pleasant
Uiterlijk
- pleas·ant
- Afkomstig van het Franse woord plaisir, via het Anglo-Normandische woord plaisant, via het Middelengelse woord plesaunt.
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
pleasant | more pleasant | most pleasant |
pleasant
- aangenaam
- «Which cities have the most pleasant weather year round?»
- Welke steden hebben het hele jaar door het aangenaamste weer?
- «Which cities have the most pleasant weather year round?»
- plezant, plezierig
- «We had a pleasant evening.»
- We hadden een plezierige avond.
- «We had a pleasant evening.»
- aardig
- «He is a pleasant guy.»
- Hij is een aardige vent.
- «He is a pleasant guy.»
- fijn, leuk
- «We had a pleasant time there.»
- We hadden er een leuke tijd daar.
- «We had a pleasant time there.»
- genoeglijk, gezellig
- «The atmosphere was very pleasant.»
- Er hing een gezellige sfeer.
- «The atmosphere was very pleasant.»
- prettig
- «That was no pleasant experience.»
- Dat was geen prettige ervaring.
- «That was no pleasant experience.»
- [1] welcome, gratifying
- [2] delightful, congenial, friendly