Monographs by Erik Goosmann
Het jaar des Heren 697: op een drassig veld in de buurt van Dorestad staat de Friese koning Redba... more Het jaar des Heren 697: op een drassig veld in de buurt van Dorestad staat de Friese koning Redbad aan het hoofd van een heidense legerschare.
Vandaag neemt hij het op tegen de christelijke hofmeier Pippijn, de leider van het machtige Frankische rijk. Dit is de dag waarop de Friezen weerstand zullen bieden aan het christelijk imperialisme van de Franken. Maar het liep anders...
Dit is hoe we Redbad (of Radboud) kennen in de populaire verbeelding. De heidense Friese leider die het opnam tegen het machtige Frankische rijk en de groeiende invloed van het christendom. Een vorst die streed voor de Friese vrijheid. En zo wordt hij, min of meer, ook beschreven in de historische bronnen. Er is alleen iets met die bronnen aan de hand. Ze zijn allemaal (veel) later opgeschreven dan de gebeurtenissen die ze beschrijven. En uitsluitend door zijn politieke en religieuze tegenstanders. De Frankische kronieken en heiligenlevens hebben van Redbad als het ware een karikatuur gemaakt. Dat is problematisch als je de geschiedenis wilt reconstrueren. Maar dat betekent niet dat er niets te vertellen valt, integendeel. Door deze teksten in hun context te plaatsen en hun politieke boodschap te ontcijferen, wordt het mogelijk om mens en beeldvorming van elkaar te scheiden en krijgen we een beter beeld van wie Redbad was.
In dit boek willen we benadrukken wat we wél kunnen zeggen over Redbad. We beschrijven hoe de middeleeuwse auteurs omgingen met hun recente geschiedenis en hoe zij het verleden gebruikten en inzetten voor hun eigen doelen. Daarmee zullen we niet alleen een tipje oplichten van de sluier van het werk van gespecialiseerde historici, maar bieden we ook inzicht in hoe het tijdloze mechanisme van het gebruik en misbruik van het verleden ons beeld van de geschiedenis kleurt. Met als resultaat een fascinerend, spannend en meeslepend verhaal over een Friese held.
Papers by Erik Goosmann
Het jaar des Heren 697: Op een drassig veld in de buurt van Dorestad staat de Friese koning Redba... more Het jaar des Heren 697: Op een drassig veld in de buurt van Dorestad staat de Friese koning Redbad aan het hoofd van een heidense legerschare. Vandaag neemt hij het op tegen de christelijke hofmeier Pippijn, de leider van het machtige Frankische rijk. Dit is de dag waarop de Friezen weerstand zullen bieden tegen de het christelijk imperialisme van de Franken. Maar het liep anders... Dit is hoe we Redbad (of Radboud) kennen in de populaire verbeelding: de heidense Friese leider die het opnam tegen het machtige Frankische rijk en de groeiende invloed van het christendom. Een vorst die streed voor de Friese vrijheid. En zo wordt hij, min of meer, ook beschreven in de historische bronnen. Er is alleen iets met die bronnen aan de hand. Ze zijn allemaal (veel) later opgeschreven dan de gebeurtenissen die ze beschrijven, en uitsluitend door zijn politieke en religieuze tegenstanders. De Frankische kronieken en heiligenlevens hebben van Redbad als het ware een karikatuur gemaakt. Dat is pro...
East and West in the Early Middle Ages, 2019
As the paradigm of Germanic sacral kingship has lost its appeal, historians have begun to rethink... more As the paradigm of Germanic sacral kingship has lost its appeal, historians have begun to rethink the concept of Merovingian kingship. Most of the arguments once used in support of its alleged Germanic and pagan character have now been refuted. However, the meaning of their long hair has thus far proven difficult to explain. This article will argue that the Merovingian hairstyle took up Christian meaning shortly after their conversion, presenting them in the image of the biblical Samson. Consequently, their use of biblical analogies to legitimize royal power further challenges the once-held dichotomy between Merovingian and Carolingian kingship.
Madoc, Jan 1, 2009
Disclaimer/Klachtenregeling Meent u dat de digitale beschikbaarstelling van bepaald materiaal inb... more Disclaimer/Klachtenregeling Meent u dat de digitale beschikbaarstelling van bepaald materiaal inbreuk maakt op enig recht dat u toekomt of uw (privacy)belangen schaadt, dan kunt u dit onderbouwd aan de Universiteitsbibliotheek laten weten. Bij een gegronde klacht zal de ...
Conference Presentations by Erik Goosmann
Summary
Within the broader scope of the research project Charlemagne’s Backyard. Rural society in... more Summary
Within the broader scope of the research project Charlemagne’s Backyard. Rural society in the Netherlands in the Carolingian Age, my own research focusses on strategies of (monastic) property accumulation and management in the Carolingian Low Countries (c. 750-950). Knowledge of this strategic region, located on the fringes of the Carolingian World, is greatly impeded by a lack of ‘administrative sources’. What little has been preserved presents us with a one-sidedly elitist and ecclesiastical perspective. Moreover, most of the extant documents come down to us in younger collections, having been manipulated in order to adapt to a new context, wholly alien from the one in which they were originally produced. In short, before these witnesses can speak to the character of monastic property accumulation in the Carolingian period, they first need to be deconstructed.
The focus in this paper is on the monastery of Lorsch and the property it once claimed in the Carolingian Low Countries. With the monastery’s original archive lost, our only source of information regarding the monastery’s once vast landed wealth is a late twelfth-century property book known as the Codex Laureshamensis diplomaticus. This volume contains c. 3.800 records of (mostly) property donations, of which 34 pertain to property in the Low Countries. As claimed by its preface, the collection was created on the basis of the monastery’s original archive. However, the compiler also admits to having employed various processes of selection and manipulation that effected both the documents’ form and their content. After the Codex’ was completed, maintenance of the original archive is believed to have been neglected to the point that it was lost.
Evidence that Lorsch had claims to property in the Carolingian Low Countries can be found throughout the Codex Laureshamensis. Particularly intriguing, however, is a subset of twenty-two charter notices that seems oddly misplaced within the broader structure of the Codex. This subset, moreover, carries the title ‘On Gendt’ (De Gannita), referring to a settlement close to Nijmegen and known as the place where the bibliothecarius palatii Gerward settled after his retirement from Louis’s court. Karl Glöckner, the editor of the Codex, has suggested that this sub-collection probably pre-dates the twelfth-century compilation: the compiler simply encountered it in the monastery’s archive and decided to reuse it.
It is from this plausible supposition that my paper will depart. I will begin by explaining the function of the ‘Gendt-dossier’, as it currently exists, in the broader context of the Codex Laureshamensis. Next, I will use this twelfth-century version of the Gendt-dossier to ‘reverse-engineer’ the collection’s older versions and functions in an attempt to recover as much as possible of the dossier’s original Carolingian context.
Résumé
Dans le cadre plus large du projet «Charlemagne’s backyard. Rural society in the Netherlands in the Carolingian Age», mon domaine de recherche se concentre sur les stratégies d’accumulation et de gestion du patrimoine (monastique) aux Pays-Bas carolingiens (c. 750-950). L’absence de “sources administratives” a été longtemps considérée comme un obstacle insurmontable à une connaissance satisfaisante de cette région stratégique, qui se trouvait à la périphérie du monde carolingien. Les documents peu nombreux qui ont été préservés nous offrent une représentation biaisée, élitiste et ecclésiastique. De plus, la large majorité des sources conservées nous est parvenue dans des collections plus récentes, dans lesquelles ces documents furent réorganisés dans un contexte entièrement différent par rapport à celui dans lequel ils avaient été produits. En somme, pour que ces sources puissent nous informer sur l’accumulation du patrimoine ecclésiastique à l’époque carolingienne, il faut d’abord les déconstruire.
Cette communication se concentre sur le monastère de Lorsch et, plus particulièrement, sur les propriétés qu’il revendiquait aux Pays-Bas carolingiens. Les anciennes archives du monastère étant perdues, notre seule source d’informations sur le riche patrimoine monastique pendant la période du haut Moyen Âge est un cartulaire du XIIe siècle connu sous le nom de Codex Laureshamensis Diplomaticus. Le cartulaire contient environ 3.800 documents qui enregistrent, pour la plupart, des donations de propriétés, dont 34 concernent des terres aux Pays-Bas. D’après la préface, cette collection aurait été créée à partir des archives originales du monastère. Toutefois, le compilateur déclare aussi avoir procédé via des opérations de sélection et de manipulation, ce qui affecta la forme et les contenus des documents. Suite à l’achèvement du Codex, la conservation des archives originales fut si négligée qu’elles n’ont pas survécu.
Le Codex Laureshamensis nous offre de nombreux témoignages de propriétés revendiquées par le monastère de Lorsch aux Pays-Bas carolingiens. Un groupe de vingt-deux notices de transactions patrimoniales se révèle particulièrement intéressant puisqu’il est étrangement mal placé dans la structure générale du Codex. De plus, ce groupe est identifié par le titre “de Gendt” (De Gannita) qui renvoie à un village près de Nimègue connu pour avoir été choisi par le bibliothecarius palatii Gerward comme lieu de retraite après son long service à la cour de Louis le Pieux. Karl Glöckner, l’éditeur du Codex, avait jadis suggéré que cette sous-collection aurait pu être créée bien avant le XIIe siècle: l’ayant simplement trouvée dans les archives monastiques, le compilateur aurait décidé de la remployer à l’intérieur de sa propre collection.
Ma communication prend le relais de cette hypothèse. Je présenterai d’abord la fonction du “dossier de Gendt”, tel qu’il existe aujourd’hui, dans le contexte plus large du Codex Laureshamensis. Ensuite, j’essayerai d’utiliser cette version du dossier qui date du XIIe siècle pour reconstruire les versions plus anciennes et les fonctions de cette collection originelle dans le but de reconstituer, autant que possible, le contexte carolingien au sein duquel ce dossier fut compilé.
The following paper was presented at the IMC in Leeds 2014, session 728-b. It does not present an... more The following paper was presented at the IMC in Leeds 2014, session 728-b. It does not present any firm results or conclusions concerning the project, Charlemagne’s Backyard? Rural Society in the Netherlands in the Carolingian Age, which began in 2013. Rather, it introduces this project and offers a critical reflection on the theme of the session, ‘Charters and Databases: Three Projects – Three Solutions’.
Book Reviews by Erik Goosmann
Uploads
Monographs by Erik Goosmann
Vandaag neemt hij het op tegen de christelijke hofmeier Pippijn, de leider van het machtige Frankische rijk. Dit is de dag waarop de Friezen weerstand zullen bieden aan het christelijk imperialisme van de Franken. Maar het liep anders...
Dit is hoe we Redbad (of Radboud) kennen in de populaire verbeelding. De heidense Friese leider die het opnam tegen het machtige Frankische rijk en de groeiende invloed van het christendom. Een vorst die streed voor de Friese vrijheid. En zo wordt hij, min of meer, ook beschreven in de historische bronnen. Er is alleen iets met die bronnen aan de hand. Ze zijn allemaal (veel) later opgeschreven dan de gebeurtenissen die ze beschrijven. En uitsluitend door zijn politieke en religieuze tegenstanders. De Frankische kronieken en heiligenlevens hebben van Redbad als het ware een karikatuur gemaakt. Dat is problematisch als je de geschiedenis wilt reconstrueren. Maar dat betekent niet dat er niets te vertellen valt, integendeel. Door deze teksten in hun context te plaatsen en hun politieke boodschap te ontcijferen, wordt het mogelijk om mens en beeldvorming van elkaar te scheiden en krijgen we een beter beeld van wie Redbad was.
In dit boek willen we benadrukken wat we wél kunnen zeggen over Redbad. We beschrijven hoe de middeleeuwse auteurs omgingen met hun recente geschiedenis en hoe zij het verleden gebruikten en inzetten voor hun eigen doelen. Daarmee zullen we niet alleen een tipje oplichten van de sluier van het werk van gespecialiseerde historici, maar bieden we ook inzicht in hoe het tijdloze mechanisme van het gebruik en misbruik van het verleden ons beeld van de geschiedenis kleurt. Met als resultaat een fascinerend, spannend en meeslepend verhaal over een Friese held.
Papers by Erik Goosmann
Conference Presentations by Erik Goosmann
Within the broader scope of the research project Charlemagne’s Backyard. Rural society in the Netherlands in the Carolingian Age, my own research focusses on strategies of (monastic) property accumulation and management in the Carolingian Low Countries (c. 750-950). Knowledge of this strategic region, located on the fringes of the Carolingian World, is greatly impeded by a lack of ‘administrative sources’. What little has been preserved presents us with a one-sidedly elitist and ecclesiastical perspective. Moreover, most of the extant documents come down to us in younger collections, having been manipulated in order to adapt to a new context, wholly alien from the one in which they were originally produced. In short, before these witnesses can speak to the character of monastic property accumulation in the Carolingian period, they first need to be deconstructed.
The focus in this paper is on the monastery of Lorsch and the property it once claimed in the Carolingian Low Countries. With the monastery’s original archive lost, our only source of information regarding the monastery’s once vast landed wealth is a late twelfth-century property book known as the Codex Laureshamensis diplomaticus. This volume contains c. 3.800 records of (mostly) property donations, of which 34 pertain to property in the Low Countries. As claimed by its preface, the collection was created on the basis of the monastery’s original archive. However, the compiler also admits to having employed various processes of selection and manipulation that effected both the documents’ form and their content. After the Codex’ was completed, maintenance of the original archive is believed to have been neglected to the point that it was lost.
Evidence that Lorsch had claims to property in the Carolingian Low Countries can be found throughout the Codex Laureshamensis. Particularly intriguing, however, is a subset of twenty-two charter notices that seems oddly misplaced within the broader structure of the Codex. This subset, moreover, carries the title ‘On Gendt’ (De Gannita), referring to a settlement close to Nijmegen and known as the place where the bibliothecarius palatii Gerward settled after his retirement from Louis’s court. Karl Glöckner, the editor of the Codex, has suggested that this sub-collection probably pre-dates the twelfth-century compilation: the compiler simply encountered it in the monastery’s archive and decided to reuse it.
It is from this plausible supposition that my paper will depart. I will begin by explaining the function of the ‘Gendt-dossier’, as it currently exists, in the broader context of the Codex Laureshamensis. Next, I will use this twelfth-century version of the Gendt-dossier to ‘reverse-engineer’ the collection’s older versions and functions in an attempt to recover as much as possible of the dossier’s original Carolingian context.
Résumé
Dans le cadre plus large du projet «Charlemagne’s backyard. Rural society in the Netherlands in the Carolingian Age», mon domaine de recherche se concentre sur les stratégies d’accumulation et de gestion du patrimoine (monastique) aux Pays-Bas carolingiens (c. 750-950). L’absence de “sources administratives” a été longtemps considérée comme un obstacle insurmontable à une connaissance satisfaisante de cette région stratégique, qui se trouvait à la périphérie du monde carolingien. Les documents peu nombreux qui ont été préservés nous offrent une représentation biaisée, élitiste et ecclésiastique. De plus, la large majorité des sources conservées nous est parvenue dans des collections plus récentes, dans lesquelles ces documents furent réorganisés dans un contexte entièrement différent par rapport à celui dans lequel ils avaient été produits. En somme, pour que ces sources puissent nous informer sur l’accumulation du patrimoine ecclésiastique à l’époque carolingienne, il faut d’abord les déconstruire.
Cette communication se concentre sur le monastère de Lorsch et, plus particulièrement, sur les propriétés qu’il revendiquait aux Pays-Bas carolingiens. Les anciennes archives du monastère étant perdues, notre seule source d’informations sur le riche patrimoine monastique pendant la période du haut Moyen Âge est un cartulaire du XIIe siècle connu sous le nom de Codex Laureshamensis Diplomaticus. Le cartulaire contient environ 3.800 documents qui enregistrent, pour la plupart, des donations de propriétés, dont 34 concernent des terres aux Pays-Bas. D’après la préface, cette collection aurait été créée à partir des archives originales du monastère. Toutefois, le compilateur déclare aussi avoir procédé via des opérations de sélection et de manipulation, ce qui affecta la forme et les contenus des documents. Suite à l’achèvement du Codex, la conservation des archives originales fut si négligée qu’elles n’ont pas survécu.
Le Codex Laureshamensis nous offre de nombreux témoignages de propriétés revendiquées par le monastère de Lorsch aux Pays-Bas carolingiens. Un groupe de vingt-deux notices de transactions patrimoniales se révèle particulièrement intéressant puisqu’il est étrangement mal placé dans la structure générale du Codex. De plus, ce groupe est identifié par le titre “de Gendt” (De Gannita) qui renvoie à un village près de Nimègue connu pour avoir été choisi par le bibliothecarius palatii Gerward comme lieu de retraite après son long service à la cour de Louis le Pieux. Karl Glöckner, l’éditeur du Codex, avait jadis suggéré que cette sous-collection aurait pu être créée bien avant le XIIe siècle: l’ayant simplement trouvée dans les archives monastiques, le compilateur aurait décidé de la remployer à l’intérieur de sa propre collection.
Ma communication prend le relais de cette hypothèse. Je présenterai d’abord la fonction du “dossier de Gendt”, tel qu’il existe aujourd’hui, dans le contexte plus large du Codex Laureshamensis. Ensuite, j’essayerai d’utiliser cette version du dossier qui date du XIIe siècle pour reconstruire les versions plus anciennes et les fonctions de cette collection originelle dans le but de reconstituer, autant que possible, le contexte carolingien au sein duquel ce dossier fut compilé.
Book Reviews by Erik Goosmann
Vandaag neemt hij het op tegen de christelijke hofmeier Pippijn, de leider van het machtige Frankische rijk. Dit is de dag waarop de Friezen weerstand zullen bieden aan het christelijk imperialisme van de Franken. Maar het liep anders...
Dit is hoe we Redbad (of Radboud) kennen in de populaire verbeelding. De heidense Friese leider die het opnam tegen het machtige Frankische rijk en de groeiende invloed van het christendom. Een vorst die streed voor de Friese vrijheid. En zo wordt hij, min of meer, ook beschreven in de historische bronnen. Er is alleen iets met die bronnen aan de hand. Ze zijn allemaal (veel) later opgeschreven dan de gebeurtenissen die ze beschrijven. En uitsluitend door zijn politieke en religieuze tegenstanders. De Frankische kronieken en heiligenlevens hebben van Redbad als het ware een karikatuur gemaakt. Dat is problematisch als je de geschiedenis wilt reconstrueren. Maar dat betekent niet dat er niets te vertellen valt, integendeel. Door deze teksten in hun context te plaatsen en hun politieke boodschap te ontcijferen, wordt het mogelijk om mens en beeldvorming van elkaar te scheiden en krijgen we een beter beeld van wie Redbad was.
In dit boek willen we benadrukken wat we wél kunnen zeggen over Redbad. We beschrijven hoe de middeleeuwse auteurs omgingen met hun recente geschiedenis en hoe zij het verleden gebruikten en inzetten voor hun eigen doelen. Daarmee zullen we niet alleen een tipje oplichten van de sluier van het werk van gespecialiseerde historici, maar bieden we ook inzicht in hoe het tijdloze mechanisme van het gebruik en misbruik van het verleden ons beeld van de geschiedenis kleurt. Met als resultaat een fascinerend, spannend en meeslepend verhaal over een Friese held.
Within the broader scope of the research project Charlemagne’s Backyard. Rural society in the Netherlands in the Carolingian Age, my own research focusses on strategies of (monastic) property accumulation and management in the Carolingian Low Countries (c. 750-950). Knowledge of this strategic region, located on the fringes of the Carolingian World, is greatly impeded by a lack of ‘administrative sources’. What little has been preserved presents us with a one-sidedly elitist and ecclesiastical perspective. Moreover, most of the extant documents come down to us in younger collections, having been manipulated in order to adapt to a new context, wholly alien from the one in which they were originally produced. In short, before these witnesses can speak to the character of monastic property accumulation in the Carolingian period, they first need to be deconstructed.
The focus in this paper is on the monastery of Lorsch and the property it once claimed in the Carolingian Low Countries. With the monastery’s original archive lost, our only source of information regarding the monastery’s once vast landed wealth is a late twelfth-century property book known as the Codex Laureshamensis diplomaticus. This volume contains c. 3.800 records of (mostly) property donations, of which 34 pertain to property in the Low Countries. As claimed by its preface, the collection was created on the basis of the monastery’s original archive. However, the compiler also admits to having employed various processes of selection and manipulation that effected both the documents’ form and their content. After the Codex’ was completed, maintenance of the original archive is believed to have been neglected to the point that it was lost.
Evidence that Lorsch had claims to property in the Carolingian Low Countries can be found throughout the Codex Laureshamensis. Particularly intriguing, however, is a subset of twenty-two charter notices that seems oddly misplaced within the broader structure of the Codex. This subset, moreover, carries the title ‘On Gendt’ (De Gannita), referring to a settlement close to Nijmegen and known as the place where the bibliothecarius palatii Gerward settled after his retirement from Louis’s court. Karl Glöckner, the editor of the Codex, has suggested that this sub-collection probably pre-dates the twelfth-century compilation: the compiler simply encountered it in the monastery’s archive and decided to reuse it.
It is from this plausible supposition that my paper will depart. I will begin by explaining the function of the ‘Gendt-dossier’, as it currently exists, in the broader context of the Codex Laureshamensis. Next, I will use this twelfth-century version of the Gendt-dossier to ‘reverse-engineer’ the collection’s older versions and functions in an attempt to recover as much as possible of the dossier’s original Carolingian context.
Résumé
Dans le cadre plus large du projet «Charlemagne’s backyard. Rural society in the Netherlands in the Carolingian Age», mon domaine de recherche se concentre sur les stratégies d’accumulation et de gestion du patrimoine (monastique) aux Pays-Bas carolingiens (c. 750-950). L’absence de “sources administratives” a été longtemps considérée comme un obstacle insurmontable à une connaissance satisfaisante de cette région stratégique, qui se trouvait à la périphérie du monde carolingien. Les documents peu nombreux qui ont été préservés nous offrent une représentation biaisée, élitiste et ecclésiastique. De plus, la large majorité des sources conservées nous est parvenue dans des collections plus récentes, dans lesquelles ces documents furent réorganisés dans un contexte entièrement différent par rapport à celui dans lequel ils avaient été produits. En somme, pour que ces sources puissent nous informer sur l’accumulation du patrimoine ecclésiastique à l’époque carolingienne, il faut d’abord les déconstruire.
Cette communication se concentre sur le monastère de Lorsch et, plus particulièrement, sur les propriétés qu’il revendiquait aux Pays-Bas carolingiens. Les anciennes archives du monastère étant perdues, notre seule source d’informations sur le riche patrimoine monastique pendant la période du haut Moyen Âge est un cartulaire du XIIe siècle connu sous le nom de Codex Laureshamensis Diplomaticus. Le cartulaire contient environ 3.800 documents qui enregistrent, pour la plupart, des donations de propriétés, dont 34 concernent des terres aux Pays-Bas. D’après la préface, cette collection aurait été créée à partir des archives originales du monastère. Toutefois, le compilateur déclare aussi avoir procédé via des opérations de sélection et de manipulation, ce qui affecta la forme et les contenus des documents. Suite à l’achèvement du Codex, la conservation des archives originales fut si négligée qu’elles n’ont pas survécu.
Le Codex Laureshamensis nous offre de nombreux témoignages de propriétés revendiquées par le monastère de Lorsch aux Pays-Bas carolingiens. Un groupe de vingt-deux notices de transactions patrimoniales se révèle particulièrement intéressant puisqu’il est étrangement mal placé dans la structure générale du Codex. De plus, ce groupe est identifié par le titre “de Gendt” (De Gannita) qui renvoie à un village près de Nimègue connu pour avoir été choisi par le bibliothecarius palatii Gerward comme lieu de retraite après son long service à la cour de Louis le Pieux. Karl Glöckner, l’éditeur du Codex, avait jadis suggéré que cette sous-collection aurait pu être créée bien avant le XIIe siècle: l’ayant simplement trouvée dans les archives monastiques, le compilateur aurait décidé de la remployer à l’intérieur de sa propre collection.
Ma communication prend le relais de cette hypothèse. Je présenterai d’abord la fonction du “dossier de Gendt”, tel qu’il existe aujourd’hui, dans le contexte plus large du Codex Laureshamensis. Ensuite, j’essayerai d’utiliser cette version du dossier qui date du XIIe siècle pour reconstruire les versions plus anciennes et les fonctions de cette collection originelle dans le but de reconstituer, autant que possible, le contexte carolingien au sein duquel ce dossier fut compilé.