Italiaanse cinema
De Italiaanse filmindustrie ontstond tussen 1903 en 1908. In de jaren tien worden in de grote steden de eerste bioscopen gebouwd en productiemaatschappijen opgericht. De historische films in Italië zijn erg in trek. Een van de eerste is La presa di Roma (1905) van Filoteo Alberini. Daarnaast ontwikkelt zich de komedie en daarna komt al snel het melodrama in de mode.
Geschiedenis
[bewerken | brontekst bewerken]Eerste Wereldoorlog
[bewerken | brontekst bewerken]Tijdens de Eerste Wereldoorlog daalt de productie enorm. Door het onrustige politieke en sociale klimaat en de economische problemen leidde de Italiaanse cinema een onbetekenend bestaan. Daarin komt een kentering in de jaren dertig, onder invloed van Mussolini. De overheid beperkt de import van Amerikaanse films en er is meer subsidie voor film. In 1937 wordt Cinecittà, de grootste Italiaanse filmstudio, gebouwd.
Tweede Wereldoorlog
[bewerken | brontekst bewerken]De periode van de Tweede Wereldoorlog is bepalend geweest voor de Italiaanse film, omdat toen het neorealisme ontstond. Dit begon zich af te tekenen in films als Uomini sul Fondo (1941) van Francesco De Robertis en Quattro Passi fra le Nuvole (1942) van Alessandro Blasetti. De neorealistische films worden op locatie gedraaid, zonder kunstlicht, en geven zodoende een realistisch beeld en ook inhoudelijk zijn ze realistisch. Amusement lijkt op dat moment ongepast en de films geven een beeld van de sociale onvrede van na de oorlog. Een klassieke film werd Ladri di biciclette (1948) van Vittorio De Sica.
Jaren 50 en 60
[bewerken | brontekst bewerken]In de jaren vijftig grijpt men weer terug op de komedies. De commedia all’Italiana is altijd populair gebleven en vormt de ruggengraat van de Italiaanse cinema. Ook de Hollywoodfilm komt weer terug op de markt. In de jaren zestig begint de echte bloeitijd van de Italiaanse film, die nationaal en internationaal zeer geliefd raakt. Federico Fellini maakt La Dolce Vita (1960) en Marcello Mastroianni, Sophia Loren en Giulietta Masina worden internationale sterren. Pier Paolo Pasolini, Bernardo Bertolucci, de gebroeders Taviani en Ettore Scola worden bekend als regisseurs.
Jaren 70
[bewerken | brontekst bewerken]In de jaren zeventig zorgt de televisie voor een ware crisis in de film. De productie loopt fors terug, dit wordt veroorzaakt door de toenemende populariteit van de televisie en door teruglopende subsidiëring. Tevens hebben de commerciële omroepen ook invloed op dit filmklimaat. Staatsomroep Radio Audizioni Italiane besteedde altijd veel aandacht aan producties uit eigen land en droeg ook financieel daar aan bij. Als tegenwicht begonnen de commerciële omroepen, met als belangrijkste Fininvest van Berlusconi, goedkope B-films uit te zenden. Dit waren voor een belangrijk deel oude Hollywoodproducties.
Jaren 80 en 90
[bewerken | brontekst bewerken]In de jaren tachtig en negentig komen er nieuwe talenten, maar de concurrentie van de televisie blijft sterk. Men grijpt liever terug op oude films en op Hollywoodproducties.