panas
Uiterlijk
- pa·nas
panas
- warm, heet (temperatuur)
- fel, vurig
- (figuurlijk) verhit, aangebrand (gevoelens)
- het droge jaargetijde, de tijd van de droge moesson
- «Pada musim panas sawah menjadi kering dan tanah retak-retak.»
- In het droge jaargetijde verdorren de sawa's en scheurt de bodem.
- «Pada musim panas sawah menjadi kering dan tanah retak-retak.»
- (medisch) koorts
- «Sejak kemarin ia panas.»
- Sinds gisteren heeft hij koorts.
- «Sejak kemarin ia panas.»