Cornelis Reijersen
Cornelis Reijersen, ook wel gespeld als Reyersz (?, ca. 1590 – Madagaskar, 12 april 1625) was een schipper en koopman in dienst van de VOC. Hij was in 1622 commandeur van een vloot die vanuit Batavia een mislukte aanval uitvoerde op het Portugese Macau, en daarna fort Zeelandia stichtte op Formosa. In 1625 was hij commandeur van een retourvloot van drie schepen, maar stierf onderweg in Madagaskar.
Naar Indië
[bewerken | brontekst bewerken]Reijersen vertrok in januari 1610 als schipper van de Ter Goes[1] met de vloot van gouverneur-generaal Pieter Both naar Indië en kwam in december in Bantam aan. Daarna was hij met dat schip in Paliacatte om te helpen het in aanbouw zijnde fort Geldria te verdedigen tegen aanvallen door een met de Portugezen gelieerde plaatselijke leider.[2] Fort Geldria werd gebouwd met toestemming van de vorst Venkatapati Raja van het Vijayanagararijk, maar werd na diens dood betwist door de Portugezen. Terug in Bantam ging hij in december 1615 op de Witte Beer[3] met de retourvloot van Both weer terug naar de Republiek. Jan Pieterszoon Coen scheef aan de Heren XVII over Reijersen: 'Is een seer cloeck ende iverich man, die de Compagnie goede diensten gedaen heeft ende noch doen soude connen, want hem voor een van de cloeckste seevarende lieden houdende sijn, die de Compagnie heeft'.[4]
In 1620 ging Reijersen als vice-commandeur op de vloot van Nicolaes van Baccum nogmaals naar Indië,[2] waarna hij in het pas gestichte Batavia als equipagemeester werd aangesteld, verantwoordelijk voor het uitrusten van schepen. Ook werd hij lid van de Raad van Indië en de Raad van Defensie, het samenwerkingsverband van de VOC en de EIC in de oorlog tegen de Spanjaarden en de Portugezen.
De expeditie naar China
[bewerken | brontekst bewerken]In april 1622, na afloop van het Twaalfjarig Bestand met Spanje, werd Reijersen door Coen aangesteld als commandeur van een vloot van 12 schepen met rond de 1000 opvarenden, waaronder 200 soldaten, om te proberen de Chinese zijdehandel van de Spanjaarden en Portugezen over te nemen. Handel met het buitenland werd door de Ming-autoriteiten in hun streven naar stabiliteit en harmonie verboden, maar in de kustprovincie Fujian beperkt toegestaan. Van hier voeren jonken meestal naar Manilla, en soms naar Formosa voor de smokkelhandel met Japan. In beide plaatsen werd betaald met zilver, waar in China groot gebrek aan was. Handel met Japan was alleen toegestaan aan de Portugezen in Macau, voor wie dat zeer winstgevend was. De VOC zou aan die uitzonderingspositie graag een einde maken. Zij had zilver nodig om specerijen te kopen.
De aanval op Macau
[bewerken | brontekst bewerken]Indien mogelijk moest Reijersens vloot een aanval doen op Macau, en 'soot disseyn op Maccau ongeraden wort gevonden, ofte dat het (welck Godt niet en geve) mislucke, sijn wij van meeninge een fort te doen maecken op een van de bequaemste plaetsen, die men ontrent Maccau of Chincheu vinden sal'.[5] Als de Ming-autoriteiten weigerden afspraken over het recht op vrije handel te maken moest Reijersen de jonkenhandel met Manilla met geweld verstoren. De jonken zouden voortaan naar Batavia moeten varen. Desnoods mocht er oorlog met China worden gevoerd. Eventuele krijgsgevangenen moest men naar Batavia brengen om de nieuwe nederzetting te bevolken. 'Den handel is ons bedunckens lang genoch met vrientschap versocht', schreef Coen. 'Daernae, als sy billick met ons handelen, dan salt 't tijdt wesen redelijck met haer te leven'.[6]
Aangekomen bij Macau besloot Reijersen het erop te wagen, hoewel hij slechts 600 manschappen tot zijn beschikking had, en Coen had ingeschat dat zeker het dubbele nodig zou zijn. Reijersen ondernam een aanval over land terwijl de schepen Groningen (met koopman Cornelis van Nijenrode en schipper Willem Bontekoe) en de Galiasse de aandacht afleidden door Macau te beschieten vanaf zee. De Portugezen hadden die tactiek bijtijds door, en nadat de Nederlanders in eerste instantie een schans veroverden werd de aanval op de stad afgeslagen, vooral dankzij het opraken van munitie en water van de Nederlanders.[7] Aan Nederlandse kant vielen 136 doden en 126 zwaargewonden.[8] Reijersen zelf raakte al gewond bij de landing en had het commando over moeten dragen aan de kapitein Hans Ruffijn, die later sneuvelde. Reijersen werd 'door sijn buyck geschoten'[9] en raakte vermoedelijk ook aan zijn hand gewond, gezien zijn verwrongen handschrift in zijn verslag van de expeditie.[10]
De Pescadores
[bewerken | brontekst bewerken]In juli week Reijersen uit naar de Pescadores en Formosa, en na beide verkend te hebben besloot hij een fort en handelspost te bouwen op het eiland Pehoe van de nagenoeg onbewoonde maar strategisch gelegen Pescadores-archipel ('een dorre plaats, daar looff noch gras ende niet anders als brack water te vinden was', maar de Chinezen noemden het de poort van Fujian).[11] Van hier zou de VOC de jonkenhandel met behulp van uit te geven passen kunnen controleren en bovendien zouden de jonken voortaan hier naartoe kunnen varen in plaats van helemaal naar Batavia. Onderhandelingen hierover met de autoriteiten in Amoy leidden echter tot niets. De vloot begon toen langs de Chinese kust te kruisen om te voorkomen dat er handel met de Spanjaarden in Manilla werd gedreven. Vele tientallen jonken werden gekaapt en er werden honderden krijgsgevangenen gemaakt, ook in dorpen op het vasteland. De gevangenen werden ingezet bij de bouw van het fort. Velen bezweken daaronder. De rest werd eind 1623 met het schip Zierikzee naar Batavia gebracht. Door voedsel- en watergebrek en de erbarmelijke omstandigheden aan boord van het overvolle schip stierven ook de meeste van hen.[12] Na nog meer vruchteloze onderhandelingen tussen gezanten in zowel Amoy als op Pehoe bezocht Reijersen zelf in de winter van 1622 de Chinese gouverneur Shang Chou-tso in Fuzhou, de hoofdstad van Fujian. De tocht duurde een maand, waarbij Reijersen een draagstoel kreeg en zijn gevolg van enkele personen te paard ging. In Fuzhou kreeg hij het aanbod dat als de Nederlanders de Pescadores verlieten zij voortaan hun handel vanaf Formosa mochten drijven. Formosa, slechts dun bevolkt door elkaar bestrijdende Austronesische stammen van jagers en brandlandbouwers, werd door de Ming niet als onderdeel van China gezien.[13] De Chinezen stuurden in maart 1623 ook enkele gezanten met deze boodschap naar Batavia.[14]
Reijersen vroeg intussen om afgelost te worden omdat zijn diensttijd erop zat en hij zich onwel voelde. In de loop van 1623 begon men in te zien dat de gevolgde hardhandige strategie bij de Chinezen averechts werkte. In oktober liet Reijersen een groep soldaten onder leiding van de luitenant Elie Ripon een begin maken aan een fort in de baai van Tayouan op Formosa. In diezelfde maand was Amoy opnieuw bereid tot onderhandelen, maar dat bleek een valstrik te zijn. De onderhandelaar Christiaan Francx en zijn mannen werden gevangen genomen en het jacht Muyden werd met behulp van branders in brand gestoken. Het jacht Kleine Erasmus met schipper Jan Pietersz. Reus wist te ontkomen.[15] Gouverneur Shang bleek in opdracht van de keizer vervangen te zijn door de strijdlustiger Nan Chu-i, een veteraan van de strijd tegen de Mantsjoes in het noorden. Begin 1624 verscheen bij de Pescadores een vloot van 150 oorlogsjonken en 10.000 soldaten die het fort begonnen te belegeren. Onderhandelingen volgden, vooral via de Chinese koopman/piraat/smokkelaar op de China-Formosa-Hirado route Li Dan en zijn beschermeling Zheng Zhilong, alias Iquan. Li Dan was een bekende handelspartner van de Compagnie in Hirado, waar hij als Kapitein China bekend stond. Zheng Zhilong werkte als tolk voor de VOC, en zou later Li Dan opvolgen als piratenhoofdman. Hij was de vader van Koxinga, met wie de Compagnie later in Formosa veel te stellen zou hebben.
Tijdens de belegering, in augustus 1624, werd Reijersen vervangen door Martinus Sonck.[16] Door ziekte en de strijd om Macau was het aantal manschappen inmiddels gehalveerd en ook was er gebrek aan proviand. De hoop op versterking door de Nederlands-Engelse vloot van Willem Jansz die Manilla had geblokkeerd was vervlogen. Jansz had bij terugkeer direct door moeten varen naar Batavia vanwege een zware storm. Besloten werd daarom het fort af te breken, zoals de Chinezen eisten, en een nieuw fort te bouwen op Formosa. Dat fort zou in 1627 fort Zeelandia gaan heten.
Terugreis
[bewerken | brontekst bewerken]Reijersen vertrok in november van Formosa. Volgens Elie Ripon vond iedereen dat jammer, omdat hij zachtmoedig was, en Sonck hardvochtig.[10] Na terugkomst in Batavia ging hij in januari 1625 als commandeur van drie met peper volgeladen schepen terug naar de Republiek: de Hollandia,[17] met Willem Bontekoe als schipper, de Middelburg,[18] met Willem Schouten, en de Gouda[19] met Jan Dijk. Onderweg, rond 15 maart, werd Reijersen ziek. De schepen kwamen kort daarna terecht in een orkaan, waarbij de Gouda verging. De twee andere schepen raakten zwaar beschadigd en gingen ieder voor zich verder. De Hollandia kwam begin april aan in Madagaskar,[20] waar men in de baai van St. Lucia het schip begon te repareren. Reijersen stierf hier op 12 april. Hij werd begraven op een eiland in de baai, 'vol geboomte, onder een lustigen groenen boom, de beste die wy vonden', zo schreef Bontekoe in zijn journaal.[9]
- ↑ The Dutch East India Company's shipping between the Netherlands and Asia 1595-1795. Huygens Instituut. Gearchiveerd op 31 mei 2023. Geraadpleegd op 30 mei 2023.
- ↑ a b N.M. MacLeod (1921). De Oost-Indische Compagnie als zeemogendheid in Azië. Martinus Nijhoff.
- ↑ The Dutch East India Company's shipping between the Netherlands and Asia 1595-1795. Huygens Instituut. Gearchiveerd op 30 mei 2023. Geraadpleegd op 30 m ei 2023.
- ↑ W.P. Groeneveldt (1898). De Nederlanders in China. Martinus Nijhoff.
- ↑ Chincheu is de rivier aan de monding waarvan Amoy/Xiamen is gelegen.
- ↑ Coen had overigens weinig vertrouwen in de scheepsraad van de vloot. Hij schreef met enig chagrijn aan de Heren XVII: 'Wij hadden wel gewenscht dat in den raet van voors. vlote wat meer verstandt, discretie ende ervaringe ware, maer des deuchden (God betert) bij eenige van de Heeren in soo cleen estime, dat in Nederlant bij sommige niet seer gesocht worden, weijnich mogen gelden ende dien volgende hier selden comen, soo dat met sulcke riemen moeten roeijen als ons toegesonden worden; gaet de welstandt traech voort, Ued. gelieve ons t'excuseren: wij weten wel hoet behoorde, maer connent niet beteren'. De militair Elie Ripon, die als luitenant aan de aanval deelnam, schreef later dat veel kapiteins kooplieden waren, zonder militaire kennis en ervaring.
- ↑ 24 juni was tot aan de overdracht aan China in 1999 een officiële feestdag in Macau. In de bijbehorende folklore was een door onzorgvuldig handelen ontploft kruitvat van de Nederlanders het resultaat van een welgemikt kanonschot van een Jezuïtische pater, in sommige versies Johann Adam Schall en in andere Giacomo Rho. In 1871 werd ter ere van de overwinning het park Jardim da Vitoria aangelegd met een gedenkzuil erin.
- ↑ Reijersen: 'Door het gestadich schieten van ons volck die voor de stadt waeren, begon het boscruyt te manqueren ende cregen weynich assistentie van amunitie als water. Inde comp. van Capiteyn Ruffijn raeckte den brand in een beursvaetgen, daer der eenige van de onse werden gequest; den viant dit siende vielen daer dapperlijck op aen; d'onse weynich versien zijnde van cruyt raeckten in de vlucht, ende dreven se tot op de strant, daer zijder oock veel van d'onse dootslougen ende veel int water verdroncken.'
- ↑ a b V.D.Roeper (1996). Willem Ysbrantsz Bontekoe. Iournael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe. De wonderlijke avonturen van een schipper in de Oost.. Terra Incognita. ISBN 9073853087.
- ↑ a b Leonard Blussé, Jaap de Moor (2016). Een Zwitsers leven in de Tropen. De lotgevallen van Kapitein Elie Ripon in dienst van de VOC (1618-1626). Prometheus. ISBN 9789035145061.
- ↑ Leonard Blussé (1989). Tribuut aan China. Otto Cramwinckel. ISBN 9789071894077.
- ↑ Gouverneur-generaal Pieter de Carpentier schreef op 3 januari 1624 aan de Heren XVII: 'Ontrent 1150 veroverde Chinesen hadden d'onse in Pehou bij den anderen, waervan de helft van mistroosticheyt, ongemacq, gebrek ende arbeyt in Pehouw gestorven is. Van 571 Chinesen met de Zierikzee herwaerts gesonden isser 463 onderwegen en van de resteerende 98 hier aen lant nogh 65 van't water deerlijck overleden, soodat van al desen schoonen hoop volcx niet meer als 33 personen overgehouden hebben.'
- ↑ (en) John Keay (2009). China. A History.. Harper Collins. ISBN 9780007221783.
- ↑ Zij kwamen daar pas in december aan omdat ze in Patani op de noordelijke moesson hadden moeten wachten.
- ↑ Francx en zijn mannen werden naar Peking gebracht en uiteindelijk geëxecuteerd.
- ↑ Martinus Sonck studeerde rechten in Leiden en kwam als advocaat-fiscaal in 1619 met een vloot van Frederik de Houtman in Batavia aan, waar hij lid werd van de Raad van Indië. In 1621 ging hij met Jan Pieterszoon Coen en De Houtman naar de Banda-eilanden, waar Lontor, Poelau Roen en Poelau Ai werden veroverd. Sonck werd toen gouverneur van Banda. In 1624 kwam hij terug in Batavia en vertrok naar de Pescadores om Cornelis Reijersen te vervangen. Onder zijn leiding vertrokken de Nederlanders naar Formosa, waar hij de eerste gouverneur werd en Fort Zeelandia werd gebouwd. Op 21 september 1625 verdronk hij daar toen zijn sloep omsloeg in de branding.
- ↑ (en) The Dutch East India Company's shipping between the Netherlands and Asia 1595-1795. Huygens Instituut. Gearchiveerd op 6 juni 2023. Geraadpleegd op 2 juni 2023.
- ↑ (en) The Dutch East India Company's shipping between the Netherlands and Asia 1595-1795. Huygens Instituut. Gearchiveerd op 2 juni 2023. Geraadpleegd op 2 juni 2023.
- ↑ (en) The Dutch East India Company's shipping between the Netherlands and Asia 1595-1795. Huygens Instituut. Gearchiveerd op 2 juni 2023. Geraadpleegd op 2 juni 2023.
- ↑ Ook de Middelburg deed Madagaskar aan maar landde in een andere baai. Schouten stierf hier. Na het ronden van de Kaap de Goede Hoop verdween de Middelburg in de buurt van St. Helena. De Hollandia arriveerde eind november alleen in Vlissingen, met slechts een deel van de lading. Bontekoe had onderweg veel peper overboord moeten gooien omdat die tijdens de storm nat en zwaar was geworden door het zeewater.