Location via proxy:   [ UP ]  
[Report a bug]   [Manage cookies]                
Inhoudsopgave Colofon TMA 60, 2019 30ste jaargang Prijs los nummer: €15,- (normaal €12,-) Het Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie is een onafhankelijk tijdschrift dat aandacht besteedt aan actueel archeologisch onderzoek in de mediterrane wereld, in het bijzonder verricht vanuit Nederland en België. Bijdragen van lezers kunnen al dan niet verkort door de redactie worden geplaatst. TMA verschijnt twee keer per jaar. Opgave kan schriftelijk of via onze website. Een abonnement kost €20,-. Studenten betalen €15,- (onder vermelding van studentnummer). Het abonnement loopt van 1 januari tot en met 31 december en wordt automatisch verlengd, tenzij een maand van tevoren schriftelijk is opgezegd. Adres: Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie Poststraat 6 9712 ER Groningen Bankgegevens: Stichting ter Ondersteuning Oudheidkundig Onderzoek IBAN: NL14INGB0005859344 BIC: INGBNL2A KvK: 41014777 TMA online: – tijdschrift@mediterrane-archeologie.nl – mediterrane-archeologie.nl – rug.academia.edu/ TMATijdschriftvoorMediterraneArcheologie – facebook.com/mediterranearcheologie Redactie: Remco Bronkhorst (hoofdredacteur), Fleur Dijkstra, Tamara Dijkstra, Jord Hilbrants, Merit Hondelink, Rian Lenting, Fardau Mulder, Yannick de Raaff, Iris Rom, Pim Schievink, Caroline van Toor, Theo Verlaan, Mirjam de Vries, Evelien Witmer. Met dank aan Platform Argos Voor meer informatie: www.platformargos.nl Proofreader English papers: Annette Hansen Adviesraad: Prof. dr. P.A.J. Attema (RUG) Prof. dr. G.J.M.L. Burgers (VU) Prof. dr. R.F. Docter (UGent) Prof. dr. E.M. Moormann (RU) Prof. dr. J. Poblome (KULeuven) Dr. W.D.J. van de Put (NIA) Dr. T.D. Stek (KNIR) Prof. dr. M.J. Versluys (UL) Dr. G.J.M. van Wijngaarden (UvA) Ontwerp omslag: Susanne Manuel Opmaak binnenwerk: Hannie Steegstra TMA komt tot stand in samenwerking met Barkhuis Publishing, Eelde ISSN 0922-3312 81999/SOOO Artikelen De geschiedenis van de Nederlandse en Belgische archeologie in het mediterrane gebied, het begin van een debat Martijn Eickhoff 1 “Overblyfselen van kunst en beeldhouwwerk”– 19de-eeuwse archeologische expedities naar het Middellandse Zeegebied Ruurd Binnert Halbertsma 6 De archeologische collectie van de Universiteit Utrecht Floris van den Eijnde & Alma Kant 12 Een prehistoricus in een Klassieke Wereld. Hendrik Leopold (1877-1950) aan het Nederlands Historisch Instituut te Rome Jonas Danckers & Laurien de Gelder 19 Van klassieke naar mediterrane archeologie: de ‘protohistoric turn’ in Groningen Wieke de Neef & Peter Attema 27 Archeologie als culturele diplomatie? Ranuccio Bianchi Bandinelli in Nederland Asker Pelgrom 37 Emilie Haspels’ Griekse jaren Filiz Songu 47 The archaeological expeditions of Jan Willem Salomonson in Tunisia and Algeria (1960-1972) Carina Hasenzagl, Andrea Perugini, Karen Ryckbosch & Roald Docter 54 Nederlandse archeologie in het Middellandse Zeegebied en het Nabije Oosten. Ontwikkelingen in organisatie, beleid en financiering Gert Jan van Wijngaarden 60 Een ‘vergeten’ opgraving uit 1956: de Grieks-Nederlandse expeditie op Kreta Bart Wagemakers 72 Tussen de Apennijnen en de Adriatische zee. Enkele beschouwingen omtrent twee decennia van Gents archeologisch veldwerk in de Marken Frank Vermeulen 81 Satricum, veertig jaar archeologisch onderzoek Marijke Gnade 88 30 jaar Vlaams archeologisch onderzoek op de Balearen Guy De Mulder & Mark Van Strydonck 99 Nederlands onderzoek in het antieke Klazomenai aan de westkust van Turkije René van Beek 107 → TMA 60 (2019) Artikelen (vervolg) Reflecteren op 25 jaar archeologisch prospectieonderzoek in het studiegebied van Sagalassos (Zuidwest-Turkije) Ralf Vandam, Eva Kaptijn & Jeroen Poblome 115 Materiële cultuur of cultuur van het materiële? Terugblik en visie op materiaalstudie binnen het Sagalassos Project Dries Daems & Philip Bes 124 Recensies Edition Antiker Landwirtschaftlicher Werke in Arabischer Sprache. Band 1: Prolegomena Annette M. Hansen 130 Mediterranean Connections. Maritime Transport Containers and Seaborne Trade in the Bronze and Early Iron Ages Yftinus van Popta 133 From Cooking Vessels to Cultural Practices in the Late Bronze Age Aegean Francesca Ippolito 135 Communities in Transition. The Circum-Aegean Area During the 5th and 4th Millennia BC Theo Verlaan 138 The Economic Integration of Roman Italy. Rural Communities in a Globalising World Jesús García Sánchez 141 Introducties op lopend onderzoek Een Eldorado in het Middellandse Zeegebied: nieuwe trends in Byzantijnse en Osmaanse archeologie Joanita Vroom 144 Archaeology of archaeology at Troy Vita Gerritsen, Nina Magdelijns, Bart Rendering, Fleur van der Sande, Ailbhe Turley & Gert Jan van Wijngaarden 145 Stedelijke marktgebouwen en hun rol in het economisch leven in Hellenistisch en Romeins Klein-Azië Dorien Leder-Slotman 146 De ont-wikkeling van de verbeelding in prehistorisch Griekenland Theo Verlaan 147 The early roots of Latium’s economy. The symbiosis between urban and rural landscape Remco Bronkhorst 148 Satricum, veertig jaar archeologisch onderzoek Marijke Gnade Satricum, 40 years of archaeological research Abstract. In 2017 ancient Satricum (Lazio, Italy) has been subject of 40 years of scientific archaeological research. Reflections on this long-time research generally are focussed on the archaeological discoveries and their interpretations. At the same time the long existence of the project offers possibilities for an historical overview of the organizational and bureaucratic practices related to archaeological research in the Mediterranean area. In this article a first step is taken towards an historical research of archaeological practices in the Mediterranean: what goes with it and in what way has it influenced the choices that were made and the knowledge that has been acquired. Het antieke Satricum (Lazio, Italië) is in 2017 40 jaar lang onderwerp van wetenschappelijk onderzoek geweest. Reflecties op dit langlopende onderzoek richten zich vooral op de inhoudelijke resultaten. De lange duur van het project leent zich echter ook goed voor een historisch overzicht van de organisatorische en bureaucratische praktijken die komen kijken bij het opgraven in het mediterrane gebied. In deze bijdrage wordt een aanzet gegeven voor historisch onderzoek naar de opgraving in de mediterrane praktijk: wat komt hierbij kijken en hoe is dat van invloed op keuzes en vervolgens kennis? Het begin De aanleiding voor een archeologische opgraving kan vele redenen hebben, variërend van puur wetenschappelijke interesse tot een ‘noodopgraving’ ter behoud van bedreigd archeologisch erfgoed. Die laatste reden vormde ook de belangrijkste aanleiding voor de opgravingen in Satricum, ruim 40 jaar geleden. Conrad Stibbe, archeoloog en vicedirecteur van het Nederlands Instituut te Rome (NIR), had vanuit het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) een klein opgravingsbudget ter beschikking en wilde dat graag besteden aan een van de vele noodopgravingen die de stadsuitbreiding van Rome met zich meebracht. Op zijn brief aan het net opgerichte Comitato per l’Archeolo1 gia Laziale, waarin hij voorstelde een kleine opgraving uit te willen voeren, ontving hij tot zijn niet geringe verbazing het voorstel om het onderzoek in de fameuze site Satricum op te pakken (zie figuur 1 en 2). Deze preRomeinse nederzetting, gelegen in het dorp Le Ferriere (ca. 55 km ten zuiden van Rome), was eind 19de en begin 20ste eeuw onderwerp van grootschalig Italiaans archeologisch onderzoek geweest, maar sindsdien eigenlijk in 88 vergetelheid geraakt. Illegale graafactiviteiten, maar vooral ook moderne landbouwmethoden vormden een acute bedreiging voor de antieke resten die nauwelijks gepubliceerd waren. Op 12 mei 1977 bezocht Stibbe in gezelschap van dott.ssa Maria L. Veloccia Rinaldi, Soprintendente van de archeologische dienst voor oudheden van Latium, de akropolis van Satricum. Verscholen onder dik struikgewas moest daar de tempel van Mater Matuta liggen. Stibbe had grote twijfels of hij het aanbod van het Comitato wel zou moeten aannemen − gezien het belang van de site en de niet te onderschatten omvang van een dergelijk onderzoek − maar hij liet zich uiteindelijk over2 halen tot een eerste verkennend onderzoek. Het werd het begin van de langstlopende Nederlandse opgraving in het mediterrane gebied die gekenmerkt zou worden door talloze spectaculaire ontdekkingen, maar ook door lastige organisatorische situaties en meningsverschillen die dergelijke projecten nu eenmaal eigen zijn. Alom bekend is de vondst van de Lapis Satricanus, een tweeregelige Archaïsch Latijnse inscriptie op een tufstenen sokkel, al op de 13de dag van de eerste campagne die op 1 oktober 1977 van start ging (zie figuur 3). Een klein ploegje van Nederlandse archeologen, waaronder Marianne Maaskant-Kleibrink van de Rijksuniversiteit 3 4 Groningen (RUG), Arnold Beijer namens het NIR en 5 Barbara Heldring, geassisteerd door enkele studenten en Italiaanse werkkrachten, had een begin gemaakt met de schoonmaak van de tempelresten en daar lag hij, weggestopt tussen de fundamenten als bouwblok herge6 bruikt. De vondst van de Lapis Satricanus was zo opzienbarend dat er direct een internationaal Incontro di studio georganiseerd werd door het eerdergenoemde Comitato per l’Archeologia Laziale. Dit eerste incontro legde de basis Satricum, veertig jaar archeologisch onderzoek Marijke Gnade Figuur 1. De brief van Coen Stibbe aan het Comitato per l’Archeologia Laziale met het verzoek een opgraving te mogen uitvoeren (Satricumarchief UvA). voor een hierna jaarlijks terugkerend congres van de Archeologia Laziale waarop de nieuwste resultaten van het archeologisch onderzoek in Rome en Latium Vetus bekend werden gemaakt. De ontdekking van de Lapis en het wetenschappelijk belang van de vondst waren de reden dat er toch weer een tweede campagne werd georganiseerd met als doel de verdere schoonmaak van de tempelfundamenten, 89 TMA 60 (2019) Figuur 2. Het antwoord van Massimo Pallottino op de brief van Coen Stibbe (Satricum-archief UvA). 90 Satricum, veertig jaar archeologisch onderzoek Marijke Gnade Figuur 3. Coen Stibbe bij de Lapis Satricanus in de kelders van het NIR, november 1977 (Satricum-archief UvA). Figuur 4. Jos de Waele voor zonsopgang aan het werk op de akropolis, zomer 1979 (Satricumarchief UvA). hetgeen geschiedde. De tempelresten konden nu geanalyseerd worden en vergeleken met de observaties van de Italiaanse opgravers. Hiervoor werd Jos de Waele, archeoloog van de Katholieke Universiteit Nijmegen en 7 specialist in tempelarchitectuur, gevraagd. De Waele (zie figuur 4) en zijn team behoorden tot de vele specialisten die door Stibbe in die eerste jaren van het onderzoek werden uitgenodigd voor hun specifieke expertise. De Technische Hogeschool Delft werd gevraagd een hoogtelijnenkaart van het gebied van Satricum te vervaardigen en de opgegraven resten van de tempels op de akropolis in te meten. Tevens werden contacten gelegd met de geoloog Jan Sevink en Wil Groenmanvan Waateringe van de Universiteit van Amsterdam voor het bodemkundig onderzoek van de site, dat werd uitgevoerd door hun beider student Hans Kamermans. Tonnie Arnoldus-Huyzendveld verrichtte het onderzoek naar de voorkomende tuftypen van de afzonderlijke 91 TMA 60 (2019) bouwblokken van de fundamenten van de opeenvolgende tempels. Marianne Maaskant-Kleibrink wist daarnaast het Biologisch-Archeologisch Instituut (BAI) van de RUG te interesseren voor het botanisch onderzoek. Om de werkzaamheden van de opgravingsteams van het NIR en de RUG wat soepeler te laten verlopen, werd na de tweede campagne overeengekomen een subconcessie te verlenen aan Marianne Maaskant en haar team voor de opgraving van een specifiek deel van de akropolis. Voortaan zouden de teams in verschillende perioden in Satricum werken. Er werd een zogenaamd gentlemen´s agreement tussen het NIR als officiële concessiehouder en het Archeologisch Instituut van de RUG als subconcessiehouder afgesloten. Het team van Marianne Maaskant richtte zich vervolgens op het zuidwestelijke deel van de akropolis met als eerste onderzoeksdoel de verkenning 8 van de protohistorische nederzetting. Hoewel dit deel van de akropolis grotendeels in kaart was gebracht door de Italiaanse opgravers, kon de heropgraving ervan als uitstekende basis dienen voor verder nederzettingsonderzoek. Voor de uitbreiding van het onderzoek was de kennis van en de aansluiting op de oude opgraving van fundamenteel belang. Hetzelfde uitgangspunt was ook met succes toegepast bij de heropgraving van de tempelresten. Dat onderzoek had niet alleen de Lapis Satricanus opgeleverd, maar tevens nieuwe inzichten verschaft voor de reconstructie van de drie opeenvolgende tempelfases. De financiering van de opgravingen viel grotendeels onder het NIR. Voor de verblijfskosten en reizen van de meeste deelnemers werden jaarlijks zogenaamde reisbeurzen aangevraagd door Stibbe bij het Ministerie van CRM. Bovendien werden er zo nu en dan extra subsidies van de verschillende ministeries verkregen waarmee de campagnes zelf bekostigd konden worden. Verdere ondersteuning kwam van sponsors via de in 1982 opgerichte Stichting Nederlands Studiecentrum voor Latium. De Groningse opgraving ontving subsidie van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek. Het opgravingshuis “La Fornace”, een oude vervallen boerderij van de familie Dominici die eigenaar was van ongeveer de helft van het antieke Satricum, fungeerde in eerste instantie als magazijn en alleen de meest bijzondere vondsten werden naar het NIR gebracht. Vanaf 1985 kwam daar de zogenaamde dispensa bij, een grote opslagruimte in een appartementencomplex aan de voet van de akropolis, dat dankzij de tufstenen ondergrond waarop het gebouwd was zonder problemen de zware cassettes met vondsten kon herbergen. Qua opgravings- en administratiesysteem werd, na invoering van enkele aanpassingen gericht op de Satricaanse situatie, aangehaakt bij het systeem dat toen werd toegepast in de Amerikaanse opgravingen van het antieke Halieis, in de Argolis. In de beginjaren werd er in kleine putjes gegraven, in kwadranten binnen een grid van 5x5 m. De putjes werden echter allengs groter 92 naarmate de opgraving zich uitbreidde en eindigden in open area excavations waarbij de, in de eerste jaren nog gangbare, profieldammen tussen de afzonderlijke putten verdwenen. Het Groningse team (zie de bijdrage van Peter Attema en Wieke de Neef in deze bundel) ontwikkelde zijn eigen opgravingsmethodologie. De jaren 80 In de loop van de jaren 80 kreeg het Satricum-project steeds meer reliëf en bekendheid in de wetenschappelijke wereld. Met name de opgravingen van de nog onaangetaste IJzertijdlagen onder het heiligdom van Mater Matuta, met daarin de resten van de oudste nederzetting en mogelijk die van de vroegste cultus, veroorzaakten veel wetenschappelijke discussie en leidden tot regelmatige bezoeken van illustere collega-archeologen uit Rome (zie figuur 5). Onder hen Giovanni Colonna en Frank Brown, die vanuit hun rijke opgravingservaring adviezen verleenden bij de vele wetenschappelijke vragen die zich voordeden bij de nieuwe ontdekkingen. Hiertoe behoorde ook de vondst van een grafveld dat tijdens illegale opgravingpraktijken van een lokale appassionato in het zuidwesten van het stadsgebied tevoorschijn was gekomen. Terwijl de opgraving op de heuvel werd voortgezet en hier steeds meer resten uit de Archaïsche periode werden blootgelegd, vonden vanaf 1980 urgentieopgravingen plaats in het grafveld. Ruim 200 inhumatiegraven werden in de periode 1980-1987 in kaart gebracht waarvan er 168 werden opgegraven (zie figuur 9 6). Tegelijkertijd ontdekten de Groningse opgravers eenzelfde type grafveld op de akropolis bestaande uit een dertigtal graven. Rondom de grafvelden ontspon zich een heftige wetenschappelijke discussie, met name over de toewijzing van de graven aan de historische Volsken die het antieke Satricum aan het begin van de vijfde eeuw zouden hebben ingenomen en zich er vervolgens gevestigd hadden. Typerend voor deze discussie die vooral gevoerd werd tussen de twee Nederlandse opgravingsteams, waren de twee totaal tegenovergestelde interpretaties van het grafveld: de eerste, een meer historisch gerelateerde van het NIR-team en de tweede, een meer archeologisch gerichte van het RUG-team waarbij de directe relatie met de antieke geschriften zoveel mogelijk werd vermeden. Het tekende het Satricum-project, eigenlijk al vanaf de ontdekking van de Lapis Satricanus, en zou dat tot de meer recente jaren van het onderzoek blijven doen. De vele discussies die in de loop der jaren werden gevoerd richtten zich onder meer op de identificatie van de site als Satricum, maar ook op de naamsverandering van Suessa Pometia naar Satricum die de nederzetting zou hebben ondergaan aan het eind van de zesde eeuw voor 10 Christus. Punten van discussie vormden ook de aanvang van de permanente huttenbewoning op de heuvel en de reconstructies en dateringen van de tempelgebouwen en de daaraan gerelateerde interpretatie van de oudste Satricum, veertig jaar archeologisch onderzoek Marijke Gnade Figuur 5. Barbara Heldring tijdens de opgraving van de IJzertijdlagen onder de tempels, 1983 (Satricumarchief UvA). cultusfase in de vorm van een hut. Verder waren daar de al genoemde toeschrijving van de grafvelden aan Volsken of Latijnen en de interpretatie van een aardewerkdepot 11 bij de tempels als rituele depositie of dumpplaats. Het waren discussies die in de kern een goede illustratie vormen van het verschil in archeologische benadering en interpretatie van de twee teams. Consensus werd meestal niet bereikt, maar het hield de opgravers zeer zeker alert. De Italiaanse collega’s die het a priori vaak oneens zijn met elkaar, roerden zich slechts sporadisch in het discussiecircuit en keken veelal vanaf de zijlijn toe. Voor hen stond de conservering van de site op de eerste plaats. Dat deze taak steeds grotere vormen aannam, moge blijken uit de tweede uitbreiding van het opgravingsgebied. Eveneens in de jaren 80 kwamen andere, niet verwachte antieke resten tevoorschijn, maar nu in het Figuur 6. De eerste campagne in de Zuidwest necropool in 1980 (Satricum-archief UvA). 93 TMA 60 (2019) Figuur 7. Bezoek van de staf van het Rijksmuseum van Oudheden ter voorbereiding van de Satricumtentoonstelling in Leiden. Van links naar rechts: Marijke Gnade, Peter Attema en echtgenote, Fréderique Bastet, Hans Snijder en Coen Stibbe (Satricumarchief UvA). 12 noordelijk deel van de nederzetting. Tijdens het egaliseren in 1984 van de laatst overgebleven olijfboomgaard in het gebied ten behoeve van de aanleg van een nieuwe wijngaard kwam er over een groot deel van het terrein Archaïsch muurwerk tevoorschijn, evenals de resten van een Romeinse villa. Ook hier moest dus worden ingegrepen. Dit had echter, in tegenstelling tot de reddingsactie van het grafveld, veel grotere implicaties omdat de eigenaar van het terrein, Dino Santarelli, via zijn vrouw familie was van Giulio Andreotti, de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken en de latere minister-president. Een en ander leidde tot een diplomatieke rel die bijna het voortijdig einde van de Satricum-opgravingen tot gevolg had. Na slechts één campagne in 1984, waarin bleek dat van het antieke stadsgebied van Satricum veel meer bewaard gebleven was dan altijd gedacht, werd het onderzoek door tegenwerking van de eigenaar stopgezet. Het terrein was echter gered van verdere verwoesting en zou in de toekomst een betekenisvolle aanvulling vormen op het lopende archeologische onderzoek. De opgravingen raakten ook meer en meer ingebed in het lokale leven van Le Ferriere en de regio. Er werden diverse activiteiten ontplooid in samenwerking met lokale culturele en politieke instanties. Een daarvan was een grote overzichtstentoonstelling in het kader van de viering van het 50-jarig bestaan van de stad Latina, hoofdstad van de provincie die in 1932 door Mussolini was gesticht. Voor de gelegenheid werd Satricum bestempeld als de antieke hoofdstad van de regio. De tentoonstelling, Satricum, una città latina getiteld, werd geopend door de toenmalige president van de Italiaanse Republiek, Sandro Pertini. Het was een groot succes, niet in de laatste plaats dankzij de hechte samenwerking met 94 het Museum van de Villa Giulia waar Paola Pelagatti de scepter zwaaide. Er kon vrij geselecteerd worden uit de overvolle magazijnen waar de talloze vondsten van de 19de- en begin 20ste-eeuwse Italiaanse opgravingen in Satricum lagen opgeslagen. Eveneens dankzij Pelagatti’s medewerking kregen de Satricum-onderzoekers vrije toegang tot diezelfde magazijnen voor de bestudering en publicatie van de veelal ongepubliceerde vondsten uit 13 de oude opgravingen. Behalve de vele scripties, proefschriften en materiaalpublicaties die in de loop der jaren verschenen, kon hiermee de aansluiting tussen de oude en nieuwe opgravingen steeds beter gerealiseerd worden. In de hierop volgende jaren zouden nog twee andere tentoonstellingen georganiseerd worden: een grote overzichtstentoonstelling in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden (zie figuur 7) en in het Rijksmuseum Kam in 14 Nijmegen (1985-1986) en één in Albano gericht op de ge15 schiedenis van het heiligdom van Mater Matuta (1985). In de jaren 80 kwam ook een andere bijzondere samenwerking van de grond en wel met de provincie Latina. In het kader van Europese integratie werd er vanuit de provincie geld vrijgemaakt voor zogenoemde scholierencampagnes, tijdens welke Nederlandse en Italiaanse middelbareschoolleerlingen kennis konden maken met de archeologische praktijk. In totaal werden drie van dergelijke campagnes georganiseerd (1984-1986) onder leiding van Nederlandse en Italiaans archeologen. De Romeinse villa die eerder van de bulldozers was gered, kon zo worden vrijgemaakt en gedocumenteerd, terwijl op de akropolis het al in 1896 opgegraven en voor de tempels gelegen ‘Hellenistisch’ votiefdepot kon worden heronderzocht (zie figuur 8). Ook hier bleek het belang van de heropgraving van de oudere Italiaanse opgravingen Satricum, veertig jaar archeologisch onderzoek Marijke Gnade Figuur 8. Heropgraving van het ‘Hellenistisch’ votiefdepot, 1989 (Satricum-archief UvA). en tegelijkertijd het grote verschil in doelstelling tussen de 19de- en 20ste-eeuwse opgravingen. Daar waar de 19de-eeuwse opgravingen vooral gericht waren op het verzamelen van zoveel mogelijk spectaculaire vondsten in een zo kort mogelijke tijd, werden de moderne opgravingen vooral gekenmerkt door een wetenschappelijke aanpak die dankzij nieuwe en vaak interdisciplinaire onderzoeksmethoden tot nieuwe interpretaties leidden. Zo kon van het ‘Hellenistisch’ votiefdepot onder meer de oudste aanlegfase als een waterplaats ten tijde van de IJzertijdnederzetting worden vastgesteld met behulp van de precieze stratigrafische analyse van de opeenvolgende gebruikslagen. Ook de zorgvuldige bestudering van het eerder niet als waardevol beschouwde en gefragmenteerde teruggegooide vondstmateriaal leidde tot onverwachte uitkomsten, zoals de uit vele fragmenten gereconstrueerde vaas met opschrift gewijd aan Mater Matuta. De identificatie van het heiligdom en daarmee die van Satricum was hiermee onomstotelijk aangetoond. Zo groeide het Satricum-project uit tot een van de belangrijkste archeologisch projecten in Midden-Italië die, los van de talloze ontdekkingen, gekenmerkt werd door een grote opgravingsintensiteit en continuïteit. In de jaren 80 was het tevens het enige Nederlandse opgravingsproject in het mediterrane gebied waar zowel studenten Klassieke archeologie als studenten prehistorie van alle Nederlandse universiteiten mediterrane opgravingservaring konden opdoen. Honderden streken er in de loop der jaren neer: in tenten op en rond de akropolis, in vervallen huisjes die tot tijdelijke onderkomens werden ingericht of in het lokale lagereschoolgebouw. De jaren 90 Begin jaren 90 ging het project een nieuwe fase in met de pensionering van Stibbe en de bijna gelijktijdige beëindiging van de Groningse opgravingen. Al in 1986, met de beëindiging van de aanstelling van Stibbe aan het KNIR, ontstond een direct probleem ten aanzien van de voortzetting van de verschillende opgravingen in Satricum die nog volop aan de gang waren. Het in de tussentijd tot Koninklijk omgedoopte Nederlands Instituut te Rome zag af van de voortzetting van het project waarna het tijdelijk werd geparkeerd bij het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, waar Stibbe een onderzoeksplaats had gekregen. In 1990, met de daadwerkelijke pensionering van Stibbe, werd het project overgeheveld naar de beide Amsterdamse universiteiten, de VU en de UvA, om uiteindelijk in 1991 definitief onder de verantwoordelijkheid te komen van de UvA. Marijke Gnade, werkzaam als docent Archeologie aan de UvA en al sinds 1980 vaste deelnemer aan de Satricum-opgravingen − eerst als student en later als stafmedewerker − was de meest aangewezen persoon om het Satricum-project voort te zetten. De eerste jaren bleek dit echter een lastige taak door de onuitgesproken tegenwerking van de eerder zo enthousiaste Soprintendente. Alle zeilen, ook de diplomatieke, moesten worden bijgezet om de continuering van de jaarlijkse opgravingsconcessie voor elkaar te krijgen. Over het hoe en waarom van de tegenwerking is natuurlijk veel gespeculeerd, waarbij de succesvolle resultaten van het project in buitenlandse handen zeker een rol moet hebben gespeeld. Maar ook de door de Italianen als weinig respectvol ervaren activiteiten van de Nederlandse 95 TMA 60 (2019) archeologen doemen op, evenals veranderingen op politiek niveau. Na een paar jaar van onzekerheid waarin zowel de eigenaren van de Satricum-terreinen als de verantwoordelijke Soprintendente qua personen wijzigden, kwam het project weer in rustiger vaarwater en ontstond er zelfs een soort samenwerking tussen de verschillende partijen. Het meest zichtbare resultaat hiervan was de plotselinge overkapping van de resten van de tempel van Mater Matuta in 2001. Hiervoor hadden − in dit geval − de Italianen een enorme Europese subsidie weten te verwerven waarmee zij Satricum als archeologisch park wilden ontsluiten. Hoezeer dit initiatief ook te prijzen was, het had zeker ook zijn keerzijde door de enorme hoeveelheid geld die ermee gemoeid was en die natuurlijk aan allerlei strijkstokken bleef hangen. Zo konden het aan de site gekoppelde documentatiecentrum maar ook de geplande restauratieschool niet verwezenlijkt worden omdat het geld op was. De opgravingen gingen intussen gestaag door. Eerst op de akropolis waar steeds meer Archaïsche complexen in beeld kwamen, maar vanaf 2004 alleen nog maar in de eerdergenoemde terreinen van het wijnbedrijf Casale del Giglio, in het noorddeel van het antieke stadsgebied. Onverwachte resten van een monumentale Archaïsche weg die naar de akropolis leidde met aangrenzende gebouwen konden worden opgegraven in de stukken terrein die door de eigenaar − ditmaal betrof het de zoon – ter beschikking werden gesteld voor archeologisch onderzoek. De archeologen werkten soms letterlijk achter de ploeg aan. Behalve de resten van de Archaïsche stad, leverde het onderzoek ook nog een derde grafveld op, vergelijkbaar met de eerdergenoemde twee begraafplaatsen. Er ontstond een unieke samenwerking waarbij het wijnbedrijf niet alleen toegang verschafte aan de archeologen maar het Satricum-project ook financieel en logistiek ondersteunde. Deze samenwerking duurt tot heden voort. Als hoogtepunt van de laatste jaren kan de opening van een semipermanente tentoonstelling over de opgravingen in Satricum genoemd worden. Deze tentoonstelling – wederom een getuigenis van de samenwerking van alle partijen – opende op 11 juni 2014 zijn deuren in de 16 oude ijzerverwerkingsfabriek van Le Ferriere. Op deze dag van de Matralia, de feesten van Mater Matuta, verzamelde zich bijna iedereen (of een vertegenwoordiger ervan) die ooit een rol had gespeeld in de lange geschiedenis van de opgravingen. Middels een selectie van ruim 750 vondsten werd een diachroon overzicht geboden van de toen 35-jarige opgravingen en de hierin blootgelegde 700 jaar geschiedenis van de nederzetting. Zowel de tentoonstelling die elk jaar weer wordt geprolongeerd als de akropolis met zijn overkapte tempelresten vormen de laatste jaren het middelpunt van historische evenementen, zoals Coriolanus van Shakespeare, uitgevoerd door lokale auteurs en musici. Onderwijl gaat het 96 archeologisch onderzoek door, waarbij allerlei drone-toepassingen en 3D-reconstructies intussen hun intrede hebben gedaan. Bovenstaand betoog schetst in grote lijnen hoe een archeologisch onderzoek, dat als bescheiden noodopgraving begon, kon uitgroeien tot een wetenschappelijk 17 project van onverwachte omvang en duur. Circa 40 procent van de antieke stad is intussen in kaart gebracht. De oorspronkelijke reden waarom het project in 1977 begon is nog steeds actueel: in 2017 werd in een onbewaakt ogenblik een gasleiding dwars door de Archaïsche muren in het stadsgebied gegraven. In de directe omgeving van Satricum vinden bovendien elk jaar weer illegale nivelleringen van het oorspronkelijke landschap plaats. Hoe lang het project nog zal voortduren is, gezien de bezuinigingen binnen de archeologie aan de Nederlandse universiteiten, moeilijk te voorspellen. Aan Satricum zelf zal het niet liggen. De site is fundamenteel voor onze kennis van de pre-Romeinse archeologie in Centraal-Italië en biedt nog talloze mogelijkheden die kennis uit te breiden. Literatuur Attema, P.A.J., Euwe-Beaufort, J. & Gnade, M. 1985, Nieuw licht op een oude stad. Italiaanse en Nederlandse opgravingen in Satricum, Tentoonstellingscatalogus LeidenNijmegen, Trio Den Haag, Den Haag. Chiarucci, P. & Gizzi, T. (red.) 1985, Area Sacra di Satricum. Tra scavo e restiuzione, Tentoonstellingscatalogus Museo Civico Albano, Rome. De Waele, J. 1981, “I templi della Mater Matuta di Satricum”, Mededelingen van het Nederlands Historisch Instituut te Rome, vol. 43, pp. 7-68. Bouma, J.W. 1996, Religio votiva: the archaeology of Latial votive religion, the 5th-3rd c. BC votive deposit south-west of the main temple at Satricum (Borgo Le Ferriere), PhD thesis, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen. Gnade, M. 1992, The Southwest Necropolis of Satricum. Excavations 1981-1986, Thesis Publishers, Amsterdam. Gnade, M. 2002, Satricum in the Post-Archaic period. A case study of the interpretation of archaeological remains as indicators of ethno-cultural identity, Peeters, Leuven. Gnade, M. (red.) 2007, Satricum. Trenta anni di scavi olandesi, Tentoonstellingscatalogus, Le Ferriere, Amsterdams Archeologisch Centrum, Amsterdam. Gnade, M. 2014, “I Volsci: prospettiva archeologica” in Entre archéologie et histoire: dialogues sur divers peuples de l’ Italie préromaine: E pluribus unum? L’Italie, de la diversité préromaine à l’unité augustéenne 1 (Études genevoises sur l’Antiquité 2), (red.) M. Aberson, M.C. Biella, M. Di Fazio & M. Wullschleger, pp. 259-277. Gnade, M. 2016, “Le fortificazione arcaiche dell’antica Satricum. Indagini archeologiche nell’area urbana inferiore” in Le fortificazione arcaiche de Latium vetus e dell’ Etruria meridionale (IX-VI sec. a.C.). Stratigrafia, cronologia e urbanizzazione. Atti delle Giornate di Studio Roma, Satricum, veertig jaar archeologisch onderzoek Academia Belgica (19-20 settembre 2013), (red.) P. Fontaine & S. Helas, pp. 213-231. Gnade, M. 2017, “Satricum in the Age of Tarquinius Superbus: cambiando prospettiva”, Atti Convegno Internazionale Scuola Britannica Roma (Rome, 09-11-2013), Supplement BABESCH, Leuven, pp. 249-258. Gnade, M. & Stobbe, J. 2012, “Riflessioni sul santuario di Mater Matuta sull’acropoli di Satricum alla luce delle recenti scoperte archeologiche”, in Ostraka, Volume speciale Sacra Nominis Latini. I santuari del Lazio arcaico e repubblicano (Atti del Convegno Roma, 19-21 febbraio 2009), pp. 453-463. Knoop, R. 1987, Antefixa Satricana. Sixth-century architectural terracottas from the sanctuary of Mater Matuta at Satricum (Le Ferriere), Van Gorcum, Assen/Maastricht. Lulof, P. 1996, The ridge-pole statues from the Late-Archaic temple at Satricum, Thesis Publishers, Amsterdam. Maaskant-Kleibrink, M. 1987, Settlement excavations at Borgo Le Ferriere “Satricum”. Vol. 1: The campaigns 1979, 1980, 1981, Forsten, Groningen. Maaskant-Kleibrink, M. 1992, Settlement excavations at Borgo Le Ferriere “Satricum”. Vol. II: The campaigns 1983, 1985 and 1987, Forsten, Groningen. Stibbe, C.M. 1987, “Satricum e Pometia: due nomi per la stessa città?”, Mededelingen van het Nederlands Historisch Instituut te Rome, vol. 47, pp. 7-16. Stibbe, C.M., Colonna, G., de Simone, C., Versnel, H.S. & Pallottino, M. 1980, Lapis Satricanus. Archaeological, epigraphical, linguistic and historical aspects of the new inscription from Satricum, Staatsuitgeverij, ’s Gravenhage. Stibbe, C.M., Stoop, M.W., Marzolff, P., Annis, M.B. & Beijer, A.J. 1979, “Un castelluccio medievale sul Monte Argentario. Rapporto su uno scavo in località “I Mulini” presso Porto Ercole eseguito nel 1976 dall’Istituto olandese di Roma”, Mededelingen van het Nederlands Historisch Instituut te Rome, vol. 41, pp. 67-138. Waarsenburg, D.J. 1995, The Northwest Necropolis of Satricum. An Iron Age cemetery in Latium Vetus, Thesis Publishers, Amsterdam. Waarsenburg, D.J. 1997, “Un secolo di studi su Satricum: saggio di ricerca bibliografica”, Mededelingen van het Nederlands Instituut te Rome, vol. 56, pp. 1-50. Waarsenburg, D.J. 1998, Satricum. Cronaca di uno scavo, Palombi Editori, Rome. Marijke Gnade verbonden is geweest, eerst als student en vanaf 1984 als stafmedewerkster. Eindnoten 1 Het Comitato per l’Archeologia Laziale werd op 13 november 1975 opgericht en had als doel de redding van de oudheden van Rome en Latium. In het comité hadden behalve Massimo Pallottino, die als voorzitter optrad, de belangrijkste archeologische autoriteiten van Rome en Lazio zitting en enkele vertegenwoordigers van de buitenlandse instituten, waaronder ook Coen Stibbe. 2 Met name de directeur van het Nederlands Instituut, prof. dr. H. Schulte Nordholt, drong er bij Stibbe op aan toch vooral eerst een verkennende campagne te organiseren voordat hij een definitief besluit zou nemen. Voor veel van de informatie uit de eerste jaren van het onderzoek in Satricum heb ik gebruik kunnen maken van het uitgebreide archief van Stibbe dat hij als functionaris van het NIR bijhield. Tevens bestaat er een boekje met zijn persoonlijke herinneringen aan de opgraving van Satricum dat in 2005 in kleine oplage is gedrukt en uitgegeven. 3 Marianne Maaskant-Kleibrink verving de op het laatste moment ziek geworden freule dr. Maria W. Stoop die in eerste instantie door Stibbe gevraagd was de opgravingen in Satricum te leiden. Stoop had al in het voorgaande jaar op uitnodiging van Stibbe een korte opgraving geleid naar de vermeende antieke resten onder het buitenverblijf “De Witte Olifant” van koningin Juliana, nabij Porto Ercole. Zie Stibbe et al. 1979. 4 Arnold Beijer zou na deze campagne, intussen werkzaam als docent bij de RUG, vaste medewerker worden in het team van Marianne Maaskant. 5 Barbara Heldring zou van 1981 tot 1990 voor het NIR de taak van veldleidster vervullen. 6 De ontdekking van de Lapis is uitgebreid toegelicht in de editio princeps van de inscriptie die drie jaar na zijn ontdekking gepubliceerd werd door een internationaal team aan specialisten. Zie Stibbe et al. 1980: pp. 21-40. 7 De publicatie van de tempels verscheen in 1981. Zie De Waele 1981. 8 De resultaten van de campagnes 1979, 1980, 1981, 1983, 1985 en 1987 zijn gepubliceerd in Maaskant-Kleibrink 1987 en Maaskant-Kleibrink 1992. 9 Gnade 1992. 10 Stibbe 1987. 11 Voor de publicatie van dit enorme aardewerkdepot zie Bouma 1996. Auteursomschrijving 12 Gnade 2002. Marijke Gnade studeerde in 1984 af aan de VU in Amsterdam bij Johannes Boersma en promoveerde in 2000 aan de UvA bij Herman Brijder op het proefschrift Satricum in the Post-Archaic Period. A Case Study of the Interpretation of Archaeological remains as Indicators of Ethno-Cultural Identity (Leuven 2002). Vanaf 1987 is zij werkzaam als docent archeologie aan de UvA, sinds 1994 als bijzonder hoogleraar Archeologie van pre-Romeinse culturen in Centraal-Italië. Sinds 1990 leidt zij vanuit de UvA de opgravingen in Satricum waaraan zij sinds 1980 13 De belangrijkste 19de-eeuwse collecties die dankzij de bemoeienis van Pelagatti gepubliceerd konden worden zijn de antefixen van het sacellum en de eerste grote tempel (Knoop 1987), de terracotta dakbeelden van de tweede grote tempel (Lulof 1996) en de vondsten en opgravingen van de Noordwest necropool (Waarsenburg 1995). 14 Attema et al. 1985. 15 Chiarucci & Gizzi 1985. 16 Gnade et al. 2007. 97 TMA 60 (2019) 17 In de loop van de ruim 40 jaar onderzoek zijn er talloze publicaties over het onderzoek in Satricum verschenen. Slechts een selectie van de meest belangrijke is hier opgevoerd, terwijl op dit moment gewerkt wordt aan de eindpublicatie van enkele grote en intussen afgesloten deelopgravingen. Voor een overzicht van de tot 1997 verschenen publicaties zie Waarsenburg 1997: pp. 1-55. Van het recentere onderzoek dienen hier nog de congresbijdragen van de laatste jaren genoemd te worden: Gnade & Stobbe 2012 over het heiligdom van Mater Matuta en de omringende gebouwen op de akropolis van Satricum, Gnade 2014 over het tweede grafveld dat aan de Volsken is toegechreven, Gnade 2016 over de archa- 98 ische fortificaties van Satricum en Gnade 2017 over Satricum ten tijde van Tarquinius Superbus. Verder zijn er de jaarlijkse opgravingsverslagen die tussen 1978 tot 1994 gepubliceerd werden in de Archeologia laziale, ook bekend onder de naam Quaderni di archeologia etrusco-italica, uitgegeven door het Comitato per l’Archeologia Laziale onder redactie van Stefania Quilici Gigli. Vanaf 2002 werd de serie nieuw leven ingeblazen door de Soprintendenza per i Beni Archeologici onder de naam Incontri di Studi sul Lazio e la Sabina onder redactie van Giuseppina Ghini. Op Academia.edu staan de meer recentere artikelen.