raak
- raak
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | raak | raker | raakst |
verbogen | rake | rakere | raakste |
partitief | raaks | rakers | - |
raak
- zijn doel treffend
- Die kerel deelde rake klappen uit.
- ▸ Ik bleef het proberen maar gooide pas na een kwartier raak.[3]
- toetreffend, ad rem
- Zij maakt soms de raakste opmerkingen.
1. zijn doel treffend
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | raak | raken |
verkleinwoord | raakje | raakjes |
de raak v
de raak m
- (gereedschap)(verouderd) soort pook, ijzeren staaf aan het eind haaks omgebogen
vervoeging van |
---|
raken |
raak
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raken
- Ik raak.
- gebiedende wijs van raken
- Raak!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raken
- Raak je?
- Het woord raak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "raak" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "raak" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ raak op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ raak op website: Etymologiebank.nl
- ↑ raak op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be