passief
- pas·sief
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘lijdende vorm van het werkwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1638 [1]
- afgeleid van passie met het achtervoegsel -ief
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | passief | passiva |
verkleinwoord | - | - |
het passief o
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | passief | passiever | passiefst |
verbogen | passieve | passievere | passiefste |
partitief | passiefs | passievers | - |
- niet zelfstandig werkzaam
- Passief vond ik mezelf helemaal niet. Wel contemplatief, eerder filosofisch ingesteld. [5]
- ▸ Want ik was niet naar Grand Hotel Europa gekomen om de tijd weemoedig te laten verglijden te midden van afgebladderde luxe en krakende glorie in passieve afwachting van een of ander inzicht, dat mij op een gegeven moment zou toevallen als een bloemblad uit een vergeeld boeket. Dat inzicht wilde ik afdwingen en daarom moest ik aan het werk.[6]
- gebeurend zonder dat men daarvoor actie hoeft te ondernemen
- (scheikunde) geen actieve eigenschap bezittend
- (handel) meer schulden dan vermogen hebbend
- (taalkunde) in de lijdende vorm staand
- Het woord passief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "passief" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "passief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ passief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ passief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Sandes, DavidDe wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 12
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 19
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be