meervoud
Uiterlijk
- meer·voud
- In de betekenis van ‘vorm van naamwoord voor een aantal’ voor het eerst aangetroffen in 1584 [1]
- Afgeleid van meer met het achtervoegsel -voud [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | meervoud | meervouden |
verkleinwoord |
het meervoud o
- woord dat in die vorm aan meerdere voorwerpen, mensen of dieren refereert
1. Woord dat in die vorm aan meerdere voorwerpen, mensen of dieren refereert
|
|
- Het woord meervoud staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "meervoud" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "meervoud" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ meervoud op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -voud in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %