suizelen
Uiterlijk
- sui·ze·len
suizelen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
suizelen |
suizelde |
gesuizeld |
zwak -d | volledig |
- een zacht suizend of ruisend geluid maken
- ▸ Doordat het Echowerk in 1980-1985 tot een Zwelwerk is omgebouwd, zijn er zelfs romantische geluiden uit het orgel te toveren. Zachte strijkers suizelen in het ”Chant de Paix” van Langlais; en een Franse tongenbatterij ronkt door het ”Pièce Héroique” van Franck.[3]
- ▸ De tornado was voorbij en er was alleen het suizelen van een zachte stilte.[4]
- Het woord suizelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "suizelen" herkend door:
34 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ suizelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron J. Veerman“Recensie: Arno van Wijk in Goes” (09-05-201), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron Dr. Ewald Mackay“Column: De tornado” (10-04-2019), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be