loog

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  loog    (hulp, bestand)
• IPA: /loːx/

Woordafbreking

• loog

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘oplossing van soda’ voor het eerst aangetroffen in 1330

erfwoord Middelnederlands: loghe Germaans: *laugō Indo-Europees: *leu(ə)-, *leh₂w- “gieten, wassen”

Andere Germaanse talen Angelsaksisch: lēag Engels: lye Duits: Lauge Oudnoords: laug

Andere Indo-Europese talen Oudgrieks λούω «wassen» Latijn: lavō «wassen» Armeens: լոգանամ (loganam) Hettitisch: lahhu- «gieten» Oudiers: lóathar; Iers lúaith Welsh: luddw, Albanees: laj

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	loog	logen
verkleinwoord	loogje	loogjes

Zelfstandig naamwoord

het loog o

1. (scheikunde) een alkalische substantie

   • Zuren en logen zijn elkaars tegenvoeters. 

Hyponiemen

• bleekloog, chloorbleekloog, kaliloog, moederloog, natronloog, peperloog, sodaloog, witloog

Afgeleide begrippen

• logen, loogbad, loogkruid, loogvast

Anagrammen

• logo

Vertalingen

    een alkalische substantie   

Duits: Lauge (de) v Engels: lye (en)

Frans: lessive (fr) v Spaans: lejía (es) v

Werkwoord

vervoeging van
logen

loog

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van logen
   

   • Ik loog. 

2. gebiedende wijs van logen
   

   • Loog! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van logen
   

   • Loog je? 

Werkwoord

vervoeging van
liegen

loog

1. enkelvoud verleden tijd van liegen
   

   • Ik loog. 
     
   • Jij loog. 
     
   • Hij, zij, het loog. 

Gangbaarheid

• Het woord loog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "loog" herkend door:

98 %	van de Nederlanders;
90 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.