Academia.edu no longer supports Internet Explorer.
To browse Academia.edu and the wider internet faster and more securely, please take a few seconds to upgrade your browser.
2016, GZ - Psychologie
…
6 pages
1 file
Samenvatting De Stichting Benchmark GGZ brengt behandeluitkomsten voor ggz-instellingen in kaart. Casemixcorrectie is nodig als de patiëntenpopulatie van ggz-instellingen verschilt op patiëntkenmerken die de behandeluitkomsten beïnvloeden. Hiervoor is het belangrijk te onderzoeken welke patiëntkenmerken de behandeluitkomsten beïnvloeden. Bij patiënten met een angst-en/of depressieve stoornis van zes ggz-instellingen is via een observationele studie onderzocht welke patiëntkenmerken de behandeluitkomst beïnvloeden. De steekproef bestaat uit zeshonderd zorgtrajecten (N=600) die allemaal zijn afgesloten in 2013. De uitkomstmaat is het klachtenniveau na afloop van de behandeling. Om te bepalen welke invloed de patiëntkenmerken hebben op de behandeluitkomst zijn enkelvoudige en meervoudige regressieanalyses toegepast. Uit de meervoudige regressieanalyse (N = 304) blijkt dat het klachtenniveau bij aanvang van de behandeling het meest samenhangt met het klachtenniveau na de behandeling. Andere variabelen, zoals de duur van de aandoening, voegen weinig extra verklaarde variantie toe. Op basis van de patiëntkenmerken, waaronder het klachtenniveau bij aanvang van de behandeling, is het nu mogelijk om een eerste casemixcorrectie model toe te passen. Voor een eerlijke vergelijking tussen de behandeluitkomsten van verschillende ggz-instellingen blijkt het vooral belangrijk om te corrigeren op het beginniveau van de klachten.
Tijdschrift voor Psychotherapie, 2014
Om meer zicht te krijgen op de effectieve bestanddelen van cognitieve gedragstherapie bij kinderen en adolescenten met een angststoornis, werd door middel van een longitudinaal design met meerdere meetmomenten onderzocht of een verandering in een aantal beoogde mediatoren (negatieve en positieve gedachten, coping-strategieën en ervaren controle) vooraf ging aan een verandering in (ouder-en kindgerapporteerde) angstsymptomen. Uit de analyses van de onderzoeksresultaten bleek dat, zoals verwacht, een toename in positieve gedachten en een toename in drie coping-strategieën (probleemoplossen, positieve cognitieve herstructurering en afleiding zoeken) voorafgingen aan een afname in angst. Tegen de verwachting in bleek een afname in negatieve gedachten en een toename van steun zoeken niet vooraf te gaan aan een afname van angst. Daarnaast vonden we dat een toename van ervaren controle zowel voorafging aan als volgde op een afname in S. HOGENDOORN, Afdeling Kinder-en Jeugdpsychiatrie van het Academisch Medisch Centrum/De Bascule te Amsterdam.
Tijdschrift Voor Bedrijfs- En Verzekeringsgeneeskunde, 2012
Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde, 2007
Huisarts en Wetenschap, 2005
* Contusio cerebri: ernstig, middelzwaar én mild categorie 3 schedelhersenletsel. † EMV: Glasgow Coma Scale: eye, motor, verbal. ‡ Risicofactoren: hoogenergetisch trauma, focale uitval, verwardheid, vroeg insult (< 1 week), klinische tekenen van schedel-of impressiefractuur, persisterend braken, progressieve hoofdpijn en stollingsstoornissen.
Jeugd en Co Kennis, 2011
Het werk staat of valt met de werknemers die je in huis hebt', citeert Annemiek Harder een groepsleider in haar proefschrift over de gesloten jeugdzorg. Uit Harders analyses blijkt inderdaad dat een goede behandelrelatie de belangrijkste succesfactor is om jongeren zover te krijgen dat ze hun problemen aanpakken.
PROCES, 2017
The probation in the Netherlands works more victim conscious since last year. Victim conscious working in probation is defined as: involving the perspective and interests of the victim when working with offenders. This broadly and to the extent it is justifiable from the primary task of the probation to reduce recidivism and promote the re-integration of probation clients/offenders. With this justification is both the moral level (right action) as being involved professional standards (effective action). The article describes, among other, a study on how the victim consciously work has been implemented within the Salvation Army Probation Service in the Netherlands.
2015
November 2015 De NPHF projectgroep Beroepen & Opleidingen is in de periode december 2014 t/m april 2015 actief geweest om de transitie van nazorg naar voorzorg op het beleidsterrein van Beroepen en opleidingen uit te werken. Als resultaat hiervan heeft zij de slotnotitie "Actieagenda Projectgroep Beroepen en Opleidingen" in mei 2015 gepubliceerd. De NPHF Federatie voor Gezondheid heeft positieve reacties op de slotnotitie ontvangen. Naar aanleiding van de reacties en de geplaatste opmerkingen wil de NPHF de slotnotitie op twee punten herzien:
Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 2010
Quality of relationship-building in low-threshold addiction and mental health care The goal of this article is to report about a quest to find a measure for evaluation of the quality of relationship-building in health care. First the importance of quality of relationship building in low threshold care is discussed. We search concepts and questionnaires that have value in this context. From this overview a questionnaire is chosen that covers aspects of the quality of relationshipbuilding best. This instrument was adapted to the care context and we collected data among
Jeugd en Co Kennis, 2011
Angst op school en thuis bestrijden Aanleg voor angst kan al vanaf de vroege peuterleeftijd worden opgespoord met oudervragenlijsten, bewees klinisch psycholoog Suzanne Broeren. Dat maakt het mogelijk om de ontwikkeling van angststoornissen vóór te zijn. Broeren pleit voor oudertrainingen en preventieve lessen op school.
2020
Inhoud Samenvatting 4 Conclusies 4.1 Wetenschappelijke onderbouwing van het stikstofbeleid van rijksoverheid en provincies 4.2 Bepaling van de stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden 4.3 Meet-en modelinstrumentarium in Denemarken, Duitsland en Vlaanderen 4.4 Vervolgstappen Annex 1 Afkortingen Annex 2 Beschrijving meet-en rekenmethodiek 2.1 Metingen van de stikstofconcentratie en-depositie 2.2 Emissies 2.3 Modelleersysteem (OPS) 2.4 Opvolging review Sutton et al. Annex 3 Governance 3.1 Afspraken en verantwoordelijkheid 3.2 Organisatiestructuur en betrokken actoren 3.3 Werkwijze doorontwikkeling AERIUS 3.4 AERIUS Expertgroepen 3.5 Rapportage en bekendmaking Annex 4 Stikstof meet-en modelinstrumentarium in het buitenland 4.1 Denemarken 4.2 Duitsland 4.3 Vlaanderen Annex 5 Mogelijke bijdrage satellietmetingen 5.1 De verschillende satellietmetingen 5.2 De bijdrage van satellieten 5.3 De beperking van satellieten 5.4 Het nuttig gebruik van satellietmetingen Annex 6 Ensemble van modellen en modelvergelijkingen Annex 7 Literatuurlijst
Pilot zorgverzekeraar Achmea
In het kader van het programma 'Kwaliteit van Zorg' heeft zorgverzekeraar Achmea samen met zes ggz-instellingen en SBG een pilot opgezet om ervaring op te doen met het vergelijken van uitkomstmetingen van ggz-instellingen. Met een steekproef van zeshonderd ambulante patiënten (N = 600 zorgtrajecten) met angst en/of depressie is daarin de volgende centrale vraag beantwoord: welke invloed hebben patiëntkenmerken op de behandeluitkomst?
Methode
Steekproef en procedure
De SBG ontvangt maandelijks ROM-gegevens van ggz-instellingen over DBC-trajecten (Diagnose Behandel Combinatie). Op basis daarvan worden behandeluitkomsten op geaggregeerd niveau inzichtelijk gemaakt. In dit pilotonderzoek is uit de patiëntenpopulatie van elke deelnemende ggz-instelling een random steekproef getrokken van honderd zorgtrajecten (N=100); uit alle in 2013 afgesloten zorgtrajecten voor mensen met een stemmingsof angststoornis als primaire diagnose. De totale steekproef bestaat zodoende uit 600 zorgtrajecten.
Noot: ten behoeve van de steekproef heeft de SGB de databestanden van de afzonderlijke steekproeven (N = 100) eerst naar de zes ggz-instellingen gestuurd die via dossieronderzoek de bijbehorende patiëntkenmerken hebben opgezocht. Vervolgens stuurden de instellingen de databestanden ingevuld terug naar SBG waar ze werden samengevoegd en geanalyseerd.
Tabel 1
Tabel 1 geeft een overzicht van de verdeling van de kenmerken van de patiënten in de steekproef. Het merendeel van de patiënten is vrouw, heeft een lage sociaaleconomische status (SES), heeft een lage tot middelbare opleiding genoten en komt uit regio's waarin de mate van urbanisatie vrij groot is. De primaire diagnose depressieve stoornis komt net wat vaker voor dan een angststoornis. Comorbiditeit op As 4 komt regelmatig voor. Voor ongeveer de helft van de patiënten geldt dat de klachten een eerste episode betreffen en voor de meerderheid van hen geldt dat de klachten voorafgaand aan de behandeling minder lang duurden dan twaalf maanden.
Meetinstrumenten
Patiëntkenmerken
De onderzochte patiëntkenmerken zijn onderverdeeld in achtergrondkenmerken en klinische kenmerken.
Achtergrondkenmerken
Onder achtergrondkenmerken vallen:
• leeftijd (in jaren);
Klinische kenmerken
Onder klinische kenmerken vallen:
• primaire diagnose volgens de DSM-IV classificatie (angst-of depressieve stoornis); • nevendiagnose op As 1, 2, 3 en 4 (wel/niet aanwezig); • Global Assessment of Functioning (GAF-score = As 5 DSM-IV); • ernst van de klachten (T-score op de voormeting); • episode van de klachten (1 e episode; 2 e episode/recidive; chronische fase); • eerdere behandeling (ja/nee); • duur van de aandoening (aantal maanden).
Noot: gegevens over de klinische kenmerken episode van de klachten, eerdere behandeling en duur van de behandeling zijn in het kader van de huidige studie verzameld. Gegevens over de andere klinische kenmerken worden al samen met de ROM-gegevens regulier aangeleverd aan SBG.
Op grond van een aantal klinische kenmerken is de zorgvraagzwaarte indicator (ZVZ-indicator) bepaald. Die is ontwikkeld door de werkgroep Zorgvraagzwaarte om beter grip te krijgen op de complexiteit van de problematiek (Werkgroep zorgzwaarte, 2013). De ZVZ-indicator geeft aan hoeveel behandelinzet er wordt verwacht voor een patiënt, gegeven diens patiëntkenmerken. In deze studie is (exploratief) onderzocht wat de invloed van de ZVZ-indicator is op de behandeluitkomst. De volgende vier elementen vormen samen de ZVZ-indicator: • de zwaarte van de primaire diagnose (licht, matig, zwaar); • de aanwezigheid van nevendiagnose(s); • de aanwezigheid van psychosociale factoren (As IV); • de GAF-score.
Noot: voor de berekening van de ZVZ-indicator wordt aan deze vier afzonderlijke elementen een score toegekend, waarna die scores bij elkaar worden opgeteld. De score van de ZVZ-indicator varieert van 1 (laag) tot 7 (hoog).
Uitkomstmaat
De behandeluitkomst wordt door SBG gedefinieerd als Delta T, een verschilscore voor de verandering in klachten en symptomen tussen de pre-en posttest. Statistisch is onderzocht welke variabelen (patiëntkenmerken) een voorspellende waarde hebben voor de ernst van de klachten in de posttest. Door het onderzoeken van de relatie tussen patiëntkenmerken en de posttest sluit deze studie aan bij de methode die gehanteerd W E T E N S C H A P BEELD: THINKSTOCK
Analyses
Enkelvoudige regressieanalyses zijn uitgevoerd om te bepalen of er samenhang is tussen de patiëntkenmerken en de uitkomstmaat. (P-waarde ≤.05). In het meervoudige sequentiële regressie model zijn de significante kenmerken in 'blokken' opgenomen; eerst een blok klinische kenmerken, gevolgd door een blok achtergrondkenmerken. Binnen de blokken zijn de variabelen via de methode 'Forward' aan het model toegevoegd.
In een controle-analyse is de volgorde van de blokken omgedraaid (sociaal demografische kenmerken, gevolgd door de klinische kenmerken) en zijn de variabelen binnen de blokken tegelijkertijd (via de methode 'enter') aan het model toegevoegd. In een aparte meervoudige regressieanalyse is de ZVZ-indicator opgenomen (zonder blokken, via de methode 'enter'), samen met de andere significante variabelen, uitgezonderd van de variabelen waaruit de ZVZ-indicator is opgebouwd.
In alle regressieanalyses zijn de leeftijd, SES, urbanisatiegraad, GAFscore en duur van de behandeling als continue variabelen opgenomen, de andere variabelen als categoriale variabelen. Er is niet gecorrigeerd voor missende waarden; de analyses zijn uitgevoerd op zorgtrajecten met informatie over de betreffende patiëntkenmerken. De meervoudige analyses zijn uiteindelijk uitgevoerd voor 304 zorgtrajecten (N = 304).
Resultaten
Samenhang patiëntkenmerken en behandeluitkomst Op grond van enkelvoudige regressieanalyses zijn de volgende variabelen geselecteerd (p ≤.05) voor het meervoudige regressiemodel (tabel 2):
• leeftijd; • urbanisatie;
• de score op de voormeting;
• de duur van de behandeling;
• de nevendiagnoses op As 1, 3 en 4;
• de GAF-score;
• het ziektestadium;
• de duur van de klachten;
• eerdere behandeling;
• de ZVZ-indicator.
Deze variabelen zijn vervolgens opgenomen in een meervoudig regressiemodel (N=304), met uitzondering van de ZVZ-indicator. De resultaten van het meervoudig regressiemodel staan weergegeven in Tabel 3.
Het opnemen van de klinische variabelen (blok 1) in het regressiemodel leidde ertoe dat als eerste de score op de voormeting werd geselecteerd, met een verklaarde variantie van 24.2 procent. Deze score hangt significant samen met de score op de nameting; hoe meer klachten op de voormeting, des te meer klachten op de nameting. Van de overige klinische variabelen is alleen de duur van de aandoening significant gerelateerd aan de behandeluitkomst (blok 2); hoe langer de aandoening aanwezig is hoe hoger de score op de nameting. De duur van de klachten verklaart nog eens 2,1% van de variantie in score bij de nameting. Ook analyses waarbij de volgorde van de blokken werd omgedraaid of waarbij een andere methode van toevoegen van de variabelen binnen de blokken werd toegepast ('enter'), leidden tot dezelfde resultaten; binnen elke analyse bleken de voormeting en duur van de klachten de belangrijkste voorspellers van de score op de nameting. Een meervoudige regressieanalyse met de ZVZindicator leidde eveneens tot dezelfde resultaten.
Discussie
Samenvattend blijkt uit deze studie dat het ernstniveau van de klachten bij de voormeting de belangrijkste voorspeller is van de score op de nameting. De aanvullende klinische variabelen in dit onderzoek (duur, episode, eerdere behandeling) verklaren weinig extra variantie in behandeluitkomst. De gevonden relatie tussen ernst van de klachten op de voormeting en de behandeluitkomst is overeenkomstig met eerder onderzoek (Rosen e.a., 2010). Dat er relatie bestaat tussen de duur van de klachten en de behandeluitkomst viel te verwachten omdat de duur van de klachten ook als een ernstindicator beschouwd kan worden. Opvallend is verder dat andere kenmerken die indicatief zijn voor de ernst of complexiteit van de klachten, zoals comorbiditeit, in een meervoudig model niet overeind blijven als voorspellers van de behandeluitkomst.
De score bij baseline zal doorgaans de beste voorspeller zijn voor de score van de nameting zolang de behandeluitkomst en baseline ernst worden gemeten met hetzelfde meetinstrument. De kans is dan klein dat een andere variabele een hogere samenhang vertoont met de score op de nameting vanwege de autocorrelatie tussen scores op voor-en nameting (Lezzoni 2013). Daarom is het belangrijk dat er ook andere uitkomstmaten binnen de ggz worden ontwikkeld. Dit kunnen uitkomstmaten zijn Note. R 2 = 24.2% in blok 1, R 2 = 2.1% in blok 2. ∇ die met een andere methode dan vragenlijsten zijn verkregen, meer objectieve maten, of uitkomstmaten die niet alleen zijn gebaseerd op het oordeel van de patiënt maar ook op dat van belangrijke derden.
Beperkingen
Onderzocht is of het aantal zorgtrajecten in de meervoudige analyse op face value representatief is op een aantal casemix-variabelen (leeftijd, geslacht, score voormeting en GAF), in vergelijking tot de zorgtrajecten met een complete pre-post meting van alle zorgaanbieders die bij SBG aanleveren. Hierbij kwamen geen noemenswaardige verschillen naar voren op de genoemde kenmerken. De steekproef is echter aselect getrokken uit zorgtrajecten van de zes deelnemende instellingen met een complete pre-post meting; incompleet gemeten zorgtrajecten zijn niet in het onderzoek meegenomen. Zo kan het zijn dat de uitkomsten van succesvolle behandelingen vaker zijn nagemeten en dus over gerepresenteerd zijn in de steekproef. Verder zullen langere behandeltrajecten ondervertegenwoordigd zijn. De onderzoeksresultaten kunnen dus niet worden gegeneraliseerd naar alle zorgtrajecten van patiënten met stemmings-en/of angststoornissen. Voordat harde conclusies kunnen worden getrokken, is replicatie van het onderzoek dan ook gewenst.
Een andere beperking betreft het type onderzoek. Dat is observationeel van aard, het is niet opgezet om confounders van de behandeluitkomst experimenteel te onderzoeken. Hiervoor moet bij voorkeur gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek worden verricht.
Tenslotte kunnen ook verschillen in meetmethodiek de behandeluitkomsten beïnvloeden. Daar is in het huidige onderzoek geen aandacht aan besteed. Het gebruik van verschillende vragenlijsten kan echter wel problemen opleveren als deze verschillen in responsiviteit (De Beurs e.a., 2012).