troebel
Uiterlijk
- troe·bel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onzuiver’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1521 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | troebel | troebeler | troebelst |
verbogen | troebele | troebelere | troebelste |
partitief | troebels | troebelers | - |
troebel
- niet helder, niet duidelijk, niet zuiver (ook in overdrachtelijke betekenis van oneerlijk)
- Hij had een troebele blik in zijn ogen na het drinken van te veel alcohol.
- ▸ In werkelijkheid kunnen ze alleen maar wadend in de troebele poel hun dood tegemoet zijn gelopen - een nabij ravijn is nergens te bekennen.[2]
- Het woord troebel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "troebel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "troebel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Rob Gollin“De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be