animaal
Uiterlijk
- ani·maal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dierlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1568 [1]
- afgeleid van het Latijnse anima (levensadem, ziel) met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | animaal | animaler | animaalst |
verbogen | animale | animalere | animaalste |
partitief | animaals | animalers | - |
animaal [3]
- Het woord animaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "animaal" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "animaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ animaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be