territoriaal
Uiterlijk
- ter·ri·to·ri·aal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tot het gebied behorend’ voor het eerst aangetroffen in 1819 [1]
- afgeleid van territorium met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | territoriaal | territorialer | territoriaalst |
verbogen | territoriale | territorialere | territoriaalste |
partitief | territoriaals | territorialers | - |
territoriaal [3]
- betrekking hebbend op een grondgebied
- Het woord territoriaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "territoriaal" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "territoriaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ territoriaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be