jugarse
Uiterlijk
- ju·gar·se
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
jugar |
jugaba |
jugado |
volledig |
jugarse
- wederkerend riskeren, op het spel zetten
- verspelen, vergokken
- jugarse in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española