Location via proxy:   [ UP ]  
[Report a bug]   [Manage cookies]                

Dutch

edit

Etymology

edit

From op (up) +‎ tellen (count).

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Verb

edit

optellen

  1. (arithmetic) to add

Conjugation

edit
Conjugation of optellen (weak, separable)
infinitive optellen
past singular telde op
past participle opgeteld
infinitive optellen
gerund optellen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular tel op telde op optel optelde
2nd person sing. (jij) telt op, tel op2 telde op optelt optelde
2nd person sing. (u) telt op telde op optelt optelde
2nd person sing. (gij) telt op telde op optelt optelde
3rd person singular telt op telde op optelt optelde
plural tellen op telden op optellen optelden
subjunctive sing.1 telle op telde op optelle optelde
subjunctive plur.1 tellen op telden op optellen optelden
imperative sing. tel op
imperative plur.1 telt op
participles optellend opgeteld
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Antonyms

edit

Descendants

edit
  • Afrikaans: optel

Anagrams

edit