ledig
Uiterlijk
- le·dig
- In de betekenis van ‘ledig* zonder inhoud’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599
- In de betekenis van ‘ledig* vrij, werkloos, ijdel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
- afgeleid van lid ?? met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ledig | lediger | ledigst |
verbogen | ledige | ledigere | ledigste |
partitief | ledigs | ledigers | - |
- [1] luchtledig
vervoeging van |
---|
ledigen |
ledig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ledigen
- Ik ledig.
- gebiedende wijs van ledigen
- Ledig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ledigen
- Ledig je?
- Het woord ledig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ledig" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "ledig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ledig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be