Location via proxy:   [ UP ]  
[Report a bug]   [Manage cookies]                
Academia.eduAcademia.edu

Wat is Verlichting?

Mark Beumer Geschiedenis/ Europa/ Europa en de Verlichting 2006-2007 s 0619396 Docent: Dhr. dr. R. Ensel Opdracht 3. Was ist Aufklärung? J.I. Israel, Radicale Verlichting. Hoe radicale Nederlandse denkers het gezicht van onze cultuur voorgoed veranderden, Franeker 2005 Jonathan Israel haalt in zijn nieuwe standaardwerk Radicale Verlichting J.I. Israel, Radicale Verlichting. Hoe radicale Nederlandse denkers het gezicht van onze cultuur voorgoed veranderden, Franeker 2005, 1-35. In overleg met mevr. dr. I. Leemans mocht ook de Nederlandse versie gelezen worden. verschillende theorieën over de Verlichting aan. Als eerste noemt hij een standpunt uit de historiografie, dat ervan uitgaat dat de Verlichting een Europees verschijnsel is dat op haar beurt een projectie is van Franse ideeën en intellectuele belangstelling. Een andere benadering die ondersteund wordt door de Engelsen, ziet de Verlichting als een intellectuele heroriëntatie die voornamelijk geïnspireerd werd door Engelse ideeën en wetenschappelijke arbeid, met name van Locke en Newton. Wat betreft de vraag of de Verlichting opgevat moet worden als een holistisch of pluriform begrip, doet recent de stelling opgeld dat het niet om één Verlichting, maar eerder om een stelsel van ‘Verlichtingen’ ging, die wel aan elkaar gerelateerd waren, maar verschillen vertoonden, omdat ze ontstonden in verschillende nationale contexten. Tenslotte is er de laatste tijd ook een tendens te bespeuren waarin onderscheid wordt gemaakt tussen een overheersende, Gematigde Verlichting en een onderstroom met een meer radicaal karakter, zij het dat die onderstroom meestal wordt gezien als niet meer dan een randverschijnsel binnen de Verlichting in haar geheel. Israel heeft bezwaren tegen zowel de idee dat de Verlichting een Frans of Engels uitgangspunt heeft. Een van zijn bezwaren is dat Franse denkers uit de 18e eeuw op grote schaal filosofische en natuurwetenschappelijke ideeën van anderen hebben overgenomen. De ideeën van de Engelse denkers zoals Locke en Newton kregen maar moeilijk ingang in het buitenland, waarbij zij ook aan scherpe kritiek blootgesteld werden. In principe zou men kunnen spreken van plagiaat. Ook het idee dat er verschillende Verlichtingen geweest zijn, stuit bij Israel op kritiek. Deze opvatting kan de tendens versterken het onderwerp te bestuderen in de context van nationale geschiedenis en dat is beslist het verkeerde kader voor een dergelijk internationaal en pan-Europees verschijnsel. Volgens Israel is de Europese Verlichting een ongedeelde, in hoge mate geïntegreerde intellectuele en culturele beweging geweest, die zich weliswaar niet overal gelijktijdig heeft gemanifesteerd, maar die zich overal niet slechts bezighield met gemeenschappelijke intellectuele problemen, maar vaak zelfs met dezelfde boeken en nieuwe inzichten. Deze laatste opmerking is onduidelijk: ‘dezelfde boeken en nieuwe inzichten’. Wordt hier op nieuwe interpretaties gedoeld? Verder spreekt Israel zich met zijn opmerking die zegt dat men niet over de Verlichting mag spreken in een nationale context. Even verderop zegt hij juist dat de Verlichting zich niet overal gelijktijdig gemanifesteerd heeft en dus moet men de conclusie trekken dat de Verlichting een standplaatsgebonden en pluriform karakter kent. Verder kan men als tegenargument aanwerpen dat hij verderop de Verlichting onderverdeelt in Gematigd en Radicaal, geen ondeelbare eenheid dus. De Verlichting (op Europees en wereldniveau) zette niet alleen de aanval in op de wortels van de Europese cultuur in het sacrale, de magie, het koningschap en de hiërarchie, waarbij alle instellingen en ideeën werden geseculariseerd, maar wierp ook heel doelgericht (intellectueel en ook deels in de praktijk) alle rechtvaardiging omver voor de monarchie, de aristocratie, de ondergeschiktheid van de vrouw aan de man, het kerkelijk gezag en de slavernij en ze stelde daarvoor de beginselen van universitaliteit, gelijkheid en democratie in de plaats. Israel, Radicale Verlichting, 11-13 In de late Middeleeuwen en het begin van de Nieuwe Tijd, zo ongeveer tot 1650, was de westerse beschaving grotendeels gebaseerd op een gemeenschappelijke grondslag van geloof, traditie en gezag. Na 1650 daarentegen werd alles, hoe fundamenteel en diepgeworteld ook, ter discussie gesteld in het licht van de filosofie van de rede, en keer op keer werd alles aangevallen of vervangen door scherp afwijkende concepten die voortkwamen uit de ‘nieuwe filosofie’ en uit wat nog steeds met recht kan worden aangeduid als de ‘wetenschappelijke revolutie’. Omstreeks het midden van de 17e eeuw werd Europa, niet slechts overwegend maar zo goed als uitsluitend, gekenmerkt door een cultuur waarin alle discussies over de mens, God en de wereld die het publieke domein bereikten, draaiden om ‘confessionele’ – in dit geval katholieke, lutherse, gereformeerde (calvinistische) of anglicaanse – kwesties en waarin geleerden zich vooral beijverden om vast te stellen welk confessioneel blok het monopolie van de waarheid en een van God gegeven gezagsmandaat bezat. Na 1650 ontwikkelde zich daarentegen over de hele linie een proces van rationaliteit en secularisatie dat in snel tempo de eeuwenoude hegemonie van de theologie op het gebied van de wetenschap omverwierp, een proces dat langzaam maar zeker magie en geloof in het bovennatuurlijke met wortel en al uittrok uit de intellectuele cultuur van Europa, en enkelen ertoe aanspoorden openlijk de gehele erfenis van het verleden ter discussie te stellen – niet alleen de algemeen aanvaarde gedachten over de mens, de samenleving, de politiek en de kosmos, maar ook de geloofwaardigheid van de Bijbel en de christelijke religie, ja zelfs van alle religies. Ibidem, 17-18 Het is duidelijk dat Israel de Verlichting als een exclusief Europees verschijnsel typeert, dat weliswaar mondiale dimensies bevat, maar toch in Europa, in Nederland, ontstaan is met Spinoza. Als men moet spreken over een academisch debat, dan kan met antwoorden dat de wetenschappelijke revolutie hierin voorzag. De wetenschappelijke ontdekkingen leidden onder andere tot een nieuwe wereld- en mensvisie. M. van Os en M. Potjer, Een kennismaking met de geschiedenis van de nieuwe tijd, Bussum 2003, 107 Volgens Israel is er vast en zeker geen andere periode in de geschiedenis van Europa aan te wijzen waarin zo’n fundamentele en beslissende verschuiving in de richting van rationalisatie en secularisatie op alle niveaus is voorgekomen, als de laatste decennia vóór Voltaire (1694). In Engeland had zich in het begin van de 18e eeuw een ware aardverschuiving voorgedaan. In Holland werd in de jaren negentig van de 17e eeuw gedenkpenningen uitgegeven om de dood van Satan en het einde van het geloof in magie en hekserij te vieren. De beslissende publieke actie in Duitsland, gebaseerd op nieuwe filosofische ideeën, die een einde maakte aan het berechten en verbranden van heksen, vond plaats in het eerste decennium van de 18e eeuw. Evenzo, zoals terecht is opgemerkt betreffende de samenleving en cultuur van Venetië, als men zich afvraagt wanneer de beslissende omwenteling plaatsvond die leidde tot het einde van gevallen van tovenarij, het bijna volledige einde van de kerkelijke overheersing van het intellectuele leven, en tot het eerste optreden in het openbaar van vrouwen als gelijk aan mannen in intellect, artistieke gaven en persoonlijke vrijheid, dan was dat in de periode tussen 1700 en 1750. Israel, Radicale Verlichting, 20 De eerste opmerking dat er geen andere periode in de geschiedenis valt aan te wijzen is falsifieerbaar. In het artikel van Bolkestein over de canon wordt namelijk verwezen naar de klassieke Oudheid als ondersteuning van het Verlichtingsprincipe. Dit komt niet helemaal duidelijk uit de verf, maar men zou kunnen betogen dat men reeds in de Griekse Oudheid een Verlichting heeft doorgemaakt. Immers, men heeft eeuwenlang geloofd dat de goden de werkelijkheid geschapen met onder andere daarin de mens en de natuurelementen. In de 5e eeuw v. Chr. treedt de filosofie op die vragen hierbij gaat stellen. Er komt dus een secularising van het wereldbeeld en dus ook van het verstand. Men gaat zelf proberen uit te vinden hoe de werkelijkheid in elkaar steekt. Het argument dat met bepaalde zaken definitief gebroken werd is niet steekhoudend. Het christendom is zeker niet opgehouden te bestaan in zijn historische context, maar zeker niet in de geestelijke houding van mensen. Dit heeft altijd doorgewerkt in de volkscultuur met de idee van heksen en duivels ingesloten. Men kan dus nooit zo stelling van een discontinuïteit spreken van zulke aanwezige verschijnselen. De filosofische twist in Europa vanaf de Vroege Verlichting tot 1750 bleef nooit beperkt tot het intellectuele niveau en zij was nergens ooit een simpel tweegevecht tussen traditionalisten en moderni. De Gematigde Verlichting streefde ernaar om onwetendheid en bijgeloof te overwinnen, verdraagzaamheid te bevorderen en een omwenteling teweeg te brengen op het gebied van ideeën, onderwijs en gedrag, door middel van filosofie, maar wel op zo’n manier dat de elementen van de oude structuren waarvan ze meenden dat ze essentieel waren, werden behouden en veiliggesteld. Zo zou een levensvatbare synthese ontstaan tussen het oude en het nieuwe, tussen de rede en de religie. De Radicale Verlichting daartegen, of ze nu uitging van het atheïsme of van het deïsme, verwierp elk compromis met het verleden en probeerde bestaande structuren geheel weg te vagen. Zij verwierp de schepping zoals die werd geleerd in de joods-christelijke beschaving, en het ingrijpen van een almachtige God, ontkende het bestaan van wonderen, beloning en straf in het hiernamaals, verachtte alle vormen van kerkelijk gezag en weigerde het bestaan te accepteren van een door God gegeven sociale hiërarchie, van een concentratie van privileges of van grondeigendom in handen van de adel, of van een religieuze legitimering voor de monarchie. Het spinozisme heeft een prominente plaats in de intellectuele debatten in Europa aan het einde van de 17e eeuw en aan het begin van de 18e eeuw gehad en blijkt in het algemeen niet uit de bestaande secundaire literatuur. Ibidem, 25-26 De relatie tussen de Verlichting en de moderniteit is dat aan het begin van de 17e eeuw de opkomst van de nieuwe krachtige filosofieën, die gebaseerd waren op de wetenschappelijke vooruitgang en vooral op de mechanistische inzichten van Galileï, verantwoordelijk kan worden gehouden gesteld voor de grote Kulturkampf tussen de traditionele, theologisch gesanctioneerde ideeën over de mens, God en het universum en de secularistische, mechanistische opvattingen die niet berustten op enige theologische goedkeuring. Wat de naam van de ‘Nieuwe Filosofie’, hetgeen in de meeste gevallen neerkwam op cartesianisme, week fundamenteel af van de in essentie magische, aristotelische,‘voor-wetenschappelijke’ wereldbeschouwing die tot dan toe overal had weten te handhaven. De nieuwe filosofie poogde hier iets voor in de plaats te stellen, door een rigoureus mechanistisch wereldbeeld te ontwerpen dat, in de ogen van tegenstanders, onvermijdelijk de onderwerping betekende van theologie en kerkelijk gezag aan denkbeelden die waren geworteld in een op wiskundige gebaseerde filosofische rede – hoewel de meeste cartesianen van de jaren vijftig en zestig van de 17e eeuw nooit de bedoeling hadden de hegemonie van de theologie te ondermijnen of de invloed van de kerken te verzwakken in de mate waarin dat al heel gauw gebeurde. Ibidem, 28 Aan het einde van zijn inleiding benadrukt Israel nogmaals dat het volstrekt onjuist is om een wezenlijk Europees verschijnsel als de Radicale Verlichting te benaderen van de nationale situaties. Deze beweging of stroming was een internationaal netwerk gericht op vergaande hervorming op filosofisch, sociaal en ethisch gebied, in zake van seksualiteit en ook van de politiek. De beweging putte haar inspiratie uit een groot aantal bronnen en tradities, zij het dat ze vanaf 1660 een hoge graad van samenhang vertoonde die voornamelijk draaide om Spinoza en het spinozisme. Gegeven de talrijke, gevarieerde bronnen de wijdverbreide invloed van de beweging, alsook de immense anti-radicale reactie erop, tot in de verste uithoeken van Europa, is een brede Europese visie een volstrekt essentiële voorwaarde voor een evenwichtige visie op de oorsprong, de ontwikkeling, de structuur en de acceptatie ervan. Ibidem, 35 Die laatste opmerking geeft stof tot nadenken; wat bedoelt hij nu precies met een ‘brede Europese visie?’Wordt hier eigenlijk niet over eenheid in verscheidenheid gesproken? Kenmerkend voor zijn stuk is dat vele tegenstrijdigheden in voorkomen wat zijn betoog verzwakt. I. Kant, ’Beantwoording van de vraag: Wat is Verlichting?’, uit: C. Offermans, Het licht der rede. De Verlichting in brieven, essays en verhalen, Amsterdam 2000 In de inleiding refereert Michel Foucoult aan de tekst van Kant met de vraag of we de moderne tijd niet eerder als een houding dan als een historische periode moeten zien. Met houding bedoelt hij een manier om zich te verhouden tot de actualiteit, een vrijwillige keuze die door sommigen wordt gemaakt, en ook een manier van denken en van voelen; en bovendien een handelwijze en een gedragslijn die tegelijk een verwantschap aangeven en zich manifesteren als een taak. Waarschijnlijk leek het op wat de oude Grieken een èthos noemen. De moderniteit leidt niet tot een bevrijding van de mens die zijn wezen ontdekt; ze belast hem met de taak zichzelf vorm te geven. I. Kant, ’Beantwoording van de vraag: Wat is Verlichting?’, uit: C. Offermans, Het licht der rede. De Verlichting in brieven, essays en verhalen, Amsterdam 2000, 451 Verlichting is volgens Kant het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft. Onmondigheid is het onvermogen zich van zijn verstand te bedienen zonder de leiding van de ander. Men heeft deze onmondigheid aan zichzelf te wijten, wanneer de oorzaak ervan niet in een gebrek aan verstand, maar in een gebrek aan vastberadenheid en aan moed ligt, zich van zijn verstand zonder leiding door een ander te bedienen. Sapere aude. Heb de moed, van je eigen verstand te bedienen! Dit is de zinspreuk van de Verlichting. Luiheid en lafheid zijn er de oorzaak van, dat een zo groot deel van de mensen, nadat de natuur hen reeds lang van de leiding door anderen heeft vrijgesproken, toch graag het leven onmondig blijft; en dat het voor anderen zo gemakkelijk wordt zich tot hun bevoogders op te werpen. Het is zo rustig onmondig te zijn. Het is aldus voor iedere individuele mens moeilijk zich los te maken uit de hem bijna tot natuur geworden onmondigheid. Hij is zelfs van haar gaan houden en is voorhands niet in staat zich van zijn eigen verstand te bedienen, omdat men het hem nooit liet proberen. Kant, Wat is Verlichting?, 453-454 Volgens Kant kan een publiek zichzelf eerder verlichten; het kan niet uitblijven wanneer men het maar de vrijheid laat. De weg naar Verlichting beschrijft hij dat wanneer men het juk van de onmondigheid heeft afgeworpen, zij de geest om zich heen zullen verbreiden van een redelijke inschatting van de eigen waarde van iedere mens en van iedere roeping zelf te denken. Voor deze Verlichting wordt niets anders gevraagd dan vrijheid; en wel de onschadelijkste vrijheid onder alles wat maar vrijheid mag heten, namelijk de vrijheid om van zijn rede in alle opzichten een openlijk gebruik kan maken. Het openlijke gebruik van de rede moet te allen tijde vrij zijn, en dat alleen kan Verlichting onder mensen tot stand brengen. Het privé-gebruik van de rede mag echter meer dan eens zeer nauw beperkt zijn, zonder toch daardoor de vooruitgang van de Verlichting bijzonder te hinderen. Kant verstaat onder het openlijke gebruik van zijn rede het gebruik, dat iemand als geleerde van haar maakt ten overstaan van het hele publiek van de lezende wereld. Het privé-gebruik noemt hij het gebruik, dat hij op een bepaalde hem toevertrouwde burgerlijke post of in een ambt van zijn rede mag maken. Ibidem, 454-455 De rol die hij toekent aan het publieke en private gebruik van de rede in combinatie met de rol van de overheid en de taak van de kerk, is in zodanig modern dat er grenzen gesteld mogen worden aan de onbeperkte vrijheid van het gebruik van het verstand en dus ook aan het uiten daarvan. Zo zegt Kant dat in het belang van de gemeenschap een bepaald mechanisme noodzakelijk is, waardoor enige leden van de gemeenschap zich louter passief moeten gedragen, om via een kunstmatige eensgezindheid door de regering op openbare doeleinden afgehouden te worden. Hier is het nu inderdaad niet geoorloofd te redeneren, maar te gehoorzamen. De burger heeft bepaalde plichten naar de overheid toe gericht zoals het betalen van belasting en het in twijfel trekken van militaire bevelen. Wat de kerk betreft, is een geestelijke verplicht, dat aan zijn leer catechismusleerlingen te leren in overeenstemming met de geloofsbelijdenis van de kerk, maar kan hij wel in zijn rol als wetenschapper de zorgvuldig overdachte onjuistheden in die belijdenis aan zijn leerlingen kenbaar maken. Ibidem, 455 De kritiek die men op Kant kan formuleren is dat hij in een tweeledigheid spreekt: aan de ene kant moet de mens zelf mondig worden en zelf gaan nadenken over zichzelf als individu en een meer kritische houding aannemen, terwijl hij aan de andere kant zegt dat bijvoorbeeld de kerk enerzijds de vasstaande leer moet doceren, terwijl men aan de andere kant vanuit academisch perspectief de geloofsleer kan bediscussiëren. Kortom: er zijn dus grenzen aan zijn stelling met betrekking tot (geestelijke en mondige) vrijheid. Lady Mary Wortley Montagu, Letters, uit: M.C. Jacob, The Enlightenment, p. 137-156 In de inleiding wordt al gelijk een belangrijk statement gemaakt, namelijk dat Lady Montagu de belichaming is van de ‘ontluikende Verlichting’, vanwege haar openheid en bereidwilligheid het buitenlandse en het vreemde te onderzoeken. Ze hield van Arabische poëzie en vond de Turken aardiger dan de christenen. De gewoonte van moslimvrouwen om een sluier te dragen, shockeerde haar nooit. In haar brieven benadrukt ze dat het makkelijker is om ongewenste afspraken uit te voeren. Ze geeft aan dat de Turken bewonderd mogen worden omdat ze willen leren beschaafd te zijn, niet zoals de zwarte bevolking van Noord-Afrika. Lady Mary Wortley Montagu, Letters, uit: M.C. Jacob, The Enlightenment, 138 Lady Montagu is tijdens haar reizen door steden als Keulen, Frankfurt en Wurtsburg gereisd. Hierbij vallen haar de verschillen op tussen vrije steden en steden die onder het absoluut gezag van prinsen vallen; volgens haar in Duitsland een vaststaand gegeven. Montagu, Letters, 139. Lady Mary Montagu (1689-1762) Engels brievenschrijfster. Behandelde vele onderwerpen, variërend van persoonlijke gevoelens tot reizen en politiek. Bekendste brievenserie is 'Letters from the East' (3 dln.: 1763), geschreven tijdens een verblijf in Constantinopel (1712-16), waar haar echtgenoot ambassadeur was. Zij geven een beeldende beschrijving van het leven in Turkije. Van hieruit introduceerde zij ook in Engeland de inenting met serum uit koepokstof. De brieven die zij vanaf 1743 vanuit Italië aan haar dochter schreef, werden uitgegeven van 1763-67. Zij was aanvankelijk zeer bevriend met Pope, maar werd na onenigheid een mikpunt van zijn scherpe pen, onder andere in 'The Dunciad'. Haar verblijf in Wenen doet Montagu grote deugd. Ze heeft veel plezier in het bezoeken van het theater, waar het stuk Amphitrion op een komische wijze wordt opgevoerd. Verder ziet zij veel verschil tussen de rol van de vrouw tussen Engeland en Oostenrijk. De vrouw heeft een veel meer respectabele rol in relatie met haar minnaars dan met haar echtgenoten. Ibidem, 141-145 Haar verblijf in Belgrado kent een tweeledige kant. Wanneer zij Perterwaradin verlaat, komt zij in aanraking met een konvooi van Duitsers en Turken. De keizer heeft meer van dit soort regimenten, maar zij ziet hen meer als plunderaars die geen loon hebben en die verplicht zijn hun paarden zelf te onderhouden; zij lijken meer op vagebonden of een groep bedelaars, dan op troepen. In Adrianopel komt zij echter in aanraking met Achmet Bey (Bey = heer). Hij is opgevoed in de meest beleefde Arabische leer en beheerst het Arabisch en Perzisch perfect; een schriftgeleerde, die zij effendi noemen. Hij vertelt haar veel over de Arabische poëzie, die op een bepaalde manier op de Engelse lijkt. Zij vind hem grappig, en is meer beleefd dan enig christen. Ibidem, 145-148 Tijdens haar verblijf in Adrianopel krijgt zij steeds meer ontzag voor de plaatselijke kledij en voor de vrouwen die zij dragen. Zij heeft nog nooit zoveel vrouwen gezien, die van nature een zo mooie uitstraling hebben. Na al deze observaties trekt zij de conclusie dat al wat geschreven is over deze vrouwen, een negatieve en bevooroordeelde mening is, die verworpen dient te worden. Zij vindt de Turkse vrouwen de enige vrije groep in het rijk en zij worden alom door de Pasha gerespecteerd. Hun echtgenoten mogen hen niet zomaar aankijken. Ibidem, 148-151 Men moet hier rekening met het feit dat Lady Montagu hier alleen de oppervlakte leert kennen, maar niet de diepgang. In de islamitische leer hebben vrouwen niet echt een begerenswaardige positie. In Constantinopel schrijft ze een brief aan de abt waarin ze duidelijk maakt dat de vooroordelen die over de Turken bestaan, op waandenkbeelden gebaseerd zijn en daarom onbetrouwbaar. Ze heeft vol ontzag voor de schoonheid van het land en voor de gastvrijheid en vriendelijkheid van de bevolking. Zij is tijdens haar reizen meer dan beschaafd ontvangen in tegenstelling tot het beeld wat geschetst werd. Je zou kunnen zeggen dat deze reizen naar het buitenland en door Europa haar persoonlijke vorm van Verlichting is geweest. Haar belangrijkste uitspraak zit hem in het feit dat ze liever een onwetende Efendi is dan een Isaac Newton met al zijn kennis. Hiermee geeft ze aan de Turkse mentaliteit en levenswijze boven die van de Engelse te prefereren. Ibidem, 153-156 Het beeld dat zij van Europa schetst is dus dat het Oosten uiteindelijk een positiever beeld heeft dan het Westen. Er is bij haar een soort paradigmaverschuiving/ Justified Truth Belief, waarbij de nadruk ligt op de waarheid en het geloof, namelijk haar eigen geloof in wat zij als waar beschouwd. Montesquieu, Perzische brieven (selectie), uit: C. Offermans, Het licht der rede. de Verlichting in brieven, essays en verhalen, Amsterdam 2000, 29-52 H.J. Störig, Geschiedenis van de filosofie, Utrecht 27e druk 2004, 393. In 1721 verscheen in Parijs een geschrift met de titel ‘Perzische brieven’ (Lettres Persanes). Daarin wordt beschreven hoe twee jonge Perzen door Frankrijk reizen. Zij bestuderen en kritiseren in hun brieven naar huis de daar heersende maatschappelijke, staatkundige en kerkelijke toestanden. Het was een schitterende en vernietigende satire op het staatkundige absolutisme, de kerkelijke onverdraagzaamheid en de algemene verslapping van de zeden, zoals die toen in Frankrijk heersten. Onder scherts en spot ging een zeer ernstige en radicale aanval schuil op de grondslagen van de maatschappij. De volk van Fransen, zo lezen we, wordt geleid door een tovenaar (Lodewijk XIV) ‘die zorgen kan dat mensen elkaar doden, hoewel ze helemaal geen ruzie hebben met elkaar’; en er is een tweede tovenaar (de paus) ‘die de mensen laat geloven dat drie gelijk is aan één, en dat het brood dat ze eten geen brood is…’ Onder het charmante uiterlijk gaan positieve gedachten schuil: een vrije en stabiele maatschappij veronderstelt burgerdeugden zoals de antieke Oudheid die ontwikkelde. Usbek schrijft aan zijn vriend Rustan dat hij en Rica in een bloeiend koninkrijk geboren zijn (Perzië), maar dat zij niet van mening waren dat de grenzen van dat rijk samenvielen met die van hun kennis en dat uitsluitend oosterse wijsheid hun pas moest verlichten. Montesquieu, Perzische brieven (selectie), uit: C. Offermans, Het licht der rede. de Verlichting in brieven, essays en verhalen, Amsterdam 2000, 29 In zijn brief aan zijn eerste zwarte eunuch (gecastreerde man) maakt Usbek duidelijk dat hij goed moet waken over zijn vrouwen; hij is de gesel van de ondeugd en de steunpilaar van trouw. Hij moet de vrouwen blindelings gehoorzamen en de laagste wensen vervullen. Zij mogen naar buiten, maar zij moeten beschermd worden tegen al te opdringerige mannen. Montesquieu, Perzische brieven, 29-30 Fatme schrijft een brief in Tauris (nu Tabriz, Iran) aan Usbek dat zij niet kan snappen dat hij afstand van haar neemt en dat hij gaat rondreizen in ‘barbaarse oorden’. Zij geeft aan dat hij niet weet wat hij verliest en dat zij wat maar graag zou willen dat hij wist hoe gelukkig te zijn. Ibidem, 30-32 Duidelijk is dat slavernij een alledaags gegeven is. Usbek schrijft aan zijn vriend Nessir dat hij na het verlaten van Perzië, de gebieden betrok die onder gezag van de Turken staan. Hij voelde zich zeer bedroefd toen hij eenmaal tussen de soennieten stond. Ibidem, 33 Wat duidelijk is uit het voorgaande, is dat de visie op het ‘Westen’ niet echt positief is. Hoewel Turkije een buurland is, voelt men zich niet thuis in landen waar Turken overheersen als ‘tussen de soennieten staan’. R. Porter, The Enlightenment, New York 2001 In de inleiding komt naar voren dat het doel van het boek is om de belangrijkste interpretaties en problemen omtrent de Verlichting in een leidend, leesbaar en beschikbaar kader van actuele werken te plaatsen en om te onderzoeken hoe valide deze theorieën heden ten dage nog zijn. R. Porter, The Enlightenment, New York 2001, ix In hoofdstuk 1 ‘Wat is de Verlichting’, wordt al gelijk hierop een antwoord gegeven. Men refereert (weer) aan Kant die Verlichting omschrijft als de volwassenwording van de mensheid, de emancipatie van het menselijk bewustzijn van een onvolwassen staat van onwetendheid en fouten. Sapere Aude! (Durf te weten) was zijn slagzin. Verder wordt opgemerkt dat de Verlichting door historici gezien moet worden als een serie problemen die om een oplossing vragen. Men vraagt zich af welke problemen dat zijn. De Verlichting (18e eeuw) wordt ook wel het Tijdperk der Rede genoemd. De functie van de rede is complete kennis van de mensheid, samenleving en natuur (kosmos). Men kon zo kritiek geven op de politieke en religieuze status quo en zou men een grondslag geven voor een utopische toekomst. Er is ook kritiek op de Verlichting in de zin van dat deze gevaarlijk zou zijn. Het humanisme zou in de Franse Revolutie geleid hebben tot onmenselijke acties. In de 19e eeuw krijgt de Verlichting maar weinig nieuwe vrienden. Volgens de Romantiek was de Verlichting zielloos en de conservatieven vonden het te radicaal. De naam ‘Tijdperk der Rede’ is misleidend, omdat veel denkers uit de 18e eeuw zelf het rationalistische denken verwierpen. In de geest van de Newtoniaanse wetenschap gaven de Verlichtingsdenkers aan dat ervaring en experiment , niet een a-priori-rede, tot ware kennis zou leiden. De mensen die over al dit soort zaken nadachten, werden philosophes genoemd. Deze filosofen waren mensen van de wereld zoals journalisten, propagandisten en activisten. Volgens Peter Gay was er maar één Verlichting; hij ziet de Verlichting als een eenheid. Franse, Engelse en Amerikaanse filosofen waren het over één ding eens: de kritiek op de onrechtvaardigen en fouten van het Ancien Regime. Door emancipatie van de mensheid, door kennis, educatie en wetenschap moest de mens ontwikkeld worden. De vragen die over de herkomst van de Verlichting gesteld worden zijn: wat voor schrijvers maakten deze ideeën mogelijk? Hoe werden hun meningen verspreid? Wie zette de verspreiding voort? Visies op de Verlichting waren dat het een elite-beweging was, geleid door een kleine groep, een golf van meningen dat zich uitspreidde over een groot front, die onze meningen weer beïnvloedden. Hoe kleiner het leiderschap, hoe duidelijker het wordt dat de Verlichting een radicale revolutie van de geest is, verbroken orthodoxieën, en met nieuwe wapens als pantheïsme, Deïsme, republicanisme, materialisme, etcetera. Een tweede interpretatie legt de aandacht op de kleine gemeenschap die in groten getale mensen onderwijst in de publieke sfeer; een beweging die tijdens het Ancien Regime voltrok en niet daarna. Belangrijke vragen die in relatie hiermee gesteld worden zijn of de Verlichting de samenleving veranderde die het zo bekritiseerde, of dat de Verlichting door de samenleving werd getransformeerd en wat nu precies de functie van de Verlichting is geweest. Horkheimer en Adorno zijn de schrijvers van Dialectics of Enlightenment en zijn vinden het een logisch gevolg dat Rede en absolutisme hand in hand gaan. Rede en wetenschap spreken over het creëren van een absolute geest, een absoluut verschil tussen goed en kwaad, in plaats van een diversiteit aan meningen. Volgens Foucoult fuseren Verlichte principes en absolute politiek in de naam van een rationele administratie en volgens het postmodernisme heeft de Verlichting het absolute van de imperialistische Rede gepromoot, maar heeft het zich vermomd als tolerant en veelzijdig. Een belangrijk gegeven over de Verlichting is dat deze geen historische vertegenwoordigers kent, geen politieke programma’s of partijorganisatie; het had geen formele grondwet, dogma of programma en was niet verbonden aan een –ologie of –isme. Volgens Peter Gay was er maar één Verlichting en volgens Henry May bestonden er in Noord-Amerika verschillende typen. In de conclusie van hoofdstuk 1 wordt de vraag gesteld of de Verlichting niet geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk was voor de Franse Revolutie. Wat vaststaat, is dat de Verlichting ervoor zorgde dat de seculiere intelligentsia als een relatieve onafhankelijke kracht groeide en dat ontwikkelde mensen niet langer standaard de dienaars van de Kroon waren of de mondstukken van de Kerk. De pen was niet machtiger dan het zwaard, maar de woorden bleken zeer gevaarlijk. R. Porter, The Enlightenment, New York 2001, 1-10 In hoofdstuk 2 ‘Het doel: de wetenschap der mensheid’ wordt de vraag gesteld wat de wetenschap der mensheid nu eigenlijk inhoudt? Hartley en La Mettrie ontkennen de onafhankelijkheid van de geest; Locke, Helvetius en Condillac zien het als mechanismen van denkprocessen, dat men nodig had om onderzocht te worden; Vico denkt dat het gaat om de verschillende stappen van de mensheid te bestuderen en Montesquieu en Hume denken dat het gaat om een analyse van de politieke en economische wetten van de mensheid, waarbij tevens gekeken wordt naar de interacties tussen individualiteit en gemeenschap. In de 16e eeuw heerste een homocentrisch wereldbeeld. In de Renaissance stond de restauratie van de klassieke lering, een modern sociaal-politiek wereldbeeld en het samenbrengen van antieke en christelijke ideeën centraal. In de tweede helft van de 17e eeuw ontstaat een polemiek tussen katholieke en protestantse wetenschappers over wat nu precies de kerkelijke waarheid is; dit leidde tot een uitvoerige Bijbelexegese. In de late 17e eeuw probeert men de mensgeschiedenis te begrijpen door middel van wetenschappelijke methodiek. Descartes gaf aan dat experimenten, vertrouwen op eerste hand-ervaringen en vertrouwen in de reguliere orde der natuur, samen de menselijke wetten van het menselijke bestaan ontsluieren als een bewust wezen in de wetenschap. Kortweg gaat de Verlichting over het pad van woestenij tot beschaving en van ruwheid tot verfijndheid. Filosofen vervangen de christelijke mythe door een wetenschappelijke mythe; een meer gepaste mythe voor een tijdperk van technologie en industrialisatie. Het Verlichte idee van een ondefinieerbare toekomst kan gezien worden als de secularisatie van de Hemeldoctrine. Porter, The Enlightenment, 11-21 In hoofdstuk 3 ‘De politiek van de Verlichting’ worden een aantal vragen gesteld. Hoe toegewijd waren de filosofen aan het Ancien Regime en waarom maakten de Franse filosofen zich geen meester van moderne waarden zoals democratie en verkiezingen? Een van de antwoorden geeft aan dat directe democratie tot corruptie zou leiden. Dit zou ten koste gaan van de ‘pure’ gedachten van de filosofen. In 1748 wordt ‘L’Esprit de Lois’ (Geest der Wetten) uitgegeven. Hierin worden die legitieme staatsvormen beschreven. Ten eerste de republieken die de vrijheid garanderen, ten tweede de monarchieën die de stabiliteit van hiërarchieën bewaken en ten derde het despotisme. Filosofen vinden het belangrijk wat heersers moeten doen. Ibidem, 22-28 Hoofdstuk 4 ‘Religie hervormen door rede’ geeft kritiek op godsdienst door enkele filosofen. In het algemeen vinden filosofen religie onacceptabel. Voltaire opent een aanval op jezuïeten, pausen en priesters en Hume verwerpt de idee van God op grond van de schepping. Voltaire vertelt in navolging van Gay over een modern paganisme; een natuurreligie zonder dogma’s dat in een rationeel goede God gelooft. In de 17e eeuw noemt Spinoza God hetzelfde als de natuur en in de 18e eeuw zoekt men een religie die bij die eeuw past. Duidelijk is de haat tegen het christendom zoals die door de Fransen verwoord wordt: het christendom is een koude, berekenbare fraude, de Calas-kwestie, waarbij een protestantse vader zijn zoon vermoordde, omdat hij christen wilde worden en tenslotte het punt dat kerken een geestelijke en politieke controle willen uitvoeren over de mens. De 18e eeuw is zeer belangrijk in de secularisatie van Europa. Ibidem, 29-37 In hoofdstuk 5 ‘Wie was de Verlichting?’ worden verschillende antwoorden hierop gegeven. Als eerste wordt Hegel genoemd. Kortweg gaat zijn theorie over de drie stadia van bewustzijn naar zelfbewustzijn en van zelfbewustzijn naar absolute weten. Voorts bestaat er een marxistische visie op de Verlichting. De 18e eeuw is de eeuw van de overgang van feodalisme naar kapitalisme, die uitmondt in de Franse Revolutie. De Verlichting werd in deze ogen gezien als de strijd van de bourgeoisie tegen het aristocratisch feodalisme. Twintigste- eeuwse historici zetten hun theorieën tegenover elkaar, omdat zij niet van generalisaties houden. Problemen in de historiografie zijn dat de schrijver ontkent wordt, omdat men niet in zijn hoofd kan kijken. Dit is een grote fout. Recente historici zien de Verlichting als een grote, collectieve onderneming. De functie van de sociale geschiedenis is deze: men dient de Verlichting niet in 1720-30 te laten beginnen met de publicatie van grote werken en verder mag men niet aannemen dat de Verlichting ten einde kwam met de dood van de Verlichtingsfilosofen. Er waren ook andere denkers bij betrokken en men kon niet zonder sociale netwerken. Volgens Darnton ontstaat in 1780 een Nieuwe Verlichting, die hij populair journalisme noemt. Dit ageerde sterk tegen de voorrechten van de hoge adel en leidde tot de synthese van de roddeljournalistiek. Ibidem, 38-46 Hoofdstuk 6 ‘Eenheid of diversiteit?’ geeft aan dat er vragen zijn bij het holistische of pluriforme beeld dat bij sommige filosofen en historici bestaat. De belangrijkste waarde van Verlichte schrijvers was het kosmopolitanisme dat de rede laat licht over de wereld liet schijnen. Het Latijn wordt als lingua franca door het Frans vervangen en het centrum van de Verlichting zou dan ook in Frankrijk liggen, maar dit was zeker niet zo. Het waren Nederland en Engeland (1688). In de 17e eeuw namelijk, loste de Republiek problemen van de Verlichting op die anderen nog niet eens ervaren hadden. Ibidem, 46-55 Hoofdstuk 7 stelt zich de vraag of er van een beweging of mentaliteit gesproken moet worden. De vragen die hier gesteld worden zijn: ‘In hoeverre dienen wij alle werken inzake kunst, wetenschap en verbeelding uit de 18e eeuw, als uitingen van de Verlichting te zien? Het gaat er hier om te onderzoeken in hoeverre de Verlichting de bestaande cultuur beïnvloed heeft. Het antwoord op deze vraag volgt gelijk: ‘Nee, niet alles is een uiting van de Verlichting, maar de kunsten belichamen wel veel ideeën van de Verlichting’. Voorts wordt gesuggereerd dat de Verlichting de roman schiep, naar mijn idee onjuist (Romantiek!!!) Echter wordt hier aangenomen dat de roman implicaties van de Verlichting bevatte. De Verlichting heeft voorts scherpe invloed op gebieden als opera, smaak, geneeskunde, geboorte en de dood, die men los van hemel en hel diende te zien. De conclusie luidt dat de Verlichting gemengde zegeningen bracht en dat niet alle verbeteringen aan de slavernij te danken zijn. Ibidem, 56-63 In hoofdstuk 8 staat de conclusie: had de Verlichting nut? centraal. De vraag die hier gesteld wordt is hoe radicaal en toepasbaar de politieke programma’s van de Verlichting waren? De antwoorden en gegevens die verstrekt worden zijn dat de Verlichting de secularisatie van het Europees bewustzijn lanceerde, dat de Verlichting de religieoorlogen, de heksenvervolgingen en het geloof in hemel en hel liet verdwijnen. De erfenis van de Verlichting is de emancipatie van de Europese geest van dogma’s. Ibidem, 64-69 Historisch academisch debat In de conclusies van de eerste twee weken, die wij in de werkcolleges getrokken hebben, is een veelvoud aan meningen voorbij gekomen. De Verlichting wordt met verschillende zaken in verband gebracht zoals de Grieks-Romeinse cultuur, het christendom en politieke stromingen zoals liberalisme. Voorts zijn er enkele auteurs die bepaalde visies op de Verlichting hebben. In het tweede werkcollege werd de vraag gesteld waar de term ‘Verlichtingsfundamentalisme’ nu eigenlijk vandaan kwam. Niemand weet het antwoord eigenlijk. Mensen als Donner noemen ieder geloof fundamentalistisch en daarom onaantastbaar. Bolkestein refereert aan Kant, die de Verlichting bijna letterlijk opvat in de zin dat men uit het duister van het voorgeschreven denken moet treden, en dat men zelf de rede in werking dient te zetten. Andere auteurs zoals Gray denken dat politieke stromingen zoals het liberalisme uit de Verlichting ontstaan is en een zeer verwoestende uitwerking op de maatschappij heeft. Hiermee schoffeert hij Bolkestein als VVD-er in zijn kern. Volgens Gray kan de mens soeverein over zijn eigen toekomst heersen, maar in de praktijk is dit geen absolute aanname. Gray benadrukt dat de Verlichting niet zonder de Romantiek kan en dat dit een soort ungesellige Geselligkeit is, het een kan niet (bestaan) zonder het ander. Hiermee spreekt hij Roy Porter tegen die benadrukt dat de Romantiek de Verlichting als ‘zielloos’ typeert. De vraag of Verlichtingsauteurs de moderne ideeën onderstrepen, moet men volgens mij negatief beoordelen. Kant spreekt alleen maar van het in de volwassenheid treden van het eigen denken; kortom: vertrouw op je eigen verstand! Indirect kan hij de idealen van de Romantiek negeren, maar dit wordt niet zo letterlijk gebracht. Montesquieu heeft echt wel kritiek op het heersende absolute karakter van bijvoorbeeld de Kerk. Kant is hier weer dubbelzinnig in zoals eerder aangegeven. Bilbiografie F.J.J. van Baars, Prisma woordenboek Engels -Nederlands, Utrecht 1996 J.I. Israel, Radicale Verlichting. Hoe radicale Nederlandse denkers het gezicht van onze cultuur voorgoed veranderden, Franeker 2005 I. Kant, ’Beantwoording van de vraag: Wat is Verlichting?’, uit: C. Offermans, Het licht der rede. De Verlichting in brieven, essays en verhalen, Amsterdam 2000 Lady Mary Wortley Montagu, Letters, uit: M.C. Jacob, The Enlightenment, p. 137-156 Montesquieu, Perzische brieven (selectie), uit: C. Offermans, Het licht der rede. de Verlichting in brieven, essays en verhalen, Amsterdam 2000, 29-52 R. Porter, The Enlightenment, New York 2001 M. van Os en M. Potjer, Een kennismaking met de geschiedenis van de nieuwe tijd, Bussum 2003 H.J. Störig, Geschiedenis van de filosofie, Utrecht 27e druk 2004 11