schaakte
Uiterlijk
- schaak·te
vervoeging van |
---|
schaken |
schaakte
- enkelvoud verleden tijd van schaken
- Ik schaakte.
- Jij schaakte.
- Hij, zij, het schaakte.
- Ik schaakte.
- Het woord schaakte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.