aanvullen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  aanvullen    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈaɱvʏlə(n) / (3 lettergrepen)
• IPA: /ˈanvʏlə(n)/

Woordafbreking

• aan·vul·len

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  aan vz  en  vullen ww 

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
aanvullen	vulde aan	aangevuld
zwak -d	volledig

Werkwoord

aanvullen

1. overgankelijk het ontbrekende bijvoegen

   • Iedere dag moest de supermakt zijn voorraden weer aanvullen. 

2. overgankelijk samen een compleet geheel maken

   • De mooie das vulde het mooie pak aan. 
   • De norse man werd gelukkig goed aangevuld door zijn veel vriendelijkere vrouw. 

Synoniemen

• completeren, complementeren

Afgeleide begrippen

• aanvuller, aanvulling, aanvulsel, aanvulster

Vertalingen

    1. het ontbrekende bijvoegen   

Duits: auffüllen (de), ergänzen (de), vervollständigen (de) Engels: add (en), complete (en), replenish (en), supplement (en)

Esperanto: plenigi (eo) Italiaans: empire (it) Spaans: completar (es), suplir (es)

Gangbaarheid

• Het woord aanvullen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanvullen" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.