Vol. 6, no. 2 (2013) 113–122 | ISSN: 1876-9055 | e-ISSN: 2212-7283
De doos van Pandora/La boîte de Pandora
Rubriek gewijd aan archiefvondsten, instrumentbeschrijvingen, e.d. /
Rubrique consacrée aux trouvailles d’archives, aux descriptions
d’instruments, etc.
Keywords: cinematography; neuroscience; The Netherlands
Cinematografie van de neurowetenschap in Nederland:
De Magnus-Rademaker collectie
De uiterst visueel ingestelde geneeskunde
heeft sinds oudsher grote behoefte aan uitbeelding gehad. De eerste wetenschappelijk
verantwoorde realisatie is de atlas van Vesalius in 1555 [sic; 1543!].1
P.J. KOEHLER*, B. LAMERIS** &
E. HIELSCHER***
Illustraties spelen in medische publicaties
een belangrijk rol zowel met betrekking
tot wetenschappelijke als onderwijskundige doelstellingen. In het verleden speelden kunstenaars daarbij een grote rol. Zo
maakte Titiaan’s leerling Jan van Calcar de
beroemd geworden illustraties voor André
Vesalius’ bekende De humanis corporis
fabrica (1543).2 In de negentiende eeuw ging
de fotografie een belangrijke rol spelen in
de geneeskunde en niet lang daarna de film.
De geschiedenis van de medische cinematografie heeft tot nu toe in Nederland weinig aandacht gekregen, terwijl er blijkens
verslagen uit het Nederlands Tijdschrift voor
Geneeskunde (NTVG) behoorlijk wat activiteiten op dit gebied ontplooid zijn. Bovenstaand citaat is afkomstig uit een verslag
in het NTVG van het eerste internationale
ABSTRACT
Following a short introduction on medical photography and cinematography, we describe a recently
discovered neurological film collection, the so called
Magnus-Rademaker collection (1909–1940), earlier
presumed to be lost. Rudolf Magnus was professor in
pharmacology in Utrecht and Gysbertus Rademaker
was professor in physiology and later in neurology
in Leiden. At the time they performed experimental
research on animals to the role of the labyrinth, the
neck afferents and cerebellum in position and standing.
Next to animals, they also filmed patients. As an example we discuss a film about a boy whose cerebellum had
been largely removed because of a tumor. The case was
discussed for the ‘Amsterdam Neurologists Society’ and
reported upon in the Dutch journal of medicine (1940).
The films were produced for educational, as well as for
scientific purposes. The discovery of this collection
contributes to a better understanding of the role that
early cinematography played in science and medicine.
* Afd. Neurologie, Atrium MC, Heerlen.
** Research Fellow, Film Studies, University of St Andrews.
*** Assistent Curator/ Collectie Specialist, Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.
URN:NBN:NL:UI:10-1-113904 | Publisher: Gewina, in cooperation with Huygens ING
www.gewina-studium.nl | Content is licensed under a Creative Commons Attribution (CC BY 3.0)
113
P.J. Koehler et al.
congres voor medische fotografie en cinematografie in 1960. De auteur plaatste de
cinematografie in het grotere verband van
de medische illustratie ten behoeve van
wetenschappelijk onderzoek, documentatie, registratie en onderwijs.3
De laatste jaren is in diverse landen een
toenemende belangstelling te constateren voor oude medische films over onder
meer neurologische patiënten opgenomen
door hun behandelaren. Recent is ook
in Nederland een omvangrijke collectie
gevonden waarin zowel dierexperimenteel
onderzoek, als bevindingen bij patiënten
worden getoond. In dit artikel willen wij
ons richten op de cinematografie van de
neurowetenschap,4 in het bijzonder op de
recent gevonden Magnus-Rademaker filmcollectie.
het fotografisch beeld als meest betrouwbare,
want
mechanisch
objectieve
reproductie van de werkelijkheid, trok
deze techniek al vroeg de aandacht van de
wetenschap. Dit blijkt uit het feit dat in
1839 François Arago te Parijs de fotografische patenten van Louis Daguerre openbaar
wilde maken voor de wereld. In zijn pleidooi hiervoor argumenteerde hij dat de
camera een plek verdiende tussen andere
wetenschappelijke instrumenten zoals de
thermometer, de barometer, de telescoop
en de microscoop.5 Tien jaar later begon de
neuropsychiater Hugh W. Diamond daadwerkelijk met het gebruik van fotografie
in het onderzoek naar geestesziekten. Echter, omdat het fotografisch materiaal nog
niet erg lichtgevoelig was, waren er erg
lange belichtingstijden nodig. Dit is dan
ook de periode van het lange poseren. Bijgevolg zijn de foto’s van Diamond mooie
getuigenissen van patiënten die hun ziekte
uitbeeldden voor de camera.6
In 1873 was het fotomateriaal inmiddels
zo snel dat ook zeer korte momenten in de
tijd op de gevoelige plaat kon worden vastgelegd. Vanaf dat moment begonnen mensen
zoals Pierre Jules César Janssen, Eadweard
James Muybridge en Étienne-Jules Marey te
experimenteren met de bewegingsanalyse
met behulp van het fotografisch apparaat.
Waarschijnlijk was Janssen de eerste die op
het idee van de chronofotografie kwam:
Medische cinematografie
In filmgeschiedenisboeken wordt over het
algemeen 1895 als het officiële geboortejaar
van de film vermeld. In dit jaar presenteerden de gebroeders Lumière namelijk hun
cinematograaf in Parijs. Dit oorsprongsverhaal van de cinema, oftewel fotorealistische
reproductie van beweging, is echter niet
geheel correct. De techniek van de fotografische reproductie van beweging bestond
namelijk al vanaf begin 1890. De reden dat
1895 echter als ‘geboortejaar’ te boek staat,
is dat in dit jaar de eerste filmprojectie
plaatsvond en daarmee vertoning van film
voor een betalend publiek van meer dan
één persoon. Deze gezamenlijke beleving
van de cinema in projectie zou dan ook
het kenmerkende van de cinema zijn aldus
de klassieke filmhistorici. In dat licht is het
niet verbazingwekkend dat de wetenschappelijke en educatieve film als ‘extraatjes’ in
de voetnoten van de filmgeschiedenis verdwenen zijn.
Niettemin is de oorsprong van de cinema
voor een groot deel geworteld in het wetenschappelijke veld. Door de connotatie van
I have it in mind to create, from the
moment when the contact is about to take
place, a series of photographs at very short
and regular intervals, so that the photographic image of the moment of contact is
necessarily included in the series and, at the
same time, gives the precise instant of the
phenomenon.7
Het meest beroemde voorbeeld hiervan is
de serie foto’s die Muybridge maakte van
een dravend paard. Door de beweging te
114
Cinematografie van de neurowetenschap in Nederland
bevriezen op een aantal momenten, werd
zichtbaar dat de loop van het paard één duidelijk moment kent waarop geen enkel been
de grond raakt. Dit is een eerste voorbeeld
van hoe de fotocamera en later de cinematograaf het onzichtbare zichtbaar maakte. Al
gauw werd deze techniek van de chronofotografie ingezet voor de analyse van de gang
van de mens onder meer aan de Salpêtrière
te Parijs door Albert Londe en Jean-Martin
Charcot. Ook het verloop van de hysterische
aanval werd op die manier vastgelegd.8
Het logische vervolg op de analyse van
een beweging was de reconstructie van
de beweging met behulp van de gemaakte
foto’s. Aanvankelijk werd de beweging
gereconstrueerd met de techniek van het
flipboekje (Mutoscoop). Later kwam de
filmstrook waardoor het mogelijk werd
films te maken die geprojecteerd kon worden. Deze projectiemogelijkheid kreeg
vorm in de cinematograaf en maakte tevens
een commercieel gebruik van film mogelijk.
Ironisch genoeg was het juist dit commerciële gebruik van de film dat de techniek al
snel in wetenschappelijk diskrediet bracht.
Toen de Franse chirurg Eugène Louis Doyen
in 1898 als één van de eersten het medium
film gebruikte als wetenschappelijk instrument, leidde dit vrij snel tot een publiek
schandaal. De films, waarin operaties te
zien waren, uitgevoerd door Doyen zelf,
verschenen namelijk op mysterieuze wijze
in koffiehuizen en op de kermis. In deze
gelegenheden werden ze als vermaak en
amusement gepresenteerd aan een betalend
publiek. Uiteindelijk bleken de schuldigen
Doyens cameramannen, die de films hadden verkocht zonder daarvoor toestemming
te hebben. Doyen klaagde de cameramannen aan en won een rechtszaak tegen hen.
Toch was de naam van de cinematograaf als
wetenschappelijk instrument beschadigd,
met als gevolg dat bijvoorbeeld wetenschappelijke verenigingen tegen filmvertoningen
tijdens vergaderingen waren.9
Medische cinematografie in het Nederlands
Tijdschrift voor Geneeskunde
Ondanks dit kwalijke begin werd het
medium film nadien nog regelmatig in de
neurologie gebruikt. In de twintigste eeuw
verschenen bijvoorbeeld regelmatig aankondigingen van activiteiten met betrekking tot
medische cinematografie in het NTVG. Een
‘search’ met het woord ‘cinematografie’ in
het gedigitaliseerde bestand van het NTVG
leverde vijf resultaten op, waarvan twee
relevante; het woord ‘medische film’ leverde
achttien resultaten, waarvan het merendeel
‘berichten’ (waaronder diverse over gewonnen prijzen), waarbij één het commentaar
opleverde dat ‘de aanwezige journalisten
zich zeer goed hielden bij het aanschouwen
van de grote operatie. Er waren geen brancards nodig’.10 Een ander bericht betrof een
‘recommendation’ van de International Scientific Film Association voor het maken van
films.11 De term ‘film’ leverde 396 resultaten
op, de eerste uit 1919. Het percentage relevante vermeldingen was echter kleiner, met
onder andere aankondigingen van propagandafilms over de openbare gezondheid. In
de jaren 1910 en 1920 gingen die ondermeer
over TBC, geslachtsziekten en diagnostiek
(waaronder een filmpje over het lichamelijk onderzoek van het hart).12 Ook over J.J.
van Loghem (1878–1968), voormalig redacteur van het NTVG, die in de jaren dertig
reeds zelfgemaakte films voor het onderwijs
gebruikte.13 Tenslotte was er een groot aantal
‘varia’ en nieuwsberichten, waaronder aankondigingen van de oprichting in 1947 van
de International Scientific Film Association
in Parijs, het verschijnen van wetenschappelijke films van de door de overheid gesubsidieerde Stichting Film en Wetenschap en
van lezingen van de Nederlandse Vereniging voor de Wetenschappelijke Film in de
jaren 1950 en 1960.14 Uit dergelijke berichten
kan men concluderen dat er in de twintigste eeuw in Nederland op het gebied van de
medische film aardig wat gaande was.15
115
P.J. Koehler et al.
Negro (Turijn)24 en S.A. Kinnier Wilson uit
Londen.25 Tenslotte is van belang hier de
filmfragmenten te noemen uit de collectie van de Vlaamse neuroloog Ludo van
Bogaert uit Antwerpen.26
Cinematografie van de neurowetenschap
Wat betreft de neurologie zijn er vooral
films gemaakt op het gebied van de bewegingsstoornissen en de epilepsie. De laatste
jaren zijn in het buitenland diverse films
opgedoken waarin neurologische patiënten
figureren. Niet alle films hebben de tand des
tijds doorstaan; filmarchivarissen en -restauratoren zijn bezig collecties veilig te stellen en te digitaliseren.
Ongeveer tien jaar geleden heeft de
neuroloog Geneviève Aubert in Leuven
een collectie nitraatfilms terug gevonden,
die destijds door de anatoom en hoogleraar neurologie Arthur van Gehuchten
(1861–1914) waren opgenomen. Deze waren
verloren gewaand na de destructie van de
stad in 1914, maar zijn nu gedigitaliseerd en
beschreven.16 Deze films (die vanaf 1908 zijn
geproduceerd) vertonen interessante beelden van neurologische patiënten, waarbij
sommige ziekten tegenwoordig niet meer
als zodanig worden gediagnosticeerd (zoals
tabes dorsalis: een luetische aandoening
van het ruggenmerg gepaard gaande met
gangataxie en pijn aan de benen). In 1914
refereerde de Nederlandse hersenonderzoeker Ariëns Kappers aan Van Gehuchtens
cinematografisch werk:
Magnus en Rademaker
In Nederland hebben Rudolf Magnus en
Gysbertus Rademaker een belangrijke rol
gespeeld in het neurofysiologisch onderzoek. Het volgende citaat uit het Festschrift
ter gelegenheid van Rademakers 25-jarig
jubileum vat dit kort samen:
Next to Sherrington and Pavlov, Magnus
must be named as one of the great promotors of a mechanistic conception of the
function of the central nervous system. He
had come to hold the view that ‘normal’
body posture is based on an equilibrium of
reflex muscular contractions, and together
with his collaborators he had set himself the
task to analyze the individual reflexes contributing towards this equilibrium, to trace
the receptors involved and to delimit the
central nervous pathways. In the course of
these examinations the great significance of
the midbrain had gradually been brought
to light and it fell to Rademaker to verify
this view and to define it more precisely.27
Rudolf Magnus (1873–1927) studeerde
geneeskunde in Heidelberg waar hij in 1904
hoogleraar farmacologie werd, maar ook
fysiologisch onderzoek deed. In 1908 bezocht
hij de beroemde fysioloog en latere Nobelprijs winnaar (1932) Charles Scott Sherrington in Liverpool. De ontmoeting had
een belangrijke invloed op zijn besluit om
in Utrecht, waar hij datzelfde jaar 1908 als
hoogleraar farmacologie werd aangesteld,
fysiologisch onderzoek naar de houdingsreflexen te gaan doen. Het werk resulteerde in
een stroom van artikelen en later het bekende
boek Körperstellung (1924).28 Het onderzoek
leverde hem een nominatie voor de Nobelprijs. Mogelijk door zijn vroege overlijden in
1927 heeft hij die niet gekregen.29
zoo herinner ik mij nog levendig zijn
voordracht gehouden te Antwerpen op
het XIVde Vlaamsche Natuur- en Geneeskundig Congres in 1910 over de
spierdystrophien [sic], opgeluisterd door
schitterende cinematographische opnamen
van bewegingsstoornissen.17
Ook elders werden in deze tijd dergelijke
films geproduceerd. Voorbeelden hiervan
zijn de films gemaakt door Paul Sainton
in Parijs (1909),18 Paul Schuster en Arthur
Simons in Berlijn (ca. 1898),19 Georges
Marinesco in Boekarest (1899–1902),20
Theodore Weisenburg in Philadelphia (ca.
1908),21 Derek Denny-Brown (Harvard),22
Vincenzo Neri in Italië en Parijs,23 Camillo
116
Cinematografie van de neurowetenschap in Nederland
Fig. 1: De Kleijn, Magnus
en Rademaker.
Gysbertus G.J. Rademaker (1887–1957) had
een chirurgische achtergrond, hetgeen goed
van pas kwam toen hij in 1922 uit het toenmalige Nederlands-Indië terugkeerde en in
Utrecht bij Magnus ging werken (fig. 1). Zijn
onderzoek resulteerde in het proefschrift De
betekenis der roode kern en van het overige
mesencephalon voor spiertonus, lichaamshouding en labyrinthaire reflexen (1924) en het
boek Das Stehen (1931). Dit laatstgenoemde
boek werd later in het Engels vertaald en
voorzien van een voorwoord door de in
Boston als neuroloog werkende Derek
Denny-Brown.30 In 1928 werd Rademaker
hoogleraar fysiologie in Leiden als opvolger
van de Nobelprijswinnaar Willem Einthoven (de uitvinder van de snaargalvanometer
en het Electrocardiogram). In 1945 werd hij
hoogleraar neurologie aan dezelfde universiteit. Onder zijn collega’s schijnt Rademaker
bekend te hebben gestaan als ‘de filmmaker’,
die er van hield alle details van zijn experiment – zichzelf inbegrepen – vast te leggen
voor een latere vertoning.31
betrekking tot informatie over historische
neurologische films leverde toen geen resultaten op. Echter, recent kwamen wij bij toeval, via een Italiaanse filmonderzoeker en
een neuroloog, op het spoor van een collectie van ruim honderd films, bewaard in het
Nederlands Instituut voor Beeld & Geluid.
De collectie bevindt zich al enkele decades
in een tot filmkluis omgebouwde bunker
in de duinen bij Scheveningen; dit vanwege
het brand- en explosiegevaar van het cellulose-nitraatmateriaal waarvan ze gemaakt
zijn. Kort geleden werden deze films gedigitaliseerd en inmiddels zijn ze voor wetenschappelijk onderzoek beschikbaar. De
digitalisering van de collectie is mogelijk
geweest binnen het project ‘Beelden voor
de Toekomst’, dat in 2007 voor een looptijd van zeven jaar is opgestart door meerdere partnerinstellingen, waaronder het
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.
Het project is gefinancierd door het Fonds
Economische Structuurversterking met als
doel het Nederlandse audiovisueel erfgoed
te digitaliseren en beschikbaar te maken.32
De bewuste films zijn tussen 1909 en 1940
door Magnus en Rademaker opgenomen.
Momenteel zijn wij doende de films te
De filmcollectie
Een oproep – ongeveer tien jaar geleden
gedaan – aan Nederlandse neurologen met
117
P.J. Koehler et al.
correleren aan de publicaties van genoemde
onderzoekers.
De Magnuscollectie, deel uitmakend van
een collectie afkomstig van de Universiteit
Utrecht, bestaat uit 17 films, waaronder
films waarin halsreflexen bij normale zuigelingen getoond worden. Deze collectie
bevat ook een film, gemaakt tussen 1916 en
1919, van de Berlijnse arts Arthur Simons
(1877–1942), die evenals Magnus de tonische halsreflex onderzocht, maar dan bij
halfzijdig verlamde oorlogsgewonden.33
Simons verwees hierbij naar het werk van
Magnus en De Kleyn uit 1912.34 De Rademakercollectie, afkomstig van het Fysiologisch
Laboratorium van de Universiteit Leiden, bestaat uit 115 films, waaronder films
waarin proefdieren getoond worden zonder labyrinth of cerebellum, experimenteel
onderzoek om de essentiële structuren
benodigd voor de houding en het lopen te
achterhalen. Daarnaast is er een aantal films
over (congenitaal) labyrintloze mensen,
mensen zonder cerebellum (postoperatief
in verband met tumoren), en spastische
kinderen. Het merendeel van de films is
geproduceerd in het kader van genoemd
onderzoek dat Magnus en Rademaker
deden met betrekking tot de houding en
het staan. De films hadden vermoedelijk
zowel een onderwijskundig als wetenschappelijk doel. Zo werden verschillende films
vertoond voor de ‘Amsterdamsche neurologen vereeniging’, zoals valt op te maken uit
de correspondentie tussen de hoogleraar
psychiatrie en neurologie Cornelis Winkler
en zijn Zwitserse collega Constantin von
Monakow (fig. 2) en in de verslagen in het
NTVG.35
Fig. 2: Uit de correspondentie tussen Cornelis
Winkler & Constantin von Monakow; brief van 22
mei 1930 van Winkler: ‘Rademaker hat uns einen
wundervollen Film von den Kleinhirnlosen Tieren
vorgeführt’ (collectie Nederlands Tijdschrift voor
Geneeskunde).
jaar later’) geeft het sterke vermoeden dat
de film correleert met het verslag in het
NTvG.36 In oktober 1939 toonde Rademaker een film voor de ‘Amsterdamsche neurologen vereeniging’ over een patiënt die
aan het cerebellum geopereerd was. De
bijbehorende voordracht ging over ‘De
fysiologie en pathologie van de kleine hersenen’. Hierin beschrijft hij de symptomen
van cerebellaire stoornissen. De operatie
had een jaar tevoren plaats gevonden bij
een jongen van 16 jaar, dit in verband met
cerebellaire verschijnselen (atonie en nystagmus, alsmede drukverschijnselen zoals
stuwingspapillen):
Bij de operatie bleek er een gezwel van
Lindau [hemangioblastoom zouden wij
tegenwoordig zeggen] met een enorme
cyste te zijn, welke de geheele linker
hemispheer en den vermis opvulde en tot
ver in de rechter hemispheer doorgedrongen was.37
Na de operatie was er alleen nog een klein
gedeelte van de rechter cerebellaire hemisfeer over en ‘lag de bodem van ventrikel IV
geheel bloot’. Na een maand was de atonie
verdwenen, evenals de ‘stuwingspapillen’.
Een jaar na de operatie was er beiderzijds
nog hypermetrie (voorbij wijzen). Hij ging
naar de technische school, ‘loopt en fietst’,
‘schrijft wonderbaarlijk goed en maakt op
Jongen zonder cerebellum
Ter illustratie beschrijven wij hier een
patiënt die destijds door Rademaker is
onderzocht en daarbij werd gefilmd. De
titel van de film (‘Jongen zonder kleine
hersenen, gefilmd na de operatie en één
118
Cinematografie van de neurowetenschap in Nederland
school zelfs weer teekeningen’.38 In de films
demonstreerde Rademaker een uitgebreid
neurologisch onderzoek met speciale aandacht voor de cerebellaire functies. Opvallend, maar tekenend voor de tijd, is dat de
jongen bijna naakt is en de professor gekleed
in driedelig grijs met een sigaret in de mond.
Eén van de films is opgenomen in de tuin bij
een groot huis, vermoedelijk Rademakers
woning te Oegstgeest (zie fig. 3).
hoe gingen de onderzoekers met die dieren
om? Werden de films gebruikt voor onderwijs, of voor de presentatie van wetenschappelijk onderzoek? Het is niet onze bedoeling
in dit artikel definitief antwoord te geven
op deze vragen. Wat echter het onderwijs
aangaat, bespraken wij hierboven al de rol
die het NTVG speelde bij het verspreiden
van informatie over educatieve medische
films. Wat het wetenschappelijk onderzoek
betreft, kan dit gedemonstreerd worden
aan de programmering van grote congressen. Een voorbeeld is het eerste Internationale Neurologische Congres te Bern (1931),
waar films geprogrammeerd stonden over
hydrocephalus, de ziekte van Wilson (door
Otto Marbug), bewegingstoornissen van
de benen (door de Zwitserse chirurg Fritz
de Quervain, die zenuwen van bij dystonie
betrokken spieren doorsneed)39 en fysiologische onderzoek van de hersenstam (door
de latere Nobelprijs winnaar Walter Rudolf
Discussie
Wat is het nut van het bestuderen van dergelijke films? Deze bewegende beelden leveren ons een belangrijk tijdsbeeld en geven
een antwoord op vele vragen, zoals: Hoe
zagen de dokters, de verpleegkundigen en
de patiënten er uit,? Hoe gingen zij met
elkaar om? Hoe zagen de ziektebeelden er in
die tijd uit en werden ziektebeelden getoond
die nu niet meer gezien worden? Hoe werd
dierexperimenteel onderzoek gedaan en
Fig. 3: Beeldje uit de film Jongen zonder kleine hersenen 2,5 maand na de ingreep met Rademaker die in zijn
achtertuin de jongen laat traplopen.
119
P.J. Koehler et al.
Fig. 4: Filmfragment uit
Rademaker’s Das Stehen.
Hess). De lengte van de films werd destijds
niet in tijdsduur, maar in meters aangegeven
(die van De Quervain was 650 m).40 Andere
voorbeelden betreffen de Internationale
Congressen van Physiologen,41 waarvan
Magnus aantekeningen maakte, zoals van
het achtste in Wenen (1910):
gave my lecture. The cinematographic
projection was very good and people were
satisfied.42
Ook bij het internationale fysiologiecongres
in Groningen (1913) projecteerde Magnus
films: ‘Magnus ... projected cinematographic records under the titles ‘Der Einfluss
der Kopfstellung auf den Gliedertonus’ and
‘Abhängigkeit der Körperhaltung von der
Kopfstellung bei normalen Kaninchen’. De
verslaggever noteerde:
A very interesting day, beautiful cinematograms from Zeiss […] I just talked with
Sherrington: he is as fresh as ever. Tomorrow afternoon it’s my turn […] Today I
120
Cinematografie van de neurowetenschap in Nederland
In the accounts of previous Congresses we
have referred to the increasing use of cinematography by physiologists; this was again
evident in Groningen, where ordinary,
microscopic, ultramicroscopic, and also
‘slow-motion’ (Bull) films were projected,
and the total number of such films was very
much greater.43
Noten
1 H.J. Versteeg, ‘Feuilleton, Eerste internationale congres voor medische fotografie en cinematografie’,
Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (hierna:
NTvG) 105 (1961) 453–454.
2 J. van Gijn, M. Kunen, R. Slagter, ‘Illustraties NTvG: van
houtgravure naar doorzicht’, NTvG 155 (2011) A2979.
3 Versteeg, ‘Feuilleton’ (n. 1). Zie voor meer gedetailleerde informatie over het ontstaan van de
cinema in de jaren 1890: D. Bordwell & K. Thompson, Film history, an introduction (New York 2010)
3–21. Voor een uitgebreide beschrijving van de
vroegste geschiedenis van de wetenschappelijke cinematografie zie: V. Tosi, Cinema before Cinema. The
Origins of Scientific Cinematography (London 2005).
4 Wij gebruiken hier de moderne term, neurowetenschap, als overkoepelend begrip voor diverse
studiegebieden in de neurologische wetenschappen.
5 B. Winston, ‘The documentary film as scientific
inscription’, in: M. Renov (ed.), Theorizing Documentary (London/New York 1993) 37.
6 S.L. Gilman (ed.), The Face of Madness – Hugh W.
Diamond and the Origin of Psychiatric Photography
(New York 1976).
7 Tosi, Cinema (n. 3) 34.
8 G. Didi-Huberman, Invention of Hysteria – Charcot
and the Photographic Iconography of the Salpêtrière
(transl. by A. Hartz) (Cambridge-Mass. 2003) 45.
9 Zie: G. Aubert, ‘Arthur van Gehuchten takes neurology to the movies’, Neurology 59 (2002) 1612–1618 en
idem, ‘Neurological illustration from photography
to cinematography‘, Handbook of Clinical Neurology
95 (2010) 289–302.
10 M.M. Hilfman, ‘Nederlandse medische film bekroond’, NTvG 104 (1960) 2251. Het betrof hier een
maagoperatie.
11 Versteeg, ‘Feuilleton’ (n. 1); M. Brandwagt, ‘Plichtsgetrouw, sinister en hooghartig. Artsen in de
cinematografie’, NTvG 155 (2011) A3969 en M.M.
Hilfman, ‘Het samenstellen van medische films’,
NTvG 98 (1954) 1260–1261.
12 T.O.H. de Jongh & B.T.J. Meursing, ‘Onderzoek van
het hart’, NTvG 155 (2011) A2655.
13 S.E. van ‘t Hof, ‘Johannes Jacobus van Loghem,
‘redacteur-gérant’ van het Tijdschrift, 1947–1949 en
1954’, NTvG 151 (2007) 2729–2731.
14 Anoniem, ‘Nieuwe wetenschappelijke films’, NTvG
121 (1977) 1403.
15 Zie ook: J. van Dijk, Het transparante lichaam.
Medische visualisering in media en cultuur (Amsterdam 2001).
16 Aubert, ‘Arthur van Gehuchten’ (n. 9).
17 C.U. Ariëns Kappers, ‘In Memoriam A. van Gehuchten’, Psychiatrische en Neurologische Bladen 18
(1914) 439–443.
Misschien wel nog interessanter is het feit dat
behalve voor congressen en de reeds bovengenoemde demonstraties voor de Amsterdamse Neurologen Vereniging, Rademaker
tevens beelden uit de films gebruikte voor
illustraties in zijn publicaties, zoals Das Stehen (fig. 4).44 Hier zien we feitelijk het tegenovergestelde gebeuren van datgene wat de
negentiende eeuw ons liet zien. Waar in de
negentiende eeuw de analyse van de beweging met behulp van fotografie uiteindelijk
lijkt te hebben geresulteerd in een synthese
van beweging in de film, deed Rademaker
het omgekeerde. Hij maakte films, waarna
hij series beelden selecteerde die hij afdrukte
als ware het een chronofotografie.
Het doel van zijn films was dus niet uitsluitend om een reproductie van bewegingen
van patiënten en proefdieren te maken voor
vertoning. Nee, de filmopname stelde hem
tevens in staat een analyse van de beweging
te maken die hij in zijn boeken gebruikte om
patronen te laten zien. Dit maakt ons duidelijk
dat de praktijk van de film heel wat ingewikkelder was, dan wat de geschiedenis van de
bioscoopfilm ons tot nu toe heeft laten zien.
Onderzoek naar deze collecties is daarom niet
alleen interessant voor de geschiedenis van de
neurologie, maar ook voor het herdefiniëren
van de filmgeschiedenis in het algemeen.
Concluderend kan worden opgemerkt
dat oude medische films de laatste jaren in
de belangstelling staan, waarbij de ontdekking van de Magnus-Rademakercollectie
een waardevolle toevoeging is die kan bijdragen aan het inzicht van de rol die de
cinematografie honderd jaar geleden in de
wetenschap en geneeskunde heeft gespeeld.45
121
P.J. Koehler et al.
18 P. Sainton, ‘Quelques considérations sur l’utilité de
la cinématographie dans l’étude des maladies du
système nerveux’, Encéphale 4 (1909) 410–413.
19 P. Schuster, ‘Vorführung pathologischer Bewegungskomplexe mittelst des Kinematographen
und Erläuterung derselben’, in: A. Wangerin &
O. Taschenberg (eds.), Verhandlungen der Gesellschaft deutscher Naturforscher und Ärzte (Leipzig
1898) 196–199 en B. Holdorff, ‘Arthur Simons über
tonische Halsreflexe beim Hemiplegiker. Aus den
Jahren 1916 bis 1919’, Nervenarzt 83 (2012) 514–519.
20 J. Cantacuzène, ‘Soixante-quinze ans depuis la création du cinéma de recherche médicale’, Histoire des
sciences médicales VII (1973) 291–302.
21 T.H. Weisenburg, ‘Moving picture illustrations in
medicine with special reference to nervous and
mental diseases’, Journal of the American Medical
Association 59 (1912) 2310–2312.
22 J.A. Vilensky, S. Gilman & E.M. Dec, ‘The DennyBrown collection: a research and teaching resource’,
Annals of Neurology 36 (1994) 247–251.
23 L. Lorusso et al, ‘Joseph Babinski’s Italian pupil,
Abstract’, Journal of the History of the Neurosciences
2011.
24 Bekend is zijn 35-mm nitraat film van 108 minuten
getiteld ‘La nevropathologia’. Zie: A. Chiò & R.
Mutani, ‘Arthur Van Gehuchten takes neurology to
the movies’, Neurology 61 (2003) 587; author reply
idem, 587–588.
25 E.H. Reynolds, D.G. Healy & A.J. Lees, ‘A film of
patients with movement disorders made in Queen
Square, London in the Mid-1920s by Samuel Alexander Kinnier Wilson’, Movement Disorders 26
(2011) 2453–2459.
26 Van Bogaert filmde hoofdzakelijk patiënten met
bewegingstoornissen. De oudste film dateert van
1923. De collectie bevat zowel 35 als 16 mm films.
Een deel van de 35 mm films is gerestaureerd in
het Koninklijk Belgisch Film Archief en gedigitaliseerd. De collectie bevindt zich in het Instituut
Born Bunge (Universiteit van Antwerpen). Zie: A.
van Craenenbroeck, M. Gebruers, J-J. Martin & P.
Cras, ‘Hallervorden-Spatz disease: historical case
presentation in the spotlight of nosological evolution’, Movement Disorders 25 (2010) 2486–2492.
27 J.W.G. ter Braak, W. Storm van Leeuwen & H.Verbiest,
‘Miscellanea medica in honorem viri clarissimi, Gysberti Godefridi Ioannis Rademaker collecta a colleges
amicis discipulis’, Folia Psychiatria Neurologia et Neurochirgia Neerlandica 56 (1953) 393–401.
28 R. Magnus, ‘Körperstellung. Experimentell-physiologische Untersuchungen über die einzelnen bei
der Körperstellung in Tätigkeit tretenden Reflexe,
über ihr Zusammenwirken und ihre Strungen’, in:
M. Gildemeister (ed.), Monographien aus dem Gesamtgebiet der Pysiologie der Pflanzen und der Tiere, 6
(Berlin 1924).
29 Zie: P. Eling, ‘R. Magnus (1873–1927)’, in: J.A.M.
Frederiks, G.W. Bruyn, P. Eling (eds)., History of
Neurology in the Netherlands (Amsterdam 2002)
343–351 en O. Magnus (ed. by L.M. Schoonhoven).
Rudolf Magnus. Physiologist and pharmacologist
(Amsterdam 2002).
30 G.G.J. Rademaker, Das Stehen (Berlin 1931).
31 L.A.H. Hogenhuis, Cognition and recognition: on
the origin of movement. Rademaker (1887–1957). A
biography (Leiden 2009) en L.A.H. Hogenhuis, ‘GGJ
Rademaker (1887–1957)’, in: J.A.M. Frederiks, G.W.
Bruyn & P. Eling (eds.), History of Neurology in the
Netherlands (Amsterdam 2002) 353–360.
32 Zie: http://beeldenvoordetoekomst.nl/nl.
33 Holdorff, ‘Arthur Simons’ (n. 20).
34 R. Magnus, A. de Kleijn. ‘Die Abhängigkeit des
Tonus der Extremitätenmuskeln von der Kopfhaltung’, Pflügers Archiv 145 (1912) 455–548.
35 Over het eerste gedeelte van de briefwisseling,
afkomstig uit het Medizinhistorisches Institut te
Zürich werd gepubliceerd in: P.J. Koehler & C.
Jagella, ‘De correspondentie tussen Winkler en
Von Monakow. 1. Persoonlijke aangelegenheden
en visies’, NTvG 145 (2001) 469–473 en idem, ‘De
correspondentie tussen Winkler en Von Monakow.
2. Ontwikkelingen in de psychiatrie en neurologie
(1900–1930)’, NTvG 145 (2001) 2474–2478. Later
werd in het archief van het NTvG een nog grotere
collectie brieven gevonden welke thans voor publicatie in bewerking is.
36 G.G.J. Rademaker, ‘Enkele waarnemingen omtrent
de physiologie en pathologie der kleine hersenen
bij mensch en dier (met film)’, NTvG 84 (1940)
472–479.
37 Ibidem.
38 Ibidem.
39 A.G. Munts & P.J. Koehler, ‘How psychogenic is dystonia? Views from past to present’, Brain 133 (2010)
1552–1564.
40 Anonymous, Proceedings of the first international
neurological congress (Berne 1932) III-XVII.
41 K.J. Franklin, ‘A short history of the International
Congresses of Physiologists, 1889–1938’, in: W.O.
Fenn, K.J. Franklin & Y. Zotterman, History of the
International Congresses of Physiological Sciences,
1889–1968 (Washington 1968).
42 Magnus, Rudolf Magnus (n. 30) 228.
43 Franklin, ‘A short history’ (n. 41) 289.
44 Rademaker, Das Stehen (n. 31).
45 Met dank aan dr. L. Lorusso, neuroloog te Chiari
(Italië) voor het leggen van de connecties.
122