Location via proxy:   [ UP ]  
[Report a bug]   [Manage cookies]                
Aller au contenu

beoefenen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Composé de la particule inséparable be- et du verbe oefenen.

beoefenen transitif

Présent Prétérit
ik beoefen beoefende
jij beoefent
hij, zij, het beoefent
wij beoefenen beoefenden
jullie beoefenen
zij beoefenen
u beoefent beoefende
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben beoefenend beoefend
  1. Pratiquer.

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,1 % des Flamands,
  • 99,6 % des Néerlandais.

Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]