WETENSCHAP
Observationele pilotstudie:
klachtenniveau bij aanvang behandeling
is belangrijkste voorspeller van behandeluitkomst bij angst en depressie
Warmerdam, E.H; Ten Have, P.; Dekker, J.; De Beurs, E.
Samenvatting
De Stichting Benchmark GGZ brengt behandeluitkomsten voor ggz-instellingen in kaart. Casemixcorrectie is nodig als
de patiëntenpopulatie van ggz-instellingen verschilt op patiëntkenmerken die de behandeluitkomsten beïnvloeden.
Hiervoor is het belangrijk te onderzoeken welke patiëntkenmerken de behandeluitkomsten beïnvloeden. Bij patiënten
met een angst- en/of depressieve stoornis van zes ggz-instellingen is via een observationele studie onderzocht welke
patiëntkenmerken de behandeluitkomst beïnvloeden.
De steekproef bestaat uit zeshonderd zorgtrajecten (N=600) die allemaal zijn afgesloten in 2013. De uitkomstmaat
is het klachtenniveau na afloop van de behandeling. Om te bepalen welke invloed de patiëntkenmerken hebben
op de behandeluitkomst zijn enkelvoudige en meervoudige regressieanalyses toegepast. Uit de meervoudige
regressieanalyse (N = 304) blijkt dat het klachtenniveau bij aanvang van de behandeling het meest samenhangt met
het klachtenniveau na de behandeling. Andere variabelen, zoals de duur van de aandoening, voegen weinig extra
verklaarde variantie toe.
Op basis van de patiëntkenmerken, waaronder het klachtenniveau bij aanvang van de behandeling, is het nu mogelijk
om een eerste casemixcorrectie model toe te passen. Voor een eerlijke vergelijking tussen de behandeluitkomsten
van verschillende ggz-instellingen blijkt het vooral belangrijk om te corrigeren op het beginniveau van de klachten.
Trefwoorden:
behandeluitkomst, casemixcorrectie, geestelijke gezondheidszorg,
patiëntkenmerken, predictoren
Behandeluitkomsten worden gezien als een van de meest relevante
kwaliteitsindicatoren voor de gezondheidszorg (Porter, 2010). De
ggz is in 2010 begonnen met het structureel meten van behandeluitkomsten met Routine Outcome Monitoring (ROM). Met ROM
worden periodiek de klachten, het functioneren en het welbevinden
van de patiënt in kaart gebracht. Hiermee krijgen de patiënt en zijn
of haar behandelaar (beter) inzicht in het verloop van de klachten.
Aan het begin, gedurende en na afloop van de behandeling vullen de patiënt en/of behandelaar een gevalideerde vragenlijst in,
waarmee het klachtenniveau of het functioneren van de patiënt
wordt vastgesteld. Sinds 2010 worden ROM-gegevens aangeleverd bij de Stichting Benchmark GGZ (SBG).
Een van de doelen van ROM is het verzamelen van uitkomstgegevens ten behoeve van benchmarken, een strategie voor het ontdekken van best practices en kwaliteitsverbetering (Barendregt, 2015).
10 GZ-PSYCHOLOGIE 4 n JUNI 2016
Verschillen in behandeluitkomsten duiden op kwaliteitsverschillen
tussen instellingen als de variatie in uitkomsten zo min mogelijk
het gevolg is van verschillen in patiëntkenmerken of meetmethodiek (verschillen in meetmethodiek blijven in deze studie buiten
beschouwing).
Als er sprake is van verschillen in patiëntkenmerken tussen ggzinstellingen die de behandeluitkomst beïnvloeden, dan is het wenselijk daarmee rekening te houden voor een eerlijke onderlinge
vergelijking van de behandeluitkomsten van die ggz-instellingen.
Dat wordt ook wel casemixcorrectie of ‘risk adjustment’ genoemd
(Lezzoni, 2013).
Voor het toepassen van een casemixcorrectie is het allereerst
belangrijk om te weten welke patiëntkenmerken samenhangen
met de behandeluitkomst. Internationale studies laten zien dat
de score op de voormeting een belangrijke voorspeller is van de
behandeluitkomst. Andere klinische kenmerken voegen weinig
verklaarde variantie toe (Dow e.a., 2001; Rosen e.a. 2010).
De relatie tussen de ernst van de klachten in de voormetingen en de
behandeluitkomst is echter niet eenduidig (Van e.a., 2008). Dit heeft
WETENSCHAP
onder andere te maken met grote verschillen in de operationalisatie
van behandeluitkomsten in onderzoek (Jacobson & Truax, 1991).
Pilot zorgverzekeraar Achmea
In het kader van het programma ‘Kwaliteit van Zorg’ heeft zorgverzekeraar Achmea samen met zes ggz-instellingen en SBG een pilot
opgezet om ervaring op te doen met het vergelijken van uitkomstmetingen van ggz-instellingen. Met een steekproef van zeshonderd
ambulante patiënten (N = 600 zorgtrajecten) met angst en/of depressie is daarin de volgende centrale vraag beantwoord: welke invloed
hebben patiëntkenmerken op de behandeluitkomst?
Methode
Steekproef en procedure
De SBG ontvangt maandelijks ROM-gegevens van ggz-instellingen
over DBC-trajecten (Diagnose Behandel Combinatie). Op basis
daarvan worden behandeluitkomsten op geaggregeerd niveau
inzichtelijk gemaakt. In dit pilotonderzoek is uit de patiëntenpopulatie van elke deelnemende ggz-instelling een random steekproef getrokken van honderd zorgtrajecten (N=100); uit alle in
2013 afgesloten zorgtrajecten voor mensen met een stemmingsof angststoornis als primaire diagnose. De totale steekproef bestaat
zodoende uit 600 zorgtrajecten.
Noot: ten behoeve van de steekproef heeft de SGB de databestanden van de afzonderlijke steekproeven (N = 100) eerst naar de zes
ggz-instellingen gestuurd die via dossieronderzoek de bijbehorende patiëntkenmerken hebben opgezocht. Vervolgens stuurden de
instellingen de databestanden ingevuld terug naar SBG waar ze
werden samengevoegd en geanalyseerd.
Tabel 1
Tabel 1 geeft een overzicht van de verdeling van de kenmerken
van de patiënten in de steekproef.
Het merendeel van de patiënten is vrouw, heeft een lage sociaaleconomische status (SES), heeft een lage tot middelbare opleiding
genoten en komt uit regio’s waarin de mate van urbanisatie vrij
groot is. De primaire diagnose depressieve stoornis komt net wat
vaker voor dan een angststoornis. Comorbiditeit op As 4 komt
regelmatig voor. Voor ongeveer de helft van de patiënten geldt
dat de klachten een eerste episode betreffen en voor de meerderheid van hen geldt dat de klachten voorafgaand aan de behandeling minder lang duurden dan twaalf maanden.
Meetinstrumenten
De ROM metingen zijn verricht met de Symptom Checklist-90
(SCL-90; Arrindell & Ettema, 2003), de Brief Symptom Inventory
(BSI; De Beurs, 2008), de Outcome Questionnaire (OQ; De Jong »
Tabel 1: Verdeling van patiëntkenmerken
Patiëntkenmerk
Geslacht (N=598)
Niveau
man
Leeftijd (N=598)
SES (N=593)
Urbanisatie (N=598)
%
patiëntkenmerk
38.1
Nevendiagnose (N=597)
Niveau
%
39.3*
As1
aanwezig
47.9
Laag 1
37.8
As2
aanwezig
14.4
2
22.0
As3
aanwezig
24.1
3
13.3
As4
aanwezig
81.7
4
13.1
GAF score (N=591)
58.4*
Hoog 5
13.8
Score voormeting (N=598)
51.6*
Stad 1
29.7
Score nameting (N=598)
2
24.2
Episode (N=478)
3
19.7
2e episode
25.9
4
14.7
Chronisch
21.5
Platte land 5
11.8
≤ 6 maanden
39.9
31.7
Duur klachten (N=419)
40.4*
1e episode
52.5
Basis/vmbo
23.2
7 t/m 12
maanden
Havo, vwo, mbo
44.7
>12 maanden
28.4
Bachelor/Master
32.1
Eerdere behandeling
(N=568)
Ja
46.5
Partnersituatie (N=535)
Met partner
53.8
ZVZ indicator (N=590)
Primaire diagnose (N=598)
Angst
45.7
Depressie
54.3
Opleiding (N=461)
4.2*
*Gemiddelde waarde
GZ-PSYCHOLOGIE 4 n JUNI 2016 11
BEELD: THINKSTOCK
WETENSCHAP
e.a., 2008), de Depression Anxiety Stress Scales (DASS; De Beurs
e.a., 2001) en de Clinical Outcomes in Routine Evaluation (CORE;
Barkham e.a., 2005). Dit zijn allemaal betrouwbare, valide en responsieve meetinstrumenten voor het meten van symptomen van
psychopathologie (Van Beljouw & Verhaak, 2010). Omdat verschillende vragenlijsten zijn gebruikt, zijn de begin- en eindscores statistisch omgezet naar een genormaliseerde T-score, zodat
de scores van de verschillende vragenlijsten vergeleken konden
worden (De Beurs, 2010). Een hogere T-score duidt op meer
klachten.
Patiëntkenmerken
De onderzochte patiëntkenmerken zijn onderverdeeld in achtergrondkenmerken en klinische kenmerken.
Achtergrondkenmerken
Onder achtergrondkenmerken vallen:
• leeftijd (in jaren);
• geslacht (man/vrouw)
• hoogst afgeronde opleiding (Basisonderwijs/voorbereidend
middelbaar beroepsonderwijs (vmbo); Hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), Middelbaar beroepsonderwijs (mbo); en Bachelor/
Master).
• partnersituatie;
• sociaaleconomische status (SES);
• urbanisatiegraad.
Noot: SES en urbanisatiegraad hebben allebei vijf niveaus, naar de
postcode-codering van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP).
Voor SES geldt: hoe hoger het niveau, hoe hoger de SES. Voor
urbanisatie geldt: hoe hoger het niveau hoe lager de mate van
urbanisatie.
Klinische kenmerken
Onder klinische kenmerken vallen:
• primaire diagnose volgens de DSM-IV classificatie (angst- of
depressieve stoornis);
• nevendiagnose op As 1, 2, 3 en 4 (wel/niet aanwezig);
• Global Assessment of Functioning (GAF-score = As 5 DSM-IV);
• ernst van de klachten (T-score op de voormeting);
• episode van de klachten (1e episode; 2e episode/recidive; chronische fase);
• eerdere behandeling (ja/nee);
• duur van de aandoening (aantal maanden).
Noot: gegevens over de klinische kenmerken episode van de klachten, eerdere behandeling en duur van de behandeling zijn in het
kader van de huidige studie verzameld. Gegevens over de andere klinische kenmerken worden al samen met de ROM-gegevens
regulier aangeleverd aan SBG.
12 GZ-PSYCHOLOGIE 4 n JUNI 2016
Op grond van een aantal klinische kenmerken is de zorgvraagzwaarte indicator (ZVZ-indicator) bepaald. Die is ontwikkeld door
de werkgroep Zorgvraagzwaarte om beter grip te krijgen op de complexiteit van de problematiek (Werkgroep zorgzwaarte, 2013). De
ZVZ-indicator geeft aan hoeveel behandelinzet er wordt verwacht
voor een patiënt, gegeven diens patiëntkenmerken. In deze studie
is (exploratief) onderzocht wat de invloed van de ZVZ-indicator
is op de behandeluitkomst. De volgende vier elementen vormen
samen de ZVZ-indicator:
• de zwaarte van de primaire diagnose (licht, matig, zwaar);
• de aanwezigheid van nevendiagnose(s);
• de aanwezigheid van psychosociale factoren (As IV);
• de GAF-score.
Noot: voor de berekening van de ZVZ-indicator wordt aan deze
vier afzonderlijke elementen een score toegekend, waarna die scores bij elkaar worden opgeteld. De score van de ZVZ-indicator
varieert van 1 (laag) tot 7 (hoog).
Uitkomstmaat
De behandeluitkomst wordt door SBG gedefinieerd als Delta T, een
verschilscore voor de verandering in klachten en symptomen tussen de pre- en posttest. Statistisch is onderzocht welke variabelen
(patiëntkenmerken) een voorspellende waarde hebben voor de ernst
van de klachten in de posttest.
Door het onderzoeken van de relatie tussen patiëntkenmerken
en de posttest sluit deze studie aan bij de methode die gehanteerd
WETENSCHAP
wordt bij casemix correctie op basis van Patient Reported Outcome
Measures (PROMs; Nuttall e.a., 2013).
voor missende waarden; de analyses zijn uitgevoerd op zorgtrajecten
met informatie over de betreffende patiëntkenmerken. De meervoudige
analyses zijn uiteindelijk uitgevoerd voor 304 zorgtrajecten (N = 304).
Analyses
Enkelvoudige regressieanalyses zijn uitgevoerd om te bepalen of
er samenhang is tussen de patiëntkenmerken en de uitkomstmaat.
(P-waarde ≤.05). In het meervoudige sequentiële regressie model
zijn de significante kenmerken in ‘blokken’ opgenomen; eerst een
blok klinische kenmerken, gevolgd door een blok achtergrondkenmerken. Binnen de blokken zijn de variabelen via de methode
‘Forward’ aan het model toegevoegd.
In een controle-analyse is de volgorde van de blokken omgedraaid
(sociaal demografische kenmerken, gevolgd door de klinische kenmerken) en zijn de variabelen binnen de blokken tegelijkertijd (via de
methode ‘enter’) aan het model toegevoegd. In een aparte meervoudige
regressieanalyse is de ZVZ-indicator opgenomen (zonder blokken, via
de methode ‘enter’), samen met de andere significante variabelen, uitgezonderd van de variabelen waaruit de ZVZ-indicator is opgebouwd.
In alle regressieanalyses zijn de leeftijd, SES, urbanisatiegraad, GAFscore en duur van de behandeling als continue variabelen opgenomen,
de andere variabelen als categoriale variabelen. Er is niet gecorrigeerd
Resultaten
Samenhang patiëntkenmerken en behandeluitkomst
Op grond van enkelvoudige regressieanalyses zijn de volgende
variabelen geselecteerd (p ≤.05) voor het meervoudige regressiemodel (tabel 2):
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
leeftijd;
urbanisatie;
de score op de voormeting;
de duur van de behandeling;
de nevendiagnoses op As 1, 3 en 4;
de GAF-score;
het ziektestadium;
de duur van de klachten;
eerdere behandeling;
de ZVZ-indicator.
»
Tabel 2: Enkelvoudige regressie analyses met de nameting als uitkomstmaat
Patiëntkenmerk
Geslacht (N=598)
Niveau
man
B (SE)
95% betrouwbaarheidsinterval
R2
P
-.60 (.87)
-2.30
1.11
.49
0.1%
Leeftijd (N=598)
.10 (.03)
0.03
0.17
<.01
1.5%
SES (N=593)
-.39 (.29)
-0.97
0.19
.19
0.3%
Urbanisatie (N=598)
-.60 (.31)
-1.21
0.00
.05
0.6%
Basis/vmbo
2.10 (1.29)
-0.43
4.63
.10
0.6%
Havo, vwo, mbo
1.51 (1.09)
-0.64
3.66
.17
0.4%
Bachelor/ master
REF*
geen
.05 (.88)
-1.68
1.79
.95
0.0%
.55 (.04)
0.47
0.64
<.001
23.1%
Opleiding (N=461)
Partnersituatie (N=535)
Voormeting (N=598)
Hoofddiagnose (N=598)
angst
-.11 (.85)
-1.77
1.55
.90
0.0%
Nevendiagnose as 1 (N=597)
nee
-3.34 (.83)
-4.97
-1.71
<.001
2.6%
Nevendiagnose as 2 (N=597)
nee
-2.2 (1.20)
-4.49
0.20
.07
0.5%
Nevendiagnose as 3 (N=597)
nee
-2.1 (.98)
-4.00
-0.16
.03
0.8%
Nevendiagnose as 4 (N=597)
nee
-4.8 (1.07)
-6.95
-2.75
<.001
3.3%
-.26 (.05)
-0.35
-0.17
<.001
5.4%
GAF-score (n=591)
Episode (n=478)
chronisch
2.65 (1.19)
0.30
4.99
<.05
1.0%
2e episode
-.63 (1.12)
-2.83
1.57
.58
0.1%
1e episode
REF
.03 (.01)
0.00
0.06
<.05
1.0%
-2.1 (.86)
-3.81
-0.44
<.05
1.1%
2.80 (.40)
2.02
3.58
<.001
7.8%
Duur klachten (maanden)
(N=417)
Eerdere behandeling (N=568)
ZVZ indicator (N=590)
nee
*REF: Referentiegroep
GZ-PSYCHOLOGIE 4 n JUNI 2016 13
Deze variabelen zijn vervolgens opgenomen in een meervoudig
regressiemodel (N=304), met uitzondering van de ZVZ-indicator.
De resultaten van het meervoudig regressiemodel staan weergegeven in Tabel 3.
Het opnemen van de klinische variabelen (blok 1) in het regressiemodel leidde ertoe dat als eerste de score op de voormeting
werd geselecteerd, met een verklaarde variantie van 24.2 procent.
Deze score hangt significant samen met de score op de nameting; hoe meer klachten op de voormeting, des te meer klachten
op de nameting.
Van de overige klinische variabelen is alleen de duur van de aandoening significant gerelateerd aan de behandeluitkomst (blok
2); hoe langer de aandoening aanwezig is hoe hoger de score op
de nameting. De duur van de klachten verklaart nog eens 2,1%
van de variantie in score bij de nameting.
Ook analyses waarbij de volgorde van de blokken werd omgedraaid of waarbij een andere methode van toevoegen van de variabelen binnen de blokken werd toegepast (‘enter’), leidden tot
dezelfde resultaten; binnen elke analyse bleken de voormeting en
duur van de klachten de belangrijkste voorspellers van de score
op de nameting. Een meervoudige regressieanalyse met de ZVZindicator leidde eveneens tot dezelfde resultaten.
Discussie
Samenvattend blijkt uit deze studie dat het ernstniveau van de
klachten bij de voormeting de belangrijkste voorspeller is van de
score op de nameting. De aanvullende klinische variabelen in dit
onderzoek (duur, episode, eerdere behandeling) verklaren weinig
extra variantie in behandeluitkomst. De gevonden relatie tussen
ernst van de klachten op de voormeting en de behandeluitkomst
is overeenkomstig met eerder onderzoek (Rosen e.a., 2010).
Dat er relatie bestaat tussen de duur van de klachten en de behandeluitkomst viel te verwachten omdat de duur van de klachten ook
als een ernstindicator beschouwd kan worden. Opvallend is verder
dat andere kenmerken die indicatief zijn voor de ernst of complexiteit van de klachten, zoals comorbiditeit, in een meervoudig model
niet overeind blijven als voorspellers van de behandeluitkomst.
De score bij baseline zal doorgaans de beste voorspeller zijn voor
de score van de nameting zolang de behandeluitkomst en baseline ernst worden gemeten met hetzelfde meetinstrument. De kans
is dan klein dat een andere variabele een hogere samenhang vertoont met de score op de nameting vanwege de autocorrelatie tussen scores op voor- en nameting (Lezzoni 2013).
Daarom is het belangrijk dat er ook andere uitkomstmaten binnen de ggz worden ontwikkeld. Dit kunnen uitkomstmaten zijn
Tabel 3: Resultaten meervoudige sequentiële regressie analyse (N=304)
B(SE)
Blok 1
Blok 2
Voormeting
.56 (.06)
95%
betrouwbaarheids- interval
.45
.67
P
<.001
Voormeting
.57 (.06)
.43
.67
<.001
Duur klachten
.04 (.01)
.01
.06
<.01
∇
Note. R2 = 24.2% in blok 1, R2 = 2.1% in blok 2.
14 GZ-PSYCHOLOGIE 4 n JUNI 2016
WETENSCHAP
die met een andere methode dan vragenlijsten zijn verkregen, meer
objectieve maten, of uitkomstmaten die niet alleen zijn gebaseerd
op het oordeel van de patiënt maar ook op dat van belangrijke
derden.
baar stellen van hun gegevens, het verzamelen van aanvullende
informatie en voor hun bijdrage aan de discussie die ten grondslag lag aan dit paper. n
Beperkingen
Literatuur
Onderzocht is of het aantal zorgtrajecten in de meervoudige analyse op face value representatief is op een aantal casemix-variabelen (leeftijd, geslacht, score voormeting en GAF), in vergelijking
tot de zorgtrajecten met een complete pre-post meting van alle
zorgaanbieders die bij SBG aanleveren. Hierbij kwamen geen noemenswaardige verschillen naar voren op de genoemde kenmerken.
De steekproef is echter aselect getrokken uit zorgtrajecten van de
zes deelnemende instellingen met een complete pre-post meting;
incompleet gemeten zorgtrajecten zijn niet in het onderzoek
meegenomen. Zo kan het zijn dat de uitkomsten van succesvolle behandelingen vaker zijn nagemeten en dus over gerepresenteerd zijn in de steekproef. Verder zullen langere behandeltrajecten
ondervertegenwoordigd zijn. De onderzoeksresultaten kunnen dus
niet worden gegeneraliseerd naar alle zorgtrajecten van patiënten
met stemmings- en/of angststoornissen. Voordat harde conclusies kunnen worden getrokken, is replicatie van het onderzoek
dan ook gewenst.
n
n
n
n
n
n
n
n
n
n
n
Een andere beperking betreft het type onderzoek. Dat is observationeel van aard, het is niet opgezet om confounders van de
behandeluitkomst experimenteel te onderzoeken. Hiervoor moet
bij voorkeur gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek worden
verricht.
Tenslotte kunnen ook verschillen in meetmethodiek de behandeluitkomsten beïnvloeden. Daar is in het huidige onderzoek geen
aandacht aan besteed. Het gebruik van verschillende vragenlijsten kan echter wel problemen opleveren als deze verschillen in responsiviteit (De Beurs e.a., 2012).
n
n
n
n
n
n
Arrindell WA, Ettema JH. SCL-90 Symptom Checklist: Handleiding bij een multidimensionele psychopathologie-indicator. Lisse: Swets Test Publishers; 2003.
Barendregt M. Benchmarken en andere functies van ROM: back to basics.
Tijdschr Psychiatr 2015; 57: 517 - 525.
Barkham M, Gilbert N, Connell J, Marshall C, Twigg E. Suitability and utility
of the CORE-OM and CORE-A for assessing severity of presenting problems in
psychological therapy services based in primary and secondary care settings. Br J
Psychiatry 2005; 186: 239-246.
De Beurs E. Brief Symptom Inventory handleiding. Leiden: PITS B.V; 2008.
De Beurs E. De genormaliseerde T-score. Een Euro voor testuitslagen. MGV 2010;
65: 684-695.
De Beurs E, Barendregt M, Flens G, Dijk E van, Huijbrechts I, Meerding WJ.
Vooruitgang in de behandeling - een vergelijking van vragenlijsten voor zelfrapportage. MGV 2012; 67: 259-265.
De Beurs E, van Dyck R, Marquenie LA, Lange A, Blonk RWB. De DASS: een
vragenlijst voor het meten van depressie, angst en stress. Gedragstherapie 2001;
34: 35-53.
De Jong A, Nugter A, Polak M, Spinhoven P, Heiser W, Wagenborg H. The Dutch
version of the Outcome Questionnaire (OQ-45): A cross-cultural validation.
Psychologie & Gezondheid 2008; 36: 35-45.
Dow MG, Boaz TL, Thornton D. Risk Adjustment of Florida Mental Health
Outcomes Data: Concepts, Methods and Results. J Behav Health Serv Res 2001;
28: 258 - 272.
Iezzoni LE, editor. Risk adjustment for measuring healthcare outcomes. (4rd ed.).
Chicago: Health Administration; 2013.
Jacobson NS, Truax P. Clinical significance: A statistical approach to defining
meaningful change in psychotherapy research. J Consult Clin Psychol 1991; 59:
12-19.
Nuttall D, Parkin D, Devlin N. Inter-provider comparison of patient-reported
outcomes: Developing an adjustment to account for differences in patient case
mix. Health Econ 2013; DOI: 10.1002/hec.2999.
Porter ME. What Is Value in Health Care? N Engl J Med 2010; 363: 2477-2481.
Rosen AK, Chatterjee S, Glickman ME, Spiro 3rd A, Seal P Eisen SV. Improving
risk adjustment of self-reported mental health outcomes. J Behav Health Serv Res
2010; 37: 291-306.
Van Beljouw IMJ, Verhaak PFM. Geschikte uitkomstmaten voor routinematige
registratie door eerstelijnspsychologen. Utrecht: NIVEL; 2010.
Van HL, Schoevers RA, Dekker J. Predicting the outcome of antidepressants
and psychotherapy for depression: A qualitative, systematic review. Harv Rev
Psychiatry 2008; 16: 225-234.
Werkgroep zorgvraagzwaarte. Zorgvraagzwaarte GGZ: Eindadvies werkgroep
zorgvraagzwaarte. Definitieve versie (1.0); 2013. www.rijksoverheid.nl
Conclusie
Uit deze pilotstudie blijkt dat met name het klachtenniveau bij
aanvang van de behandeling samenhangt met de behandeluitkomst. Op basis van de relevante patiëntkenmerken die bij SBG
in voldoende mate aanwezig zijn (o.a. klachtenniveau bij aanvang) is het mogelijk om een eerste casemixcorrectie toe te passen.
Tegelijkertijd is het van belang om meer en gedegen onderzoek te
blijven doen naar patiëntkenmerken die de behandeluitkomst het
beste kunnen voorspellen. Na correctie voor patiëntkenmerken en
het uniformiseren van de meetmethodiek duiden verschillen in
behandeluitkomsten tussen instellingen op kwaliteitsverschillen.
Om kwaliteitsverschillen zichtbaar te maken is het wenselijk om
deze kwaliteitsaspecten te meten. Hiermee wordt inzichtelijk welke
kwaliteitsaspecten een rol spelen en welke aspecten samenhangen
met de behandeluitkomst, zodat op basis van de behandeluitkomsten kan worden ingezet op een kwaliteitsverbetering van de zorg.
Over de auteurs
n Dr. E.H. (Lisanne) Warmerdam werkt als senior onderzoeker bij
de Stichting Benchmark GGZ. T: 030-2299090. Email: lisanne.
warmerdam@sbggz.nl
n Drs. P. (Pieter) ten Have werkt als Business Information Officer
bij Zorginstituut Nederland (ten tijde van deze pilotstudie was hij
werkzaam bij Kenniscentrum Achmea).
n Prof. J. (Jack) Dekker is hoogleraar Klinische Psychologie aan de
Vrije Universiteit in Amsterdam en hoofd onderzoek bij ggz instelling Stichting Arkin.
n Prof. E. (Edwin) de Beurs is hoogleraar ROM en benchmarking
Acknowledgements
Wij danken de ggz-instellingen Stichting Arkin, GGZ-Drenthe,
HSK, Lentis, Max Ernst GGZ en Mentaal Beter voor het beschik-
aan de Universiteit Leiden en hoofd wetenschappelijk onderzoek
aan de Stichting Benchmark GGZ.
GZ-PSYCHOLOGIE 4 n JUNI 2016 15