planear
Uiterlijk
- pla·ne·ar
planear
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
planear |
planeaba |
planeado |
volledig |
- zweven
- (luchtvaart) zweefvliegen
- plannen maken
- overgankelijk plannen, ordenen
- planear in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española