Location via proxy:   [ UP ]  
[Report a bug]   [Manage cookies]                

Dutch

edit

Etymology

edit

Compound of aan +‎ zanden.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈaːnˌzɑn.də(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: aan‧zan‧den

Verb

edit

aanzanden

  1. (intransitive) to acquire sand (especially through washed-up deposits)
    De oude haven was aangezand en onbruikbaar geworden.
    The old harbour had been clogged with sand and had become unusable.
  2. (transitive) to supply with sand

Conjugation

edit
Conjugation of aanzanden (weak, separable)
infinitive aanzanden
past singular zandde aan
past participle aangezand
infinitive aanzanden
gerund aanzanden n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular zand aan zandde aan aanzand aanzandde
2nd person sing. (jij) zandt aan, zand aan2 zandde aan aanzandt aanzandde
2nd person sing. (u) zandt aan zandde aan aanzandt aanzandde
2nd person sing. (gij) zandt aan zandde aan aanzandt aanzandde
3rd person singular zandt aan zandde aan aanzandt aanzandde
plural zanden aan zandden aan aanzanden aanzandden
subjunctive sing.1 zande aan zandde aan aanzande aanzandde
subjunctive plur.1 zanden aan zandden aan aanzanden aanzandden
imperative sing. zand aan
imperative plur.1 zandt aan
participles aanzandend aangezand
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

edit