Fifth Avenue
Tussen 1911 en 1947 verschenen drie geïllustreerde boeken exclusief gewijd
aan de New Yorkse Fifth Avenue. Alle drie maken ze overvloedig gebruik van
fotografische beelden (twee boeken bestaan zelfs uitsluitend uit foto’s). Geen
enkele andere straat in New York kon in die periode op zoveel fotografische
aandacht rekenen. Vanwaar die fascinatie voor Fifth Avenue? Een mogelijke
verklaring kan worden gevonden in de frenetieke bouwlust die de stad al sinds
1890 in zijn greep hield. In de zoektocht naar een rolmodel dat enige richting aan
deze wildgroei zou kunnen geven, kwam Fifth Avenue al snel in het vizier.
Misschien kon de mythische Fifth Avenue, waar er van de meest gevreesde
uitwassen van de modernisering (hoogbouw en industrialisering) nog geen
spoor te bespeuren viel, wel zo’n voorbeeldfunctie vervullen. Als een buurt die er
min of meer in geslaagd was twee cruciale stedelijke functies (residentieel en
commercieel) blijvend met elkaar te verbinden, leek Fifth Avenue daarenboven
een formule gevonden te hebben voor een meer harmonische ontwikkeling van
de moderne stad. Alhoewel de fotoboeken over Fifth Avenue duidelijk
schatplichtig zijn aan dit debat, zou het verkeerd zijn om de fotografische
representatie van de straat louter te lezen als een illustratie ervan. De
fotografische beelden zijn hoogstens te omschrijven als visuele echo’s: ze
verwijzen naar het ‘oorspronkelijke’ debat maar vervormen het tegelijkertijd
(een echo is geen kopie). Andere verzuchtingen haken zich ook vast in het
fotografische beeld. Net zoals de getekende of de literaire stad is ook de
gefotografeerde stad in eerste instantie een gedroomde stad (en geen
gedocumenteerde stad). De stadsbeelden die door de drie onderzochte
fotoboeken worden gegenereerd, moeten dan ook worden gelezen als een
invulling van die talloze verwachtingen ten aanzien van de stad: ze tonen een
gewilde stad, geen werkelijke.
(1911) Fifth Avenue, from start to finish
In 1911 publiceerde de New Yorkse uitgeverij Welles & Co een fotoboek volledig
gewijd aan Fifth Avenue.1 Op het eerste gezicht lijkt dit boek perfect aan te
sluiten bij een eerder gepubliceerd boek dat zich ook toelegt op de fotografische
registratie van één enkele straat. Zo had The De Leeuw Riehl Publishing
Company in 1910 al een fotoboek over Broadway gepubliceerd, met als titel Both
sides of Broadway: from Bowling Green to Central Park, New York City.2 In dat
boek kondigde de uitgever trouwens ook aan dat er een hele resem fotoboeken
over beroemde straten van over heel de wereld zou verschijnen, een reeks
waarin een boek over Fifth Avenue natuurlijk niet kon ontbreken. In een
advertentie die op verschillende plaatsen in het boek opduikt, luidt het dat de
uitgever de exclusieve rechten op de publicatie van al deze boeken al had
verworven en dat men er dus spoedig aan zou kunnen beginnen. Ondanks de
1
2
Fifth Avenue, New York, form start to finish. New York 1911, Welles & Co.
R.M. De Leeuw (comp.), Both sides of Broadway: from Bowling Green to Central
Park, New York City. New York c. 1910, The De Leeuw Riehl Publishing Company.
zelfverzekerde toon van de advertentie zouden deze aangekondigde boeken
echter nooit het licht zien en bleef het Broadway-deel verweesd achter.
Het boek dat in 1911 over Fifth Avenue werd gepubliceerd heeft
uiteindelijk dan ook niets te maken met zijn voorganger. Zowel qua afmetingen
en vormgeving als qua beoogd publiek en fotografische strategie, verschilt het
grondig van het Broadway-boek. Maar ook van de reguliere boekproductie: door
zijn ongewone afmetingen (een langwerpig formaat van 21 cm. hoog op 56 cm.
breed) onderscheidt het boek zich overigens van om het even welk boek op dat
moment. Dit bijzondere formaat was het gevolg van de formele keuze om te
werken met een panoramische camera. (afb. 1) Het boek bestaat vrijwel
uitsluitend uit beelden: naast een uiterst summiere inleiding (feitelijk niet meer
dan een dankwoord aan de bewoners en handelaars van de straat) en een
register van namen en bedrijven op het einde van het boek zijn er geen teksten
die het publiek iets zouden kunnen leren over de precieze inzet van het boek.3 In
tegenstelling tot het Broadway-boek dat zichzelf in een uitgebreid voorwoord
toelicht en verdedigt, is er hier geen uitgeschreven programma. Dat wil niet
zeggen dat er geen indicaties zijn over de functie die dit boek mogelijkerwijze
zou kunnen vervullen. Zo kan de lezer onderaan de beelden telkens de namen
van de bewoners of handelaars van de in de daarboven getoonde gebouwen
aantreffen en volgen er op de foto’s nog een aantal pagina’s waarin bedrijven en
instellingen hun op de avenue ontplooide economische activiteiten aanprijzen.
Dit alles laat vermoeden dat het boek uiteindelijk niet meer is dan een luxueus en
ietwat groot uitgevallen adresboek. Het is dan ook weinig waarschijnlijk dat dit
boek vrij in de handel verkrijgbaar was. Wellicht was het eerder bedoeld als een
soort van relatiegeschenk dat de erin vermelde winkels hun klanten konden
aanbieden.
Zoals de titel van het boek al aangeeft, wordt de hele avenue van begin
(Washington Square) tot eind (dat zich op dat moment zo ongeveer situeerde in
de buurt van 92nd Street) vastgelegd. Gedurende het hele traject volgt de
fotograaf een ijzeren logica: uitgerust met een panoramische camera maakt hij
afwisselend een beeld van de rechter- en linkerzijde van de straat. De
rechterzijde van de straat (de oostelijke kant) wordt op de linkerpagina
afgedrukt, de er tegenoverliggende linkerkant van de straat (de westelijke kant)
wordt op de rechterpagina geplaatst. Alleen ter hoogte van Central Park wordt
die onverbiddelijke logica even onderbroken: dan beperkt het boek zich tot de
weergave van de rechterzijde van de straat, terwijl het park links (met
uitzondering van het Metropolitan Museum of Art) onzichtbaar blijft. Blijkbaar
blijft het park, als een recreatieve ruimte, toch een vreemd lichaam in een straat
die volledig op consumptie en handel is ingesteld. Dit wegsnijden van het park
bevestigt de veronderstelling dat het boek inderdaad bedoeld was voor dat
segment van het publiek dat in staat was de in de straat aangeprezen goederen
ook te kopen.
3
De gehele tekst luidt als volgt: ‘JUST A WORD. In submitting this volume to the
consideration of the public, the publishers desire to thank those who dwell in the
district pictured herein – also those who live their business life there – for the
warm interest evinced and for the hearty cooperation given’.
De straat wordt telkens vanuit eenzelfde frontaal standpunt
gefotografeerd. De fotograaf richt zijn camera loodrecht op de gevels voor hem.
Normaal zorgt zo’n standpunt voor een relatief beklemmend ruimtegevoel: door
geen bewegingsvrijheid naar links of rechts toe te laten, wordt de kijker
vastgezet in het centrum van het beeld. Dit wordt hier echter op twee manieren
vermeden. Zo is er ten eerste de keuze voor het panoramische formaat: in dit
breed uitwaaierende beeld plooit de ruimte zich links en rechts van de kijker
juist weelderig open. Het golvend karakter van het beeld, een resultaat van de
perspectivische vertekeningen eigen aan het panoramisch formaat, ondersteunt
deze laterale beweging nog: het flaneren door de straat krijgt nu zelfs een
uitgesproken dansant karakter. Een tweede opening wordt gecreëerd door ook
de zijstraten een rol te laten spelen in het beeld. Zij nuanceren de laterale
dynamiek door de kijker mee in de diepte te lokken. Beide elementen samen
zorgen voor een rijk kinetisch programma dat niet alleen de kijker een breed
keuzepalet aan bewegingen aanbiedt (of: de kijker heel wat
bewegingsmogelijkheden biedt), maar dat meteen ook de straat een centrale
plaats geeft in het stedelijk weefsel. De zijstraten die ontspringen aan (of
uitmonden in) Fifth Avenue verschijnen hier als evenzovele vertakkingen die de
avenue met de rest van de stad verbinden. Ze staan niet alleen in voor de
circulatie van goederen en consumenten, maar ze vormen ook het fijnmazige
netwerk waarlangs de avenue haar symbolisch programma over de rest van de
stad verspreidt. Fifth Avenue verschijnt hier als het kloppende hart van de stad.
(afb. 2 & 3)
Hoe rijk het kinetisch programma ook moge zijn, één mogelijke beweging
wordt resoluut in de kiem gesmoord: de kijker kan zich weliswaar vrijelijk naar
links en rechts bewegen of zich vooruitstorten in een van de vele zijstraten die
zich voor hem openen, maar de blik naar boven is uitgesloten. Het weidse,
panoramische formaat werkt in de breedte, niet in de hoogte: het zet exclusief in
op een horizontale expansie. De horizontale dynamiek loopt overigens door in
het gehele boek, dat de avenue van begin tot einde toont. Om die stuwende,
immer voorwaarts denderende beweging nergens te laten stremmen worden de
panoramische foto’s dan ook zorgvuldig met elkaar verbonden: waar het ene
beeld eindigt, pakt het volgende beeld de draad weer op. Er vallen (althans op dit
niveau) geen gaten in de tocht doorheen de straat. Nergens wordt de ruimtelijke
continuïteit van de straat echt doorbroken, zelfs de zijstraten die links en rechts
in de straat opengaan veroorzaken nauwelijks rimpelingen in de ruimtelijke
coherentie van Fifth Avenue. Een vergelijking met het Broadway-boek kan hier
verhelderend zijn. De eenvormigheid van het panoramische formaat wordt hier
ingeruild voor een bizarre mengvorm. Het boek bestaat uit een hutsepot van
fotografische beelden die nu eens verticaal dan weer horizontaal georiënteerd
zijn en heldere overzichten afwisselen met spectaculaire detailbeelden. Dit
amalgaam van beelden veroorzaakt alleen maar een gevoel van desoriëntatie bij
de kijker, die langzaam maar zeker zijn greep op de straat verliest. De ruimte
sluit niet langer naadloos aaneen, maar explodeert in een massa van
onverenigbare gezichtspunten.
Omdat het panoramische formaat de ruimte bovenaan aftopt, wordt de
kijker cruciale informatie over de verticale dimensie van de straat onthouden:
vaak is het voor hem zelfs onmogelijk om in te schatten hoe hoog het gebouw dat
hij voor zich ziet oprijzen nu werkelijk is (slechts hier en daar verraadt een
slagschaduw iets over de hoogte van het tegenoverliggende gebouw). Meteen
wordt een belangrijk aspect van de zich op dat moment moderniserende stad
aan het oog onttrokken, namelijk de verticale vlucht omhoog. De introductie van
de wolkenkrabber op het einde van de 19de en begin 20ste eeuw maakte duidelijk
dat de toekomst van de stad wellicht in de hoogte moest worden gezocht en niet
(langer) in de breedte. Door die verticale dimensie uit het beeld weg te
manoeuvreren, sluit het boek aan bij een ouder idee over stedelijke
ontwikkeling, die de stad vooral ziet groeien langs een horizontale as. Het
begrijpt de ontwikkeling en groei van Fifth Avenue als een triomfantelijke
verovering van het ongerepte noorden.
Een ander effect van het panoramische formaat is dat het de ruimte
egaliseert. Door alles op een gelijke hoogte te brengen creëert het boek ook het
beeld van een straat die gekenmerkt wordt door een geruststellende
gelijkwaardigheid: niets steekt er echt boven uit, alles wordt tot op eenzelfde
niveau teruggebracht. Alle verticaal gearticuleerde verschillen worden
weggemoffeld ten voordele van een gehomogeniseerde, vlakke ruimte waarin
nergens ‘echte’, kwalitatieve breuken te bespeuren zijn, hoogstens wat
oppervlakkige verschillen. Niets mag de illusie van een gelijkgeschakelde ruimte
doorbreken. Deze continuïteit wordt echter niet alleen ruimtelijke gedacht, maar
heeft ook een sterk historische pendant. De horizontale nevenschikking van de
gebouwen op de avenue moet de indruk dat Fifth Avenue een oase van rust is in
een stad waar het gonst van de bouwactiviteit versterken: hier heeft de
verwoestende moderniteit van de alsmaar hoger klimmende wolkenkrabber nog
geen vaste voet gekregen. De boodschap van het boek is dat er wezenlijk niets is
veranderd: schijnbaar onaangeroerd door het brute stedelijke geweld dat elders
in de stad woedt, blijft Fifth Avenue veilig binnen de traditie.
De verticale aftopping van de ruimte is des te belangrijker omdat de
protodocumentaire aanpak van de fotograaf die ideologische lectuur wel eens
zou kunnen doorkruisen. Door zich aan een rigide (weliswaar zelfontworpen)
systeem te onderwerpen, geeft hij in grote mate zijn keuzevrijheid op: hij
interpreteert de ruimte niet, maar beperkt zich tot een slaafse inventarisering.
De mathematische precisie waarmee de beelden elkaar opvolgen zorgt er
immers voor dat de plaats van de camera volledig bepaald wordt in functie van
de ruimte die door het vorige beeld werd bestreken. Meteen verliest de fotograaf
de mogelijkheid om zelf klemtonen te leggen, door bijvoorbeeld bepaalde,
exemplarische of typische, gebouwen naar voren te halen of andere – minder
gewenste architecturale ontwikkelingen – uit het beeld weg te manoeuvreren. De
schijnbare neutraliteit van dit standpunt is dan ook cruciaal voor de
geloofwaardigheid van het visuele betoog. In het weidse, omvattende en nietselectieve gebaar van het panoramisch kader verschijnt Fifth Avenue als een
ruimte die alles kan absorberen, zonder daarbij haar eigenheid op het spel te
zetten of te verliezen.
Of liever, Fifth Avenue kan bijna alles absorberen. Zoals Max Page in zijn
studie over de stedenbouwkundige ontwikkeling van New York tijdens het
interbellum duidelijk maakt, begon ook Fifth Avenue’s mythisch beeld al vroeg in
de twintigste eeuw kleine barstjes te vertonen.4 Oorzaak én symptoom van die
sluimerende mutatie was de trek van de rijkste bewoners richting bovenstad:
waar hun luxueuze woningen in het begin van de 20ste eeuw nog konden worden
aangetroffen in de eerste helft van de avenue, bleek ruim een decennium later
dat de meeste ondertussen al een flink stuk waren opgeschoven. Het traditionele
beeld van Fifth Avenue als een quasi exclusieve residentiële wijk moest dan ook
dringend worden bijgesteld. In de plaats van deze rijke bewoners kwamen
vooral luxehandelszaken maar soms ook kleine bedrijven die werkzaam waren
in de kledingindustrie. Veel verontrustender nog dan de komst van die
industriële naaiateliers waren de lege percelen die zich her en der op de avenue
begonnen te manifesteren. Uitermate gegeerd door makelaars in onroerend goed
waren het bij uitstek dubbelzinnige plaatsen: als speculatieve ruimtes
onderstreepten ze weliswaar het economische potentieel van de avenue voor
toekomstige investeerders, maar wegens het ontbreken van een strikt
regulerend kader voor de verdere architecturale ontwikkeling van de avenue
konden deze lege ruimtes door zowat alles worden ingevuld (en dus ook door
wolkenkrabbers of industriële sites bijvoorbeeld). Ze dreigden met andere
woorden het broze evenwicht tussen bewoners en handelaars nog verder te
ontwrichten en het specifieke karakter van de straat onherroepelijk aan te
tasten. Hun leegte was angstaanjagend omdat ze aan ieders controle leek te
ontsnappen. Het is binnen die context dat in 1907 (maar liefst vier jaar dus voor
de publicatie van het Welles & Co.-boek) de Fifth Avenue Association zou
ontstaan, een vereniging van bewoners en handelaars die alles in het werk zou
stellen om de economische en stedenbouwkundige ontwikkeling van Fifth
Avenue terug onder controle te krijgen. Het is tevens de vereniging die mee aan
de basis zou liggen van de uitgave van het tweede fotoboek over Fifth Avenue.
(1924) Fifth Avenue old and new, 1824-1924
Dit tweede fotoboek verscheen in 1924.5 Het boek werd geproduceerd op
initiatief van en uitgegeven door de Fifth Avenue Association naar aanleiding van
de honderdste verjaardag van het besluit tot de aanleg van Fifth Avenue. Net
zoals het hiervoor besproken boek is het een luxueuze uitgave die op een
beperkt publiek mikt, alleen komt dit niet zozeer tot uiting in het formaat, maar
wel in het opvallend gebruik van kleurendruk (een uitzonderlijk prijzig procedé
in die periode). Een ander opvallend verschilpunt met het boek van Welles & Co.
is dat het woord een veel grotere rol speelt en dat foto’s niet de enige beelden
zijn: ze worden geflankeerd door schilderijen, posters, aquarelprenten,... (afb. 4,
5, 6 & 7) Ook al is de fotografie hier niet langer het enige medium waarmee het
verhaal van Fifth Avenue wordt verteld, ze blijft een cruciale rol spelen. Haar
functie in de narratieve constructie is meer dan louter ondersteunend en
illustratief.
4
M. Page, The Creative Destruction of Manhattan, 1900-1940. Chicago 1999, The
University of Chicago Press, pp. 20-67
5
H.C. Brown, Fifth Avenue old and new, 1824-1924. New York c. 1924, Fifth
Avenue Association.
Het eerste deel – het boek bestaat uit twee duidelijk onderscheiden delen
- is toevertrouwd aan een gastauteur, Henri Collins Brown (de net aangestelde
president van het Museum of the City of New York). Zijn opdracht bestond erin
een kort (maar vooral onderhoudend) verhaal te vertellen over de eerste
honderd jaar van de avenue. Hij brengt geen stedenbouwkundig relaas dat de
aanleg van de straat stapsgewijs volgt, maar hij vertelt vele sappige anekdotes,
die vooral scherpstellen op de talloze belangrijke, beroemde (en soms beruchte)
inwoners van de straat. Toch beoogt hij met zijn verhaaltjes meer dan het louter
ophalen van smakelijke herinneringen: door vooral in te zoomen op de
activiteiten die door de bewoners van Fifth Avenue werden verricht, wordt het
beeld geschetst van een straat die in belangrijke mate het gezicht van New York
(maar ook dat van heel de Verenigde Staten en de rest van de wereld) bepaalde.
De straat wordt hier opgevoerd als het stralende middelpunt van de stad en via
de stad van het hele land en uiteindelijk zelfs van heel de wereld. In een stad die
een ‘echt’ centrum moet ontberen (het dambordpatroon van het stratenplan
werkt de vestiging van zo’n stabiel centrum zelfs actief tegen) functioneert Fifth
Avenue als het symbolische kompas waarnaar de hele stad zich richt. Ze krijgt
een uitzonderlijk, zelfs exemplarisch statuut toegemeten. Zij is de plaats waar
belangrijke technische realisaties voor het eerst werden uitgetest (zoals de
eerste intercontinentale kabel bijvoorbeeld), waar invloedrijke culturele
instellingen zich vestigden en ook een architecturale vertaling vonden (zoals het
Metropolitan Museum of Art) en waar vooraanstaande (soms ook beruchte)
politieke, sociale en economische instellingen gevestigd zijn of waren. Kortom:
Fifth Avenue wordt hier opgevoerd als een bondige samenvatting van alles waar
Amerika voor staat.
Browns verhaal wordt ondersteund door een amalgaam van beelden:
tekeningen (al of niet in kleur) wisselen af met spotprenten, foto’s, affiches,
stadskaarten, enzovoort. Hoe verscheiden de ingezette media ook mogen lijken,
hun functie blijft dezelfde: hun eerste taak bestaat erin het glorieuze verleden
van de avenue (terug) zichtbaar te maken. Of liever: ze moeten een wereld
oproepen, niet zozeer beschrijven. Vandaar de keuze om naast fotografische
documenten veel plaats in te ruimen voor suggestievere visuele media. Die
diversiteit wordt in het tweede deel echter zwaar ingeperkt: in dat deel, waar
anekdotes plaats moeten maken voor cijfers en kurkdroge feiten, passen
blijkbaar enkel nog zwart-witfoto’s. De suggestieve herinnering ruimt baan voor
de zakelijke beschrijving.
Het tweede deel kiest niet alleen voor een radicale inperking van de
gebruikte beeldsoort, het werd ook uitbesteed aan een andere auteur. Nu krijgt
William J. Pedrick (in samenwerking met Frederick N. Sard), de toenmalige
voorzitter van de Fifth Avenue Association, het woord. Meteen slaat de toon van
het discours om: hier geen sprankelende anekdotes meer, maar een lawine van
cijfers. Hier wentelt men zich niet langer in de grootse momenten van weleer,
maar wordt het heden economisch en statistisch ontleed. Deze aperte verschillen
tussen beide delen kunnen echter niet verhelen dat anekdotes én cijfers
uiteindelijk worden ingezet om hetzelfde verhaal te vertellen. Ze maken allebei
deel uit van de verdedigingswal die de Fifth Avenue Association opwierp tegen
een aantal zorgwekkende evoluties op de avenue. De anekdotes construeren een
traditie waarop men trots verder kan bouwen, het cijfermateriaal wordt ingezet
als bewijsmateriaal dat het heden zich (althans in economisch opzicht) trouw
naar het verleden richt. De associatie verschijnt hier in een dubbele glansrol: zij
is tegelijkertijd de heroïsche verdediger van het eerbiedwaardige verleden én de
alerte waakhond die via een hele batterij controlemechanismen ontsporingen
snel en efficiënt kan opsporen (en meteen ook kan remediëren). De Fifth Avenue
Assocation kan de toekomst van Fifth Avenue blijkbaar enkel maar denken als
een letterlijke herhaling van haar verleden.
Niet verwonderlijk dus dat het tweede deel de typische structuur van een
heldhaftig verhaal volgt. Eerst wordt een nagenoeg perfecte situatie geschetst
(de lezer wordt bestookt met indrukwekkende cijfers die de explosieve
waardestijging van het onroerend goed op Fifth Avenue moeten aantonen), dan
duikt er een probleem op (de intrusie van een vreemd lichaam dat dit
economisch succesverhaal aan het wankelen brengt), dat vervolgens door het
doortastende optreden van een onversaagde held (in casu de Fifth Avenue
Association zelf) wordt overwonnen. Voor de constructie van dit epische verhaal
wordt overvloedig gebruik gemaakt van fotografisch beeldmateriaal. De keuze
voor fotografie als exclusieve beeldleverancier versterkt de door de cijfers
geïnstalleerde nuchterheid van dit deel: cijfers en foto’s liegen niet, delen
eenzelfde onverbiddelijke objectiviteit. Maar ook inhoudelijk herhalen de
fotografische beelden het verhaal achter de cijfers. Zo zijn de twee foto’s
waarmee deze sectie opent veelzeggend: zij voorzien alles wat volgt van een
specifiek interpretatiekader. (afb. 8, 9)
De twee beelden zijn actuele foto’s, geplukt uit de beeldreservoirs van
twee grote fotoagentschappen. De eerste foto (aangeleverd door Underwood and
Underwood) toont een recent gebouwde bemande verkeerstoren op het
kruispunt tussen Fifth Avenue en de 42nd Street. De tweede foto (een beeld van
Hamilton, Maxwell Inc.) is een van op grote hoogte gemaakt panoramisch
overzichtsbeeld dat Fifth Avenue vanaf haar begin tot aan 110th Street toont.
Beide foto’s zijn gefascineerd door controle. De verkeerstoren is een verticale
constructie die de politieagent in staat moet stellen de verkeersstromen goed te
overzien. Net zo goed herschikt het vanuit een hoog standpunt genomen
panoramische beeld de gefotografeerde ruimte tot een geordend geheel. In elk
van beide beelden wordt een standpunt ingenomen dat toelaat de altijd
dreigende chaos (van voertuigen en gebouwen) te beheersen. Ze demonstreren
elk dat het mogelijk is greep te krijgen op de verschillende bewegingen die in de
straat hun beloop vinden: zowel de voortjagende stroom van voertuigen als de
hoge vlucht van de gebouwen moeten in toom worden gehouden.
Waarom deze sectie aanvatten met twee beelden die zo nadrukkelijk de
drang naar controle tentoonspreiden? Wat moest er zonodig onderdrukt
worden? Wat of wie dreigde het broze evenwicht van het commerciële leven op
de avenue te verstoren? De boeman van dienst was de kledingindustrie. New
York was altijd al een belangrijk centrum voor de kledingindustrie geweest: zo
stond de stad op het einde van de 19de eeuw in voor meer dan 40 procent van de
totale Amerikaanse productie.6 Die kledingindustrie was op dat moment nog
6
Voor meer informatie over de kledijnijverheid in New York, zie: N.L. Green,
‘Sweatshop Migrations: The Garment Industry Between Home and Shop’, in: D.
voornamelijk gevestigd in en rond de Lower East Side, waar de vele goedkope
werkkrachten, vers aangespoeld uit het verre Europa, in kleine ateliers werkten.
Vanaf de eeuwwisseling zou daar echter verandering in komen en begon deze
industrie, samen met andere stedelijke actoren, aan een langzame klim omhoog,
richting bovenstad. In het geval van de kledingindustrie was er ook wel wat
politieke druk. Een aantal opzienbarende branden had immers geleid tot een
strengere wetgeving inzake brandveiligheid. Die nieuwe normen konden
onmogelijk worden gehaald in de piepkleine, overbevolkte en brandgevaarlijke
ateliers van de Lower East Side. Een beter alternatief werd gevonden op en rond
Fifth Avenue, waar vele leegstaande panden (meestal van betere kwaliteit) hen
een veiliger onderkomen konden bieden.
De intrede van de kledingindustrie was een nieuwigheid voor Fifth
Avenue, die tot dusver vooral bekend stond als een residentiële handelswijk. Het
was een straat waar men woonde of waar men (dure) dingen kocht, maar het
was zeker geen plaats waar objecten werden geproduceerd. Precies om dat
commerciële en residentiële karakter van Fifth Avenue te vrijwaren werd in
1907 de Fifth Avenue Association opgericht. De vereniging bracht al wat naam
en faam had op de avenue samen en slaagde er zo in uit te groeien tot een
invloedrijke en slagkrachtige organisatie. Eén van haar meest glorieuze
momenten zou ze beleven met de goedkeuring in 1916 van de eerste ‘zoning
laws’, een wetgeving waartoe de vereniging het initiatief had genomen.7 Deze
wetten legden in eenvoudige mathematische formules vast tot welke hoogtes
gebouwen mochten opklimmen (de maximale hoogte stond in relatie tot de
breedte van de straat) en bepaalden in eenzelfde beweging ook welke
activiteiten (industriële, residentiële, commerciële, recreatieve) waar in de stad
konden worden ontplooid. Met de ‘zoning law’ had de associatie een krachtig
wapen in handen om de verdere industrialisering van Fifth Avenue tegen te
gaan. Eén kwalijk gevolg van die kledingindustrie viel echter niet binnen het
bereik van deze wetgeving. Elke middag werd de straat overspoeld door de
hongerige arbeiders uit de belendende kledingateliers. Hun (al te) opzichtige
aanwezigheid op straat tijdens de middaguren stelde de plaatselijke handelaars
voor een groot probleem: het weinig gesofisticeerde gedrag van deze arbeiders
dreigde het (grotendeels vrouwelijke) cliënteel weg te jagen. Om de morele
teloorgang van de openbare ruimte tegen te gaan werden er allerlei maatregelen
getroffen. Eén van die maatregelen bestond erin politieagenten op straat te
posteren (betaald en geïnstrueerd door de Fifth Avenue Association); zij
moesten de ‘wilde’ arbeiders op hun laakbaar gedrag wijzen en desnoods
hardhandig tot de orde roepen. Niet alleen de circulatie van goederen maar ook
het intermenselijk verkeer werd pijnlijk nauwkeurig door de associatie
gesurveilleerd.
Ward en O. Zunz (red.), The Landscape of Modernity. New York City 1900-1940.
Baltimore 1992, The John Hopkins University Press, pp. 213-232.
7
Zie M. Page, The Creative Destruction of Manhattan, 1900-1940. Chicago 1999,
The University of Chicago Press, pp. 61-65
De fotografische beelden van dit tweede deel tonen Fifth Avenue als een
georkestreerde ruimte met de Fifth Avenue Association in de rol van dirigent. Ze
laten niet alleen de middelen zien waarmee deze controle wordt uitgeoefend,
politie op straat bijvoorbeeld, maar ze kenmerken zich ook door een specifieke
fotografische vorm die een gelijkaardig idee van overzicht oproept en aanwezig
stelt. Een mooi voorbeeld hiervan zijn een aantal dubbele pagina’s waarin een
deel van Fifth Avenue wordt geïnventariseerd. Net zoals in het Fifth Avenueboek van 1911 gaat het om pagina’s die de beide zijden van de straat afbeelden
(met dit verschil dat hier de rechterzijde van de straat ook op de rechterpagina
terechtkomt en de linkerzijde op de linkerpagina, wat niet het geval was in het
eerder besproken boek). Belangrijker echter is het verschil in oriëntatie van de
beelden: het zijn niet langer langgerekte, panoramische beelden, maar
rechtopstaande foto’s. (afb. 10a, 10b) Het omvattende kader van het
panoramische beeld is ingeruild voor het selectieve kader van het
portretformaat. Die vorm levert meteen een andere lectuur op van de stedelijke
ruimte: waar de panoramische beelden de straat nivelleerden, wordt hier
duidelijk het reliëf van stijgende en dalende gebouwen zichtbaar.
Verticaal georiënteerde beelden dragen natuurlijk het risico in zich dat de
architecturale eenheid van de straat wordt verbroken. Deze ruimtelijke
verstoring wordt hier echter vermeden door de blik van de kijker in een
welbepaalde richting te sturen: we kijken niet recht op de gebouwen, maar
vanuit een schuine hoek. Het vluchtpunt ligt telkens achteraan in het beeld: de
blik botst niet op de façades, maar glijdt erlangs. Of liever: hij snelt erlangs. Deze
dynamische, vluchtige blik volgt de richting van het verkeer onderaan in het
beeld. Terwijl de kijker in het boek van 1911 gedwongen wordt stil te staan (hij
staat haaks op de as van de straat), wordt zijn lichaam hier daarentegen in
beweging gebracht en meegezogen in de algehele dynamiek van het straatleven.
Waar de panoramische beelden hem uitnodigen om even te verwijlen, wordt hij
nu haastig langs de avenue gejaagd. Deze versnelling wordt nog opgedreven
door de geringe breedte van het beeld (een gevolg van de keuze voor het
portretformaat). De horizontale gelijkschakeling mag dan wel vervangen zijn
door een dynamische afwisseling van hoog en laag, maar dit verticale ritme
wordt toch ook weer meteen getemperd. Het ritme is geen staccato, een scherpe
afwisseling van steile pieken en dalen, maar een gemoduleerd ritme. De beelden
vertonen een gecontroleerde verticaliteit: ze maken duidelijk dat de Fifth Avenue
Association het niet alleen voor het zeggen heeft beneden op straat, maar ook
hogerop. Ze bevestigen de machtsgreep van de Fifth Avenue Association en
onderstrepen zo het succes van de vereniging. Niets ontsnapt aan hun alziend
oog.
(1948) Fifth Avenue
Een derde boek over Fifth Avenue werd gepubliceerd in 1947. De fotograaf van
dienst was Fred Stein. Het boek kende zowel een Amerikaanse als een Franse
uitgave (de verschillen tussen beide uitgaven blijven echter beperkt tot de
auteur en de taal van de introductietekst).8 Net zoals het eerste boek uit 1911 is
8
F. Stein, Fifth Avenue. 100 photographies de Fred Stein. New York 1947,
Querido.
dit boek opgevat als een reis langs Fifth Avenue van begin tot einde. Maar in
tegenstelling tot het oudere boek kiest de fotograaf niet voor een
protodocumentaire benadering, maar voor een meer geëngageerde
reportagestijl. Het boek wil een beeld geven van het leven op de beroemde
avenue en zich niet beperken tot een architecturale inventaris. Als dusdanig sluit
het naadloos aan bij het thematische repertorium van de humanistische
reportagefotografie van na de Tweede Wereldoorlog.
Het boek onderscheidt zich ook van zijn twee voorgangers door zijn
(relatief) kleine formaat. Het is geen verzamelobject bestemd voor een exclusief
publiek, maar een kijkboek voor een breed publiek. Een ander belangrijk verschil
heeft betrekking op de boodschap die het boek wenst uit te dragen: waar de
twee voorgaande publicaties vooral een verhaal van continuïteit en van eenheid
wensen te brengen, wordt hier vooral scherpgesteld op de diversiteit die het
leven op de avenue kenmerkt. De manier waarop de beelden formeel worden
georganiseerd in het boek is wat dat betreft al meteen veelzeggend. Op elke
dubbele pagina worden twee contrasterende beelden tegen elkaar uitgespeeld,
een brutale confrontatie van beelden (en werkelijkheden) die moet aantonen dat
de straat geen aseptische ruimte is van verzoening, maar wel een haard van
sluimerend conflict. Een boodschap die nog wordt onderstreept door de korte,
sloganeske ondertitels. Fifth Avenue wordt hier gepresenteerd als een plaats
waar de verschillende maatschappelijke geledingen ongemakkelijk tegen elkaar
aanwrijven, niet vreedzaam naast elkaar co-existeren.
Volgens Steins boek wordt Fifth Avenue zowat op elk niveau gekenmerkt
door extreme tegenstellingen: er is – natuurlijk - de tegenstelling tussen rijk en
arm, tussen hoogbouw en laagbouw, tussen blank en zwart, maar ook die tussen
rust en drukte, tussen jong en oud, tussen kunst en commercie... (afb. 11a, 11b
& 12a, 12b) Elke tegenstelling kan op haar beurt weer nieuwe contrasten
genereren: zo wordt de raciale tegenstelling tussen blank en zwart bijvoorbeeld
verder aangevuld en verfijnd met een aantal dubbele pagina’s die stilstaan bij de
verschillen binnen de zwarte gemeenschap zelf (deze worden vooral aangekaart
op het moment dat Fifth Avenue Harlem induikt). Die voorkeur voor het
aangescherpte conflict wordt zelfs zichtbaar in de manier waarop de beelden
worden afgedrukt: door een extreem contrastrijke druk die de tegenstelling
tussen de duistere zwarten en de helle witten op de spits drijft, wordt elke
nuance uit de beelden weggefilterd.
Fifth Avenue wordt hier gedefinieerd als een vat vol contradicties. Die
tegenstellingen worden echter niet meer op een louter architecturaal niveau
gesitueerd, zoals in de spanning tussen laag- en hoogbouw bijvoorbeeld of die
tussen werkplaats, woning en winkel (thema’s die aangekaart werden in de twee
vorige publicaties). In dit boek manifesteert de problematische identiteit van
Fifth Avenue zich vooral in de manier waarop verschillende groepen gebruik
maken van de straat en de complexe, vaak woelige, sociale verhoudingen die
daarvan het gevolg zijn. De stedelijke identiteit van de straat is niet langer te
lokaliseren in een unieke, onveranderlijke, in steen uitgehouwen betekenis, maar
krijgt nu een uitgesproken dynamisch en vlottend karakter. Bepaald door de
verzuchtingen van de gebruikers ervan spat Fifth Avenue open in een veelheid
van verschijningsvormen.
Door op deze manier het woelige straat- en stadsleven centraal te stellen,
verliest Fifth Avenue meteen haar geïsoleerd karakter. Ze is niet langer dat
afgezonderd eiland dat de problemen waarmee andere wijken of buurten te
kampen hebben, kan buitenhouden. Het boek ontwikkelt zo een algemener
verhaal waarbij Fifth Avenue, zo lijkt het althans, haar voorbeeldfunctie verliest:
ze is niet langer het morele kompas waar de stad zich naar richt, maar de spiegel
waarin het maatschappelijke mijnenveld van het naoorlogse Amerika in gevat
wordt. Dat het boek de op dat moment nog onbespreekbare rassenkwestie
aankaart (een thema dat pas vanaf de jaren zestig de binnenlandse politieke
agenda daadwerkelijk zou gaan bepalen) kan deze lectuur alleen maar
versterken. Tegelijkertijd is het boek niet zondermeer een actualiteitenverslag of
een maatschappijkritisch pamflet: het kan ook worden gelezen als een compacte
samenvatting van de verschillende functies die Fifth Avenue in de loop van haar
bestaan heeft vervuld. Eén van de meest opvallende functies van Fifth Avenue –
een betekenis die in de twee voorgaande boeken visueel niet werd geëxploreerd
– is die van exercitieplein. Vrijwel alle militaire parades die in New York werden
gehouden vertrokken aan de triomfboog op Washington Square, het beginpunt
van Fifth Avenue. Die parades definieerden de laan als een belangrijke
symbolische plaats waar ’s lands eenheid in tijden van crisis telkens weer werd
bevestigd. Het boek van Fred Stein maakt deze belangrijke traditie terug
zichtbaar, maar plaatst daar meteen een belangrijke contemporaine
kanttekening bij. De dubbele pagina’s met manifestaties tonen niet de
patriottische parades van weleer, maar wel sterk gepolitiseerde betogingen
(extreem links versus extreem rechts). Opnieuw wordt Fifth Avenue hier
gepresenteerd als een terrein van (politieke) dissensus en niet van roerende
eensgezindheid. (afb. 13a, 13b)
Ook de andere betekenissen waarmee Fifth Avenue in de loop van haar
geschiedenis werd geassocieerd, passeren de revue. Zo staat het boek niet alleen
stil bij de rol van de eerste rijke inwoners en de luxueuze winkels die zich in hun
zog in de straat nestelden, maar onrechtstreeks ook bij de invloed van de Fifth
Avenue Association. Zo heeft de fotograaf opvallend veel aandacht voor allerlei
straatmeubilair en verkeersinfrastructuur. Afrasteringen, verkeerslichten,
verbods- en gebodstekens, verlichtingspalen duiken in onnoemelijke aantallen
op doorheen het hele boek. Al deze elementen hebben één ding
gemeenschappelijk: het zijn allemaal controle-instrumenten die de straat helpen
transformeren tot een overzichtelijke, gedomesticeerde ruimte. Toch is er een
wezenlijk verschil met de absolute controle die de Fifth Avenue Association
dacht uit te oefenen. (afb. 14)
De controle dient hier niet langer ter verdediging van een aftands,
aristocratisch ideaal (Fifth Avenue als speeltuin voor de rijken, als symbolisch
machtscentrum van de stad), maar helpt mee om de straat tot een democratische
ruimte te transformeren. Het boek van Fred Stein laat Fifth Avenue verschijnen
als een strikt georganiseerde, getemde ruimte waarin alle voornoemde
maatschappelijke spanningen een plaats (en dus een vorm) kunnen krijgen. De
moderne, open en democratische avenue absorbeert die maatschappelijke
spanningen niet, maar laat hen net verschijnen (biedt hen een ruimte aan om
zichtbaar te worden). In die zin stellen alle in het boek aangekaarte contradicties
de stedelijke functie van Fifth Avenue niet in vraag, maar bevestigen ze juist de
cruciale rol die de straat kan (en moet) spelen in het naoorlogse New York. En zo
heeft Fifth Avenue ook in dit boek uiteindelijk toch nog een voorbeeldfunctie,
precies omdat ze de democratische ruimte bij uitstek is: ze is de plaats waar alle
verschillen gecontroleerd tot uitdrukking kunnen worden gebracht. In deze
ideële lectuur van Fifth Avenue als een straat waarin een maatschappelijk ideaal
tot uitdrukking wordt gebracht, sluit het boek weer aan bij zijn twee
voorgangers. Waar het boek van Fred Stein dan weer wezenlijk van deze twee
verschilt is in de manier waarop de fotograaf omspringt met het verleden van
Fifth Avenue. Terwijl de twee andere boeken het heden (en de toekomst) van de
avenue enkel kunnen zien als een (bijna letterlijke) herhaling van haar verleden,
zal Stein dit verleden juist proberen te actualiseren. Hij laat de avenue weer vrij
ademen, terwijl de andere haar onder een stolp plaatsen.