landen die buitenlanders zo gunstig
mogelijke voorwaarden aanbieden.28 Een ander voorbeeld betreft sporters
die een andere nationaliteit wensen te verkrijgen om zo aan internationale
wedstrijden deel te kunnen nemen. ‘Schaatsbelg’ Bart Veldkamp is hiervan
in Nederland het meest bekende voorbeeld, maar er bestaan vele andere
gevallen van onder meer ‘voetbalbelgen’ en ‘schaatskazachen.’ De sporten
waar een wisseling van nationaliteit het meest lijkt te geschieden zijn
kunstschaatsen en rugby.29
Het problematische aan de eerder besproken opvatting van ondeelbare
nationaliteit blijkt bij uitstek in deze beide gevaltypen. Indien een staat een
keuze voor een andere (tweede) nationaliteit toestaat, krijgt de burger méér
dan hij nodig heeft. De investeerder is doorgaans alleen geïnteresseerd in
een permanent recht op verblijf terwijl de sporter bij voorkeur een recht
op deelname aan sportevenementen afsplitst van zijn nieuw verworven
nationaliteit. Een uniform nationaliteitsbegrip is niet alleen nadelig voor de
burger maar ook voor de staat zelf, die verzeild kan raken in politiek
gevoelige kwesties indien hij verplicht is om aan de vreemdeling de
(nagenoeg) volledige bundel van rechten en verantwoordelijkheden te
verstrekken. De commotie die in 2013 ontstond over het Maltezer investeerdersprogramma is hiervan een goed voorbeeld.30
Opmerkelijk is nu dat, terwijl het opsplitsen van nationaliteit in aparte
segmenten op basis van partijautonomie (‘burgerautonomie’ is hier wellicht
de betere term) thans door staten niet wordt toegestaan, fragmentatie van
nationaliteit om andere redenen wél in toenemende mate plaats vindt. Zo is
in veel landen de verlening van nationaliteit steeds vaker voorwaardelijk,
want afhankelijk van het blijven voldoen aan de eisen die aan de ‘ideale
28
29
30
370
Waarover L. van der Baaren, ‘Verblijfsvergunningen voor investeerders in Nederland en de
EU: Ius pecuniae en vreemdelingenrecht’, Asiel & Migrantenrecht 2015, p. 107-111. In de EU
betreft het Malta, Cyprus, Bulgarije, Roemenië en Oostenrijk.
Zie de lijst op <www.en.wikipedia.org/wiki/List_of_nationality_transfers_in_sport> en
eerder J.M. Smits, Rechtstoerisme: Burgerlijk Wetboek en Grondwet voorbij de Staat, Tilburg:
UvT, 2010, p. 3.
Zie S. Carrera Nunez, ‘How Much does EU Citizenship cost? The Maltese Citizenship-forSale Affair: a Breakthrough for Sincere Cooperation in Citizenship of the Union?’, in:
S. Carrera Nunez & G.R. de Groot (eds.), European Citizenship at the Crossroads, Oisterwijk:
Wolf, 2015, p. 293-326.
NATIONALITEIT
EN PARTIJAUTONOMIE: EEN PLEIDOOI VOOR GEFRAGMENTEERD BURGERSCHAP
burger’ worden gesteld.31 Daarmee kan de verlening van nationaliteit de
facto ook beperkt zijn in de tijd.32 Tegelijkertijd wordt de klassieke bundel
van rechten op grond van nationaliteit steeds minder relevant omdat die
wordt aangevuld, en deels vervangen, door mensenrechten en – in het geval
van de Europese Unie – de Europese vrijheden en (in bepaalde gevallen)
stemrecht.33 Ook is aanvaard dat nationaliteit niet langer exclusief is:
meervoudige nationaliteit wordt tegenwoordig volop erkend.34 Dit alles
relativeert de notie dat nationaliteit volledig en exclusief is.
De vraag is nu of ook wenselijk is dat deze fragmentatie zich uitstrekt tot
de eerder genoemde segmenten van nationaliteit zodat men, onder meer,
aanspraak kan maken op een ‘sportburgerschap’ of een ‘investeerdersburgerschap’ met specifiek daaraan verbonden rechten en verantwoordelijkheden zonder de volledige bundel te verkrijgen. Anders gezegd: kan men ook
een gedeeltelijke nationaliteit hebben? Bij de vorming van de natiestaat in de
achttiende en negentiende eeuw werd mensen voorgehouden dat zij slechts
burger waren van één staat en aan die staat loyaal moesten zijn. Vandaag
de dag zijn preferenties van burgers duidelijk anders en voelen zij soms de
noodzaak om voor een andere nationaliteit te kiezen voor één specifiek
aspect van hun leven. Moet de staat hen daarin volgen door een gefragmenteerd burgerschap toe te staan?
Dit is inderdaad hetgeen wordt verdedigd door de Zwitserse politicoloog Bruno Frey.35 Frey bepleit dat burgers zelf moeten kunnen kiezen voor
burgerschap door middel van contracten met een staat (of zelfs een andere
entiteit met een publieke functie). Dit zou in zijn visie kunnen leiden tot
vormen van burgerschap die tijdelijk (voor een aantal jaren), meervoudig
(twee of meer nationaliteiten), gedeeltelijk (alleen voor bepaalde aspecten)
en zelfs niet-nationaal (zoals het burgerschap van Catalonië, de Europese
Unie en voor Frey ook van organisaties als Het Rode Kruis of een multinationaal bedrijf) zijn. Hij betoogt dat dit de politieke betrokkenheid van
individuen bij de gemeenschappen waar ze deel van uitmaken aanzienlijk
kan verhogen. Het hypothetische maatschappelijk contract tussen burgers
31
32
33
34
35
Waarover S. Mantu, Contingent Citizenship, Leiden: Brill Nijhoff, 2015.
Een overzicht van nationale regels inzake verlies van nationaliteit bieden G.R. de Groot &
M. Vink, ‘A Comparative Analysis of Regulations on Involuntary Loss of Nationality in the
European Union’, in: S. Carrera Nunez & G.R. de Groot (eds.), European Citizenship at the
Crossroads, Oisterwijk: Wolf, 2015, p. 41-115.
Mantu, supra voetnoot 31, p. 10: ‘State and citizenship are no longer the only mechanisms
for the delivery of rights’.
Onder meer door de jubilaris: zie G.R. de Groot, ‘Een pleidooi voor meervoudige
nationaliteit’, Migrantenrecht, 2006, p. 100-105.
Zie B.S. Frey & R. Eichenberger, The New Democratic Federalism for Europe, Northampton:
Elgar, 1999 en Frey, supra voetnoot 24, waarover Smits, supra voetnoot 29, p. 11.
371
JAN SMITS
en de staat voor (bijna) alles wat de staat doet zou zo plaatsmaken voor
de werkelijke instemming van burgers voor de sectoren waarvoor zij zelf
een ander regime kiezen. Onnodig te zeggen dat in dit voorstel de burger
niet daadwerkelijk behoeft te verblijven op het territorium van één van zijn
gekozen staten.
Deze benadering heeft verschillende voordelen. Het belangrijkste is dat
zij een oplossing biedt voor de eerder beschreven complexe werkelijkheid
van individuen met te uiteenlopende preferenties om door één staat te
worden bevredigd. Bovendien kan de sterke psychologische en culturele
lading die uitgaat van het begrip nationaliteit verdwijnen indien burgers in
staat zijn om te kiezen voor slechts bepaalde aspecten van de bundel. In het
huidige debat over immigratie wordt het nationaliteitsbegrip vaak gebruikt
om een politiek van uitsluiting te voeren: wie niet de vereiste nationaliteit
heeft, ontbeert automatisch de rechten die traditioneel met nationaliteit
gepaard gaan. In de woorden van Bosniak: ‘Immigration control is (…)
the policy expression of bounded citizenship in its purest form’.36 Het
voordeel van het introduceren van verschillende gradaties van nationaliteit
is dan dat een rationeler discussie kan worden gevoerd over de vereisten
waaraan moet worden voldaan voor welk segment van burgerschap.
Helaas zijn eerder gedane voorstellen in deze richting afgedaan als
pleidooien voor een ‘tweederangs burgerschap’, waarbij bijvoorbeeld
arbeidsmigranten wel een verblijfsrecht krijgen maar niet delen in de
fundamentele rechten die toekomen aan de oorspronkelijke bevolking van
de staat in kwestie.37 De situatie in de Golfstaten, met een grote bijkans
rechteloze groep van buitenlandse arbeiders, is hiervan een afschrikwekkend voorbeeld.38 Dit is echter geen principieel argument tegen een gedifferentieerd burgerschap. Een keuze voor segmenten uit de bundel zal
immers alleen plaatsvinden voor zover toegestaan door de staat, die steeds
kan bepalen welke combinaties van rechten en plichten nog aanvaardbaar
zijn. Zo kan de staat aangeven welke elementen van nationaliteit hij zo
essentieel acht dat die niet ter vrije beschikking van burgers staan. In de
Europese context zijn burgers en vaste inwoners van de lidstaten sowieso al
36
37
38
372
L. Bosniak, ‘Citizenship’, in: P. Cane & M. Tushnet (eds.), The Oxford Handbook of Legal
Studies, Oxford: Oxford University Press, 2003, p. 198.
Zie bijv. de discussie tussen Rutger Bregman en Tamar de Waal in De Correspondent
25 oktober 2013 en 2 november 2013, L. Lucassen, ‘Beter tweederangs- dan nulderangsburgers’, De Volkskrant 16 september 2015 en eerder Ewald Engelen, ‘Hoe openheid en
bescherming te combineren? Pleidooi voor een “burgerschapstrap”’, 20 Migrantenstudies,
2004, p. 2-21.
Zie bijv. A.M. Gardner, City of Strangers, Ithaca: Cornell University Press, 2010.
NATIONALITEIT
EN PARTIJAUTONOMIE: EEN PLEIDOOI VOOR GEFRAGMENTEERD BURGERSCHAP
voor een groot deel juridisch gelijk ongeacht hun nationaliteit.39 Zo beschouwd zal een gedifferentieerd burgerschap alleen mogelijk zijn boven
een minimumniveau van gelijke rechten. Bovendien zullen niet alleen
migranten gebruik maken van de nieuw gecreëerde mogelijkheden voor
burgerautonomie, ook de autochtone bevolking zal dat doen door te opteren
voor segmenten van buitenlands burgerschap. Het is dus te eenzijdig om
gedifferentieerd burgerschap enkel te kwalificeren als een ‘stapsgewijze
aanwas van burgerschapsrechten’.40
Evident is dat staten zich tegen dit pleidooi zullen verzetten. Het
gedurende vijf jaar toekennen van bijvoorbeeld een sportburgerschap, een
investeerdersburgerschap of een werknemersburgerschap met daaraan verbonden specifiek omschreven rechten en verplichtingen lijkt de zeggenschap
van de staat over zijn burgers te ondermijnen.41 Toch kan een gedifferentieerd burgerschap de band tussen staat en burger juist ook versterken omdat
een (gedeeltelijke) nationaliteit van keuze doorgaans een sterkere band
oplevert dan een op basis van geboorte of huwelijk automatisch verworven
nationaliteit. Voor een functionele en gedeeltelijke nationaliteit geldt
hetzelfde als Advocaat-Generaal Maduro schreef over het ‘mirakel’ van
het Europees burgerschap: ‘het versterkt de banden die ons verbinden met
onze staten’ (in mijn pleidooi omdat we kiezen voor de segmenten die onze
preferenties bevredigen) en ‘tegelijkertijd maakt het ons vrij (daar wij nu
burgers zijn buiten onze staten om)’.42
4.
Is de toekomst aan gepersonaliseerde rechten?
Het hier gehouden pleidooi strekt er toe om ons huidige eendimensionale en
monolithische begrip van nationaliteit43 in te ruilen voor een gefragmenteerd burgerschap. Dit bestaat er in dat – binnen de grenzen die de staat
stelt – individuen kunnen kiezen voor de segmenten van burgerschap die
het meest aansluiten bij hun eigen preferenties. Dit functioneel en temporeel
burgerschap past bij de toegenomen rol van partijautonomie in het
39
40
41
42
43
Van Gerven & Lierman, supra voetnoot 22, p. 41 v. spreken in dit verband van een
‘burgerstaat.’
Engelen, supra voetnoot 37.
Zie ook Frey, supra voetnoot 24, p. 107.
Conclusie van AG M. Poiares Maduro in Hof van Justitie EU zaak C-135/08 (2010) Janko
Rottmann v Freistaat Bayern, nr. 23.
Zie bijv. V.M. Bader, ‘Komplexe Bürgerschaft’, in: S. Zurbuchen (Hrsg.), Bürgerschaft und
Migration: Einwanderung und Einbürgerung aus ethisch-politischer Perspective, Münster: LIT
Verlag, 2007, p. 53-90.
373
JAN SMITS
internationaal privaatrecht en bij de mogelijkheid van een individuele keuze
voor andere dan statelijke normenstelsels. Ook op andere terreinen is er een
tendens om steeds meer belang te hechten aan dit soort ‘gepersonaliseerde
rechten’.44 Dit past bij een recht dat steeds meer rekening houdt met
individuele behoeften.
Het belangrijkste nadeel van deze benadering – en dus ook van opsplitsing van nationaliteit in aparte segmenten – ligt in de verminderde signaalwerking. Hoe minder het recht gestandaardiseerd is, des te lastiger is het om
vast te stellen wat de juridische status is van een persoon. De ontwikkeling
‘from status to contract’ – die ondanks bewering van het tegendeel nog altijd
gaande is45 – noopt daarom tot alternatieve signaleringsmechanismen dan
status (zoals nationaliteit thans nog in sterke mate is). Dit is echter in geval
van nationaliteit geen groot probleem: omdat de staat steeds betrokken is bij
het erkennen van de keuze voor een burgerschapssegment, kan die keuze
worden geregistreerd bij de burgerlijke stand.
René de Groot is historicus genoeg om te weten dat gepersonaliseerde
rechten aan de orde van de dag waren in de Middeleeuwen, toen de status
van een persoon bepalend was voor het toepasselijke recht en vreemdelingen in hoge mate werden geregeerd door hun eigen rechtsstelsel. Beroemd is
de uitspraak dat indien vijf personen samen een wandeling maakten, zij
mogelijk allen door een ander recht werden geregeerd.46 Maar dit gegeven
was op zichzelf niet problematisch, wel dat het personaliteitsbeginsel er
toe leidde dat men niet kon ontsnappen aan de toegekende status. De
Westfaalse natiestaat, die het recht radicaal reorganiseerde op basis van
territorialiteit, maakte hier korte metten mee. Het ordeningsprincipe dat
tussen wal en schip viel was dat van de partijautonomie: meer ruimte
voor een personeel statuut is wel degelijk verdedigbaar zolang het de
bewuste en vrije keuze is van het individu. Dit inzicht plaveit de weg
voor een alternatief begrip van nationaliteit.
44
45
46
374
Zie recent voor het aansprakelijkheidsrecht bijv. O. Ben-Shahar & A. Porat, ‘Personalizing
Negligence Law’, 91 New York University Law Review, 2016 (ter perse).
H.S. Maine, Ancient Law, London: John Murray, 1861, p. 170, waarover in hedendaags
perspectief J.M. Smits, Elgar Advanced Introduction to Private Law, Cheltenham: Edward
Elgar, 2016 (ter perse).
Geciteerd door F.W. Maitland, ‘A Prologue to the History of English Law’, 14 Law Quarterly
Review, 1898, p. 23.