brouwer
- brou·wer
- van Middelnederlands brouwere, in de betekenis van ‘iemand die beroepsmatig bier brouwt’ aangetroffen vanaf 1284; op te vatten als naamwoord van handeling van brouwen met het achtervoegsel -er [1] [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brouwer | brouwers |
verkleinwoord | brouwertje | brouwertjes |
de brouwer m
- (beroep) iemand die bier maakt om te verhandelen (tegenwoordig ook wel als hobby)
- (bedrijf) onderneming die bier maakt om te verhandelen
1. iemand die bier maakt om te verhandelen
- Het woord brouwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "brouwer" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ brouwer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ brouwer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "brouwer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be